Uitvoering van de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg over een privaat fonds voor compensatie bij blijvende gezondheids- of financiële schade (Kamerstuk 25295-257)
Infectieziektenbestrijding
Brief regering
Nummer: 2020D20497, datum: 2020-05-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-25295-382).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Mede ondertekenaar: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
Onderdeel van kamerstukdossier 25295 -382 Infectieziektenbestrijding.
Onderdeel van zaak 2020Z09517:
- Indiener: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-02 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-03 11:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-04 14:01: Debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus (Plenair debat (debat)), TK
- 2020-06-25 14:00: Uitvoering van de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg over een privaat fonds voor compensatie bij blijvende gezondheids- of financiële schade (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2020-09-10 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
25 295 Infectieziektenbestrijding
Nr. 382 BRIEF VAN DE STAATSECRETARISSEN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2020
Op 16 april 2020 is in uw Kamer de motie van de leden Asscher en Van Weyenberg aangenomen waarin de regering wordt verzocht een privaat fonds, van waaruit aan zorgmedewerkers een tegemoetkoming wordt verstrekt, financieel te ondersteunen en tevens te onderzoeken hoe uitkeringen uit een dergelijk fonds fiscaal gunstig kunnen worden behandeld, opdat bijvoorbeeld geen negatief effect op de toeslagen optreedt.1 Hierna informeren wij u op welke wijze het kabinet uitvoering geeft aan deze motie.
Uitgangspunt voor deze brief is het steunfonds zoals dat is opgezet door de stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC).
Financiële ondersteuning ZWiC
Wat betreft de oproep om het fonds financieel te ondersteunen, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft bij brief van 15 april (Kamerstuk 25 295, nr. 249), naar aanleiding van een eerder ingediende en later ingetrokken motie van het lid Asscher, aangegeven dat hij graag bereid is het particulier initiatief (i.c. ZWiC) financieel te ondersteunen tot een verdubbeling van maximaal € 10 miljoen.2
Loon- en inkomstenbelasting
Wat betreft de fiscale gevolgen en de mogelijke effecten op de toeslagen van een uitkering uit het fonds zullen wij hierna ingaan op achtereenvolgens de loon- en inkomstenbelasting, de doorwerking naar de toeslagen, de schenkbelasting en de giftenaftrek.
ZWiC geeft aan dat zorgverleners die als gevolg van hun werk in de coronazorg op de intensive care terecht komen, aanspraak kunnen maken op een eenmalige uitkering van € 30.000. Nabestaanden van zorgverleners die als gevolg van hun werk in de coronazorg zijn overleden, kunnen aanspraak maken op een eenmalige uitkering van € 50.000. Een dergelijke uitkering door een private partij zonder bemoeienis van de werkgever (noch bij de uitkering, noch bij de voeding van het fonds) waarbij ook een beloningsbedoeling ontbreekt, vormt voor de loon- en inkomstenbelasting geen te belasten loon. Het eenmalige karakter van de uitkering leidt ertoe dat deze ook niet anderszins een inkomensbestanddeel vormt voor de inkomstenbelasting. Ter zake van de uitkering is derhalve geen loon- of inkomstenbelasting verschuldigd.
Hierdoor maakt de uitkering ook geen deel uit van het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Dat houdt in dat de uitkering als zodanig geen gevolgen heeft voor eventuele toeslagen in het jaar waarin de uitkering plaatsvindt.
Overigens maakt het bedrag van de uitkering, voor zover dat op de peildatum, 1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst nog tot het bezit behoort van de ontvanger, net als alle andere vermogensbestanddelen wel deel uit van de rendementsgrondslag van box 3 waarover dus in beginsel de vermogensrendementsheffing van toepassing is. De vermogensrendementsheffing is een belasting op het inkomen uit vermogen. De herkomst van het vermogen is hierbij niet van belang. Wel geldt een vrijstelling van € 30.846 voor alleenstaanden en € 61.692 voor fiscaal partners (cijfers 2020). Voor zover het vermogen meer bedraagt dan genoemde bedragen is belasting verschuldigd. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen (inkomenstoets).
De invloed van het inkomen uit vermogen op de hoogte van het toetsingsinkomen en daarmee op de hoogte van een eventuele toeslag zal beperkt zijn.3
Vermogenstoets bepaalde toeslagen
Voor verschillende toeslagen daarentegen geldt een zogenoemde vermogenstoets. Indien het box 3-vermogen op de peildatum 1 januari hoger is dan een bepaald bedrag vervalt voor dat betreffende jaar het recht op de toeslag. Dat kan zich in het bijzonder voordoen bij de huurtoeslag waar de grens waarboven het recht op toeslag vervalt bij een vermogen van meer dan € 30.846 voor alleenstaanden en meer dan € 61.692 voor fiscaal partners (cijfers 2020). Voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget gelden aanzienlijk hogere bedragen. Een potentieel verlies van met name de huurtoeslag als gevolg van een uitkering van ZWiC achten wij in dit geval niet wenselijk. Om die reden zeggen wij toe deze uitkeringen uit te zonderen bij de vaststelling van het vermogen bij de toepassing van de vermogenstoetsen van de toeslagen. Dat zal gebeuren bij ministeriële regeling aan het einde van dit jaar en zal in werking treden met ingang van 1 januari 2021, de eerst mogelijke peildatum voor een door ZWiC gedane uitkering. De uitzondering geldt voor een periode van drie jaar. Belanghebbende zal voor deze uitzondering een verzoek moeten indienen. De Belastingdienst heeft namelijk geen inzicht in de opbouw van een box 3-vermogen en kan deze uitzondering dan ook niet uit eigener beweging toepassen.
Met deze uitzondering wijken wij af van de in de afgelopen jaren gebruikelijke lijn om in principe geen uitkeringen uit te zonderen van de vermogenstoets van de toeslagen. Dit vindt mede zijn oorzaak in de bijzondere wijze waarop het fonds wordt gevoed, namelijk door giften van burgers, instanties en bedrijven, aangevuld door een subsidie van de overheid om het leed te verzachten van zorgverleners of hun nabestaanden die heel hard getroffen zijn door het COVID-19 virus. Daar waar het gebruikelijk is om met de hoogte van de uitkering rekening te houden met de fiscale gevolgen en de doorwerking naar de toeslagen, acht ik het vanwege het bijzondere karakter van het fonds niet gewenst dat de vermogenstoename die uit deze specifieke uitkeringen voortvloeit gevolgen heeft voor de vermogenstoets en de aanspraak van rechthebbenden op een toeslag.
De uitkering van stichting ZWiC kan ook gevolgen hebben voor de bijstand. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regelt daarom een centrale vrijlating binnen de Participatiewet om rekening te houden met een eventuele doorwerking van de uitkering naar de bijstand.
Schenkbelasting en giftenaftrek
ZWiC heeft inmiddels de ANBI-status gekregen. De ANBI-status leidt ertoe dat:
• de stichting de giften voor het fonds kan ontvangen zonder dat zij schenkbelasting verschuldigd is,
• de gever aan het fonds in aanmerking kan komen voor de giftenaftrek en
• de ontvanger van de uitkering (de zorgverlener of diens nabestaande) over de uitkering geen schenkbelasting verschuldigd is.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen
Kamerstuk 25 295, nr. 257.↩︎
Kamerstuk 25 295, nr. 229↩︎
Het inkomen uit vermogen voor zover dit de vrijstelling in box 3 overschrijdt, bedraagt 1,789% over een belastbaar vermogen tot € 72.798; 4,185% over een belastbaar vermogen van € 72.798 tot € 1.005.573 en 5,28% over een belastbaar vermogen vanaf € 1.005.573. Over dat inkomen bedraagt het tarief 30%. Het is dit inkomen dat meetelt in de inkomenstoets.↩︎