Notitie fiscaal verdragsbeleid 2020
Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Brief regering
Nummer: 2020D21201, datum: 2020-05-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 6
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-25087-256).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Onderdeel van kamerstukdossier 25087 -256 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid.
Onderdeel van zaak 2020Z09809:
- Indiener: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-03 11:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-24 14:00: Notitie fiscaal verdragsbeleid 2020 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2020-07-01 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-27 12:45: Extra procedurevergadering Financiën (groslijst controversieel verklaren) (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2022-09-15 13:05: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 256 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2020
Het doet mij genoegen u hierbij de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 aan te bieden1. Over het Nederlandse fiscale verdragsbeleid hebben mijn ambtsvoorgangers in 19872, 19963, 19984 en 20115 notities uitgebracht. Sinds het verschijnen van de laatste notitie heeft de wereld ingrijpende veranderingen doorgemaakt op politiek en economisch gebied. Het stemt mij optimistisch dat sinds de financiële crisis landen meer dan voorheen effectief samenwerken tegen belastingontwijking. In 2015 zijn de uitkomsten gepubliceerd van het OESO BEPS-project6 in opdracht van de G20. Het internationale samenwerkingsverband strekt zich inmiddels verder uit dan alleen de OESO-landen. In het zogeheten Inclusive Framework (IF) werken inmiddels meer dan 130 landen samen. Het is bovendien niet alleen bij mooie woorden gebleven. Veel van deze uitkomsten zijn inmiddels geïmplementeerd via wetgeving en worden gemonitord. Op dit moment werkt het IF aan een vervolg en wordt gediscussieerd over een evenwichtigere verdeling van de belastbare winst en een minimumniveau van belastingheffing van multinationals. Hoewel de wereldwijde aandacht momenteel uiteraard gericht is op het opvangen van de economische gevolgen van de coronacrisis, ben ik ervan overtuigd dat landen door zullen gaan met het maken van afspraken om te komen tot een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Nederland zal zich hiervoor in ieder geval blijven inzetten omdat internationale afspraken effectiever zijn dan unilaterale maatregelen.
Het blijft voor Nederland belangrijk om het uitgebreide bilaterale verdragennetwerk goed te onderhouden en verder uit te breiden. Het doel van een bilateraal belastingverdrag is het bevorderen van economische relaties tussen landen door het wegnemen van dubbele belasting en het voorkomen van belastingontwijking en -ontduiking. Hierdoor wordt een mogelijke drempel voor inwoners uit verdragslanden om economische activiteiten in het betreffende andere land te ontplooien weggenomen. Nederland heeft gezien de open economie en de relatief kleine thuismarkt groot belang bij een uitgebreid verdragennetwerk.
Ik ben dankbaar voor de reacties van betrokkenen op de openbare internetconsultatie over het fiscaal verdragsbeleid en de aanwijzing van laagbelastende staten. Deze notitie gaat in op de Nederlandse onderhandelingsinzet bij bilaterale belastingverdragen. Hierbij fungeert het OESO-modelverdrag als basis. In deze nieuwe notitie zijn de voornaamste beleidsmatige uitgangspunten weergegeven die het kabinet bij toekomstige verdragsonderhandelingen wil hanteren. Verder wordt ingegaan op de punten waar het beoogde Nederlandse verdragsbeleid afwijkt van het OESO-modelverdrag.
Deze afwijkingen zien onder meer op de bronheffingen over dividend- en rentebetalingen. Om grensoverschrijdende investeringen te bevorderen streeft Nederland ernaar om geen bronheffing op deelnemingsdividenden en interest af te spreken. Daarnaast heeft Nederland een aantal specifieke wensen die erop gericht zijn het heffingsrecht over in Nederland opgebouwde pensioenen, sociale-zekerheidsuitkeringen en over de hier gemaakte winsten van geëmigreerde directeuren-grootaandeelhouders te behouden.
In het kader van het BEPS-project hebben landen afspraken gemaakt over een minimumstandaard bij de bestrijding van verdragsmisbruik. Een deel van de Nederlandse verdragen bevat al diverse antimisbruikmaatregelen. Het is van belang dat het gehele uitgebreide Nederlandse verdragennetwerk (uiteindelijk) voldoet aan de minimumstandaard tegen verdragsmisbruik. Daarnaast hecht Nederland aan goede afspraken over onderling-overlegprocedures en geschilbeslechting als er toch (dubbele) belastingheffing in strijd met het verdrag plaatsvindt. Naast de minimumstandaard biedt Nederland ook aan het overgrote deel van de aanvullende afzonderlijke maatregelen van het BEPS-project op te nemen. Zo krijgen Nederland en zijn verdragspartners een effectief instrumentarium tegen verdragsmisbruik in handen.
In deze notitie wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. De economische verhoudingen tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen als Nederland zijn vaak niet gelijkaardig. Het zijn meestal Nederlandse bedrijven die in ontwikkelingslanden werkzaamheden verrichten en aldaar investeren, en niet andersom. Omdat ontwikkelingslanden dikwijls minder andersoortige belastinginkomsten hebben, is het voor hen, meer dan voor andere landen, van belang dat zij voldoende belasting kunnen heffen over de inkomsten uit de werkzaamheden en investeringen die daar plaatsvinden. We zullen daar nog meer dan voorheen rekening mee houden. Naast het belang van het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen met ontwikkelingslanden rechtvaardigt de bijzondere positie van ontwikkelingslanden dat Nederland in de relatie tot ontwikkelingslanden eerder onderdelen van het VN-modelverdrag zal afspreken. In het VN-modelverdrag wordt meer rekening gehouden met de wens van veel ontwikkelingslanden om verdergaande heffingsrechten voor zogeheten bronlanden te realiseren. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de relatief hogere bronheffingen op dividenden, renten en royalty’s of een uitgebreider begrip van de vaste inrichting die Nederland in relatie met ontwikkelingslanden bereid is overeen te komen. Daarnaast staat Nederland open om in relatie tot de armste groep ontwikkelingslanden een bronstaatheffing voor betalingen voor technische diensten op te nemen wanneer de technische diensten zijn verricht in het ontwikkelingsland. Dit verdragsbeleid geeft ontwikkelingslanden, ten opzichte van het OESO-modelverdrag, eerder de mogelijkheid de activiteiten uitgevoerd in hun land in de heffing te betrekken.
Zoals gezegd streeft Nederland naar een uitgebreid verdragennetwerk. Nederland heeft daarbij geen principieel bezwaar tegen het sluiten of in stand houden van verdragen met laagbelastende landen. Maar omdat het risico op dubbele belastingheffing in de regel beperkt zal zijn, hebben nieuwe verdragen met die landen geen prioriteit. In ieder geval zal het risico op dubbele niet-heffing in relatie met die landen een belangrijk aandachtspunt zijn. Nederland streeft er dan ook naar de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s te kunnen effectueren in relatie met laagbelastende landen, ook met bestaande verdragslanden. Als Nederland al een verdrag heeft met een laagbelastend land, of met een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve staten, zal Nederland het initiatief nemen om over het bestaande belastingverdrag te heronderhandelen. Daarbij is in voorkomende gevallen maatwerk mogelijk, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s van belastingontwijking die voortvloeien uit het belastingsysteem van het desbetreffende land en tegelijkertijd zoveel als mogelijk wordt voorkomen dat het reële bedrijfsleven te maken krijgt met dubbele belasting.
Ik verheug mij op een open en constructieve gedachtewisseling over deze notitie en hoop dat de uitkomsten van de discussie bijdragen aan de kwaliteit van het Nederlandse fiscale verdragennetwerk als één van de voornaamste pijlers van het vestigingsklimaat.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief