[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Kuik over het Onderzoek Meisjes in de gevarenzone 'Ik verlang naar een veilige plek´

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2020D20035, datum: 2020-05-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20192020-2893).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z02502:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2893

Vragen van het lid Kuik (CDA) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over Onderzoek Meisjes in de gevarenzone. «Ik verlang naar een veilige plek» (ingezonden 10 februari 2020).

Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 25 mei 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1910.

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel van de Groene Amsterdammer van 7 februari 2020 «Onderzoek: Meisjes in de gevarenzone. «Ik verlang naar een veilige plek»»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Herkent u het beeld dat kwetsbare meisjes steeds vaker worden uitgebuit, misbruikt en mishandeld in ruil voor dure spullen? Hoeveel van deze zaken hebben in de regio Amsterdam de afgelopen drie jaar geleid tot opsporingsonderzoeken en uiteindelijke veroordelingen? Wat is het beeld in andere regio’s?

Antwoord 2

Kwetsbare meisjes kunnen gevoelig zijn voor de avances van een loverboy. Een loverboy zorgt er bijvoorbeeld eerst voor dat een meisje verliefd op hem wordt. Dat hij hierbij het meisje veel cadeaus en aandacht geeft is een herkenbaar en terugkerend kenmerk. Tegelijk zijn er signalen dat deze werkwijze verandert en loverboys sneller met meer druk meisjes inpalmen. Het creëren van een afhankelijkheidsrelatie door de loverboy, kan leiden tot uitbuiting.

De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schat in dat slechts 2 tot 3 procent van de Nederlandse minderjarige (kwetsbare) slachtoffers in beeld is. Slachtoffers van mensenhandel zien vaak af van het doen van aangifte, om uiteenlopende persoonlijke redenen. Om meer zicht te krijgen op potentiële slachtoffers wordt steeds meer ingezet op digitaal rechercheren en vindt intensief overleg plaats met betrokken zorgpartners. De politie heeft speciale teams mensenhandel met rechercheurs die onderzoek doen naar de beschreven modus operandus, die daders hanteren om kwetsbare meiden uit te buiten.

Het blijkt tenslotte niet mogelijk om specifiek voor deze doelgroep uit de systemen te halen hoeveel zaken er de afgelopen drie jaar hebben geleid tot opsporingsonderzoeken en uiteindelijke veroordelingen, omdat mensenhandeldossiers in de systemen niet nader gespecificeerd kunnen worden op de loverboymethodiek dan wel of er sprake is van kwetsbare meisjes als slachtoffer. Het totaal aantal opsporingsonderzoeken dat gestart is door de Politie tussen 2013 en 2017 in politie-eenheid Amsterdam is 912.

Vraag 3

Herkent u het beeld dat familieleden, hulpverleners en politieagenten in complexe gevallen, zoals genoemd in het artikel, amper grip kunnen krijgen op het slachtoffer, dat het niet lukt om deze slachtoffers uit het netwerk te krijgen en dat mensenhandelaren en klanten vaak buiten schot blijven?

Antwoord 3

Mensenhandel zaken zijn complex. Slachtoffers van mensenhandel zien zichzelf niet altijd als slachtoffer, waardoor zij geen hulp vragen of slachtoffers durven geen hulp te vragen. Alertheid en pro activiteit van hulpverlening is hierbij van belang, maar ook integrale samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties is essentieel, maar nog niet overal vanzelfsprekend. Om die reden wordt onder andere in het kader van het Programma Samen tegen mensenhandel ingezet op verbeteren van samenwerking tussen bijvoorbeeld politie en zorginstellingen. Hiertoe is de Proeftuin Jeugdzorginstellingen van start gegaan die als doel heeft om o.a. deze samenwerking te verbeteren. Hierbij wordt verkend hoe een betere uitwisseling van informatie en tot een verbeterde samenwerking kan komen binnen de bestaande kaders.

Vraag 4

Klopt het dat de zedenpolitie alleen in actie komt als de meisjes dat zelf willen? Bent u bereid het onderzoek te faciliteren dat de mensenhandel officieren willen doen naar andere doorpakmogelijkheden?

Antwoord 4

Nee, dat klopt niet. Zedendelicten kunnen ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is voor de zedenpolitie niet noodzakelijk om een opsporingsonderzoek te starten.

In de politie-eenheden wordt nu al geïnvesteerd in de samenwerking tussen de teams AVIM, die mensenhandel zaken oppakken, en de zeden teams. Zo ook in de eenheid Amsterdam. De teams AVIM en Zeden trekken samen op in situaties waarin niet direct duidelijk is of sprake is van zedendelict of seksuele uitbuiting.

Vraag 5

Hoe staat het met de uitvoering van het pakket van maatregelen om klanten die seks kopen van minderjarigen te ontmoedigen (motie-Kuik c.s., Kamerstuk 28 638, nr. 166)? Wordt een effectievere strafrechtelijke vervolging van klanten onderdeel van dat pakket van maatregelen?

Antwoord 5

Mijn ministerie is momenteel nog in gesprek met relevante partijen om te komen tot het in de motie gevraagde pakket aan maatregelen. Ik streef ernaar u voor de zomer hier nader over te informeren.

Vooruitlopend hierop kan ik melden dat ik het WODC gevraagd heb om binnen een onderzoek naar strafoplegging bij seks met minderjarigen expliciet aandacht te besteden aan de rol van klanten. Dit onderzoek zal naar verwachting nog dit jaar van start gaan. De afronding van het onderzoek zal 2021 zijn. Daarnaast werkt het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) aan een onderzoek rondom dezelfde thematiek. De verwachting is dat afronding hiervan ook uiterlijk 2021 is. Beide onderzoeken kunnen weer nieuwe aanknopingspunten bieden voor beleidsontwikkeling op dit vlak.

Vraag 6

Zijn eerstelijns hulpverleners, zoals genoemd in het artikel, naar uw mening voldoende toegerust om deze kwetsbare meisjes te helpen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat soms tot wel zeven hulpverleners betrokken zijn bij dergelijke slachtoffers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6

Bij deze kwetsbare meisjes speelt vaak complexe problematiek en is specialistische zorg nodig. Deze kan niet in alle gevallen geboden worden door eerstelijns hulpverleners.

Het is belangrijk dat deze meisjes snel geholpen worden door de juiste hulpverlener om daarmee onnodige doorplaatsingen te voorkomen. Echter is bij seksuele uitbuiting vaak meer tijd nodig om te bepalen wat er aan de hand is, of er sprake is van een achterliggend trauma en wat vervolgens de passende hulpverlening is.

Om te zorgen dat er voldoende expertise is binnen de jeugdhulp over deze complexe problematiek, heeft de commissie Azough hulpmiddelen opgesteld voor de hulpverlening aan slachtoffers van loverboys. Deze hulpmiddelen bieden praktisch advies voor een betere signalering en registratie van (vermoedelijke) slachtoffers, en goede opvang en behandeling. In hoeverre deze hulpmiddelen door professionals worden toegepast is niet bekend.

Vraag 7

Bent u van mening dat adequaat gebruik wordt gemaakt door gemeenten van landelijke specialistische zorgvoorzieningen voor deze complexe doelgroep? Hoeveel van dergelijke slachtoffers zijn er in het afgelopen jaar adequaat doorverwezen naar dergelijke specialistische zorgvoorzieningen?

Antwoord 7

Voor slachtoffers van seksuele uitbuiting kunnen gemeenten specialistische hulp inkopen bij drie instellingen via een landelijk raamcontract bij de VNG. Gemeenten weten deze landelijke voorziening te vinden en maken hier gebruik van. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal slachtoffers dat naar deze zorgvoorzieningen is doorverwezen. Daarnaast verwijzen gemeenten deze doelgroep ook door naar lokale of regionale jeugdhulpinstellingen die specifiek aanbod hebben voor minderjarige slachtoffers van loverboys. Deze specialistische hulp zouden gemeenten goed samen, regionaal kunnen organiseren. Zoals in «Perspectief voor je jeugd»3 als belangrijke opgave voor de organisatie van specialistische jeugdhulp is beschreven.

Vraag 8

Deelt u de mening dat de genoemde problematiek de mogelijkheden van gemeenten overstijgen? Heeft u deze gemeenten in beeld, zodat er bijvoorbeeld gewerkt kan worden aan innovatieve oplossingen en het delen van best practices? Op welke wijze kunnen gemeenten een beroep doen op hulp, expertise en de opsporingsdiensten om deze toenemende problematiek het hoofd te bieden?

Antwoord 8

Ja, ik deel de mening dat de genoemde problematiek de mogelijkheden van de gemeenten overstijgt, maar het is ook niet de bedoeling dat gemeenten deze problematiek alleen oplossen. Voor dergelijke complexe problematiek is een gedegen integrale aanpak nodig. Sommige gemeenten zijn al langer aan de slag met de gemeentelijke aanpak van mensenhandel dan andere en er zijn vanzelfsprekend verschillen tussen gemeenten, afhankelijk van de lokale situatie. De projectleiders die met subsidie van het Rijk zijn aangesteld bij de VNG en CoMensha ondersteunen zowel gemeenten die net beginnen met het opzetten van hun beleid, als gemeenten die al langer aan de slag zijn. Ook is het van belang de gemeenten te faciliteren bij het uitwisselen van ervaringen en best practices. De VNG heeft daarom een afgesloten online forum opgezet, waar gemeenten aan elkaar vragen kunnen stellen en best practices kunnen delen. Daarnaast organiseert de VNG samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit najaar een bestuurlijk overleg met de burgemeesters die in hun regio mensenhandel in de portefeuille hebben. Daar zal worden besproken hoe de portefeuillehouders structureel met elkaar in contact kunnen blijven om in iedere regio de gemeentelijke aanpak van mensenhandel vorm te geven. Ten slotte zal de VNG na de zomer handvatten opleveren die voor gemeenten een kompas kunnen zijn voor het opzetten en verder ontwikkelen van hun mensenhandelbeleid.

Voor de samenwerking tussen zorg en politie en justitie is een handreiking ontwikkeld. Daarnaast stelde het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) een checklist op voor gemeenten, waarmee zij kunnen nagaan of hun beleid voor de aanpak van loverboyproblematiek op orde is.

Vraag 9

Op welke manier kijkt u hoe voorlichting op een specifieke groep toegespitst kan worden?

Antwoord 9

Zeer recent is vanuit het programma Samen tegen Mensenhandel een Platform Communicatie gestart met daarin vertegenwoordiging vanuit verschillende ministeries, opsporingsdiensten, gemeenten en NGO’s. Een deel van de deelnemende organisaties richten zich daarbij op specifieke vormen van mensenhandel en/of specifieke doelgroepen van slachtoffers van mensenhandel. Het doel van het platform is om elkaar te informeren over lopende en startende bewustwordingsactiviteiten en om te bezien hoe voorlichtingsactiviteiten beter op elkaar aangesloten kunnen worden.

Daarnaast is door CoMensha, in het kader van het programma Samen tegen mensenhandel de Mensenhandel Academy ontwikkeld. Dit betreft een overzicht van het gehele opleidingsaanbod op het gebied van signalering van mensenhandel. Op deze manier kunnen verschillende professionals eenvoudiger het voor hen relevante opleidingsmateriaal vinden. Tevens zullen hier gratis e-learning modules beschikbaar komen, die bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt als lesmateriaal in diverse onderwijsmodules. Daarmee voorkomen we ook dat er onnodig nieuwe opleidingen worden ontwikkeld.

Vraag 10

Gaat u actie ondernemen ten aanzien van hotels die nauwelijks handelen wanneer zij vermoedens hebben van seksuele uitbuiting van minderjarige meisjes? Welke verantwoordelijkheid vindt u dat hotels hebben?

Antwoord 10

Er zijn de afgelopen jaren reeds diverse initiatieven geweest om uitbuiting in de hotelsector tegen te gaan. Daarbij lag de focus op illegale prostitutie en seksuele uitbuiting. CoMensha heeft in juni 2018 samen met FairWork het initiatief genomen om opnieuw met de hotelsector aan de slag te gaan, waarbij deze keer de krachten worden gebundeld vanuit verschillende disciplines. Samenwerking tussen publieke en private partijen is hierbij essentieel. Hiertoe is een werkgroep opgericht bestaande uit de Inspectie SZW, Defence for Children-ECPAT, het Functioneel Parket, FairWork en CoMensha. Alle deelnemers aan deze werkgroep verzamelen eigen informatie en signalen over uitbuiting in de hotelsector en hebben daarbij ook het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM)gevraagd om hen inzicht te geven in de aard en omvang van geregistreerde signalen van uitbuiting (zowel seksuele- als arbeidsuitbuiting) in de hotelbranche.

Deze informatiepositie moet leiden tot een stappenplan voor het voorkomen van alle vormen van mensenhandel in de gehele hotelketen (ook bijvoorbeeld leveranciers) die gericht is aan hoteldirecties en leidinggevenden. In dit kader hebben gesprekken plaatsgevonden met de directie van Koninklijke Horeca Nederland, om haar bondgenoot te maken van het project.


  1. De Groene Amsterdammer, «Meisjes in de gevarenzone», 7 februari 2020, https://www.groene.nl/artikel/ik-verlang-naar-een-veilige-plek?↩︎

  2. Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2019). Dadermonitor mensenhandel 2013–2017. Den Haag: Nationaal Rapporteur.↩︎

  3. Kamerbrief Perspectief voor de Jeugd van 20 maart 2020, Kamerstuk 31 839, nr. 723↩︎