Inbreng verslag schriftelijk overleg over wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof (Kamerstuk 26991-568)
Voedselveiligheid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D18633, datum: 2020-05-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z07973:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-05-08 14:00: Verzoek van het lid Bisschop (SGP) om een schriftelijk overleg te voeren over de Wijziging van de Regeling Diervoerders 2012 in verband met stikstof (E-mailprocedure), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-05-14 12:00: Wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-05-18 11:00: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-05-19 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-17 11:15: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-09-24 13:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
35334 Problematiek rondom stikstof en PFAS Inbreng verslag van een schriftelijk overleg Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de Wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. ??). De op 14 mei 2020 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van ā¦ toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Kuiken Adjunct-griffier van de commissie, Goorden Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2 Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie 3 Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 3 Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 6 Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie 6 Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie 7 Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie 8 Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie 10 II Antwoord / Reactie van de minister 12 I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof en hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de VVD-fractie lezen dat deze regeling tijdelijk is en dat deze vervalt per 1 januari 2021 om plaats te maken voor een met de sector overeen te komen afsprakenkader, gericht op voermanagementmaatregelen ter verdunning van de stikstofdeken. Kan de minister bevestigen dat het voorliggende voorschrift te allen tijde komt te vervallen per 1 januari 2021, zelfs als nog niet tijdig overeenstemming met de landbouwsector is bereikt over een nieuw voorschrift? Kan de minister daarnaast aangeven wat de inzet zal zijn voor 2021? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de toezegging samen met de sector een breed gedragen afsprakenkader voor de komende jaren te realiseren? Beschouwt de minister de plannen die de landbouwsector hiervoor zelf heeft aangedragen als een werkbare basis voor dit afsprakenkader? Zo nee, waarom niet? Wat gebeurt er met het voorliggende voorstel indien de minister op korte termijn, (ruim) voor de geplande inwerkingtreding per 1 september, tot een met de sector overeengekomen afsprakenkader komt? De leden van de VVD-fractie delen de constatering van de minister dat het voorschrift in de praktijk uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Kan de minister daarom aangeven op welke wijze de normstelling is onderbouwd? Is er een indicatie beschikbaar van het aantal veehouders dat al (nagenoeg) voldoet aan het voorschrift? Deze leden constateren dat er een zeer korte tijdsduur is om aan het voorschrift te voldoen. Is de minister zich hiervan bewust en kan zij aangeven welke inspanningen hiermee worden verwacht van een veehouder? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt van de minister dat er goed wordt gekeken naar wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een veehouder, rekening houdend met verschillende omstandigheden? Welke verschillende omstandigheden worden hierbij meegewogen, welke eventueel niet en kan de minister aangeven waarom? Kan de minister inzicht geven op welke wijze het voorschrift gehandhaafd zal worden? De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voorgestelde voorschrift wordt uitgegaan van het normeren van enkel het ruw eiwit in krachtvoer voor melkvee. De minister geeft hierbij echter aan dat krachtvoer slechts ongeveer een kwart uitmaakt van het totale rantsoen van melkvee. De rest van het voer bestaat uit het ruwvoer. Kan de minister aangeven of in het met de sector overeen te komen afsprakenkader vanaf 2021 het eiwitgehalte in het totale rantsoen als uitgangspunt verankerd zal worden? Zo nee, waarom niet? Daarbij speelt uiteraard ook het aspect van diergezondheid een grote rol. Klopt het dat juist de extensieve grondgebonden melkveehouders, die zelf hun eigen ruwvoer produceren en daarmee afhankelijk van de weersomstandigheden het eiwitgehalte in het ruwvoer krijgen, onvoldoende kunnen bijsturen in het eiwitgehalte van het bijvoeren en dat daarmee mogelijk risicoās voor de diergezondheid ontstaan? Kan de minister bevestigen dat de genomen maatregelen geen gezondheidsrisicoās voor het vee (mogen) opleveren? Hoe beoordeelt de minister in dit verband bijvoorbeeld de stellingname van de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) dat de voorgestelde regeling juist nadelige gevolgen kan hebben voor diergezondheid en dierenwelzijn omdat melkveehouders hierdoor niet in staat zijn om het totale rantsoen op een goede manier af te stemmen op de behoefte van hun koeien? Hoe beoordeelt de minister het voorbeeld dat meer eiwit in de productiebrok een onbalans betekent tussen nieuwmelkte koeien en oudmelkte koeien? Als je in brok moet sturen en weet dat oudmelkte koeien minder brok krijgen, dan heeft dat tot gevolg dat als je gaat bijsturen de nieuwmelkte koeien teveel eiwit krijgen, met vervetting en slepende melkziekte als gevolg. Kan de minister aangeven of er ruimte blijft voor maatwerk (bijvoorbeeld voor jongvee of drachtige koeien) gezien de diversiteit van de melkveebedrijven, zodat vee niet onnodig te veel of te weinig eiwit toegediend krijgt, maar naar behoefte gevoerd kan blijven worden? Is de minister zich bewust van het risico dat het voorliggende voorstel er juist toe kan leiden dat er te veel krachtvoer of bijproducten gevoerd gaan worden om tot een passend rantsoen te komen, waardoor de gezondheid van de koe in het gedrang kan komen? Kan de minister toezeggen dat diergezondheid ook bij de toekomstige regeling niet ter discussie mag komen te staan? De leden van de VVD-fractie lezen de voorschriften per kilogram diervoeder en kunnen zich voorstellen dat de behoefte aan aanvulling op het voer gedurende het jaar kan verschillen, waarbij het totale rantsoen wel gelijk blijft. Kan de minister aangeven of deze eiwitnorm geldt voor elke levering van het voer en iedere krachtvoer soort die aanwezig is of voor het gemiddelde over de periode of (gedeelte van) het kalenderjaar? Kan de minister daarnaast aangeven waarop het eiwit niveau per grondsoort is gebaseerd? Tevens is er een aantal uitzonderingen voor eiwitgrondstoffen gemaakt, zoals tarwegistconcentraat, voederbieten, enzovoort. Kan de minister aangeven waarop deze uitzonderingen zijn gebaseerd? Waarom is deze uitzondering niet voor alle lokaal geproduceerde natte veevoeders gemaakt, zoals bijvoorbeeld vers maisglutenvoer, mycelium en erwteneiwit? De leden van de VVD-fractie wijzen op de inzet van bedrijfscoaches om boeren te ondersteunen op het gebied van stikstof. Kan de minister aangeven of wetenschappelijk opgeleide nutritionisten vanuit de veevoederbedrijven, bedrijfsadviseurs van veevoerbedrijven en kennis vergaard door deze bedrijven hierin betrokken worden en deze ondersteuning kunnen verlenen? Kunnen ook zij worden ingeschakeld voor voorlichting aan veehouders? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze kennis niet verloren gaat maar juist ingezet wordt om voor een optimaal resultaat en de best mogelijke ondersteuning voor veehouders te zorgen? De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister concludeert dat aan de regeling geen noemenswaardige financiĆ«le gevolgen zijn verbonden, maar er zijn situaties denkbaar dat deze gevolgen er wel zijn, bijvoorbeeld voor veehouders die een overtollige voorraad veevoer hebben, hun basisrantsoen voor dit jaar al hebben vastgesteld op het bedrijf, de mais al hebben ingezaaid dan wel afnamecontracten hebben die al vastliggen voor de rest van het jaar. Ook kunnen de voerkosten toenemen doordat het rantsoen van koeien niet met losse grondstoffen of specifieke voeders kan worden bijgestuurd. Dat roept de vraag op, op grond waarvan er geen noemenswaardige financiĆ«le gevolgen aan de maatregel zijn verbonden. In de brief van 24 april 2020 lezen de leden van de VVD-fractie dat de minister voor het jaar 2020 tien miljoen euro heeft uitgetrokken voor het ondersteunen van veehouders bij de voorliggende maatregel. Kan de minister aangeven hoe dit bedrag zal worden besteed? Worden boeren die nadelige financiĆ«le gevolgen ondervinden van de maatregel hiermee gecompenseerd? De leden van de VVD-fractie constateren dat deze regeling naar verwachting per 1 september 2020 in werking zal treden. Ten aanzien van de precieze normstelling is er voorafgaand aan de inwerkingtreding nog een weegmoment. De minister heeft aangegeven daarbij ook te bezien hoe de ruwvoersituatie in Nederland zich in 2020 ontwikkelt. Kan de minister uiteenzetten waar hierbij op gelet zal worden en welke criteria, en waarom, voor de ruwvoersituatie bepalend zijn voor de eventuele aanpassing van de normstelling? Wordt een eventuele aanpassing nog, conform voorliggend besluit, voorgelegd aan de Tweede Kamer? Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Regeling diervoeders 2012 en hebben vooral de verontruste reacties hierop van onder andere LTO en Nevedi met interesse bestudeerd. Deze leden hebben hierover de volgende vragen. Heeft de minister een veterinaire- en bedrijfseconomische impactanalyse laten uitvoeren met betrekking tot de wijziging van de Regeling diervoeders 2012? Zo ja, kan de minister deze impactanalyse delen met de Kamer? Kan de minister beargumenteren dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de voorgestelde wijziging leidt tot aanzienlijke risicoās voor de diergezondheid, waaronder minder goed ontwikkelde organen bij pas geboren kalveren, met alle gevolgen van dien, zoals de brief gestuurd door Nevedi schetst? Kan de minister beargumenteren dat het rekenvoorbeeld zoals in de brief gestuurd door Nevedi incorrect is? Zo nee, is het redelijk dat een boer meer dan ā¬25.000 extra aan voerkosten kwijt is per vier maanden? Is het volgens de minister verstandig om de toch al zwaar belaste Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nog verder te belasten met āstikstofgeneuzelā, waardoor zij minder capaciteit overhoudt voor zaken als voedselveiligheid? Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de conceptwijziging van de Regeling diervoeders 2012 vanwege het normeren van ruw eiwit in krachtvoer voor melkvee. Deze leden begrijpen dat met de voorgestelde wijziging maxima worden gesteld aan het ruw eiwitgehalte van rantsoen in Nederland met het oog op het terugdringen van de stikstofdepositie vanuit de melkveehouderij. De leden van de CDA-fractie willen vooropstellen dat ze geen voerspecialisten zijn en ervan uitgaan dat het ministerie wel over de benodigde kennis beschikt. Om de voorgestelde regeling enigszins te begrijpen hebben deze leden contact gezocht met mensen uit de praktijk. De leden van de CDA-fractie hebben een aantal keren duidelijk gemaakt van mening te zijn dat als de inzet van het kabinet leidt tot een hogere kostprijs voor de boer, dit moet worden vergoed als dit niet in de markt terug te verdienen is. Daarnaast willen deze leden niet dat boeren worden verplicht om spul te gebruiken dat hun afzet zou kunnen belemmeren. In het debat op 14 november 2019 over een snelle oplossing van de stikstof- en PFAS-problematiek heeft de minister met betrekking tot de voermaatregel gezegd: āHet wordt een doelvoorschrift, in die zin dat we geen middel voorschrijven voor de manier waarop boeren tot minder ammoniakuitstoot via het voer moeten komen. Dat sluit aan bij de professionaliteit van de boerenā. Met betrekking tot de kosten heeft ze gezegd: āWe zijn ook bezig om een maatregel op te stellen om te zorgen dat we de boeren kunnen faciliteren.ā De leden van de CDA-fractie hebben ingestemd met de wetgeving waarin het kabinet een drietal maatregelen ā waaronder veevoeraanpassingen ā aankondigde om op korte termijn stikstofruimte te creĆ«ren ten behoeve van onder andere (woning)bouwprojecten. Tijdens dat wetgevingsdebat hebben deze leden aangegeven te voorzien dat er in de praktijk allerlei problemen ontstaan āals dat [veevoermaatregel] niet op de juiste wijze gaatā. De minister heeft toen in het debat aangegeven: āDe concrete voermaatregelen wil ik heel graag vormgeven met de sector. Daar wil ik ook gesprekken over voeren, zodat ze niet alleen uitvoerbaar, maar ook aantrekkelijk zijn voor degenen die ze invoeren. Op zichzelf kan het tot een kostenverlaging voor de boeren zelf leiden. Als je dat goed doet, levert dat op zichzelf al een kostenvoordeel op.ā [ā¦] Het kan ook leiden tot een kostenvoordeel voor de boeren. En waar dat niet zo is, kunnen we bekijken hoe we het doen van de goede dingen belonen [ā¦] Daarom heb ik juist gekozen voor een doelvoorschrift. Ik zie juist dat er echt wel wat boeren zelf al bezig zijn om te kijken hoe ze beter met dat voer kunnen omgaan, zonder dat de overheid daar al de regeltjes voor stelt.ā De leden van de CDA-fractie vragen de minister aan te geven hoe zij de Regeling diervoeders 2012 āaantrekkelijkā heeft gemaakt voor melkveehouders. Kan de minister aangeven welke eisen voor opname van de te creĆ«ren stikstofruimte in het stikstofregistratiesysteem er zijn? Daarnaast vragen deze leden de minister aan te geven wat zij een doelvoorschrift of een middelvoorschrift vindt en hoe zij het draagvlak in de sector voor deze regeling inschat. Zij begrijpen dat de minister voor 2021 en daarna met de sector in overleg wil om te komen tot voermaatregelen. Hoe schat de minister de impact in van de keuze voor een door de overheid opgestelde regeling voor dit jaar op de overleggen met de sector die nog moeten volgen over voermaatregelen voor 2021 en daarna? Verwacht zij dat er in de sector nog voldoende draagvlak zal zijn om te komen met gezamenlijk vormgegeven maatregelen? Vanuit de praktijk ontvingen de leden van de CDA-fractie berichten dat melkveehouders waarschijnlijk het lagere eiwitgehalte in krachtvoer moeten gaan compenseren door middel van meer krachtvoer of door het eiwitgehalte in ruwvoer te verhogen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat er een toename van het aandeel gemengd krachtvoer op melkveebedrijven gaat plaatsvinden. Hiermee worden melkveehouders afhankelijker van de mengvoerindustrie en stijgt hun kostprijs. Daarnaast voorziet gras in een aanzienlijk deel van de eiwitbehoefte van koeien en is grasgroei een natuurlijk proces dat niet volledig te voorspellen valt, zeker gezien de droogteperiodes die we de laatste jaren kennen. De voorgestelde regeling kan zodoende tot gevolg hebben dat een melkveehouder die zijn koeien weidegang biedt de mogelijkheid verliest om het eiwitgehalte van het rantsoen snel en accuraat bij te sturen. Van diverse kanten horen deze leden dat de maatregel juist tot een toename van het gemiddelde eiwitgehalte in rantsoenen zal leiden, mogelijk tot minder weidegang en daardoor tot hogere stikstofverliezen. Heeft de minister deze geluiden ook gehoord en wat is haar reactie hierop? Welke daling in kton ammoniak/stikstof in 2019 ten opzichte van 2018 voorziet de minister zonder deze regeling? Wat kan de minister al zeggen over daling in kton ammoniak/stikstof in 2020? Klopt het dat de graskuilen van 2019 (die in het voorjaar van 2020 ook zijn gevoerd) en het geleverde aanvullende mengvoer een zodanig lagere ruw eiwitgehalte hebben dat dit voldoende zou moeten zijn om in de benodigde gevraagde stikstofruimte voor de bouw en in de spoedwetgeving genoemde infraprojecten te voorzien? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de minister om met die situaties waarin melkveehouders contracten voor het gehele jaar 2020 hebben afgesloten voor de afname van soja en/of mais? Vanuit de Nederlandse diervoederindustrie begrijpen de leden van de CDA-fractie dat de wijzigingen die in de Regeling diervoeders 2012 worden voorgesteld in de praktijk niet uitvoerbaar zijn en nadelige gevolgen zouden hebben voor diergezondheid en het dierenwelzijn. Verder wordt aangegeven dat de wijziging het voor melkveehouders onmogelijk maakt om het rantsoen goed af te stemmen op de behoefte van de individuele koe. Omdat uitgegaan wordt van het absolute ruw eiwitgehalte van de geleverde diervoeders is een melkveehouder hierdoor niet in staat zijn totale rantsoen af te stemmen op de behoefte van zijn koeien. Met name drachtige koeien en jonge dieren (deze hebben in vlak na hun geboorte voldoende eiwit nodig voor hun ontwikkeling) zouden hierdoor getroffen worden. Ook worden vraagtekens geplaatst bij de differentiatie van ruw eiwitgehalten binnen grondsoorten. Verder wordt gesteld dat hierdoor de voerkosten toenemen wanneer het rantsoen van de koeien niet met losse grondstoffen of specifieke voeders kan worden bijgestuurd. Aan deze leden zijn rantsoenvoorbeelden voorgelegd die laten zien dat om te voldoen aan de regelgeving er minder eigen ruwvoer kan worden gebruikt. Dit betekent in deze voorbeelden dat de kringloop achteruitgaat, het hogere emissies tot gevolg heeft en het verdienmodel voor melkveehouders verslechtert. De meerkosten voor een gemiddeld bedrijf op zandgrond kan wel tot tussen de 10.000 en 30.000 euro oplopen in een periode van vier maanden. Deelt de minister hetgeen de Nederlandse diervoederindustrie naar voren brengt? Zo nee, waarom niet? Heeft de minister contact hierover met diervoederindustrie gehad? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? De leden van de CDA-fractie vragen de minister uit te leggen waarom is gekozen voor een absoluut maximaal gehalte in krachtvoer en niet een maximaal gemiddeld gehalte.Ā Heeft de minister overwogen om bedrijfsspecifieke excretie melkvee (BEX) in te zetten voor het creĆ«ren van stikstofruimte in het stikstofregistratiesysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de afwegingen om het niet in te zetten? BEX wordt immers al door melkveehouders gebruikt die in de verantwoording van de hoeveelheid stikstof en fosfaat die op hun bedrijf wordt geproduceerd, af willen wijken van de stikstof-en fosfaatexcretieforfaits voor melkvee die in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet staan. Heeft de minister ook overwogen om via het melkureum deze regeling vorm te geven? Zo nee, waarom niet? Heeft de minister overwogen te gaan sturen op indicatoren op bedrijfsniveau, zoals kg NH3/ha of CO2 eg/kg melk. De leden van de CDA-fractie merken op dat zij de indruk hebben dat het voor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders en andere ondernemers die buiten hun schuld geen Natuurbeschermingswetvergunning hebben steeds moeilijker wordt om financiering te krijgen, omdat ze geen geldende vergunning kunnen overleggen. Is dit bij de minister bekend? Zo ja, hoe wordt aan deze onzekere situatie een eind gemaakt? Vragen en opmerkingen van de leden van D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijke overleg en hebben hier nog een vraag over. De leden van de D66-fractie signaleren dat in de wetgeving een paar uitzonderingen zijn opgenomen, zoals gras, graskuil, mais, hooi, stro, bietenloof, voederbieten, veldbonen, bierbostel et cetera. Kan de minister motiveren waarom deze uitzonderingen zijn opgenomen? Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie De leden van de GroenLinks-fractie hebben de voorliggende regeling gelezen en hebben hier enkele vragen over. De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het draagvlak is in de veehouderijsector voor deze maatregel. Wat is het krachtenveld? Wie is voor en wie is tegen deze maatregel en waarom? Welke experts zijn geraadpleegd? Klopt het dat deze maatregel al eerder is voorgesteld, ook voor de rechterlijke uitspraak in mei 2019? Waarom is er destijds niet voor gekozen een dergelijke maatregel in te voeren? Deze leden vragen ook hoe deze maatregel zal worden gehandhaafd. Is meer capaciteit bij de NVWA noodzakelijk? Ook vragen zij hoe het kabinet de effecten van de maatregel monitort. Kan de minister hier een toelichting op geven? De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over de impact van deze maatregel op de biologische landbouw. Is uitvoerig met de biologische sector over deze maatregel gesproken? Omdat biologische boeren een systeemaanpak hebben, kunnen zeer specifieke regels een nadelig effect hebben. Het lagere eiwitgehalte wordt al door biologische boeren ruimschoots gehaald. Zij moeten echter eiwitarme voedergewassen kunnen aanvullen met eiwitrijkere gewassen. Dat mag echter niet meer. Kan de minister ingaan op de bezwaren van de biologische boeren en hoe er zorg voor wordt gedragen dat de integrale aanpak van biologische boeren niet verstoord wordt door deze maatregel? Is de minister bereid een uitzonderingspositie voor de biologische landbouw te scheppen? Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister over de wijziging van de Regeling diervoeders 2012 in verband met stikstof. Deze leden hebben het proces van totstandkoming van deze wijziging en andere stikstofmaatregelen met interesse gevolgd en zijn teleurgesteld over het verloop van het proces. Zij spreken de wens uit dat de sector, de politiek en de samenleving met respect het debat voeren over de toekomst van de landbouw. Wat hen betreft werken we samen aan een duurzame toekomst, waarin iedereen die boer wil zijn, boer kan zijn, met een goed verdienmodel en met respect voor de grenzen van mens en natuur. De leden van de ChristenUnie-fractie delen het standpunt van de minister over het doorgang laten vinden van de stikstofreducerende maatregelen ondanks de terugval in stikstofproductie door de coronacrisis. Het is volgens deze leden evident dat de te grote uitstoot van stikstof een structurele oplossing nodig heeft en dat niet kan worden gevaren op de uitzonderlijke omstandigheden van dit jaar. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn verrast door de gedetailleerdheid van de maatregelen en zien hier het spanningsveld tussen enerzijds gewenste doelvoorschriften en anderzijds juridisch houdbare maatregelen die āAERIUS-proofā zijn. Is het juridisch gezien inderdaad noodzakelijk om zo veel differentiatie in de regeling aan te brengen als waarvoor nu gekozen is? Is het denkbaar dat er een juridisch houdbare regeling is die meer stuurt op doelen? De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat veel boeren werken met het ureumgetal als indicator voor stikstofefficiĆ«ntie. Als een koe een overmaat aan stikstof krijgt, wordt dit afgebroken in lever en nieren en afgestoten als ureum in de urine. Dezelfde spiegel zie je in de melk. Zeker als koeien in het najaar en de winter niet meer zo vaak in de weide staan, is hier goed op te sturen. Ook voor de zomerperiode wordt gekeken hoe stikstof verdund kan worden, bijvoorbeeld met kruidenrijk grasland. Op dit moment al wordt het ureumgehalte in de melk bijgehouden als graadmeter. Deze leden vragen of de minister overwogen heeft om een regeling te ontwerpen die het ureumgetal in de melk als doelvoorschrift heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie horen van alle typen melkveehouderijen - van biologisch en natuurinclusief tot gangbaar - de wens tot het bijhouden van een mineralenbalans, waarbij een boer moet laten zien hoeveel stikstof wordt aangevoerd met krachtvoer en kunstmest en hoeveel stikstof wordt afgevoerd met melk en vlees (dieren). Aan- en afvoerposten moeten in balans zijn. Heeft de minister dit overwogen? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de minister of de reductie in stikstofuitstoot van dit jaar ruimte kan bieden om de maatregelen beter aan te laten sluiten bij de seizoenen op het boerenerf. Zo geven enkele boeren aan dat het mais al in ingezaaid en het basisrantsoen al is vastgelegd op bedrijven, bijvoorbeeld via contracten over afname. Ziet de minister mogelijkheden om te voorkomen dat agrarische bedrijven in de problemen komen doordat zij dubbele contracten moeten afsluiten of oogsten niet aan hun koeien kunnen voeren omdat zij niet dit jaar aan de nieuwe wetgeving kunnen voldoen? Wil de minister in gesprek gaan met de aanbieders van krachtvoer om te kijken hoe zij bestaande afgesproken rantsoenplannen in overleg met de boer nog dit jaar kunnen aanpassen om aan de nieuwe eisen te voldoen? Kan de minister nader toelichten waarom niet het totaalrantsoen in ogenschouw genomen wordt? De minister geeft in haar brief aan dat er in de huidige situatie vaak meer eiwit aan koeien gegeven wordt dan nodig. Toch heersen er onder veehouders zorgen over de gezondheid van de koeien als gevolg van deze maatregelen. Zo zouden boeren te veel krachtvoer of bijproducten gaan voeren aan hun koeien, waardoor de kans op pensverzuring ontstaat. Het bijvoeren van extra eiwitten is gekoppeld aan de Kringloopwijzer, maar lang niet alle boeren ā waaronder biologische boeren ā maken hiervan gebruik, waardoor het bijvoeren met producten met een hoog eiwitgehalte niet mogelijk is. Hoe schat de minister dit mogelijke ongewenste gevolg in en wat doet zij om dit te voorkomen? De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de uitzonderingen op voedermiddelen die uit eigen teelt komen of restproducten die door melkveehouders worden verwerkt. Echter, op dit moment voldoen bijvoorbeeld lokaal geproduceerde natte veevoeders die afkomstig zijn uit bijproducten van de levensmiddelenindustrie niet aan de nieuwe eiwitnorm, maar zijn zij wel een voorbeeld van kringlooplandbouw. Waarom heeft de minister ervoor gekozen deze voedermiddelen niet uit te zonderen en ziet zij mogelijkheden dit alsnog te doen? Vallen grasklavermengsels, zoals die door biologische boeren worden gebruikt, ook onder de uitzonderingen? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de minister of verkopen van gras op stam (of mais, of granen) bij boeren onderling nog mogelijk is. Het zou ondoenlijk zijn om voor de verkoop in kaart te brengen wat het stikstofgehalte van het gras (of mais, of granen) is. Hoe gaat de minister hiermee om? De leden van de ChristenUnie-fractie zien kringlooplandbouw uiteindelijk als de toekomst van de landbouw en de enige bestendige oplossing voor onder andere het stikstofprobleem. Hoe past deze maatregel in de kringlooplandbouwvisie van de minister? Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Regeling diervoeders in het kader van de stikstofproblematiek. Deze leden merken op dat dit een gekunstelde tijdelijke maatregel is, die een minuscule bijdrage zou kunnen leveren (1,2 mol/ha) aan de oplossing van de stikstofproblematiek. Het is duidelijk dat dit een noodgreep is, waarmee de minister verwacht de economie tijdelijk te kunnen sparen. Deze leden zijn van mening dat deze wijziging van de Regeling diervoeders een inefficiĆ«nte besteding van tijd, geld en moeite is, die beter besteed hadden kunnen worden aan het ontwikkelen van een structurele aanpak van de overbelasting van de natuur en om verschillende economische sectoren op de lange termijn zekerheid te geven. Maar omdat de minister er nog steeds niet voor kiest om het gigantische aantal dieren in de veehouderij drastisch te verminderen, krijgt de sector weer een noodgreep voorgeschoteld. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie concluderen dat ook in de āstructurele aanpakā die de minister op 24 april jl. heeft gepresenteerd, niet met zekerheid wordt vastgelegd dat en hoe, op termijn alle instandhoudingsdoelen voor de Natura 2000-gebieden gehaald zullen worden. Beaamt de minister dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 duidelijk heeft gemaakt dat, zolang er geen plan van aanpak is waarin het halen van de doelen met zekerheid vastligt, alle āstikstofwinstā voortkomende uit reductiemaatregelen ten goede dient te komen aan de natuur? Erkent de minister daarmee ook dat de āstikstofwinstā uit de voedermaatregel (nog) niet ingezet kan worden voor woningbouw en de zeven MIRT-projecten? Deze leden herinneren de minister eraan dat zolang natuurgebieden overbelast zijn en er geen aanpak ligt waarmee met zekerheid vaststaat dat dat verholpen wordt, ook de minuscule uitstootvermindering via het voerspoor geheel gebruikt moet worden om de stikstofdeken over Nederland te verlichten. Daarnaast stellen zij dat het allerminst zeker is hoeveel āstikstofwinstā deze maatregel gaat boeken. Veehouders kunnen het lagere eiwitgehalte in krachtvoer namelijk compenseren door meer gemengd krachtvoer te geven. Deelt de minister de mening dat zekerheid over de gerealiseerde ammoniakreductie alleen verkregen kan worden door te meten? Zal hiertoe de uitstoot op en rond melkveehouderijen gemeten worden? Bovendien stelt de minister dat in de aanpak rekening gehouden is met het mogelijk niet naleven van de regels door een deel van de veehouders. Welk percentage van de veehouders zal de regels overtreden, schat de minister? Hoe zal gecontroleerd worden op de naleving? Ontvangt de NVWA hiervoor additionele middelen? Realiseert de minister zich dat de weerstand onder veehouders groot kan zijn (en de mate van naleving dus laag), gezien de boerenprotesten van het afgelopen jaar en de kritische positie van de sector? Hoe kan de minister met zekerheid zeggen dat deze voermaatregel zal leiden tot 1,2 mol/ha depositiereductie in 2020? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich zorgen over de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de koeien wanneer puur wordt gestuurd op verlaging van het eiwitgehalte in het voer. De extreem hoge melkproductie per koe zorgt ervoor dat eiwitten hard nodig zijn. Wanneer koeien te weinig eiwitten binnen krijgen, zal dat leiden tot fysieke problemen, afbraak van spierweefsel en een grotere vatbaarheid voor ziekten. Deze leden vragen de minister welke waarborgen zij gaat inbouwen om te voorkomen dat eiwitbeperking ten koste gaat van de gezondheid en het welzijn van koeien en hoe het toezicht hierop wordt ingericht. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de minister kennis heeft genomen van de recente zienswijze Dierenwelzijn in de kringlooplandbouw van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), waarin wordt gewezen op de noodzaak om dierenwelzijn en diergezondheid voorop te stellen bij onder andere aanpassingen van het dieet van dieren die worden gebruikt voor de productie van vlees, zuivel en eieren. Hierin wordt opgemerkt dat de melkproductie van een koe die binnen de kringlooplandbouw gras en reststromen eet, lager kan zijn. Deze lagere productie per koe betekent volgens experts vaak ook minder productiegerelateerde dierenwelzijnsproblemen. De RDA wijst erop dat de voorwaarde hierbij is om dieren te hebben die genetisch gezien ook een lager productieniveau hebben. Gaat de minister zich hiervoor inzetten? Samenvattend constateren de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat met deze voermaatregel opnieuw belastinggeld wordt uitgegeven - ā¬10 miljoen voor het jaar 2020 - om de vervuiling die wordt veroorzaakt door het gigantische aantal dieren dat in Nederland wordt gefokt, gebruikt en gedood enigszins op te ruimen. Omdat dit geld maar Ć©Ć©n keer uitgegeven kan worden, achten deze leden het van groot belang dat dit gedaan wordt om de problemen met betrekking tot stikstof, klimaat, dierenwelzijn en volksgezondheid structureel aan te pakken: door het aantal dieren drastisch te verminderen. Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie Algemeen De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende regeling. Zij vinden de regeling eenzijdig, vrezen averechtse effecten en vragen de minister derhalve de voorgestelde regeling te heroverwegen. 2. Hoofdlijnen van de regeling De leden van de SGP-fractie willen de voorliggende regeling wegen in het licht van de juridische context. Deze leden constateren dat de regeling bedoeld is als basis voor de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur om stikstofruimte te creĆ«ren voor woningbouw- en infrastructuurprojecten. In dit verband hebben zij enkele vragen. De voorliggende regeling heeft een tijdelijk karakter. In hoeverre kunnen dan op basis van de in dit jaar gecreĆ«erde stikstofruimte vergunningen afgegeven worden voor structurele stikstofemissie- en depositie? Als alleen tijdelijke stikstofemissiereductie en derhalve tijdelijke stikstofruimte gecreĆ«erd wordt, waarom is dan niet gekozen voor het inboeken van stikstofemissiereductie als gevolg van de coronamaatregelen in plaats van de voorliggende regeling? Dat zou tijd geven voor het opstellen van een effectievere en structurele aanpak via het voerspoor met meer draagvlak. Zij horen graag hoeveel reductie van de emissie van stikstofoxiden en bijbehorende depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de coronamaatregelen tot nu toe naar verwachting hebben opgeleverd. Ook ontvangen zij graag een overzicht met de berekende gemiddelde depositiereductie voor de verschillende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgestelde regeling. De leden van de SGP-fractie lezen dat de benodigde juridische zekerheid feitelijk uitsluitend met een wettelijke maatregel verkregen kan worden. Tegelijkertijd wordt het laagste referentiescenario gehanteerd. Dat komt erop neer dat vrijwillige emissiereductie niet ingeboekt kan worden en indirect dus afgeremd wordt. Deze leden zien eenzelfde lijn bij vergunningverlening. Ondernemers mogen bij een vergunningaanvraag niet uitgaan van hun oorspronkelijke referentiescenario, maar moeten inmiddels vrijwillig gerealiseerde emissiereductie meerekenen. Deze leden constateren dat deze lijn betekent dat sectoren en bedrijven die vrijwillig werk maken van emissie- en depositiereductie āafgestraftā worden en dat deze lijn stimuleert om geen eigen verantwoordelijkheid te nemen. Zij horen graag hoe de minister dit ziet. De leden van de SGP-fractie geven in overweging dat het realiseren van een optimale eiwitbenutting en een goede melkproductie bij een variabel ruweiwitgehalte in het ruwvoer (dat een groot deel van het rantsoen uitmaakt) zorgvuldig management via het krachtvoerspoor vragen, waarbij ook andere factoren dan het ruweiwitgehalte een rol spelen. Hoe groter de gereedschapskist, hoe scherper boeren aan de wind kunnen zeilen ten behoeve van het optimaliseren van de eiwitbenutting, het verlagen van het ruweiwitgehalte in het totale rantsoen en het beperken van de ammoniakemissie. Die gereedschapskist is al helemaal van belang bij veel weidegang. De voorgestelde regeling beperkt deze gereedschapskist door inzet van enkelvoudige, eiwitrijke grondstoffen als sojaschroot en raapschroot te blokkeren. Deelt de minister de verwachting van deze leden dat veehouders ten behoeve van het veilig stellen van de melkproductie uit voorzorg aan zullen sturen op meer, maar slechter benutbaar, ruw eiwit via het ruwvoerspoor en zullen kiezen voor meer (eiwit via het) mengvoer? Wat zou dat onder aan de streep betekenen voor de ammoniakemissie? Heeft de minister kennisgenomen van de reactie van experts op de voorgestelde regeling en de waarschuwing voor averechtse effecten? Hoe waardeert de minister deze signalen? De leden van de SGP-fractie horen graag waarom de minister gekozen heeft voor een verbod op het gebruiken van enkelvoudige, eiwitrijke grondstoffen als soja- en raapschroot en niet voor het sturen op het ruweiwitgehalte in het totale kracht- en mengvoerrantsoen, of op bijvoorbeeld het ureumgehalte in de melk, een goede indicator voor de hoeveelheid onbenut eiwit en de ammoniakemissie, en/of op het ruweiwitgehalte in het totale rantsoen, zoals aangegeven in de Kringloopwijzer. Als de Kringloopwijzer als onderbouwing voor de uitzonderingsregeling rechtsgeldig is, waarom zou deze ook niet gebruikt kunnen worden voor het sturen op het ruweiwitgehalte in het totale rantsoen? De leden van de SGP-fractie vragen graag aandacht voor de gevolgen van de voorliggende regeling voor droogstaande koeien. De samenstelling van het voerrantsoen voor droogstaande koeien is anders dan die voor niet droogstaande koeien, met minder krachtvoer, maar wel zo nodig bijgevoerd met eiwitrijke voederstoffen. Als dat laatste niet meer mag, kunnen risicoās voor de diergezondheid ontstaan. Ook voor jonge kalfjes geldt dat een gericht, eiwitrijk rantsoen nodig is en dat risicoās voor de gezondheid ontstaan. Hoe waardeert de minister deze risicoās? 4. Gevolgen en regeldruk De leden van de SGP-fractie vrezen dat het gebruik van mengvoer door de voorgestelde maatregel zal toenemen, wat het gebruik van ruwvoer zal verdringen. Dat staat haaks op de kringloopgedachte. Hoe waardeert de minister dit? 6. FinanciĆ«le gevolgen De leden van de SGP-fractie zetten grote vraagtekens bij de verwachting van de minister dat de voorgestelde regeling geen noemenswaardige negatieve financiĆ«le gevolgen met zich mee zal brengen. Zij wijzen erop dat veehouders meer of duurder mengvoer aan zullen kopen om negatieve gevolgen voor de melkproductie te voorkomen. Het gebruik van aardappelen en (eigen) granen als energierijk krachtvoer wordt door het blokkeren van het toevoegen van enkelvoudige, eiwitrijke grondstoffen sterk beperkt. Deze leden wijzen ook op de positie van veehouders die alleen enkelvoudige grondstoffen aankopen en zelf het rantsoen samenstellen. Zij worden gedwongen om voor hen duurder mengvoer aan te kopen. Daarbij komt dat er contractuele afspraken over voerafname gedwarsboomd worden of dat voorraden enkelvoudige grondstoffen niet benut kunnen worden. Hoe schat de minister deze negatieve financiĆ«le gevolgen in? De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor een rekenvoorbeeld van Nevedi. Voor een melkveebedrijf op zand kan het rantsoen bestaan uit bijvoorbeeld vijf kilogram kuilgras (droge stof), tien kilogram snijmais en zes kilogram mengvoer (met gemiddeld 290 gram ruw eiwit per kilogram droge stof). Het ruweiwitgehalte van het totale rantsoen komt op ongeveer 154 gram per kilogram droge stof. In de nieuwe situatie zal voor behoud van melkproductie en diergezondheid meer mengvoer (met gemiddeld 191 gram ruw eiwit per kilogram droge stof) gevoerd worden en minder snijmais: vijf kilogram snijmais en tien kilogram mengvoer. Het ruweiwitgehalte van het totale rantsoen komt dan op ongeveer 156 gram per kilogram droge stof. Bij een periode van vier maanden zou dit volgens de sector voor een bedrijf van honderd koeien een kostenpost van meer dan 25.000 euro zijn. Hoe waardeert de minister deze inschatting van de financiĆ«le gevolgen voor een melkveebedrijf op zandgrond in het licht van haar opmerking dat geen sprake zal zijn van noemenswaardige negatieve financiĆ«le gevolgen? Artikel I (artikel 64c) De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de minister de uitzonderingsmaatregel in artikel 64c van de voorliggende regeling uit wil gaan voeren. Als ondergrens wordt 155 gram ruw eiwit per kilogram diervoeder, berekend over het totale rantsoen van de jaren 2018 en 2019, gehanteerd. Deze leden wijzen erop dat rantsoenen worden bepaald per kilogram droge stof. Met 50% tot 60% droge stof in een rantsoen zou de ondergrens dan neerkomen op 260 tot 300 gram ruw eiwit per kilogram droge stof. Deze leden hebben begrepen dat veel melkveehouders dan onder de uitzonderingsregel zouden vallen. Kan de minister artikel 64c nader duiden? II Antwoord / Reactie van de minister Brief Nevedi aan Vaste Tweede Kamercommissie LNV nav stikstofmaatregel, 13 mei 2020 ( HYPERLINK "https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=1 0385457152" https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=10 385457152 ) Website LTO, 6 mei 2020, āGeen goede start met voerspoorā ( HYPERLINK "https://www.lto.nl/geen-goede-start-met-voerspoor/" https://www.lto.nl/geen-goede-start-met-voerspoor/ ) Brief Nevedi aan Vaste Tweede Kamercommissie LNV nav stikstofmaatregel, 13 mei 2020 ( HYPERLINK "https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=1 0385457152" https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=10 385457152 ) Raad voor Dierenaangelegenheden, 6 mei 2020, āzienswijze Dierenwelzijn in de kringlooplandbouwā ( HYPERLINK "https://www.rda.nl/publicaties/publicaties/2020/05/06/zienswijze-dieren welzijn-in-de-kringlooplandbouw" https://www.rda.nl/publicaties/publicaties/2020/05/06/zienswijze-dierenw elzijn-in-de-kringlooplandbouw ) Brief Nevedi aan Vaste Tweede Kamercommissie LNV nav stikstofmaatregel, 13 mei 2020 ( HYPERLINK "https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=1 0385457152" https://www.nevedi.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsbericht?newsitemid=10 385457152 ) PAGE \* MERGEFORMAT 1