Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 en reactie op de motie van het lid Van Nispen over persoonlijk contact tussen Belastingdienst en belastingplichtige bij een ingrijpende invorderingsmaatregel
Belastingdienst
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D21498, datum: 2020-06-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-660).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -660 Belastingdienst.
Onderdeel van zaak 2020Z09936:
- Indiener: J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-03 11:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-04 18:00: Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 (E-mailprocedure), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-10 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-10 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
31 066 Belastingdienst
35 225 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht
Nr. 660 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 juni 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 6 mei 2020 over het ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen (Kamerstuk 31 066, nr. 631).
De vragen en opmerkingen zijn op 25 mei 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 2 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie,
Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018. Zij constateren dat de inwerkingtreding van de vereenvoudiging derdenbeslag niet eerder zal plaatsvinden dan dat de belastingvrije voet voldoende wordt gerespecteerd. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie menen te constateren dat de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet gelijktijdig in werking treedt met het koninklijk besluit zoals voorligt. Kan de Staatssecretaris toelichten of dit inderdaad het geval is? Zo ja, per wanneer treden beide in werking? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide toelichting.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een toelichting kan geven op de huidige stand van zaken met betrekking tot de wetswijzigingen en besluiten rond beslaglegging en beslagvrije voet naast ook de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en het koninklijk besluit dat voorligt. Welke wetgeving ligt nu bij de Kamer, met welke wetgeving (inclusief koninklijke besluiten) is het ministerie bezig, met welke verwachte datum van invoering en waarom is gekozen voor deze specifieke tijdsplanning? Kan de Staatssecretaris verder aangeven of de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 geen verdere vertraging zal oplopen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de beslagvrije voet zoveel mogelijk moet worden toegepast op de betaalrekening om te voorkomen dat de schuldenaar in de problemen komt met betaling van bijvoorbeeld de huur. Deze leden vragen op welke basis de uitvoering kan vaststellen wat de betaalrekening is. Kunnen mensen zelf aangeven wat hun betaalrekening is of stelt de betaaldienstverlener dit vast? En mocht de uitvoering onverhoopt toch beslag leggen op de betaalrekening, op welke wijze kan de schuldenaar dit laten terugdraaien zodat deze door fouten in de uitvoering niet alsnog in de problemen komt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot in werking treden van artikel XXII van Overige fiscale maatregelen 2018. Deze leden danken de Staatssecretaris voor het zorgen voor een goede wettelijke inbedding van de beslagvrije voet. Zij hebben hierover nog enkele vragen. Allereerst vragen zij de Staatssecretaris of de overheidsvordering en het vereenvoudigd derdenbeslag gecombineerd kunnen worden door de Belastingdienst. Met andere woorden: kan de Belastingdienst tegelijkertijd € 500 van de betaalrekening en (een deel van) de vordering minus de beslagvrije voet van de spaarrekening afschrijven? Deze leden vragen dit omdat de overheidsvordering zich ook uitstrekt tot de kredietruimte van de belastingschuldige.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de belastingplichtige geïnformeerd wordt over het uitgevoerde vereenvoudigde derdenbeslag. Tot slot willen deze leden graag weten voor een belastingschuldige met een inkomstenbelastingschuld hoe vaak de belastingschuldige een verzoek tot betaling heeft gekregen voordat het vereenvoudigd derdenbeslag kan worden uitgevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hiermee de bescherming van de beslagvrije voet bij invordering voldoende is gewaarborgd.
Is de wettelijke bescherming nu expliciet vastgelegd bij elke vorm van invordering of zijn er nog steeds uitzonderingen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of inmiddels is voldaan aan alle kritiekpunten van de Nationale ombudsman betreffende de beslagvrije voet. Is hierover contact geweest met de Nationale ombudsman?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de motie van het lid Snels c.s. 1 ook de afgelopen jaren goed is uitgevoerd. Heeft de Staatssecretaris de beslagvrije voet bij elke vorm van invordering gerespecteerd?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet. Zij hechten veel waarde aan direct en persoonlijk contact tussen deurwaarder en belastingschuldige, zoals ook blijkt uit de recent ingediende maar aangehouden motie van het lid Van Nispen2. Deze leden zijn van mening dat vereenvoudiging van invordering niet mag leiden tot het verliezen van de menselijke maat en dat bij het streven naar efficiëntie altijd oog moet blijven voor de individuele omstandigheden zodat een belastingdeurwaarder bij kan dragen aan een oplossing voor de belastingschuldige. Tevens wijzen zij hierbij op de noodzaak van een goede en toegankelijke manier om informatie te verstrekken aan belastingschuldigen die met problematische schulden hebben te maken en vragen zij de Staatssecretaris of dit thans voldoende wordt geboden en, indien dit niet het geval is, hoe hij van plan is dit te verbeteren. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierom in de beantwoording van dit overleg specifiek in te gaan op hetgeen in de motie van het lid Van Nispen wordt verzocht.
II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Inleiding
Hierbij ontvangt u een reactie op de aangehouden motie van het lid Van Nispen3 die is ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Faillissementswet in verband met de herziening van het beslag- en executierecht. Voorts geef ik een reactie op een aantal vragen en opmerkingen die de vaste commissie voor Financiën op 25 mei 2020 aan mij heeft voorgelegd over het op 6 mei 2020 door mij voorgehangen ontwerp van het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 20184 (Kamerstuk 31 066, nr. 631) dat ziet op de invoering van de betalingsvordering. Gelet op de nauwe samenhang van deze motie en de voorgelegde vragen en opmerkingen antwoord ik u in één brief. Ik zal eerst ingaan op de motie en daarna de vragen van de commissie beantwoorden.
1. Motie Van Nispen
Het lid Van Nispen constateert in zijn motie dat het Ontwerpbesluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 de Belastingdienst de mogelijkheid geeft administratief dan wel digitaal beslag te leggen op het kenteken van een voertuig en/of de vorderingen die de belastingschuldige heeft of zal verkrijgen bij een derde, en daarbij kan volstaan met een administratieve beschikking, zonder dat daar voorafgaand persoonlijk contact is geweest met de belastingschuldige. Het lid Van Nispen meent dat direct klantcontact zeer belangrijk is voor het in stand houden van de menselijke maat en het niet wenselijk is dat de Belastingdienst, al dan niet vanwege efficiency-overwegingen, verder van mensen af komt te staan. Het lid Van Nispen verzoekt de regering er voor te zorgen dat de Belastingdienst in alle gevallen waar een ingrijpende invorderingsmaatregel dreigt te worden getroffen allereerst het persoonlijk contact formaliseert, door de deurwaarder middels een exploot van Hernieuwd Bevel het contact met een belastingplichtige te laten leggen, voordat er wordt overgegaan tot het leggen van een beslag op een kenteken en/of onder een derde op wie de belastingschuldige een vordering heeft.
Ik ben het eens met de heer Van Nispen dat direct klantcontact zeer belangrijk is voor het in stand houden van de menselijke maat. Het belang van klantcontact geldt voor alle taken van de Belastingdienst en zeker ook voor de inning. De kwaliteit van de dienstverlening door de Belastingdienst aan de burger is hiervoor van groot belang. Vele factoren dragen hieraan bij. Denk aan de (complexiteit) van de regelgeving, de kwaliteit van de werkprocessen van de Belastingdienst en de kanalenkeuze (digitaal, telefoon of fysiek (balie)contact) voor interactie met de burger. Daarbij moeten voortdurend keuzes gemaakt worden hoe binnen de bestaande formatie en budgetten voor elke doelgroep de juiste mix van mogelijkheden wordt opengesteld. Gezocht wordt naar het best passende contact, afhankelijk van de belastingschuldige, capaciteit, uitvoeringskosten en effectiviteit.
Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de burger in een zo vroeg mogelijk stadium zijn zaken bij de Belastingdienst regelt. Dit voorkomt ergernis en onzekerheid bij de burger en onnodig oplopende verplichtingen. Voor de inning is het daarom belangrijk dat de dienstverlening rondom kwijtschelding en uitstel van betaling laagdrempelig is en past binnen het doenvermogen van de burger. Het eenvoudig telefonisch uitstel vragen van betaling voor een korte periode en de standaardbetalingsregeling bij het terugvorderen van toeslagen zijn daar voorbeelden van.
Een hernieuwd bevel tot betaling voorziet niet (altijd) in de wens tot passend contact. Ervaring leert5 dat belastingschuldigen vaak niet thuis worden aangetroffen. In de zoektocht naar passend contact is gestart met «Bellen na de aanmaning». Bellen na de aanmaning is een vorm van dienstverlening binnen het toezicht dat wordt uitgevoerd door het team Telefonische incasso van het Landelijk Incasso Centrum (LIC). De medewerkers bellen particulieren of ondernemers die een aanmaning hebben ontvangen en gaan in gesprek over de openstaande aanslag. Er wordt gevraagd naar de betaling van de aanslag en als betaling niet toegezegd kan worden, dan bespreekt de medewerker de mogelijkheid van een betalingsregeling. Bijna alle belastingschuldigen ervaren dit gesprek als positief. Op dit moment werken er circa 12 FTE op dit werkproces. Wat grosso modo overeenkomt met de besparing aan deurwaarderscapaciteit door de invoering van de betalingsvordering.
Vanwege de huidige bijzondere situatie worden ondernemers gebeld om ze attent te maken op de mogelijkheden binnen het verruimde uitstel van betaling. Ook die telefoongesprekken worden bijzonder gewaardeerd door de ondernemers. Dit is een mooi voorbeeld van het zoeken naar passend contact binnen een bepaalde context en mogelijkheden.
Ik vind het belangrijk dat bij invorderingsinstrumenten met een massaal karakter proactief rekening wordt gehouden met het bestaansminimum van de burger. Dit waarborgt dat het algemeen belang dat belastingschulden worden betaald niet ten koste gaat van het individuele belang van de burger van een bestaansminimum. Belastingschuldigen met een beperkter doenvermogen worden op deze manier beter beschermd en hoeven niet zelf een beroep te doen op hun rechten. Vanzelfsprekend kan ook herstel plaatsvinden als achteraf blijkt dat de belastingschuldige door inningsmaatregelen van de Belastingdienst onder het bestaansminimum zakt. Herstel is bijvoorbeeld nodig als de omstandigheden van de belastingschuldige inmiddels zijn veranderd waardoor de beslagvrije voet onjuist was vastgesteld.
Het invoeren van het beslagvrije bedrag is een breed levende wens. Zo heeft de Nationale ombudsman recentelijk hier nog op gehamerd: «Beslagvrij bedrag is hard nodig»6. De regeling over de betalingsvordering bevat bij inwerkingtreding de bescherming van het bestaansminimum in de vorm van een beslagvrij bedrag. De Belastingdienst loopt daarmee in vergelijking met andere crediteuren voorop. Het beslagvrije bedrag geldt immers nog niet voor een civielrechtelijk beslag onder de bank. Voor de bescherming van het bestaansminimum is inwerkingtreding van de betalingsvordering met het daarin opgenomen beslagvrije bedrag op 1 juli 2020 daarom van groot belang. De hartenkreet van de Nationale ombudsman is een krachtige aansporing voor inwerkingtreding op die datum, zeker in het licht van de sterk verslechterde economische omstandigheden waarbij het risico op problematische schuldsituaties toeneemt.
Gelet op het voorgaande kan ik mij verenigen met de achterliggende gedachte van de motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de burger, zeker ook bij de inning, te verbeteren. Mijn inspanningen zijn erop gericht om op dit terrein vooruitgang te blijven boeken. Ik zoek naar passend contact met de belastingschuldigen en bescherming van het bestaansminimum vindt proactief plaats. Ik blijf over dit thema graag in gesprek met de Tweede Kamer.
Het concrete voorstel van het lid Van Nispen om een exploot van Hernieuwd Bevel voor te schrijven voordat de Belastingdienst een vordering op grond van artikel 19 kan toepassen kan ik echter niet onderschrijven. Een Hernieuwd Bevel zou een verlenging betekenen aan het einde van de escalatieladder van de dwanginvordering. Dit past niet in mijn uitgangspunt dat de interactie met de burger juist zoveel mogelijk moet plaatsvinden aan de voorkant zodat in een vroeg stadium de kou uit de lucht is tussen de burger en de Belastingdienst. Een Hernieuwd Bevel leidt op grond van de Kostenwet ook tot een kostenverhoging voor de burger tot een beloop van € 17. Dit past niet in de bovengenoemde doelstelling om onnodig oplopende verplichtingen te voorkomen. Voorts is van belang dat bij de massaal toegepaste vorderingen ex artikel 19 (de loonvordering, de overheidsvordering en de per 1 juli 2020 in werking tredende betalingsvordering) in alle gevallen proactief en systematisch het bestaansminimum wordt beschermd. De wet voorziet in die situatie niet in de betekening van een Hernieuwd Bevel7. Dit is dus niet in overeenstemming met de vigerende wet.
Gelet op het vorenstaande kan ik mij verenigen met de achterliggende gedachte van de motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de burger betreffende de inning te verbeteren door te zoeken naar passend contact en het bestaansminimum proactief te beschermen, maar kan ik mij niet verenigen met zijn concrete voorstel voor het in meer situaties toepassen van het Hernieuwd Bevel. In deze vorm moet ik de motie dan ook ontraden.
2. Vragen en opmerkingen van de vaste commissie over het Ontwerpbesluit
De leden van de VVD-fractie menen te constateren dat de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet gelijktijdig in werking treedt met het koninklijk besluit zoals voorligt. Kan de Staatssecretaris toelichten of dit inderdaad het geval is? Zo ja, per wanneer treden beide in werking? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide toelichting.
Reactie
Het streven is nog steeds om de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op 1 januari 2021 in werking te laten treden, maar het geheel blijft een kritisch tijdpad vanwege de vereiste implementatieactiviteiten van de verschillende organisaties en instanties. De Staatssecretaris van SZW zal uw Kamer vrijwel gelijktijdig met dit schrijven in een afzonderlijke brief informeren over de voortgang van het implementatietraject.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris een toelichting kan geven op de huidige stand van zaken met betrekking tot de wetswijzigingen en besluiten rond beslaglegging en beslagvrije voet naast ook de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en het koninklijk besluit dat voorligt. Welke wetgeving ligt nu bij de Kamer, met welke wetgeving (inclusief koninklijke besluiten) is het ministerie bezig, met welke verwachte datum van invoering en waarom is gekozen voor deze specifieke tijdsplanning? Kan de Staatssecretaris verder aangeven of de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 geen verdere vertraging zal oplopen?
Reactie
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is reeds aangenomen door beide Kamers en zoals in het antwoord hierboven aangegeven loopt een implementatietraject om inwerkingtreding van deze wet per 1 januari 2021 te realiseren. Voor een gedetailleerd overzicht van de stand van zaken verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van SZW.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het conceptwetsvoorstel stroomlijning keten voor derdenbeslag waarmee de verbreding van het beslagregister wordt gerealiseerd. Het streven is om het wetsvoorstel rond het einde van dit jaar aan uw Kamer aan te bieden. Over de voortgang van dit traject informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer in dezelfde brief.
Tot slot noem ik het wetsvoorstel Herziening beslag- en executierecht. Dit wetsvoorstel is recentelijk door uw Kamer aangenomen en ligt momenteel voor behandeling in de Eerste Kamer. De beoogde datum inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2021.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de beslagvrije voet zoveel mogelijk moet worden toegepast op de betaalrekening om te voorkomen dat de schuldenaar in de problemen komt met betaling van bijvoorbeeld de huur. Deze leden vragen op welke basis de uitvoering kan vaststellen wat de betaalrekening is. Kunnen mensen zelf aangeven wat hun betaalrekening is of stelt de betaaldienstverlener dit vast? En mocht de uitvoering onverhoopt toch beslag leggen op de betaalrekening, op welke wijze kan de schuldenaar dit laten terugdraaien zodat deze door fouten in de uitvoering niet alsnog in de problemen komt?
Reactie
Een betaalrekening is een rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische afschrijving kunnen worden gedaan, dit is ook vastgelegd in de regeling8. Om die reden heeft het de voorkeur dat het beslagvrije bedrag op die rekening wordt vrijgelaten, zo kan de belastingschuldige zijn boodschappen doen en wordt de huur afgeschreven.
Het is denkbaar dat er geen tegoed staat op de betaalrekening maar wel een bedrag op de spaarrekening. In die situatie wordt het beslagvrije bedrag door de betaaldienstverlener toegepast op de spaarrekening. De betaaldienstverlener stelt dit vast bij de uitvoering van de betalingsvordering.
Een betalingsvordering kan niet (volledig) worden uitgevoerd als er onvoldoende ruimte is om het beslagvrije bedrag bij natuurlijke personen toe te passen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de overheidsvordering en het vereenvoudigd derdenbeslag gecombineerd kunnen worden door de Belastingdienst. Met andere woorden: kan de Belastingdienst tegelijkertijd € 500 van de betaalrekening en (een deel van) de vordering minus de beslagvrije voet van de spaarrekening afschrijven? Deze leden vragen dit omdat de overheidsvordering zich ook uitstrekt tot de kredietruimte van de belastingschuldige.
Reactie
De overheidsvordering en de betalingsvordering zijn afzonderlijke instrumenten die niet gelijktijdig worden ingezet, zo is het proces bij de Belastingdienst ingericht. Het niet gelijktijdig inzetten geldt overigens ook voor de inzet van de loonvordering. Als er een loonvordering loopt bij een belastingschuldige, wordt geen betalingsvordering of overheidsvordering gedaan.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie hoe de belastingplichtige geïnformeerd wordt over het uitgevoerde vereenvoudigde derdenbeslag.
Reactie
In de regelgeving is vastgelegd op welke momenten de belastingschuldige wordt geïnformeerd. Een vordering op basis van artikel 19 IW 1990 kan pas worden gedaan na verzending van een aanmaning en de betekening van een dwangbevel. Bij het proces betalingsvordering in het bijzonder ontvangt de belastingschuldige een bericht nadat de beschikking aan de betaaldienstverlener is verzonden. In dit bericht wordt de belastingschuldige – zijnde een natuurlijk persoon – ook geïnformeerd over het toepasselijke beslagvrije bedrag. Na afronding van het proces ontvangt de belastingschuldige opnieuw een bericht. In dit bericht is informatie opgenomen over de wijziging van zijn schuldpositie. In sommige gevallen wordt de betalingsvordering ingetrokken, bijvoorbeeld omdat de schuld inmiddels is voldaan. Dan wordt de belastingschuldige daar ook over geïnformeerd.
Tot slot willen de leden van de CDA-fractie graag weten voor een belastingschuldige met een inkomstenbelastingschuld hoe vaak de belastingschuldige een verzoek tot betaling heeft gekregen voordat het vereenvoudigd derdenbeslag kan worden uitgevoerd.
Reactie
In alle situaties heeft de belastingschuldige een aanmaning en een dwangbevel ontvangen. Soms nog voorafgegaan door een betalingsherinnering. Ook kan er telefonisch contact zijn geweest na verzending van de aanmaning.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hiermee de bescherming van de beslagvrije voet bij invordering voldoende is gewaarborgd. Is de wettelijke bescherming nu expliciet vastgelegd bij elke vorm van invordering of zijn er nog steeds uitzonderingen?
Reactie
Met de wijziging van artikel 19 IW 1990 en de introductie van de betalingsvordering is de bescherming van het bestaansminimum ook bij een instrument dat vergelijkbaar is met het civiele bankbeslag geborgd. Het civiele bankbeslag is het laatste grote invorderingsinstrument waarbij die bescherming ontbreekt. De wet Herziening beslag- en executierecht zal deze leemte opvullen.
Het bestaansminimum kan niet altijd vooraf en proactief beschermd worden. Bijvoorbeeld bij een derdenbeslag onder de opdrachtgevers van een zzp’er. De regelgeving9 voorziet voor die situatie in een mogelijkheid tot een verzoek achteraf. De situaties waarin de beslagvrije voet alleen achteraf, op verzoek wordt toegepast, komen steeds minder voor. Zo wordt sinds 1 oktober 2019 ook bij de overheidsvordering en de dwangverrekening van toeslagen vooraf en proactief de beslagvrije voet toegepast10.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of inmiddels is voldaan aan alle kritiekpunten van de Nationale ombudsman betreffende de beslagvrije voet. Is hierover contact geweest met de Nationale ombudsman?
Reactie
De Nationale ombudsman heeft op verzoek van mijn ambtsvoorganger een schriftelijke reactie gegeven op de voorgenomen wijziging van artikel 19 IW 1990. In zijn reactie besteedt de ombudsman aandacht aan de vordering onder de betaaldienstverlener, inmiddels tot betalingsvordering gedoopt. De ombudsman onderstreepte twee punten in zijn brief. Ten eerste de bescherming van het bestaansminimum door toepassing van een beslagvrij bedrag op de bankrekening. Daaraan is voldaan met de regeling voor de betalingsvordering. Ten tweede vroeg de ombudsman in zijn brief aandacht voor de afgewogen inzet van het invorderingsinstrument met een kosten/baten-afweging vooraf. De werkwijze van de Belastingdienst is zo ingericht dat de betalingsvordering alleen wordt gedaan als uit de administratie van de Belastingdienst blijkt dat de belastingschuldige bij die betaaldienstverlener een rekening houdt met beslagruimte11. Ook dit tweede punt van de ombudsman is dus geborgd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de motie van het lid Snels c.s. 12 ook de afgelopen jaren goed is uitgevoerd. Heeft de Staatssecretaris de beslagvrije voet bij elke vorm van invordering gerespecteerd?
Reactie
De regelgeving13 is aangepast naar aanleiding van de motie van het lid Snels c.s. Hierover is uw Kamer geïnformeerd14. Ter uitvoering van deze motie is met ingang van 1 januari 2018 bepaald dat de ontvanger, wanneer hij derdenbeslag legt als gevolg waarvan de belastingschuldige niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud, zijn medewerking verleent aan (gedeeltelijke) opheffing van het beslag dan wel dat hij een passend deel van het door de derde betaalde bedrag beschikbaar stelt aan de belastingschuldige. Zoals hierboven is toegelicht, gebeurt dit dus in sommige gevallen achteraf en op verzoek. Met de betalingsvordering wordt juist vooraf en proactief rekening gehouden met een beslagvrij bedrag, zonder dat de belastingschuldige daar een beroep op hoeft te doen.
De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan direct en persoonlijk contact tussen deurwaarder en belastingschuldige, zoals ook blijkt uit de recent ingediende maar aangehouden motie van het lid Van Nispen15. Deze leden zijn van mening dat vereenvoudiging van invordering niet mag leiden tot het verliezen van de menselijke maat en dat bij het streven naar efficiëntie altijd oog moet blijven voor de individuele omstandigheden zodat een belastingdeurwaarder bij kan dragen aan een oplossing voor de belastingschuldige. Tevens wijzen zij hierbij op de noodzaak van een goede en toegankelijke manier om informatie te verstrekken aan belastingschuldigen die met problematische schulden hebben te maken en vragen zij de Staatssecretaris of dit thans voldoende wordt geboden en, indien dit niet het geval is, hoe hij van plan is dit te verbeteren. Deze leden vragen de Staatssecretaris hierom in de beantwoording van dit overleg specifiek in te gaan op hetgeen in de motie van het lid Van Nispen wordt verzocht.
Reactie
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de motie van het lid Van Nispen. In onderdeel 1 van mijn brief ga ik uitvoerig in op deze motie van het lid Van Nispen.
3. Tot slot
Hiervoor heb ik uiteengezet dat ik mij kan verenigen met de achterliggende gedachte van de motie van het lid Van Nispen om de interactie van de Belastingdienst met de burger betreffende de inning te verbeteren door te zoeken naar passend contact en het bestaansminimum proactief te beschermen, maar kan ik mij niet verenigen met zijn concrete voorstel voor het in meer situaties toepassen van het Hernieuwd Bevel. In deze vorm moet ik de motie dan ook ontraden.
De vaste commissie voor Financiën heeft mij verzocht geen onomkeerbare stappen te nemen over het op 6 mei 2020 door mij voorgehangen ontwerp van het koninklijk besluit tot inwerkingtreding van artikel XXII van de Overige fiscale maatregelen 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 631) alvorens hierover
met de Kamer van gedachten is gewisseld. Ik heb getracht om met deze brief uw opmerkingen en vragen grondig en secuur van een reactie te voorzien. Dit doe ik in de hoop en verwachting dat hiermee vraagpunten en zorgpunten zijn weggenomen zodat inwerkingtreding op 1 juli 2020 kan doorgaan. De vaste commissie heeft daarmee de sleutel in handen de Belastingdienst in staat te stellen, als eerste crediteur, al per 1 juli 2020 het beslagvrije bedrag te gaan toepassen. Voor de bescherming van het bestaansminimum is dit van groot belang. Het invoeren van het beslagvrije bedrag is een breed levende wens. De hartenkreet van de Nationale ombudsman is een krachtige aansporing voor inwerkingtreding op die datum, zeker in het licht van de sterk verslechterde economische omstandigheden waarbij het risico op problematische schuldsituaties toeneemt.
Kamerstuk 34 785, nr. 46↩︎
Kamerstuk 35 225, nr. 14↩︎
Kamerstuk 35 225, nr. 14.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 631.↩︎
Deze ervaring stamt uit de pré-Coronatijd.↩︎
Column van de Nationale ombudsman in de Telegraaf van 5 oktober 2019.↩︎
Voor administratief beslag op een voertuig verplicht de Invorderingswet 1990 wel een Hernieuwd Bevel.↩︎
Artikel 1ca, onderdeel d, van de UR IW 1990.↩︎
Artikelen 14.5.5, 14.4.5.a en 19.3.3 van de Leidraad Invordering 2008.↩︎
Zie Kamerstuk 24 515, nr. 497↩︎
Dit is uiteraard een momentopname en het actuele banksaldo fluctueert.↩︎
Kamerstuk 34 785, nr. 46↩︎
Artikel 14.4.5.a van de Leidraad Invordering 2008.↩︎
Kamerstuk 34 775 IX, nr. 22↩︎
Kamerstuk 35 225, nr. 14↩︎