[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over inkomensongelijkheid door Belastingstelsel (Kamerstuk 32140-70)

Herziening Belastingstelsel

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2020D19798, datum: 2020-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D19798).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z07887:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2020D19798 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 20 mei 2020 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over de door de Staatssecretaris op 1 mei 2020 toegezonden brief met de door de commissie Financiën gevraagde reactie op een brief van een derde over inkomensongelijkheid door het Belastingstelsel (Kamerstuk 32 140, nr. 70).

De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Freriks

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris met zijn reactie op een artikel over inkomensongelijkheid. Deze leden delen de mening van de Staatssecretaris dat het belangrijk is om voor de vergelijkbaarheid aan te sluiten bij internationale maatstaven om inkomen en vermogen te meten. Voor de interpretatie kunnen daar altijd nationale factoren aan toegevoegd worden. Deze leden zien nog wel meer problemen met het gebruiken van statistieken voor fiscale vergelijkingen. Inkomens worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) immers op huishoudniveau bijgehouden, maar de inkomstenbelasting grijpt aan bij het individuele inkomen. Een huishouden met een kostwinnaar is echter fors meer belasting verschuldigd dan een huishouden met twee werkenden met eenzelfde huishoudinkomen. Bovendien zegt het inkomen van een huishouden niets over het aantal monden dat met dat inkomen gevoed moet worden. Deelt de Staatssecretaris de mening dat ook deze factoren belangrijk zijn bij het interpreteren van statistische gegevens voor de fiscaliteit?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de vele recent verschenen rapporten over het belastingstelsel, zoals Ontwerp voor een nieuw belastingstelsel, Bouwstenen voor een nieuw belastingstelsel, Kansrijk Belastingbeleid en de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. Deze rapporten bevatten veel interessante opties om het belastingstelsel te hervormen en maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan gelijke kansen, een eenvoudiger en beter uitvoerbaar stelsel, het lonender maken van werken, een verdere invulling van het principe dat de vervuiler betaalt, een eerlijke bijdrage van bedrijven en het terugdringen van de inkomens- en vermogensongelijkheid. De leden van de D66-fractie benadrukken dat je daarbij niet alleen naar de inkomstenbelasting zou moeten kijken. Voor een schuif van lasten op arbeid naar bijvoorbeeld vervuiling en vermogen speelt het hele belastingstelsel een rol. Daarbij is de hervorming van het toeslagenstelsel in lijn met de motie Bruins/van Weyenberg één van de belangrijkste uitdagingen.

De leden van de D66-fractie verwelkomen dat het kabinet invulling heeft gegeven aan de toezegging om de rol van box 2 bij inkomens- en vermogensongelijkheid te onderzoeken. Deze leden zagen box 2 al langer als black box en verwelkomen dat met dit onderzoek meer inzicht wordt gegeven in de rol van box 2 bij inkomens- en vermogensongelijkheid. Deze leden vinden het zeer opvallend dat uit het nieuwe onderzoek blijkt dat het aanmerkelijk belang in 2017 400 miljard euro bedroeg, wat een verdubbeling is van wat tot nu toe uit de statistieken bleek. Deze leden vinden het verder opvallend dat over dit vermogen veel minder belasting betaald wordt dan bijvoorbeeld over het box 3-vermogen en dat dit vermogen zeer scheef verdeeld is. De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om te reageren op de in de Bouwstenen gestelde vraag of het of het onderscheid in behandeling van vermogen tussen box 2 en 3 gerechtvaardigd is en hoe de Staatssecretaris kijkt naar de bijdrage die box 2 levert aan de vermogensongelijkheid. Deze leden vragen om daarbij ook in te gaan op zeer scheve vermogensverdeling binnen box 2, en dan met name de rol van de groep zeer grote vermogens. De leden van de D66-fractie vragen het kabinet of het gerechtvaardigd is dat de belastingdruk van directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) substantieel lager ligt dan die van werknemers. De leden van de D66-fractie vragen welke inspanningen de Staatssecretaris neemt om de huidige belastingheffing in box 2 aan te passen en bijvoorbeeld arbitrage, belastinguitstel en leningen uit de eigen bv te beperken.

De leden van de D66-fractie vragen hoe problemen met, of onzekerheden als gevolg van, de huidige inkomensondersteuningsregelingen, zoals het niet-gebruik van toeslagen en toeslagschulden, worden meegenomen in statistieken over inkomensongelijkheid en koopkrachtplaatjes. De leden van de D66-fractie vragen om een actuele ontwikkeling van de Gini-coëfficiënt. De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris wilt zorgen dat de rekening van crises niet leidt tot meer inkomens- en vermogensongelijkheid.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over mogelijkheden om zogenoemde winfall gains (onverwachte en/of niet zelf verdiende meevallers) beter te belasten, bijvoorbeeld met als doel om andere meer verstorende belastingen te verlagen. Hoe geven andere landen daar invulling aan?

De leden van de D66-fractie vragen naar de ontwikkelingen sinds het rapport van het Centraal Planbureau (CPB) over inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond. Deze leden vroegen naar aanleiding van dit rapport hoe het kabinet de pay gap tussen Nederlanders met en zonder een migratieachtergrond, ook bij dezelfde opleiding, kan oplossen. Deze leden vragen welke concrete stappen de Staatssecretaris in de tussentijd heeft gezet en wat de resultaten hiervan zijn. De leden van de D66-fractie vragen of inmiddels meer bekend is over de effectiviteit van maatregelen die andere landen hebben genomen om een gelijke beloning te bevorderen, zoals de maatregel in Duitsland om aan werknemers van bedrijven met meer dan 200 medewerkers de mogelijkheid te bieden om een interne inkomensvergelijking uit te laten voeren.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog vragen over de werkelijke ongelijkheid in Nederland.

De Minister van Financiën stelt dat hij het met een aantal assumpties niet eens is waardoor hij niet alle specifieke resultaten kan onderschrijven (Antwoord op vraag 1 van het lid Snels over de daadwerkelijke inkomensongelijkheid in Nederland1). Kan de Staatssecretaris laten zien wat volgens hem de juiste cijfers zouden moeten zijn als deze assumpties worden gewijzigd?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat de Minister vooral verwijst naar de levensfase (antwoord op vraag 5 van het lid Snels over de daadwerkelijke inkomensongelijkheid in Nederland2). Hoe verhoudt dit zich tot de meest actuele cijfers over vermogensongelijkheid binnen levenscohorten? Hoe groot is de vermogensongelijkheid in Nederland als er wordt gecorrigeerd voor levensfase?

De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat er volgens de Staatssecretaris geen actuele cijfers zijn over vermogensongelijkheid die pensioenen meenemen (Antwoord op vraag 9 van het lid Snels over de daadwerkelijke inkomensongelijkheid in Nederland3). Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de statistiek van het CBS over vermogensverdeling van huishoudens 4? Deze tabel laat toch zien hoe de vermogens in Nederland zijn verdeeld en welk deel van de pensioenvermogens zijn toe te rekenen aan welke groep? Zou de Staatssecretaris hierop kunnen reflecteren?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoeveel het op zou leveren om een vermogensbelasting op miljonairs in te voeren? Klopt het dat dit volgens het CPB 1,2 miljard euro oplevert als er 1% belasting wordt geheven op € 1.000.000-€ 2.000.000 en 2% vanaf € 2.000.000? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de meest actuele vermogensstatistieken? Kan hier een p*q-onderbouwing bij geleverd worden? Hoeveel miljonairs zijn er? Hoeveel vermogen hebben zij samen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris om een tabel met het percentage van bruto-inkomen dat naar indirecte belastingen en lokale heffingen voor tien inkomensdecielen. Klopt het dat hieruit blijkt dat het armste deciel van de inkomens 30,1% betaalt aan indirecte belastingen en lokale heffingen en het rijkste deciel 5,4%? Zo nee, welke cijfers zijn juist volgens de Staatssecretaris? Hoe recent zijn deze cijfers?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom het logischer is om indirecte belastingen te relateren aan bestedingen in plaats van aan inkomen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris om een actuele tabel met het besteedbare inkomen en totale bestedingen voor tien inkomensdecielen. Klopt het dat het besteedbare inkomen van het rijkste deciel 11x hoger is dan het laagste deciel terwijl hun bestedingen maar 3x zo hoog zijn? Hoe recent zijn deze cijfers?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris of hij erkent dat het voor de 60% huishoudens die al meer uitgeven dan hun besteedbare inkomen een btw-verhoging anders uitwerkt dan voor de overige huishoudens die nog bestedingsruimte hebben.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat volgens de Staatssecretaris de totale belastingdruk is voor elk inkomensdeciel als wél wordt gekeken naar indirecte belastingen en lokale heffingen. Klopt het dat lage inkomens dan een hogere belastingdruk hebben dan rijkere inkomens?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de Staatssecretaris wijst naar internationale afspraken als het gaat om rentebetalingen en vermogenswinst. Erkent de Staatssecretaris dat als de verdeling van de betaalde rente zeer ongelijk verdeeld is over huishoudens dat daar dan rekening mee gehouden moet worden bij de ongelijkheidscijfers?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris erkent dat vermogenswinst nieuwe koopkracht oplevert. Is het mogelijk om (koers)winsten wél te gaan registreren? Erkent de Staatssecretaris dat de koerswinst-ongelijkheid heel groot is en dat we in de huidige statistieken dus niet de totale ongelijkheid meten?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris erkent dat in box 3 alleen het resultaat van toename belast wordt (het aangegroeide vermogen) en niet de aangroei zelf? Klopt het dat geld verdiend met arbeid dus wél belast wordt en geld verdiend met geld vaak niet? Vindt de Staatssecretaris dit zelf ook niet heel onevenwichtig? Hoe legt de Staatssecretaris uit dat de meeste Nederlanders na hard werken belasting moeten betalen terwijl pandjesbazen geen belasting betalen over de overwinsten op hun huizen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat koerswinsten van aandelen in andere landen wel wordt belast (zoals in de VS of in het VK). Waarom dan niet in Nederland? Hoeveel zou het opleveren als we dit wél zouden gaan belasten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met stijgende verbazing kennisgenomen van zowel de antwoorden op hun schriftelijke vragen als de daaropvolgende brief die de Staatssecretaris stuurde in antwoord op verzoek van de commissie Financiën.

De leden van de SP-fractie vinden het onacceptabel dat, nu ook uit het bouwstenentraject blijkt dat vermogen van de allerrijksten amper belast wordt, de Staatssecretaris zich verschuilt achter statistische conventies, hoe internationaal geaccepteerd deze ook zijn. Hoe werd in het verleden inzichtelijk gemaakt hoe het vermogen in Nederland verdeeld was, op welke wijze verschilt dit met de huidige periode en in welke mate is dit veroorzaakt door de taakstellingen die de kabinetten Rutte hebben opgelegd aan het CBS? De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris tevens of deze statistieken wél inzichtelijk waren voor de tot het jaar 2000 geheven vermogensbelasting.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn brief stelt dat «indirecte belastingen niet dezelfde mate van progressiviteit hebben als directe belastingen». Zij verbazen zich over deze zinsnede, zeker gezien het feit dat in de recent gepubliceerde bouwstenen voor een beter belastingstelsel wordt gesteld dat btw, de voornaamste indirecte belasting, in het geheel niet geschikt is voor inkomensherverdeling. Zij wijzen de Staatssecretaris op de gegevens die door de heer Metten zijn gepubliceerd bij zijn artikel in Economisch Statistische Berichten waaruit blijkt dat de laagste-inkomensgroepen in 2013 30% van hun inkomen uitgaven aan indirecte belastingen en lokale heffingen terwijl dit voor de hoogste inkomensgroep maar 5,5% was en vragen de Staatssecretaris om actualisering van deze gegevens. Zeker in het licht van de door de regering aangekondigde mogelijkheid om het lage btw-tarief nog verder te verhogen vragen zij de Staatssecretaris om een uitgebreide toelichting waarin hij aanduidt waarom hij het niet de moeite waard vindt om de inkomenseffecten van indirecte belastingen aan te tonen. Zij wijzen erop dat iedere btw-verhoging voor de laagste inkomens, die een veel substantiëler deel van hun besteedbaar inkomen uitgeven aan met btw belaste zaken dan hoge inkomens, veel zwaardere gevolgen heeft. Tevens vragen deze leden de Staatssecretaris de effecten van de meest recente btw-verhogingen bij zijn antwoorden te betrekken. Zij wijzen op het feit dat in de recent gepubliceerde verantwoordingsstukken blijkt dat de laagste inkomens en vermogens de laagste koopkrachtgroei hebben door de gestegen btw en huren.

De leden van de SP-fractie verbazen zich over de argumentatie van de Staatssecretaris om vanwege de statistische conventies als gehanteerd door de Verenigde Naties en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling geen inzicht te willen hebben in de effecten van de enorme vermogensongelijkheid in Nederland die ertoe leidt dat het hoogste vermogenspercentiel via onder meer aanmerkelijk belang meer dan 300 miljard euro, en volgens de raming van het eigen departement zelfs meer dan 400 miljard euro, aan vermogen bezit en daarmee wellicht zelfs meer dan de rest van de bevolking. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierop welk deel van het ondernemingsvermogen nu bij de rijkste 1% van de bevolking ligt. In de recent gepubliceerde bouwstenen wordt gesteld dat via tal van maatregelen dit aanmerkelijk belang telkens weer wordt bevoordeeld. Door de bedrijfsopvolgingsregeling wordt amper erfbelasting betaald, vaste lasten worden door vrijwel gratis leningen uit het eigen bedrijf betaald en inkomens van dga’s hoeven slechts iets boven het modale inkomen te worden gesteld terwijl dit maar in enkele gevallen een conform inkomen is voor vergelijkbare functies in een normaal dienstverband waardoor afgedragen inkomstenbelasting irreëel is, iets dat met de tijdens de huidige crisis afgekondigde maatregelen enkel versterkt wordt.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris naar welke mogelijkheden hij ziet om vermogenswinst, uit aanmerkelijk belang of andere bronnen, inzichtelijk te maken en tevens te belasten gezien het feit dat een vermogensaanwasbelasting in Nederland nooit tot stand is gekomen. Met name in de afgelopen jaren constateren deze leden dat vermogensaanwas in veel gevallen enorm is geweest. Deze leden zijn van mening dat vermogensaanwas wel degelijk tot koopkrachtstijging leidt en vragen de Staatssecretaris of hij de mening deelt dat iemand wiens bezit in waarde toeneemt in staat is om met goedkope bankleningen meer vermogen te vergaren en hier inkomen uit te halen. Zij vragen de Staatssecretaris in hoeverre hij inzicht heeft in bijvoorbeeld de mate waarin vastgoed momenteel wordt opgekocht voor de verhuur door particulieren en welke mate van ongelijkheid dit oplevert, gezien het feit dat de huurders dikwijls tot de laagste inkomens en vermogens behoren. Tevens vragen zij de Staatssecretaris naar een analyse van de toename in ongelijkheid die dit met zich meebrengt. Indien de Staatssecretaris deze gegevens niet heeft vragen deze leden hem hiernaar onderzoek te doen voordat het Belastingplan 2021 zal worden behandeld. Voorts vragen deze leden tevens of de Staatssecretaris bereid is de koopkrachtontwikkeling van huurders en huizenbezitters bij de Macro-economische verkenningen onafhankelijk van elkaar te duiden zodat de effecten van regeringsbeleid op deze bezitscategorieën inzichtelijker worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de brief Inkomensongelijkheid door Belastingstelsel van de Staatssecretaris. Zij hebben hierover enkele vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven, net als de Staatssecretaris, de conclusie van het artikel en het gegeven dat vermogens ongelijker verdeeld zijn dan inkomens. Zij vragen de Staatssecretaris of hij de grote vermogensongelijkheid een zorgelijke constatering vindt. Een andere constatering is dat het CBS ook de waardestijging van bezit – bijvoorbeeld aandelen of onroerend goed – niet als inkomen beschouwt. Is dit ook volgens de Staatssecretaris geen inkomen en onderschrijft hij hiermee deze assumptie van het CBS?

Het FD vat als volgt samen: «Metten heeft onze welvaartsverdeling herrekend met het «inclusieve inkomen». Dat is besteedbaar inkomen zonder de aftrek van rente en met de waardestijging van bezit. Daaruit blijkt dat de rijkste 6% van de huishoudens twaalf keer zoveel te besteden heeft als de armste 32%. Volgens CBS-cijfers is dit maar zes keer zoveel.» Deze conclusie lijkt inderdaad bloot te leggen hoe statistische keuzes een aanzienlijk deel van de inkomensongelijkheid weg kunnen werken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris hierop kan reflecteren. Is dit ook één van de assumpties in het artikel die de Staatssecretaris niet kan onderschrijven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven de stelling van de Staatssecretaris dat het CBS, als onafhankelijk instituut verantwoordelijk is voor de Nederlandse statistieken, een goede motivering heeft voor de keuzes die worden gemaakt. Niettemin zien zij een gevaar in het bouwen op deze keuzes, modellen en statistieken. Het afhankelijk zijn van en bouwen op gehanteerde modellen die een onjuist of op zijn minst beperkt en onvolledig beeld geven van werkelijke inkomensongelijkheid kan leiden tot een parallelle werkelijkheid. Met andere woorden, verschillende modellen leiden [ondanks mogelijk goede afwegingen en motiveringen van statistische keuzes] tot soms strijdige uitkomsten, hetgeen het lastig maakt om beleidskeuzes te funderen. De leden van de ChristenUnie-fractie zien een gevaar in dit verdere uiteenlopen van model en werkelijkheid. Zij vragen of de Staatssecretaris dit gevaar erkent.

Tot slot hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie een vraag aan de Staatssecretaris naar aanleiding van de volgende passage in zijn brief: «In de brief wordt verder aangeven dat de oorzaken van deze conclusies zijn dat inkomensbestedingen aan rentebetalingen en inkomen uit vermogenswinsten niet meetellen in de traditionele ongelijkheidsplaatjes, de niet meegetelde bronnen van inkomen niet worden belast (...)» Is de Staatssecretaris van plan om naar aanleiding van deze conclusies – die voorts in lijn lijken te zijn met enkele uitkomsten van het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel – actie te ondernemen? Is het zijn ambitie om deze vormen van inkomen (zoals vermogen) beter mee te nemen in de ongelijkheidsplaatjes en bovendien (anders) te belasten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50Plus

De leden van de 50PLUS-fractie danken de Staatssecretaris voor de brief over inkomensongelijkheid door het belastingstelsel. De kerstboom hangt vol met lampjes, ballen, strikjes en engelenhaar. De leden van de fractie van 50PLUS zijn van mening dat deze complexiteit het vertrouwen in de progressiviteit van het belastingstelsel aantast. Mensen moeten vertrouwen op zeer abstracte statistische berekeningen en indicatoren zoals de Gini-coëfficiënt; omdat je de solidariteit niet meer op een eenvoudige manier kan waarnemen. Kortingen, aftrekposten, vrijstellingen en toeslagen vertroebelen (met op- en afbouwtrajecten) het beeld voor de «niet ingewijden». De uitdaging voor de politiek is om niet alleen naar bouwstenen te kijken maar er ook daadwerkelijk mee te gaan bouwen aan een rechtvaardig stelsel voor de toekomst.

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat er daarnaast ook nog een andere component is waarvan zij zich afvragen of en zo ja in welke mate de effecten op de ongelijkheid tot uiting komt in de cijfers: accijnzen. Wordt er bij de achterliggende berekeningen over inkomensongelijkheid op enigerlei wijze rekening gehouden met een andere mate van gebruik van artikelen waarover accijns wordt geheven door (en tussen) verschillende inkomensgroepen? Indien nee, waarom niet?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de Staatssecretaris het aannemelijk acht dat inkomen medebepalend is voor de mate van consumptie van artikelen waarover accijns wordt geheven. Wordt er aan de onderkant van het inkomensgebouw relatief meer gerookt, gedronken en/of brandstof verbruikt dan bij hogere inkomens? Welke wetenschappelijke aannames hieromtrent zijn verwerkt in de berekeningen over inkomensongelijkheid?

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat met de Gini-coëfficiënt inmiddels een (abstracte) indicator voor inkomensongelijkheid beschikbaar is. Deze indicator wordt veelvuldig gebruikt in modellen. In Nederland gaat de discussie over ongelijkheid echter met nadruk over vermogensongelijkheid. Waarom beschikken we nog niet over een algemeen geaccepteerde indicator voor de vermogensongelijkheid? Zijn er internationale ontwikkelingen gaande die tot zo’n indicator kunnen leiden. Kan de regering zelf initiatief nemen tot de ontwikkeling van een nationale indicator voor vermogensongelijkheid, inclusief alle relevante vermogenscomponenten?

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst


  1. Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2078.↩︎

  2. Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2078.↩︎

  3. Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2078.↩︎

  4. CBS (https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84104NED/table?dl=24E9C).↩︎