[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota naar aanleiding van het nader verslag

Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2020D19033, datum: 2020-05-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35354-8).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35354 -8 Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen).

Onderdeel van zaak 2019Z23990:

Onderdeel van zaak 2020Z08890:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 354 Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen).

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 18 mei 2020

Ontvangen

De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de nadere schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen). De regering reageert daarop in deze nota naar aanleiding van het nader verslag. Waar het de leesbaarheid van deze nota ten goede komt, is er voor gekozen om bij de beantwoording een aantal vragen samen te voegen.

Inhoudsopgave

1. Inleiding 1
2. Brief Zeeuwse vo-schoolbesturen 2
3. Brede scholengemeenschappen 5
4. Scholen in krimpgebieden 6
5. Overig 8

1. Inleiding

Zoals op 22 april jl. aan uw Kamer is gemeld, is de beoogde inwerkingtreding van het vereenvoudigde bekostigingsmodel uitgesteld tot 1 januari 2022.1 Het is echter van onverminderd groot belang om per 1 januari 2022 een eenvoudig, voorspelbaar en neutraal bekostigingssysteem voor het voortgezet onderwijs in te voeren. De regering hoopt daarom zo snel mogelijk met uw Kamer over het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen te spreken.

Er volgt binnenkort nog een nota van wijziging op het wetsvoorstel. Met deze nota van wijziging worden enkele kleine redactionele en wetstechnische verbeteringen in het wetsvoorstel aangebracht.

In het nader verslag zijn nadere vragen gesteld door de leden van de CDA-fractie, de D66-fractie en de SGP-fractie. Voordat de regering ingaat op de gestelde vragen informeert zij u over het voornemen om een aanpassing te doen in de regeling voor geïsoleerde vo-scholen. Dit wordt gedaan naar aanleiding van een signaal van het Pieter Zeeman in Zierikzee (onderdeel van Pontes SG). Het Pieter Zeeman is in de praktijk vergelijkbaar met het Zwin College in Oostburg, maar zou in de voorgestelde regeling een ander budget krijgen. Dit komt omdat het Pieter Zeeman een nevenvestiging is van een grote school uit Goes (Pontes SG) en het Zwin College een zelfstandige school is. Voor vestigingen als Pieter Zeeman gold een lager bedrag. Beide scholen zijn echter op zichzelf staande geïsoleerde brede scholengemeenschapen, waar leerlingen op alle niveaus in alle leerjaren hun schoolloopbaan kunnen doorlopen. De regeling voor geïsoleerde vo-scholen zal daarom zodanig worden aangepast dat het Zwin College en Pieter Zeeman op hetzelfde bedrag aanspraak maken. In de huidige situatie heeft dit alleen (positieve) gevolgen voor Pieter Zeeman.

2. Brief Zeeuwse vo-schoolbesturen

De leden van de fracties van het CDA, D66 en de SGP vragen om een reactie op de brief van de Zeeuwse vo-schoolbesturen.2 Allereerst wordt een algemene reactie gegeven op deze brief. Vervolgens wordt ingegaan op de specifieke vragen van de leden van deze fracties, voor zover deze niet door de algemene reactie zijn beantwoord.

In onderstaande tabel is per Zeeuws schoolbestuur het indicatieve herverdeeleffect (HVE) weergegeven na de eerder in deze nota geschetste aanpassing in het regeling voor geïsoleerde vo-scholen:

VO Zeeuws Vlaanderen 1,7% – 655.102 1.231.356 576.254 1,7%
Pontes SG 0,8% – 227.297 820.904 593.607 2,6%
Calvijn – 0,4% – 296.630 205.226 – 91.404 – 0,4%
Mondia SG – 2,4% – 588.356 – 588.356 – 2,4%
CSW – 1,6% – 262.728 – 262.728 – 1,6%
Ostrea – 1,4% – 194.043 – 194.043 – 1,4%
Respont 8,2% 117.610 205.226 322.836 8,2%
Totaal 0,0% – 2.106.547 2.462.712 356.165 0,3%

Uit bovenstaande tabel blijkt het volgende:

• Vier van de zeven Zeeuwse vo-schoolbesturen hebben in de huidige gegevens een licht negatief herverdeeleffect. Drie hebben een positief herverdeeleffect.

• De besturen met een positief herverdeeleffect zijn Respont (een school voor praktijkonderwijs), Pontes SG en het schoolbestuur uit Zeeuws-Vlaanderen. Deze besturen komen in aanmerking voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen, omdat hun scholen geïsoleerd liggen.

• In het herverdeeleffect van Pontes SG is een verbetering zichtbaar, omdat de nevenvestiging Pieter Zeeman in Zierikzee nu in aanmerking komt voor het aanvullende bedrag voor kleine brede scholengemeenschappen (zoals eerder is toegelicht).

• De besturen met een licht negatief herverdeeleffect hebben scholen in de grotere steden Middelburg, Vlissingen en Goes. Omdat er in deze steden meerdere scholen zijn, komen zij niet in aanmerking voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen. Mocht het voor deze scholen lastig zijn om het negatieve herverdeeleffect te absorberen, dan zijn er partners waarmee samengewerkt kan worden in dezelfde stad.

De leden van de CDA-fractie vragen of kan worden bevestigd dat de Zeeuwse scholen als gevolg van een opeenstapeling van effecten, te weten de vereenvoudiging van de bekostiging, de leerlingendaling en verevening vanuit passend onderwijs, relatief zwaar getroffen worden. Daarbij vragen deze leden of er meer gebieden zijn in Nederland waar de vereenvoudiging van de bekostiging door een cumulatie van factoren negatieve gevolgen heeft die niet door de regeling voor geïsoleerde vo-scholen voldoende kan worden opgevangen.

Zoals reeds eerder aan uw Kamer is gemeld, is spreiding van de herverdeeleffecten over de provincies gelijkmatig.3 Dat de provincie Zeeland relatief zwaar wordt getroffen blijkt niet uit de vergelijking van de gemiddelde herverdeeleffecten tussen de provincies. De verevening vanuit het passend onderwijs is afkomstig uit 2014 en ziet op de middelen van de samenwerkingsverbanden, niet op de reguliere bekostiging van vo-scholen. Alle regio’s in Zeeland, met uitzondering van Tholen, hebben te maken gehad met een positieve verevening.4 Daarnaast hebben vrijwel alle vo-scholen in Nederland te maken met leerlingendaling. Ook in regio’s als Limburg, de Achterhoek, Drenthe en het buitengebied van Groningen is de leerlingendaling fors. In gebieden in Nederland waar sprake is van een geïsoleerd onderwijsaanbod, helpt de regeling voor geïsoleerde vo-scholen om de gevolgen van de leerlingendaling op te kunnen vangen.

Verder vragen voornoemde leden of de regering er rekening mee houdt dat vanwege de geografische omstandigheden van de provincie scholen soms hemelsbreed niet ver van elkaar vandaag liggen, maar door de waterwegen de reistijd best lang kan zijn en het dus van groot belang is dat er breed scholenaanbod blijft bestaan in Zeeland.

In Zeeland is er geen school die door de aanwezigheid van waterwegen ten onrechte niet als geïsoleerd wordt bestempeld. Er zijn ook geen signalen ontvangen dat er bij de gehanteerde hemelsbrede afstand van 8 kilometer Zeeuwse vo-scholen zijn die net niet geïsoleerd zijn. Dit is ook logisch, want de afstanden tussen de Zeeuwse vo-scholen, zeker buiten de steden Middelburg, Goes en Vlissingen, zijn fors. Er kan in zijn algemeenheid een verschil bestaan tussen de hemelsbrede afstand aan de ene kant en de reisafstand en/of reistijd aan de andere kant, onder meer vanwege de beschikbaarheid van wegen, het openbaar vervoer en waterwegen. Dit is de reden dat voor de hemelsbrede afstand van 8 kilometer is gekozen. De commissie-Dijkgraaf adviseert een afstand van 10 kilometer. Een hemelsbrede afstand van 10 kilometer staat echter, om bovenstaande reden, niet gelijk aan de reisafstand tussen vestigingen. Door de hemelsbrede afstand van 8 kilometer te hanteren, wordt dat probleem ondervangen.

Voornoemde leden vragen tot slot te reageren op de suggesties van de Zeeuwse besturen voor het hanteren van een hogere vergoeding voor vmbo-leerlingen en/of het opnemen van een extra/hogere vaste voet voor brede scholen. Tevens vragen deze leden of het ook nog mogelijk is om naast deze suggesties een andere extra variabele toe te voegen om de genoemde negatieve gevolgen in Zeeland, maar ook voor de andere brede scholengemeenschappen in Nederland, te compenseren.

In het vereenvoudigde bekostigingsmodel is reeds sprake van een hogere vergoeding voor vbo-bovenbouw-leerlingen ten opzichte van leerlingen die algemeen vormend onderwijs volgen (de gehele onderbouw en de bovenbouw van mavo, havo en vwo). Zoals in de Kamerbrief bij de aanbieding van het wetsvoorstel is toegelicht, is de verhouding tussen deze twee leerlingbedragen vergroot, om recht te doen aan de zorgen over de bekostiging van het beroepsgericht vmbo.5 Uit een doorrekening van alternatieve scenario’s met een nog hogere vbo-prijs bleek dat een nog hogere vbo-prijs dan nu voorgesteld niet leidt niet tot een verbetering van de herverdeeleffecten. Dit komt omdat als gevolg hiervan het leerlingbedrag voor het algemeen vormend onderwijs lager wordt. Daar hebben ook brede scholengemeenschappen last van, omdat deze scholen veel algemeen vormend onderwijs aanbieden.

De regeling voor geïsoleerde vo-scholen bevat al een aanvullend bedrag voor de laatste brede scholengemeenschap in een regio. Het Zwin College en de nevenvestiging Pieter Zeeman van Pontes SG komen hiervoor in aanmerking. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht; is het huidige bekostigingsvoordeel voor brede scholengemeenschappen ongericht en daarmee onwenselijk; 207 van de 278 brede scholengemeenschappen (dus ongeveer driekwart) hebben geen vestigingen waarop het volledige aanbod van vbo tot en met vwo is georganiseerd. In totaal zijn er 75 vestigingen (behorend bij de resterende 71 brede scholengemeenschappen) waarop een breed onderwijsaanbod wordt aangeboden.

De leden van de SGP-fractie vragen of het wenselijk is dat twee vergelijkbare scholen (het Zwin College en Pieter Zeeman) een uiteenlopend budget krijgen en of de regering wil bijdragen aan een oplossing voor dit probleem.

Zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het nader verslag is toegelicht, worden deze twee scholen door de voorgestelde aanpassing in de regeling voor geïsoleerde vo-scholen nu op dezelfde manier behandeld.

Daarnaast vragen voornoemde leden naar de situatie op Walcheren, waar twee scholen samen € 850.000 moeten bezuinigen, waarbij geen aanvullende bekostiging beschikbaar is. Deze leden vragen tot slot of de regering deze zorgen betrekt bij de bijzondere besprekingen die gevoerd worden met de provincie Zeeland.

In de huidige doorrekeningen hebben de twee schoolbesturen op Walcheren (Mondia SG en CSW) bij elkaar opgeteld inderdaad een negatief herverdeeleffect van ca. € 850.000. Bij Mondia SG gaat het om een indicatief negatief herverdeeleffect van € 588.356 (-2,4 procent) en bij CSW om een indicatief negatief herverdeeleffect van € 262.728 (-1,6 procent). De invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging gaat gepaard met een algemene overgangsregeling van vier jaar. Dat houdt in dat de achteruitgang in de bekostiging in vier jaar tijd stapsgewijs wordt doorberekend. Hierdoor hebben de twee besturen in kwestie meerdere jaren de tijd om op de nieuwe hoogte van de bekostiging in te spelen.

De regering erkent dat de genoemde negatieve herverdeeleffecten voor deze twee besturen ondanks de overgangsregeling een opgave zijn. Tegelijkertijd is er in de steden Middelburg en Vlissingen geen sprake van geïsoleerd aanbod. Er zijn meerdere scholen in de nabijheid, verspreid over meerdere vestigingen. De scholen van deze twee besturen komen daarom niet in aanmerking voor de regeling voor geïsoleerde vo-scholen. Op Walcheren zijn er mogelijkheden tot samenwerking, bijvoorbeeld door het samenvoegen van aanbod en het creëren van bestuurlijke synergie. Deze samenwerking is in het kader van leerlingendaling sowieso al van belang. Omwille van een toekomstbestendig, toegankelijk en bereikbaar onderwijsaanbod is het soms van belang dat vestigingen en scholen worden gesloten of samengevoegd. Iedere regio vraagt om een eigen aanpak, gedreven door lokale afwegingen en behoeften van leerlingen en ouders. Het Zeeuwse onderwijs is een belangrijk thema in de gesprekken die met de provincie Zeeland worden gevoerd in het kader van de Regio Deal. Het Ministerie van OCW neemt deel aan deze gesprekken.

3. Brede scholengemeenschappen

De leden van de D66-fractie vrezen een afname van brede scholengemeenschappen en brede brugklassen, en vragen om een toelichting op de stelling dat er geen wijzigingen in het onderwijsaanbod worden verwacht. Ook vragen deze leden om een reactie op het argument dat categorale scholen door het gemiddeld positieve herverdeeleffect in staat worden gesteld een betere kwaliteit en een rijker aanbod te waarborgen, wat meer leerlingen zal aantrekken en zal leiden tot meer categorale scholen. Zij vragen ook een reactie op de stelling dat een neutraal model beleidsmatige gevolgen heeft en financiële prikkels de sterkste sturingsinstrumenten zijn. De voornoemde leden geven aan dat de vereenvoudiging van de bekostiging voorbij gaat aan de afspraken en intenties uit het regeerakkoord om brede brugklassen te stimuleren en een regionaal dekkend aanbod te creëren. Deze leden vragen voorts om een reactie op de stelling dat de kosten per leerling voor een brede scholengemeenschap met een brede brugklas hoger zijn dan op een categorale school, omdat hier vergevorderde differentiatie nodig is. Tot slot vragen voornoemde leden om in de basisbekostiging een maatregel op te nemen om segregatie tegen te gaan, waarbij scholen die meer dan drie schoolsoorten aanbieden op dezelfde locatie financieel worden gesteund.

Dat er geen wijzigingen in het onderwijsaanbod worden verwacht heeft een aantal redenen. Ten eerste is het niet zo dat categorale scholen na vereenvoudiging meer bekostiging krijgen dan brede scholengemeenschappen. Het is ook niet zo dat een brede scholengemeenschap extra geld krijgt als zij zich smaller gaan organiseren. Sterker: juist in de huidige systematiek kan de ene school voor hetzelfde aantal leerlingen een hogere bekostiging krijgen dan de andere school. In het vereenvoudigde bekostigingsmodel krijgen alle scholen een gelijke bekostiging voor gelijke leerlingen. Met de vereenvoudiging van de bekostiging wordt juist een gelijk speelveld tussen scholen beoogd. Ten tweede zijn er vele andere factoren die een rol spelen bij hoe het onderwijsaanbod op scholen wordt vormgegeven, zoals het aantal leerlingen in de regio, de onderwijsbehoefte die zij hebben en de huisvesting die door gemeenten beschikbaar wordt gesteld. Dat is de sterkste financiële prikkel die er is, omdat het aantal leerlingen de hoogte van de bekostiging grotendeels bepaalt. Tot slot zijn de herverdeeleffecten van de vereenvoudiging van de bekostiging gematigd. Ongeveer 93 procent van de scholen heeft te maken met een positief herverdeeleffect of een negatief herverdeeleffect dat kleiner is dan drie procent.

In het regeerakkoord is afgesproken dat scholen de opdracht krijgen om op regionaal niveau een zo dekkend mogelijk aanbod van verschillende typen brugklassen aan te bieden.6 Sommige kinderen gedijen het beste in een brede brugklas of dakpanbrugklas, waar de uiteindelijke selectie nog even wordt uitgesteld, maar andere leerlingen zijn meer op hun plek in een categorale brugklas. Er wordt dan ook expliciet over gesproken dat er iets te kiezen moet zijn en niet dat de ene soort school of soort brugklas (financieel) gestimuleerd moet worden boven de andere. Het regeringsbeleid richt zich, in lijn met het regeerakkoord, op het waarborgen van een regionaal toereikend aanbod van brugklassen waar leerlingen behoefte aan hebben, zowel heterogeen als homogeen.7 Om ouders en leerlingen goed te informeren, heeft DUO een dashboard opengesteld met informatie over het aanbod van verschillende soorten brugklassen in heel Nederland. Op 2 april jl. is een geactualiseerd dashboard beschikbaar gekomen.8

Brede brugklassen of dakpanbrugklassen zijn daarbij niet beperkt tot brede scholengemeenschappen, maar kunnen bij alle scholen voorkomen die meer dan één schoolsoort aanbieden. Als we het praktijkonderwijs buiten beschouwing laten, zien we dat op bijna 90 procent van de vo-scholen meer dan één schoolsoort wordt gegeven. Op vrijwel elke school zitten dus leerlingen van verschillende niveaus, maar ook binnen schoolsoorten is er sprake van verschillen. Niet iedere leerling op het vmbo leert even snel en ook binnen het havo heeft de ene leerling meer ondersteuning nodig dan de ander. Iedere vorm van onderwijs vraagt om goed gekwalificeerde docenten, die in de klas kunnen differentiëren. Deze vaardigheden en de noodzaak tot tijd en ruimte voor het docententeam zijn op iedere school nodig, niet alleen op brede scholengemeenschappen.

Zoals is toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag is het tegengaan van segregatie een groot maatschappelijk vraagstuk, dat om een brede en lokale beleidsaanpak vraagt.9 Scholen en gemeenten voeren jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie en het bestrijden van onderwijsachterstanden. De gemeente heeft hier een bepalende rol in, ook omdat de gemeente invloed heeft op waar welke scholen binnen de gemeentegrenzen worden geplaatst. Grote maatschappelijke vraagstukken als het tegengaan van segregatie overstijgen het onderwijs en kunnen niet alleen worden opgelost door een eenvoudige financiële stimulans.

4. Scholen in krimpgebieden

De leden van de SGP-fractie vragen in het kader van de regeling voor geïsoleerde vo-scholen hoe scholen verzekerd kunnen zijn van het recht op aanvullende bekostiging, aangezien zij anders niet in staat zijn aan hun behoeften te voldoen. Zij vragen dit tegen de achtergrond van zorgen bij scholen dat aanvullende bekostiging als een gunst gezien zou kunnen worden die op termijn zou kunnen worden ingetrokken.

De regeling voor geïsoleerde vo-scholen is structureel. Mogelijk hebben de termen basisbekostiging en aanvullende bekostiging voor verwarring gezorgd als het gaat om het structurele karakter van deze regeling. Het onderscheid zit in het feit dat basisbekostiging voor alle scholen geldt, terwijl aanvullende bekostiging gekoppeld is aan een specifiek beleidsdoel, dan wel bestemd voor een specifieke groep scholen. Tegen die achtergrond worden regelingen als bijvoorbeeld het leerplusarrangement, de regeling voor geïsoleerde vo-scholen en de aanvullende middelen voor de zes uitzonderingsscholen10 «aanvullend» genoemd. De term «aanvullend» zegt dus niets over het structurele dan wel tijdelijke karakter van deze middelen. Zowel de basisbekostiging als de aanvullende bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen is structureel. Vanzelfsprekend kunnen veranderingen in het onderwijsaanbod wel leiden tot veranderingen in het recht op aanvullende bekostiging. Zo kan het oprichten of opheffen van een vestiging (of het herschikken van schoolsoorten binnen vestigingen) er toe leiden dat een vestiging juist wel of juist niet meer geïsoleerd is.

De voornoemde leden vragen verder op welke wijze de regering bij de bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen rekening houdt met de richting van het onderwijs en hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de aandacht voor de laatste school van een richting in het kader van het wetsvoorstel inzake het stichten van nieuwe scholen.

De regeling voor geïsoleerde vo-scholen vloeit voort uit het rapport van de commissie-Dijkgraaf over leerlingendaling in het vo. In het rapport wordt gepleit voor een beschikbaarheidsbijdrage voor scholen die te maken hebben met forse krimp en die op bepaalde afstand liggen van de volgende school, ongeacht het aanbod.11 Er is al een stap verder gegaan door in de uitwerking van de regeling het onderwijsaanbod mee te laten wegen: voor een vmbo-leerling is een havo/vwo-school immers geen alternatief. Er is geen rekening gehouden met de denominatie. Het doel van de regeling is om het laatste onderwijsaanbod in een regio structureel extra te ondersteunen, ongeacht de denominatie van de school in kwestie. De laatste school van een richting heeft alleen betrekking op het primair onderwijs.12

Tot slot vragen voornoemde leden in het kader van de regeling voor geïsoleerde vo-scholen of meer problematiek in de toekomst zal leiden tot een tegenvaller op de OCW-begroting en dat deze problemen dus niet op alle scholen worden afgewenteld.

Dat klopt. Mocht er in de toekomst sprake zijn van meer problematiek dan geraamd is, dat zal dit leiden tot een tegenvaller op de OCW-begroting. Deze tegenvaller kan gecompenseerd worden door meevallers elders op de OCW-begroting, mits die er zijn.

5. Overig

De leden van de D66-fractie lezen dat de huidige bekostiging ondanks de lumpsumsystematiek een onjuiste sturende werking heeft op de besteding van de bekostiging en vragen hoe het komt dat er nog steeds onduidelijkheid over de vrijheid van besteding bestaat in het onderwijs.

In zowel de huidige als de vereenvoudigde bekostiging hebben scholen de vrijheid om de bekostiging naar eigen inzicht te besteden. De regering hecht aan de vrijheid voor scholen om de bekostiging in te zetten op basis van lokale afwegingen en behoeften van leerlingen. Wat wordt bedoeld met een onjuiste sturende werking, is dat de huidige bekostiging onterecht normstellend kan overkomen. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door het huidige onderscheid in bekostiging voor personeel en bekostiging voor exploitatie. Binnen de personele bekostiging wordt nu ook onderscheid gemaakt in bekostiging voor onderwijsgevend personeel, onderwijsondersteunend personeel en directie. Door de parameters in de bekostiging te reduceren wordt de sturing van OCW op de besteding van de bekostiging verminderd. Met de vereenvoudiging van de bekostiging beoogt de regering een impuls te geven aan het lokale gesprek tussen schoolbesturen, schoolleiders, medezeggenschapsraden, toezichthouders en ouders over de wijze waarop de bekostiging wordt verdeeld en waar deze aan wordt uitgegeven.

Voornoemde leden vragen verder wat er gebeurt met de extra middelen waarvan is afgesproken dat ze na afloop van de afspraken terugvloeien in de lumpsum, zoals de prestatiebox en de aanvullende bekostiging van het technisch vmbo. Deze leden vragen de regering of deze middelen worden uitgesmeerd in de basisbekostiging of dat het aanvullende regelingen blijven. Deze leden vragen tot slot om een toelichting of al deze aanvullende regelingen en subsidies niet ten koste gaan van het doel om de financiering te vereenvoudigen.

Voor zowel de prestatiebox als de aanvullende bekostiging voor het technisch vmbo geldt dat zij buiten de vereenvoudiging van de bekostiging blijven. Het gaat immers om aanvullende regelingen, waar specifieke beleidsdoelen mee worden beoogd. Het is nu nog niet duidelijk wat met de budgetten van deze regelingen gaat gebeuren. De toekomst van de prestatieboxmiddelen is afhankelijk van de evaluatie van het sectorakkoord. Uitsluitsel hierover volgt dit najaar. De aanvullende bekostiging voor het technisch vmbo wordt tot en met 2023 via een subsidie verstrekt aan de scholen. Naderhand volgt een evaluatie en wordt bekeken hoe deze middelen structureel zullen worden ingezet.

Het doel van de vereenvoudiging van de bekostiging is om schoolbesturen en schoolleiders in staat te stellen aan de hand van een transparant en minder beleidsmatig sturend bekostigingssysteem onderwijsinhoudelijke keuzes te maken die kwalitatief goed onderwijs faciliteren. Dit doel wordt ook gehaald in de situatie dat de prestatiebox en de aanvullende bekostiging van het technisch vmbo (nog) aanvullende regelingen zijn. De vereenvoudiging van de bekostiging ziet alleen op de basisbekostiging. Dat is het overgrote deel van de rijksbijdragen die scholen jaarlijks ontvangen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob


  1. Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII, nr. 160.↩︎

  2. Brief d.d. 17 februari 2020 met reactie van Zeeuws Bestuurdersoverleg Onderwijs (ZBO), Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) en de Provincie Zeeland m.b.t. wetsvoorstel Vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen. Parlisnummer 2020Z05398.↩︎

  3. Kamerstukken II 2019/20, 35 354, nr. 6.↩︎

  4. Kamerstukken II 2014/15, 31 293, nr. 218.↩︎

  5. Kamerstukken II 2019/20, 31 289, nr. 409.↩︎

  6. Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017–2021, p. 9.↩︎

  7. Kamerstukken II 2018/19, 35 162, nr. 3, p. 5.↩︎

  8. https://www.duo.nl/open_onderwijsdata/dashboards/brugklassen/.↩︎

  9. Kamerstukken II 2019/20, 35 354, nr. 6.↩︎

  10. Dit zijn de twee joodse vo-scholen in Amsterdam en de vo-scholen op de vier Friese Waddeneilanden. Deze scholen zitten onder de opheffingsnorm, maar mogen op grond van artikel 108, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs geopend blijven. Deze zes scholen komen ook in aanmerking voor aanvullende bekostiging.↩︎

  11. «De laatste school.?» Advies aanpak leerlingendaling voortgezet onderwijs. Kamerstukken II, 2018/19, 31 289, nr. 393 en bijlage.↩︎

  12. Artikel 153, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs bepaalt op dat punt het volgende: de bekostiging van een bijzondere school wordt niet beëindigd en de openbare school wordt niet opgeheven wanneer het aantal leerlingen in het derde schooljaar van de drie achtereenvolgende schooljaren gelijk is aan of meer bedraagt dan vijftig en de school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, binnen een straal van vijf kilometer de laatste school van de richting is onderscheidenlijk de laatste openbare school is. Deze bepalingen gelden niet voor het voortgezet onderwijs.↩︎