Uitwerking aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector
Nieuwe visie cultuurbeleid
Brief regering
Nummer: 2020D20512, datum: 2020-05-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32820-353).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32820 -353 Nieuwe visie cultuurbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z09520:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-06-04 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-11 11:30: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-06-29 10:00: Cultuur en corona II (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid
35 420 Noodpakket banen en economie
Nr. 353 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2020
Veel mooie plannen van makers en instellingen in de culturele en creatieve sector, waar vaak maanden of zelfs jaren aan gewerkt is, vallen in duigen en er vallen harde financiële klappen; de uitbraak van COVID-19 heeft grote gevolgen gehad voor de kunstenaars, makers en werkenden in de sector. De intelligente lockdown treft ook publiek, vrijwilligers en niet te vergeten 6 miljoen amateurs.
Al snel kwamen bijzondere initiatieven op gang: er is inmiddels veel online aanbod en er zijn liveoptredens een-op-een in de achtertuin. Dat maakt het gemis maar ten dele goed: cultuurmakers missen hun publiek en het publiek mist de beleving. Dat blijkt ook uit de vele brieven die ik ontving uit alle geledingen van de cultuursector en van betrokken liefhebbers. Stap voor stap wordt nu meer mogelijk, hoewel het kabinet zich realiseert dat dit nog steeds vaak geld kost in plaats van opbrengt en de theaterbeleving heel beperkt is.
Direct vanaf het begin van de coronacrisis ben ik in goed overleg met de andere overheden en met de cultuursector, van gesubsidieerd tot vrije producent, over de gevolgen voor de sector. Ik heb grote waardering voor hun enorme inzet. Ook de Raad voor Cultuur heeft een belangrijke en interessante brief geschreven over houvast bij mogelijke toekomstscenario’s over cultuur in onze samenleving.1 Ik ben daarover met de Raad over in gesprek.
Het kabinet heeft direct na aanvang van de coronacrisis verschillende maatregelen genomen, waar ook instellingen en makers in de culturele en creatieve sector gebruik van kunnen maken. In de Kamerbrieven van 27 maart2 en 15 april3 jl. heb ik aanvullende ondersteuning voor de culturele en creatieve sector aangekondigd. De brief van 27 maart jl. schetst de kabinetsbrede maatregelen en specifieke coulancemaatregelen. In de brief van 15 april jl. is aangekondigd dat het kabinet € 300 miljoen extra ter beschikking stelt om de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen om te investeren voor het volgende seizoen. Op 28 april jl. volgde het Wetgevingsoverleg Cultuur en Corona in de Tweede Kamer. (Kamerstuk 35 441, nr. 19)
Deze brief schetst allereerst kort de stand van zaken rond het gebruik van de generieke maatregelen in de culturele en creatieve sector, gevolgd door de uitwerking van de aanvullende ondersteuning van € 300 miljoen en de inzet van de zes rijkscultuurfondsen voor makers en kunstenaars. Daarna volgt een beeld van de stap voor stap heropening vanaf 11 mei. En tot slot de stand van zaken rond de aanvragen voor de culturele basisinfrastructuur in de periode 2021–2024. Toezeggingen en moties zijn zo veel mogelijk per onderwerp meegenomen, een aantal is opgenomen aan het eind van deze brief.
Gebruik generieke maatregelen
De culturele en creatieve sector maakt ook gebruik van het eerste pakket van de generieke maatregelen.
• Het totale aantal ingediende aanvragen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) is volgens inschatting van de Minister en Staatssecretaris van SZW ongeveer 347.000. In de cultuursector werken ongeveer 160.000 zzp’ers. Naar schatting komen hiervan 92.000 in aanmerking voor een TOZO. Hoeveel zzp’ers in de culturele sector gebruik hebben gemaakt van deze regeling is nu nog niet te zeggen. Vooralsnog is de intentie dat het CBS in juni over de voorlopige gegevens van april rapporteert. Hierin worden, voor zover mogelijk, ook sectorale uitsplitsingen meegenomen.
• Ook kunnen culturele ondernemers in aanmerking komen voor de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW) om hun personeel door te kunnen blijven betalen. Inmiddels zijn ongeveer 114.000 aanvragen ingediend en goedgekeurd. Hiervan zijn 1.682 aanvragen uit de culturele sector ingediend. Dit komt neer op een bedrag van € 46 miljoen aan verstrekte voorschotten.
• Voor de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS) waren volgens opgave van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en RVO op 19 mei in totaal 181.210 aanvragen ontvangen en is aan 14.194 instellingen in de culturele en creatieve sector een bedrag van € 4.000 toegekend. In totaal gaat het om € 56,78 miljoen aan toekenningen in de culturele en creatieve sector.
Op 20 mei jl. is het noodpakket 2.0 naar de Tweede Kamer verzonden.4 Het kabinet verlengt diverse maatregelen uit het eerste noodpakket. Wel worden verschillende voorwaarden aangepast om ruimte te geven aan het aanpassingsvermogen van de economie. De NOW wordt met drie maanden verlengd, waarbij rekening is gehouden met de loonkosten van seizoensgebonden bedrijven. Ook de TOZO wordt met drie maanden verlengd, met aangepaste voorwaarden. De belastingmaatregelen en de extra, verruimde of meer toegankelijke kredietverlening en -garanties aan kleine en middelgrote bedrijven, startups en scale-ups uit het eerste noodpakket lopen door.
In de brief wordt ook de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB aangekondigd. Ondernemers in de culturele en creatieve sector, waaronder evenementen, podia en theaters, krijgen – bovenop de tegemoetkoming loonkosten (NOW) – een belastingvrije tegemoetkoming om hun vaste materiële kosten te kunnen betalen. Organisaties krijgen afhankelijk van de omvang, de hoogte van de vaste kosten, en de mate van omzetderving een tegemoetkoming voor hun vaste lasten tot een maximum van € 20.000 voor drie maanden. De sectoren die onder de huidige TOGS vallen, komen hiervoor in aanmerking.
Verder zal het kabinet bezien of onderdelen van de nog langduriger gesloten sectoren, zoals de grote podia/theaters en evenementenbranche, die in ieder geval tot 1 september gesloten blijven, maar ook daarna naar verwachting te maken krijgen met forse beperkingen – gesteund en op weg geholpen kunnen worden naar nieuwe verdienmodellen, zonodig met behulp van pilots.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Dijkhoff en Jetten5 en de gewijzigde motie van het lid Asscher c.s.6
Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector
Het kabinet heeft op 15 april jl. € 300 miljoen extra beschikbaar gesteld voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Deze middelen zijn bedoeld om instellingen, makers en ondernemers in de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen te investeren voor het volgende seizoen, met een aanvullende subsidie of een lening. Zo behouden we niet alleen het unieke Nederlandse artistieke
product, maar brengen we ook de werkgelegenheid in deze sector weer op gang. Ik verwacht dan ook dat instellingen deze aanvullende ondersteuning inzetten om makers door te betalen en opdrachten te verlenen aan makers en instellingen.
Voor de uitwerking heb ik overleg gevoerd met de betrokken brancheorganisaties7, wethouders en gedeputeerden en de zes rijkscultuurfondsen. De maatregelen sluiten zo veel mogelijk aan bij bestaand instrumentarium en de administratieve lasten van de instellingen worden zo veel mogelijk beperkt. Het steunpakket is verdeeld in vijf onderdelen.
1. Aanvullende subsidie aan meerjarig door het Rijk gesubsidieerde producerende instellingen
Ik stel € 113 miljoen beschikbaar voor instellingen die onderdeel zijn van de basisinfrastructuur 2017–2020 (hierna: BIS 2017–2020) en een beperkt aantal instellingen dat uit andere onderdelen van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt gefinancierd. Voor de instellingen en festivals die meerjarige subsidie ontvangen van de rijkscultuurfondsen in de periode 2017–2020 en filmproducenten stel ik € 40 miljoen beschikbaar.
De aanvullende subsidie is bestemd voor de 70 producerende instellingen in de BIS 2017–2020, én circa 198 door de zes rijkscultuurfondsen meerjarig gefinancierde instellingen en festivals, die in 2018 minimaal 15% aan eigen inkomsten hadden. Het gaat om een groot aantal instellingen met een breed palet aan activiteiten voor een divers publiek in alle cultuurdisciplines. Zij ontvangen een aanvullende subsidie om de continuïteit te waarborgen en ze in de gelegenheid te stellen om een doorstart te maken. Ik ga ervanuit dat zij zzp’ers, flexwerkers/artiesten, vrije producenten en jonge makers opdrachten geven en aan het werk houden, bijvoorbeeld om werk te ontwikkelen dat zich verhoudt tot de huidige omstandigheden en ermee experimenteert.
Ook NEMO, Slot Loevestein, SieboldHuis, het Onderwijsmuseum, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Radio Filharmonisch Orkest en Groot Omroepkoor ontvangen aanvullende subsidie. Ik ben ook voor deze instellingen verantwoordelijk en deze instellingen hebben te maken met soortgelijke problematiek als de instellingen in de BIS 2017–2020.
Daarnaast komt er voor filmproducenten een specifieke voorziening van € 5 miljoen bij het Filmfonds. Filmproducenten zijn ook producerende instellingen, zij het dat filmproducenten altijd projectmatig en nooit meerjarig gefinancierd worden vanwege het systeem van filmfinanciering.
Uit vele brieven en gesprekken met instellingen en brancheverenigingen is gebleken dat er een verband is tussen de mate van de problematiek van instellingen en de afhankelijkheid van eigen inkomsten. Instellingen met hoge eigen inkomsten – die volledig weggevallen zijn door sluiting en ook bij heropening voorlopig nog niet terug zullen zijn op het oude niveau – hebben nu de grootste financiële problemen. De eigen inkomsten vormen daarom de basis bij de berekening van de aanvullende subsidie.
Om de administratieve lasten voor de instellingen zo veel mogelijk te beperken, wordt de aanvullende subsidie ambtshalve verleend waardoor geen sprake is van een aanvraagprocedure. De verlening wordt gebaseerd op de voorhanden zijnde jaarrekeningen 2017 en 2018. De subsidie wordt medio 2021 vastgesteld via de reguliere verantwoordingsprocedure.
De aanvullende subsidie wordt als volgt verstrekt:
• De aanvullende subsidie geeft gedeeltelijke ondersteuning van de gederfde eigen inkomsten van de instelling als aanvulling op de reguliere subsidie.
• De aanvullende subsidie wordt berekend op basis van 45% van de eigen inkomsten per jaar, waarbij als grondslag het gemiddelde wordt genomen van de behaalde eigen inkomsten in de jaren 2017 en 2018.
• 25% van het vrij besteedbaar vermogen van de instelling (stand 2018) wordt in mindering gebracht op de aanvullende subsidie.
• De aanvullende subsidie heeft een maximum van drie maal het structurele subsidiebedrag dat de instelling heeft ontvangen in 2018.
• Instellingen die geen of nauwelijks publieksactiviteiten uitvoeren zijn uitgesloten.
• Instellingen zoals festivals waarvan de hoofdactiviteit vóór 12 maart 2020 heeft plaatsgevonden, vallen niet onder de regeling. Dit geldt ook voor biënnales die geen editie hebben in 2020.
De voorbereiding van de uitvoering van de regeling is reeds gestart, zowel op het ministerie als bij de rijkscultuurfondsen. Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van de regeling is doorlopen, zullen de regelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant en de beschikkingen in juni worden verstuurd aan de instellingen.
2. Opengestelde Monumenten Lening
Ik stel voor de «Opengestelde Monumenten-Lening» bij het Nationaal Restauratiefonds (NRF) € 50 miljoen beschikbaar.
Rijksmonumenten zoals kerken, kastelen en buitenplaatsen, industrieel erfgoed, molens, stadsherstelorganisaties en museale monumenten, die normaliter open zijn voor publiek verliezen nu ook hun inkomsten. De derving van inkomsten (kaartverkoop, horeca, winkel, (ver)huur, geplande evenementen) en de onzekere vooruitzichten zetten de continuïteit van deze organisaties onder druk. De organisaties zijn ook van vitaal belang voor het behoud van de keten van werkgelegenheid en vakmanschap van restauratie en instandhouding. Bij de publieksactiviteiten zijn veel vrijwilligers betrokken. Ook voor hen heeft de coronacrisis grote sociale gevolgen, omdat zij vanwege hun hogere leeftijd vaak tot de risicogroep behoren. Het feit dat zij nu verminderd inzetbaar zijn is in de eerste plaats een teleurstelling voor henzelf en de organisatie, maar betekent soms ook dat extra kosten gemaakt moeten worden.
Om in aanmerking te komen voor deze leenfaciliteit moet er sprake zijn van een publiekstoegankelijk rijksmonument en inkomstenderving. Onder voorbehoud van de staatssteunaspecten, kan het NRF een lening aanbieden met de volgende kenmerken:
• looptijd van 15 jaar tegen 1% rente
• maximaal drie jaar aflossingsvrij
• minimaal leenbedrag € 10.000 euro en maximaal € 2 miljoen per eigenaar
• mogelijkheid tot achterstelling
Deze gunstige voorwaarden bieden eigenaren de mogelijkheid zaken weer op orde te krijgen en openstelling weer mogelijk te maken. Met de lening kunnen zowel kleine als grote organisaties worden geholpen. Het NRF ontwikkelt samen met experts in de monumentensector een rekentool waarmee snel inzicht kan worden verkregen in de financiële positie en de benodigde omvang van de lening. Openstelling van de leenfaciliteit is in beginsel tot eind van dit jaar.
Conform het verzoek van het lid Dik-Faber heb ik gesproken met de Federatie Grote Monumentengemeenten, de stichting Kastelen, Buitenplaatsen en Landgoederen en museum Catharijneconvent (in relatie tot kerkelijk erfgoed) over het ophogen van de eigen bijdrage in de Stimuleringsregeling instandhouding monumenten (Sim). De leenfaciliteit is er juist ook op gericht om de kastelen, buitenplaatsen, landgoederen en monumentale kerken te kunnen helpen. Daarnaast zal ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed coulance betrachten, als het gaat om de voorwaarden bij de Sim-subsidie. Organisaties die extra tijd nodig hebben om aan de verplichtingen van de Sim te voldoen kunnen rekenen op coulance.
3. Investeren in de vitale regionale infrastructuur voor regionale musea, (pop)podia en filmtheaters
Ik investeer € 48,5 miljoen om gemeenten en provincies te ondersteunen die regionale musea, (pop)podia en filmtheaters aanvullend ondersteunen.
Van de totale overheidsuitgaven aan lokale culturele voorzieningen komt ruim tweederde voor rekening van medeoverheden. Zij zijn onder meer verantwoordelijk voor de lokale en regionale infrastructuur van muziekscholen, stadsschouwburgen, concertzalen, (pop)podia, vlakke vloertheaters, filmtheaters, beeldende kunstinstellingen, amateurkunst, cultuureducatie, festivals, bibliotheken, kunstencentra, monumenten en musea. Ook zij voelen nu dus de verantwoordelijkheid om de lokale culturele voorzieningen door deze moeilijke tijd heen te helpen. Gelet op de beperkte financiële mogelijkheden bij gemeenten en provincies, is dit een lastige opgave. Omdat het ook van belang is voor de landelijke infrastructuur dat er door heel het land musea, (pop)podia en filmtheaters overeind blijven, ondersteun ik gemeenten en provincies hierbij. Voor die musea, (pop)podia en filmtheaters met een regionale functie waarbij er ook sprake is van landelijk belang, en waarbij gemeenten en/of provincies extra ondersteunen, zijn er middelen beschikbaar bij het Mondriaan Fonds, Fonds Podiumkunsten en het Filmfonds.
Hiernaast is het kabinet in gesprek met medeoverheden over compensatie voor de periode medio maart tot 1 juni.
Bij de invulling van de criteria voor deze subsidieregelingen heb ik veelvuldig overleg gevoerd met VNG, IPO, de G4 en de G40. Dit heeft geresulteerd in regelingen waarbij zowel de regionale functie als het landelijk belang is geborgd en een goede spreiding over het land mogelijk is.8 Voor de berekening van de aanvullende ondersteuning vanuit de fondsen is aangesloten bij de systematiek voor de aanvullende subsidie voor instellingen in de BIS 2017–2020, tenzij anders vermeld. Instellingen komen alleen in aanmerking voor subsidie als uit de aanvraag volgt dat gemeente(n) en/of provincie(s) extra ondersteunen.
Voor de subsidieregeling voor musea bij het Mondriaan Fonds is maximaal € 16 miljoen beschikbaar. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie zijn:
1. Registratie in het museumregister én
2. Een museale instelling:
• met als kernactiviteit het beheer en behoud van een gemeentelijke of provinciale collectie van cultureel erfgoed, of:
• een instelling met een collectie die door provinciale of gemeentelijke middelen wordt beheerd en behouden, of:
• een instelling die Rijkscollectie langdurig in bruikleen heeft en dit toont aan het publiek.
3. Het museum:
• trok in 2017/2018 gemiddeld meer dan 100.000 betalende bezoekers, of:
• is één van de 11 door provincie voorgedragen musea voor opname in de BIS 2021–2024 (die reeds geopend waren in 2020), of:
• is een museum in een provincie waarin op basis van bovenstaande criteria geen museum in aanmerking komt voor medefinanciering.
Kosten die in aanmerking komen voor medefinanciering bedragen 45% van de gemiddelde eigen inkomsten over 2017 en 2018, onder aftrek van 25% van het vrij besteedbaar vermogen per ultimo 2018. Van dit totaal keert het Mondriaan Fonds maximaal de helft uit, tot een maximum van € 1 miljoen per museum.
Voor de regeling voor (pop)podia bij het Fonds Podiumkunsten is maximaal € 29 miljoen beschikbaar. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie zijn:
1. Het gaat om een (pop)podium die programmeringsbijdrage heeft ontvangen of ontvangt via de SRP-regeling van het Fonds Podiumkunsten in 2017 of 2019.
2. Of om een poppodium dat door de VNPF in 2018 is aangeduid als nationaal van belang.
3. Of om een (pop)podium in een provincie waarin op basis van bovenstaande criteria geen (pop)podium in aanmerking komt voor medefinanciering.
Kosten die in aanmerking komen voor medefinanciering bedragen 25% van de gemiddelde eigen inkomsten over 2017 en 2018, onder aftrek van 25% van het vrij besteedbaar vermogen per ultimo 2018. Dit percentage komt overeen met de raming van de netto schade t/m december 2020. Van dit totaal keert het Fonds Podiumkunsten maximaal de helft uit, tot een maximum van € 1 miljoen per (pop)podium.
Voor de regeling voor filmtheaters bij het Nederlands Filmfonds is € 3.500.000 beschikbaar. De voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen zijn:
1. Het gaat om een filmtheater dat is aangesloten bij het Nederlands Filmtheater Overleg.
2. Of om een filmtheater in een provincie waarin op basis van bovenstaand criterium geen filmtheater in aanmerking komt voor medefinanciering.
Kosten die in aanmerking komen voor medefinanciering 45% van de gemiddelde eigen inkomsten over 2017 en 2018, onder aftrek van 25% van het vrij besteedbaar vermogen per ultimo 2018. Van dit totaal keert het Filmfonds maximaal de helft uit, tot een maximum van € 400.000 per filmtheater.
Het Mondriaan Fonds, Fonds voor de Podiumkunsten en het Filmfonds zijn reeds gestart met de voorbereiding voor deze regelingen. Zodra de procedure omtrent de staatssteunaspecten van de regeling is doorlopen, zullen de regelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant en worden de instellingen in staat gesteld om een aanvraag in te dienen. Vanzelfsprekend dient uit deze aanvragen de extra ondersteuning door gemeenten en/of provincies duidelijk te worden.
4. Cultuur Opstart Lening
Ik stel voor de Cultuur Opstart Lening € 30 miljoen beschikbaar.
Deze leenfaciliteit is bedoeld voor ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen en niet in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie voor producerende instellingen, de opengestelde Monumenten Lening of investeringen in de vitale regionale infrastructuur. De cultuursector is immers vele malen groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Zij worden hiermee in staat gesteld publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.
De lening kan worden gecombineerd met andere maatregelen uit het generieke pakket, zoals bijvoorbeeld bancaire leningen met een BMKB-krediet. Het gaat om een tijdelijke voorziening met bijzonder gunstige voorwaarden die zijn afgestemd op de actuele behoefte. De aanvragen worden getoetst op terugbetaalmogelijkheden en de financiële en zakelijke uitgangspositie van de aanvrager vóór de coronacrisis. Ik heb hier met een brede groep vertegenwoordigers uit de sector, waaronder de Vereniging Vrije Theater Producenten, overleg over gehad.
Onder voorbehoud van de staatssteunaspecten, kan Cultuur+Ondernemen een lening aanbieden met de volgende kenmerken:
• De faciliteit kan voorzien in zowel kleine als grote investeringen: tussen € 10.000 en € 500.000, tot maximaal € 1 miljoen per organisatie.
• Deze leningen kunnen ook gebruikt worden in combinatie met of als basis voor een bancaire lening.
• De rente is 1% op jaarbasis en kan boetevrij vervroegd afgelost worden.
• De verwachting is dat er tussen 150 en 400 leningen kunnen worden verstrekt, afhankelijk van de vraag.
• De verwachting is dat de faciliteit in juni van start kan gaan en dat leningen met deze voorwaarden in ieder geval tot het einde van 2020 kunnen worden aangevraagd.
5. Inzet voor makers
Inzet rijkscultuurfondsen
Ik investeer € 11.8 miljoen in het Fonds Podiumkunsten, Mondriaan Fonds, Nederlands Letterenfonds, Nederlands Filmfonds, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Fonds voor Cultuurparticipatie om hun bestaande regelingen gericht op werk voor makers in alle sectoren, te intensiveren. Binnen hun bestaande budgetten hebben de zes fondsen nog eens ruim € 15 miljoen middelen vrijgemaakt voor dit doel.
Met deze maatregelen komt er extra ruimte beschikbaar voor de ondersteuning van makers en instellingen, bovenop de bestaande maatregelen. Deze extra ondersteuning richt zich op projecten, werk en opdrachten voor makers. Dat betekent werk voor vele zzp’ers. Daarnaast is er ruimte voor ondersteuning van instellingen en festivals, veelal het midden- en kleinbedrijf van de cultuur.
Hiermee kunnen heel veel cultuurmakers en creatieven aan de slag. De fondsen hebben de regelingen inmiddels bekend gemaakt en de belangstelling is overweldigend. De behoefte van makers om juist in deze tijd werk te maken en tonen, kan ik goed begrijpen. Kunstenaars houden immers bij uitstek een veranderende samenleving een spiegel voor en proberen wat vreemd is te duiden voor hun publiek.
Steunfonds rechtensector
Ik stel € 5 miljoen beschikbaar om het initiatief «Steunfonds Rechtensector», een initiatief van de Federatie Auteursrechtbelangen, te matchen.
Het doel van deze bijdrage is om professionals in de creatieve industrie te steunen bij het ontwikkelen van (nieuwe) werken (boeken, muziek en films). Het fonds krijgt drie onderdelen: beeld, geschrift en muziek. Naar verwachting duizenden zzp’ers en freelancers, artiesten, musici, componisten, schrijvers, regisseurs, uitvoerende kunstenaars, muziekuitgevers en -producenten zullen er een beroep op kunnen doen. Ook deze groep werkenden, die veelal buiten de gesubsidieerde sector aan de slag is, verdient het om gezien en gesteund te worden.
Het fonds wordt op dit moment nader uitgewerkt door de Federatie Auteursrechtbelangen. Het zal worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de diverse bestaande sociaal-culturele fondsen van de collectieve beheersorganisaties (cbo’s), zoals BUMA/STEMRA, SENA, Norma, Vevam, Lira, en Pictoright. De cbo’s dragen ook zorg voor de private financiering.
Totale investering
Aanvullende subsidie meerjarig gesubsidieerde producerende instellingen | 153 |
Opengestelde Monumenten Lening | 50 |
Regionale infrastructuur: musea, (pop)podia en filmtheaters | 48,5 |
Cultuur Opstart Lening | 30 |
Rijkscultuurfondsen voor makers | 11,8 |
Steunfonds Rechtensector | 5 |
Uitvoeringskosten | 1,7 |
300 |
Openstelling
Op 19 mei is besloten over versoepeling per 1 juni van de maatregelen die de cultuursector raken. Uitgangspunt daarbij blijft het bewaren van 1,5 meter afstand tot elkaar, het treffen van hygiënemaatregelen en thuisblijven ingeval van klachten. Alle cultuursectoren hebben hiervoor inmiddels protocollen ontwikkeld.
Per 11 mei zijn er al versoepelingen in gang gezet.
• Bibliotheken zijn weer geopend.
• Kinderen tot en met 12 jaar mogen onder begeleiding samen buiten sporten, bewegen en culturele en creatieve activiteiten volgen. Jongeren van 13 tot en met 18 jaar mogen onder begeleiding buiten sporten, bewegen en culturele en creatieve activiteiten volgen, maar dan met 1,5 meter afstand ertussen.
Culturele instellingen mogen vanaf 1 juni om 12 uur weer open.
• Voor alle culturele instellingen geldt, dat er vooraf een checkgesprek gehouden dient te worden om te bepalen of een bezoek risico’s oplevert.
• Voor musea, presentatie-instellingen en monumenten met een publieksfunctie geldt de voorwaarde dat bezoekers vooraf moeten reserveren. Het maximum aantal bezoekers is afhankelijk van de beschikbare oppervlakte per gebouw, waarbij bezoekers 1,5 meter afstand dienen te houden met uitzondering van personen die een gemeenschappelijk huishouden vormen.
• Voor muziekscholen en centra voor de kunsten geldt een maximum aantal van 30 bezoekers per gebouw, die 1,5 meter afstand houden met uitzondering van personen die een gemeenschappelijk huishouden vormen.
• Voor de overige culturele instellingen (waaronder theaters, bioscopen, filmtheaters, concertzalen, podia en schouwburgen) geldt dat er maximaal 30 bezoekers per ruimte toegelaten worden, onder voorwaarde dat bezoekers vooraf reserveren. Een zichtbaar gescheiden podium geldt hierbij als een afzonderlijke ruimte. Bezoekers dienen 1,5 meter afstand te houden met uitzondering van personen die een gemeenschappelijk huishouden vormen. Voorstellingen kunnen plaatsvinden voor alle muziekgenres en film-, ontwerp en literatuuruitingen.
• Voor professionele dansers, musici (met uitzondering van zangers en blazers die samen met anderen repeteren en optreden) en artiesten is het toegestaan om te repeteren, met inachtneming van de 1,5 meter afstand.
• In afwachting van een onderzoek naar de besmettingsrisico’s van zingen en blazen is het vooralsnog niet toegestaan samen met anderen te zingen of te blazen. Ik begrijp dat dit voor de amateurkunstbeoefening maar ook voor de orkesten, die zo graag weer aan de slag willen, een enorme teleurstelling is en hoop op spoedige resultaten van het onderzoek.
Deze maximale aantallen van bezoekers vormen in veel gevallen slechts een klein deel van wat de culturele instellingen normaal gesproken kunnen ontvangen aan publiek, waardoor openstelling verliesgevend is. Ik heb daarom ook grote waardering voor de cultuursector die zich zo inzet om, ook onder deze omstandigheden, weer open te gaan voor bezoekers.
Nog verder in de toekomst, is onder voorbehoud van besluitvorming van het kabinet het volgende mogelijk:
• Als de situatie het toelaat zou het aantal bezoekers met ingang van 1 juli verhoogd kunnen worden naar 100 personen.
• Evenementen blijven tot 1 september verboden, over de periode daarna is nog geen zekerheid. In het wetgevingsoverleg van 28 april jl. heb ik een toezegging gedaan om in gesprek te gaan met verzekeraars om de impact van de coronacrisis voor de evenementensector te bespreken en dit in samenspraak met EZK en Financiën te doen. Het Verbond van Verzekeraars heeft inmiddels bij mij aangegeven een rondetafelgesprek te willen organiseren met OCW, EZK en Financiën, als ook de evenementensector, VNO-NCW en ketenpartners uit de verzekeringssector.
Conform het verzoek van het lid Kwint tijdens het wetgevingsoverleg heb ik het OMT gevraagd na te gaan of de podia en zalen niet opengesteld zou kunnen worden voor uitvaartplechtigheden. Ik zal de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Ook heeft de Kamer verzocht in overleg met de sector te kijken naar passende alternatieven, zoals online lessen voor klassen en snellere digitalisering van collecties.9 Er zijn inmiddels vele voorbeelden van producties, tentoonstellingen, erfgoed en educatieve projecten die online beschikbaar zijn. DEN, kennisinstituut voor cultuur en digitalisering ondersteunt bij het ontwikkelen van passende digitale alternatieven voor cultuur(educatie). Samen met onder andere de Boekmanstichting en het LKCA publiceert DEN overzichten van dit aanbod dat met de dag groeit.
Basisinfrastructuur 2021–2024
In deze onzekere tijden hecht ik eraan om BIS-instellingen en meerjarig bij de fondsen gesubsidieerde instellingen maximale duidelijkheid te bieden. Zodat deze instellingen zich kunnen richten op de toekomst. Een toekomst die er als gevolg van corona heel anders uit zal zien dan voorheen gedacht. En waarin het niet wenselijk is om podiumkunstenfestivals uit de basisinfrastructuur te laten vallen. Ik schrap de maximering van het aantal instellingen in die categorie voor de BIS 2021–2024. De inhoudelijke criteria en het budget blijven ongewijzigd.
De huidige omstandigheden en onzekerheid vragen veel van de instellingen in de BIS. Ik wil instellingen daarom ruim de tijd geven om een gedegen en duurzaam toekomstplan op te stellen. Ik licht dat hieronder toe.
Op 18 mei jl. heeft de Raad voor Cultuur mij een brief10 gestuurd over de gevolgen van de coronacrisis voor de culturele sector, waaronder de BIS 2021–2024. Ik volg de voorstellen van de Raad. Concreet betekent dat het volgende:
• Op 4 juni publiceert de Raad voor Cultuur zijn advies over de BIS 2021–2024. De raad gaat in zijn advies uit van de omstandigheden van vóór het uitbreken van de coronacrisis. Op basis van dit advies maak ik op Prinsjesdag mijn subsidiebesluiten bekend.
• Gelet op de ontwikkelingen die zich tussentijds hebben voorgedaan, vraag ik aan alle instellingen om hun voorgenomen plannen en prestaties waar nodig aan te passen en mij daarover uiterlijk 1 juni 2021 te rapporteren. Op basis van de aangepaste plannen adviseert de Raad voor Cultuur mij uiterlijk 1 oktober 2021 of er wijzigingen in de monitoring (door het ministerie) moeten optreden.
• Mijn uitgangspunten voor de nieuwe periode zoals verbreding en vernieuwing en fair practice blijven overeind.
• De nieuwe subsidieperiode start op 1 januari 2021. Over 2021 betracht ik coulance wat betreft de activiteiten.
Ik vraag de cultuurfondsen eenzelfde lijn te hanteren. Voor de zomer voer ik bestuurlijk overleg met de andere overheden over de nieuwe periode. Voor veel aanvragers is cofinanciering tussen rijk en gemeenten/provincies aan de orde.
Moties en Toezeggingen
Conform de toezegging aan de leden Belhaj en Dik-Faber en het verzoek van het lid Van Raan ben ik gesprek met mijn collega Vijlbrief over eventuele maatregelen om het investeren in kunst fiscaal aantrekkelijker te maken. Ik zal de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Met de Opengestelde Monumenten Lening, de Cultuur Opstart Lening en het Steunfonds Rechtensector is, in overeenstemming met de motie van de leden Asscher en Belhaj, er binnen de aanvullende ondersteuning oog voor niet-gesubsidieerde instellingen en werkenden in de culturele en creatieve sector.11
Uw Kamer heeft ook aandacht gevraagd voor de langere termijn. In het debat van 28 april jl. heb ik u toegezegd contact op te nemen met de Akademie van Kunsten over de gesprekken die zij organiseert over de toekomstige maatschappij. De KNAW en de Akademie nodigen hiervoor kunstenaars, economen, ethici en andere wetenschappers uit. Ik ben in contact met de Akademie, onder meer over een goede wijze waarop de inzichten uit deze gesprekken gedeeld kunnen worden.
Ten slotte
Net als de sluiting, zal ook de geleidelijke heropening de gehele culturele en creatieve sector voor enorme uitdagingen stellen. Door de anderhalvemetersamenleving blijft het publieksbereik onder druk staan. Dit heeft nog steeds grote gevolgen voor de eigen inkomsten en zet de financiële armslag van werkenden en instellingen in sector onder zware druk. En een sterk verminderde internationale mobiliteit heeft gevolgen die lang na zullen ijlen. Ook in deze nieuwe fase blijven we in nauw overleg met de sector. Net als bij het gehele kabinetsbeleid blijft het doel banen te behouden en steun te bieden bij acute problemen om, zoals de Raad voor Cultuur zo mooi beschreef, de sector weerbaar en wendbaar uit de crisis te laten komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Brief van de Raad voor Cultuur, scenario’s voor een weerbare en wendbare culturele en creatieve sector, 18 mei 2020↩︎
Brief uitwerking van de motie van het lid Jetten C.S. over een steunpakket voor de culturele sector, 27 maart 2020 (Kamerstuk 32 820, nr. 348)↩︎
Brief aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector, 15 april 2020 (Kamerstuk 35 441, nr. 7)↩︎
Brief Noodpakket 2.0, 20 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 42)↩︎
Motie van de leden Dijkhoff en Jetten over medio mei duidelijkheid over een aanvulling op het lopende steunpakket (Kamerstuk 25 295, nr. 320)↩︎
Gewijzigde motie van het lid Asscher C.S. over steun voor ondernemers en werkenden uit de creatieve sector (Kamerstuk 35 441, nr. 18)↩︎
O.a. Kunsten »92, Federatie Dutch Creative Industries, Museumvereniging, Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten, Vereniging van Nederlandse Orkesten, De Zaak Nu, Federatie Instandhouding Monumenten, Erfgoedplatform, Vereniging Vrije Theater Producenten, Stichting Kastelen, Buitenplaatsen en Landgoederen en de Popcoalitie.↩︎
Motie van het lid Dik-Faber c.s. over zorg dragen voor regionale spreiding bij behoud van culturele instellingen (Kamerstuk 35 441, nr. 13)↩︎
Motie van de leden Geluk-Poortvliet en El Yassini over overleg over passende culturele en creatieve alternatieven (Kamerstuk 35 441, nr. 9)↩︎
Brief van de Raad voor Cultuur, scenario’s voor een weerbare en wendbare culturele en creatieve sector, 18 mei 2020↩︎
Motie van de leden Asscher en Belhaj over ondersteuning van niet-gesubsidieerde instellingen (Kamerstuk 35 441, nr. 11)↩︎