Nota naar aanleiding van het verslag
Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)
Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag
Nummer: 2020D20141, datum: 2020-05-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35449-6).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Onderdeel van kamerstukdossier 35449 (R2147)-6 Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19).
Onderdeel van zaak 2020Z08031:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Onderdeel van zaak 2020Z09360:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-05-07 22:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-05-18 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-05-19 14:00: Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19) (Kamerstuk 35449) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-06-03 12:30: Procedurevergadering (via videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-06-04 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-23 18:30: Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19) (35449-(R2147)) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2020-06-30 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 449 Tijdelijke voorzieningen voor de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke rijkswet voorziening Rijksoctrooiwet 1995 COVID-19)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 mei 2020
Hoofdstuk I Algemeen
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben geen aanleiding gevonden tot het maken van opmerkingen en het stellen van vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben onder meer vragen met betrekking tot de geformuleerde termijnen.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de reactie van de leden van de fracties van de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Graag ga ik op de door de fracties van de VVD en de ChristenUnie gestelde vragen in.
1. Bevoegdheid tot opschorting van termijnen
De leden van de VVD-fractie vragen of de verwachting is dat de directeur van Octrooicentrum Nederland veelvoudig de gestelde termijnen voor een bepaalde duur zal opschorten. Daarbij vragen zij of de directeur ook de mogelijkheid krijgt om een gestelde termijn te verlengen in plaats van volledig op te schorten. Zal er hierbinnen maatwerk mogelijk zijn? Is het bekend hoeveel octrooihouders en -aanvragers behoefte hebben aan de opschorting van de gestelde termijn? Als dit een grote hoeveelheid blijkt te zijn, hoe wordt dan verzekerd dat de directeur voldoende tijd heeft per aanvraag om hier een eerlijk oordeel aan te geven, zodat er zo min mogelijk vertraging wordt opgelopen en de kwaliteit van de beslissingen wordt verzekerd? Hoeveel octrooien lopen nu het risico om de bescherming te verliezen of om te komen vervallen?
Een besluit van de directeur van Octrooicentrum Nederland ziet niet op een besluit op aanvraag tot termijnverlenging door een individuele octrooihouder of -aanvrager. Een besluit tot verlenging van een bij of krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 gestelde termijn zal gelden voor alle octrooihouders en -aanvragers die de termijn moeten halen. Daarmee zal dus sprake zijn van een besluit van algemene strekking.
In dit kader wordt opgemerkt dat artikel 23 van de Rijksoctrooiwet 1995 een mogelijkheid kent om, indien een termijn wordt gemist, een verzoek in te dienen tot herstel van de vorige toestand. Maar dat is een bewerkelijke procedure voor individuele gevallen, die zowel aan de kant van de octrooihouder of -aanvrager, als aan de kant van Octrooicentrum Nederland arbeidsintensief en daarmee kostbaar is. De herstelprocedure is dan ook niet geschikt voor grote aantallen rechten die verloren zijn gegaan, zeker niet in de huidige situatie waarin het niet passend is van octrooihouders en -aanvragers te vragen die extra kosten te maken.
Daarom is gekozen voor een algemene termijnverlenging die geldt voor alle gebruikers die de betreffende termijn moeten halen. Gezien de soms grote aantallen rechten is het aangewezen om een termijnverlenging te geven die geldt voor alle gebruikers. De tijdelijke termijnverlenging kan vervolgens worden geautomatiseerd in de octrooiadministratie. Deze werkwijze is overigens vergelijkbaar met die van buitenlandse octrooibureaus, zoals in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Ook daar worden gedurende deze crisis de termijnen niet per individueel geval verlengd, maar is de termijnverlenging algemeen geldend voor alle gebruikers.
De bevoegdheid kan op alle bij of krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 gestelde termijnen betrekking hebben, voor zover verlenging vanwege de uitbraak van COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen noodzakelijk wordt geacht. Dit zal per termijn moeten worden bepaald. Maandelijks worden bijvoorbeeld ingevolge artikel 52 van de Rijksoctrooiwet 1995 enkele duizenden vertalingen van een Europees octrooi ingediend. Dit proces lijkt inmiddels digitaal behoorlijk goed te lopen, maar vanaf de start van de in het kader van de uitbraak van COVID-19 getroffen maatregelen is het papieren proces stil komen te liggen. Deze achterstanden moeten weggewerkt worden. Bovendien moeten voor verschillende processen kosten worden gemaakt, bijvoorbeeld voor het opstellen van een vertaling. Via de Orde van Octrooigemachtigden is het signaal ontvangen dat een deel van de octrooihouders dor de in het kader van COVID-19 getroffen maatregelen in financiële moeilijkheden verkeren waardoor het maken van deze kosten op dit moment voor hen niet mogelijk is (mede gelet op de andere financiële verplichtingen waar zij aan moeten voldoen). Een verlenging van de betrokken termijn zal alle octrooihouders die een vertaling moeten indienen de nodige armslag geven. Het is onduidelijk wat in de nog binnengekomen post bij Octrooicentrum Nederland zit. Pas als dit is verwerkt (op kantoor) kan meer duidelijkheid worden verkregen.
Bij de vormgeving van iedere algemene termijnverlening wordt ook steeds naar de uitvoerbaarheid van de verlenging gekeken. Bij sommige termijnverlengingen dient de automatisering van de octrooiadministratie te worden aangepast. De aanpassing dient dan ook zorgvuldig te gebeuren en vereist een afweging per termijn. In die zin is er sprake van maatwerk door de directeur van Octrooicentrum Nederland. Thans worden met de geautomatiseerde administratie meer dan 200.000 geldende rechten beheerd.
Van stuiting van een termijn zal overigens geen sprake zijn. De desbetreffende termijn blijft doorlopen. De einddatum van de termijn wordt verschoven, waardoor de octrooihouders en -aanvragers tijdens deze crisisperiode meer tijd wordt gegund om de voor hen geldende termijn te halen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij het besluit tot opschorting telkens zal moeten worden gemotiveerd waarom de opschorting in dit kader noodzakelijk is. Wat zijn de criteria waarop het Octrooicentrum toetst of de aanvraag in aanmerking komt tot een opschorting van de termijnen? Binnen welke termijn moet een motivering worden aangeleverd?
Van octrooihouders of -aanvragers wordt niet verwacht dat zij de noodzaak tot verlengen motiveren. De verlenging behoeft namelijk niet te worden aangevraagd door een octrooihouder of -aanvrager, aangezien – zoals hiervoor is uiteengezet – is gekozen voor een bevoegdheid voor de directeur tot het nemen van een besluit van algemene strekking. Een bij of krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 gestelde termijn zal, indien nodig, door de directeur generiek worden verlengd. Deze verlenging is dan op elke octrooihouder of -aanvrager van toepassing.
De directeur dient bij de totstandkoming van een dergelijk besluit telkens te toetsen in hoeverre verlenging voor octrooihouders of -aanvragers noodzakelijk is vanwege de uitbraak van COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen. Deze noodzaak kan zijn gelegen in de knelpunten die octrooihouders of -aanvragers ervaren als gevolg van de omstandigheid dat zij of hun octrooigemachtigden niet op kantoor aanwezig zijn en afhankelijk zijn van al dan niet digitale afhandeling van processen. De belangrijkste noodzaak van verlenging zal evenwel zijn gelegen in signalen dat octrooihouders en -aanvrager in financiële moeilijkheden verkeren en niet in staat zijn om – naast andere financiële verplichtingen – de financiën op te brengen voor bijvoorbeeld het opstellen van een vertaling.
Een besluit van de directeur tot generieke verlenging van een bepaalde termijn dient, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, telkens vergezeld te gaan van een motivering.
Een punt van zorg voor de leden van de ChristenUnie-fractie betreft de keuze voor het leggen van de opschortingsbevoegdheid bij de directeur van Octrooicentrum Nederland. Acht de regering het plaatsen van deze bevoegdheid bij de wetgever, zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State adviseert, niet meer passend?
De mate waarin verlenging van een bij of krachtens de Rijksoctrooiwet 1995 gestelde termijn noodzakelijk is, gelet op de vanwege de uitbraak van COVID-19 ontstane situatie, zal per termijn kunnen verschillen. De verlenging zal afhangen van zowel de situatie van octrooihouders, aanvrager en octrooigemachtigden, als de technische mogelijkheden tot aanpassing van de door Octrooicentrum Nederland gehanteerde software voor de wettelijke procedures. Octrooicentrum Nederland beschikt bij uitstek over de kennis om deze afweging te maken en de impact van een eventuele verlenging te overzien. Daarover heeft Octrooicentrum Nederland ook regelmatig overleg met de Orde van Octrooigemachtigden.
Voor een besluit tot verlenging is deze kennis essentieel. Zou de bevoegdheid bij de wetgever worden neergelegd, dan zou dit vooral met zich brengen dat Octrooicentrum Nederland de kennis alsnog bij de wetgever moet inbrengen. Dit komt de thans gewenste efficiëntie en vooral de behoefte aan spoedige duidelijkheid voor de octrooihouders en -aanvragers niet ten goede.
Daarbij is van belang dat met de voorgestelde voorziening aan de directeur van Octrooicentrum Nederland een bevoegdheid wordt toegekend ten aanzien van octrooien of octrooiaanvragen waarvoor de directeur reeds bevoegdheden geattribueerd heeft gekregen in de Rijksoctrooiwet 1995. Met de in dit voorstel van rijkswet voorziene tijdelijke bevoegdheid wordt de directeur geen wetgevende bevoegdheid toegekend. Hij krijgt de bevoegdheid om ten aanzien van die octrooien en octrooiaanvragen gebruikers meer ruimte te gunnen. Deze tijdelijke bevoegdheid is gelegen in de noodzaak om onbillijke situaties als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de in dat kader getroffen maatregelen te voorkomen. In zoverre wordt de directeur als het ware de bevoegdheid gegeven om ten aanzien van die octrooien of -aanvragen een generieke hardheidsclausule toe te passen.
Overigens brengen de voorgestelde tijdelijke voorzieningen niet met zich dat octrooihouders of -aanvragers in het geheel niet meer aan de wettelijke verplichtingen hoeven te voldoen. Die verplichtingen gelden onverkort. Hen wordt in geval van een besluit tot verlenging voor een bepaalde termijn hooguit meer tijd gegund.
Tot slot wordt opgemerkt dat in de octrooiregelgeving van verschillende andere Europese landen aan de directeur van het octrooibureau een bevoegdheid tot verlenging van termijnen is toegekend. Die bevoegdheid staat in die landen ook los van een crisis als de huidige situatie COVID-19. Internationaal is deze bevoegdheid in zoverre dan ook niet uitzonderlijk.
2. Regeldruk en afstemming
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat afstemming over het voorliggende voorstel heeft plaatsgevonden met Curaçao en Sint Maarten. Zij vragen of er eveneens afstemming heeft plaatsgevonden met Aruba en naar de werking van deze wet aldaar.
Er heeft geen afstemming met Aruba plaatsgevonden. De Rijksoctrooiwet 1995 is namelijk niet van toepassing op Aruba. Aruba heeft een eigen landsverordening inzake octrooien. Het onderhavige wetsvoorstel brengt in deze situatie geen verandering.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 (bevoegdheid opschorting termijnen Rijksoctrooiwet 1995)
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij elk besluit de noodzaak moet worden gemotiveerd. Hoe ziet deze motivatie eruit? Hoe en in welke vorm dienen octrooihouders en -aanvragers hun motivatie in?
Ten aanzien van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de hierboven door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen.
Artikel 3 (inwerkingtreding en vervallen)
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om deze tijdelijke regeling duidelijk te begrenzen, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State adviseert. Verder vragen zij wat de veranderingen zullen zijn aan de Rijksoctrooiwet 1995 wanneer de tijdelijke rijkswet ten einde zal komen, gezien het feit dat bepaalde artikelen enkel komen te vervallen middels een koninklijk besluit.
Voor het laten vervallen van de voorzieningen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip was gekozen omdat op dit moment nog niet kan worden voorspeld wanneer de getroffen maatregelen niet langer noodzakelijk zijn en dus kunnen vervallen of worden afgebouwd. Evenmin kan worden voorspeld in welk tempo dat zal gebeuren en wat de gevolgen voor het kunnen voldoen aan de termijnen van de Rijksoctrooiwet 1995 zullen zijn. Naar aanleiding van de door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen en de hieronder door de leden van de ChristenUnie geuite zorgen en gedane oproep, is gekozen voor een andere manier om deze noodzaak van flexibiliteit te combineren met de wens tot een duidelijke begrenzing van de duur van de maatregelen. Ik voeg bij deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging waarmee ik de vervaldatum op 1 september 2020 zet, met een mogelijkheid bij koninklijk besluit een ander tijdstip te bepalen, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou vervallen. Als gevolg van die wijziging is ook niet langer sprake van een mogelijkheid om het tijdstip van verval per artikel verschillend vast te stellen. Aangezien de noodzaak van beide in het voorstel van rijkswet opgenomen voorzieningen is gelegen in de mogelijke impact van de uitbraak van COVID-19 voor octrooihouders en -aanvragers, ligt het niet in de rede dat de eventuele noodzaak tot verlenging van de werking voor de voorzieningen verschillend zal zijn.
De in het voorstel van rijkswet getroffen voorzieningen zijn dan ook tijdelijk van aard en brengen geen permanente wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 met zich.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen over de gekozen horizonbepaling. Bij andere tijdelijke wetgeving in het licht van de coronacrisis, zoals de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Maarten en Saba en de Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten, is gekozen voor een specifiek eindmoment met de optie voor verlenging. Zij roepen de regering op, in lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, om tot een dergelijke horizonbepaling over te gaan.
Zoals in reactie op de door de leden van de VVD-fractie gestelde vraag is opgemerkt, voeg ik bij deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging waarmee ik de gekozen horizonbepaling wijzig. Daarbij sluit ik aan bij de horizonbepaling als opgenomen in de door de leden van de ChristenUnie-fractie genoemde Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Maarten en Saba.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes