Nota naar aanleiding van het verslag
Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling (Wet hardheidsaanpassing Awir)
Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag
Nummer: 2020D22562, datum: 2020-06-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35468-11).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Mede ondertekenaar: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35468 -11 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling (Wet hardheidsaanpassing Awir) .
Onderdeel van zaak 2020Z09364:
- Indiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
Onderdeel van zaak 2020Z10406:
- Indiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-05-26 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-03 11:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-03 18:00: Wet hardheidsaanpassing Awir (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-04 14:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-06-10 17:05: Wet hardheidsaanpassing Awir (35468) (1e termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2020-06-17 16:30: Wet hardheidsaanpassing Awir (35468) (voortzetting antwoord 1e termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2020-06-18 13:15: Aanvang middagvergadering: STEMMINGEN (over moties ingediend bij het debat over de Europese top van 19 juni 2020 en over de Wet hardheidsaanpassing Awir (35468) (Stemmingen), TK
- 2020-06-18 16:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 468 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met uitbreiding van de hardheidsclausule en invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling (Wet hardheidsaanpassing Awir)
Nr. 11 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 juni 2020
Inhoudsopgave | blz. | ||
INLEIDING | 2 | ||
ALGEMEEN | 2 | ||
1. | Adviescommissie uitvoering toeslagen | 13 | |
1.1. | Algemeen | 14 | |
1.2. | Herziening binnen het bestaande wettelijke kader | 34 | |
1.3. | Invoering hardheidsregeling | 35 | |
1.4. | Nadere uitwerking hardheidsregeling en toelichting persoonlijke betalingsregeling | 39 | |
1.5. | Invoering vangnetbepaling | 44 | |
1.6. | Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen | 47 | |
1.7. | Hardheid verleden en precendentwerking | 52 | |
2. | Uitbreiding hardheidsclausule | 55 | |
2.1. | Beschrijving hardheidsclausule | 56 | |
2.2. | Hardheidsclausule in de praktijk | 57 | |
3. | Verbeteren menselijke maat in perspectief | 59 | |
3.1. | Wettelijke trajecten om de menselijke maat te vergroten | 62 | |
3.2. | Verbeteren van de uitvoering | 64 | |
4. | Budgettaire aspecten | 65 | |
5. | Uitvoeringskosten Belastingdienst | 66 | |
5.1. | Advies Raad voor de Rechtspraak | 67 | |
6. | Doenvermogen – hardheidsclausule | 67 | |
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING | 67 | ||
BIJLAGE UITVOERINGSTOETS | 68 | ||
OVERIG | 70 | ||
7. | Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling (oorspronkelijk opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021) | 75 |
INLEIDING
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de ChristenUnie. Het kabinet is uw Kamer erkentelijk voor de snelheid waarmee uw Kamer dit verslag heeft opgesteld. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde antwoorden tezamen zijn beantwoord.
Aan het slot van de nota worden de vragen beantwoord die zijn gesteld in het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstuk 35 437) en die betrekking hebben op de invoering van een delegatiegrondslag voor een compensatieregeling CAF 11, een onderdeel van dat wetsvoorstel dat bij nota van wijziging is overgebracht naar het onderhavige wetsvoorstel (Kamerstuk 35 468, nr. 5 en Kamerstuk 35 437, nr. 6).
In de brief waarmee ik deze nota naar uw Kamer zend licht ik een aantal aspecten nader toe (Kamerstuk 35 468, nr. 10).
ALGEMEEN
De leden van de fractie van het CDA vragen of de concepten van op het onderhavige wetsvoorstel gebaseerde lagere regelgeving per ommegaande naar de Kamer gestuurd kunnen worden. De leden van de fractie van de VVD vragen of en wanneer de verzamelregeling met de Kamer wordt gedeeld. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer de Kamer de details van de compensatieregeling en de (algemene maatregel van bestuur) AMvB ontvangt.
De details van de compensatieregeling heeft uw Kamer reeds op 25 mei jongstleden ontvangen in de vorm van een afschrift van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Dit besluit zal worden gecodificeerd in een ministeriële regeling. Die regeling zal nauw aansluiten bij genoemd besluit. Voor de compensatieregeling en de nadere regels rondom de hardheidsregeling wordt gewerkt aan ministeriële regelingen. De ministeriële regeling voor de compensatieregeling zal zeer nauw aansluiten bij hetgeen in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken staat. De voorziene nadere regels voor de hardheidsregeling worden verderop uitgebreid beschreven en sluiten zeer nauw aan bij de regels die in het Verzamelbesluit Toeslagen zijn gesteld ten aanzien van de daarin opgenomen herzieningsregeling. Daarmee is hetgeen in lagere regelgeving geregeld gaat worden al min of meer openbaar. Om uw Kamer maximaal inzicht te geven, is de concept-ministeriële regeling in een bijlage opgenomen1. Dit is een conceptregeling die nog nader getoetst wordt. Zodra deze regelingen gereed zijn, zal ik deze nogmaals naar uw Kamer sturen, samen met de uitvoeringstoets. Er worden dezelfde criteria gesteld als bij de eerdergenoemde herziening (Verzamelbesluit Toeslagen).
De uitwerking van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken in een ministeriële regeling bevindt zich nog in een te pril stadium, waardoor het te prematuur is deze nu naar uw Kamer te sturen. Zodra deze ministeriële regeling gereed is, zal ook deze regeling, samen met de uitvoeringstoets daarop, met uw Kamer worden gedeeld. Voor de vangnetbepaling bestaat nog geen concept-AMvB. Deze kan ik dan ook niet met uw Kamer delen. De Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende Schadevergoeding zullen het in de AMvB op te nemen kader op basis van de aan hem voorgelegde casuïstiek eerst vaststellen waarna deze uitwerking zo spoedig mogelijk plaats zal vinden. Voor de vangnet-AMvB geldt een voorhangprocedure en deze zal dus ook vooraf met uw Kamer worden gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het geheel van wet- en regelgeving getoetst kan worden op uitvoerbaarheid voordat er een stemming in de Tweede Kamer plaatsvindt. De Belastingdienst streeft er naar alle wet- en regelgeving waardoor hij geraakt wordt te toetsen op uitvoerbaarheid en deze met de betreffende wet- en regelgeving naar de Kamer te sturen. De uitvoerbaarheid van de twee wettelijke regelingen die nu voor stemming in uw Kamer voorliggen zijn ook getoetst door middel van een uitvoeringstoets die samen met de betreffende wet- en regelgeving naar uw Kamer is gestuurd. De uitvoeringstoets voor de ministeriële regeling waarin onder andere nadere regels worden gesteld aan de hardheidsregeling en waarin het opzet/grove schuld-criterium voor een persoonlijke betalingsregeling vervalt, loopt momenteel en wordt gelijktijdig met de definitieve ministeriële regeling naar uw Kamer gestuurd. De nadere uitwerking van de vangnetbepaling in een AmvB kan pas op uitvoerbaarheid worden getoetst zodra het kader bekend en uitgewerkt is. Ook deze uitvoeringstoets wordt met uw Kamer gedeeld.
De leden van de fracties van het CDA, de SP en D66 vragen of de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel voldoen aan de normen en aanbevelingen van de Nationale ombudsman in zijn rapport «geen powerplay maar fair play» van 20172 en de schadevergoedingswijzer. Daarbij vragen de leden van de fractie van de SP het kabinet de opgetuigde compensatie- en herstelregeling te heroverwegen en voor een ruimhartiger en snellere vorm van afwikkeling te komen, waarbij de gedupeerde ouders met vertrouwen tegemoet worden getreden. Naar hun mening kan beter onderscheid worden gemaakt tussen mensen die door de stopzetting en terugvordering ernstige gevolgschade hebben opgelopen; daar past naar hun mening compensatie, en een groep gedupeerden die weliswaar in één klap veel geld moesten terugbetalen, maar die daardoor niet in de problemen raakte; deze mensen moeten volgens genoemde leden hun geld terugkrijgen. De leden van de fractie van de SP vragen te reflecteren op de potentiële rechtsongelijkheid tussen de verschillende groepen die onder de verschillende regelingen kunnen vallen. Tevens vragen deze leden hoe opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat maatwerk dient te worden toegepast op alle situaties nu blijkt dat gedupeerden in drie verschillende groepen zijn opgedeeld. Laatstgenoemde leden vinden de opgetuigde regeling in schril contrast staan met de noodmaatregelen voor de economie in verband met de corona-uitbraak. Daarnaast vragen de leden van de fractie van D66 hoe kan worden voorkomen dat de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel tot juridische procedures gaan leiden, gegeven de inzet van het kabinet dat er juist ruimte moet komen om bij extra schade een aanvullende vergoeding bovenop de compensatieregeling te kunnen verstrekken.
Naar het oordeel van het kabinet voldoen de regelingen uit het onderhavige wetsvoorstel aan de normen en aanbevelingen van de Nationale ombudsman, zoals weergegeven in zijn rapport «geen powerplay maar fair play» van 2017 en de schadevergoedingswijzer. Het kabinet begrijpt dat het wetsvoorstel als complex kan worden ervaren. Echter, zoals het kabinet heeft omschreven in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel en in het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen staat beschreven, is deze vormgeving nodig vanwege het uitzonderlijke karakter van het wetsvoorstel. De ongelukkige erfenis van vijftien jaar harde wetgeving, beleid en uitvoering wordt hersteld. Dit is een zeer uitzonderlijke situatie waarbij materieel terug wordt gekomen op onherroepelijk vaststaande beschikkingen. Normaliter wordt niet getornd aan onherroepelijk vaststaande beschikkingen vanwege de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Bij de hardheidsregeling is die uitzonderlijkheid nog groter vanwege het verlopen van de herzieningstermijn ten aanzien van die beschikkingen. Echter, gezien de grote aantallen huishoudens die in ernstige en soms blijvende financiële problemen3 zijn gebracht door de werking van de regelgeving rondom de kinderopvangtoeslag, de wijze waarop deze gehandhaafd werd, en de uitleg die in uitvoering en rechtspraak (van vóór 23 oktober 2019) aan die regelgeving is gegeven, in combinatie met het als gevolg hiervan ernstig verstoorde vertrouwen in de overheid op dit dossier, meent het kabinet in deze zeer uitzonderlijke situatie iets te moeten doen voor de ouders. Los van deze juridische aspecten beoogt het kabinet met dit wetsvoorstel uiteraard te zorgen voor een zo eenvoudig mogelijke, reële en ruimhartige wijze van toekennen van een tegemoetkoming, waarbij maatwerk het uitgangspunt is en wordt voldaan aan de aanbevelingen van de Nationale ombudsman in zijn rapport van 2017 en de schadevergoedingswijzer. De juridische vormgeving is de basis die nodig is om gedupeerde ouders zo snel en eenvoudig mogelijk te begeleiden in het proces naar compensatie en herstel. Bij de uitvoering van de voorgestelde regelingen zal Belastingdienst/Toeslagen de ouder centraal stellen. De processuele stappen worden tot het minimum beperkt. Bij de uitvoering van de voorgestelde regelingen zal Belastingdienst/Toeslagen een conflictoplossende, coulante en proactieve opstelling hanteren en daarbij evenredig handelen met inachtneming van rechtsgelijkheid, zoals de Nationale ombudsman ook voorstaat. Zoals is omschreven in de Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag bij de Kamerbrief over de voortgang van de hersteloperatie Toeslagen van 28 april 20204 is het zeer belangrijk dat alle betrokken ouders gedurende de gehele hersteloperatie zich op een toegankelijke manier kunnen (laten) informeren. Om die reden is een breed palet aan kanalen opgezet. Hierbij dient te worden gedacht aan brieven en bijeenkomsten. Door de coronamaatregelen zijn die bijeenkomsten op dit moment vervangen door webinars. Daarnaast krijgen ouders een persoonlijke zaakbehandelaar en is het Serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag telefonisch goed bereikbaar. Alles wordt in het werk gesteld om in overleg met de ouders tot een passende oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Gezien het voorgaande is het kabinet van mening dat de opgetuigde regelingen niet in schril contrast staan met de noodmaatregelen voor de economie in verband met de corona-uitbraak. Naar het oordeel van het kabinet wordt aan de zorgen van de leden van de fractie van de SP tegemoetgekomen, doordat bij het bepalen van institutionele vooringenomenheid ook op individueel niveau wordt getoetst en tevens door middel van een nota van wijziging de vangnetbepaling wordt verruimd voor ouders die geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen ten aanzien van een terugvordering kinderopvangtoeslag vanwege een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld in de invordering en zij daardoor als kinderopvangtoeslagontvanger in een zeer schrijnende situatie terecht zijn gekomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen een tijdspad te schetsen van de hele hersteloperatie. Zij vragen daarbij op welke wijze gemonitord zal worden of deze wetgeving, inclusief de onderliggende regelgeving, in de praktijk volstaat of op korte termijn aanpassingen nodig heeft.
Op 28 april jl. heeft uw Kamer de eerste voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag ontvangen. In deze driemaandelijkse voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag beschrijf ik meer in detail het tijdpad, welke stappen er zijn gezet in de voortgang van de compensatie van ouders, het Verbeterprogramma Toeslagen en de tijdelijke Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Nog voor het zomerreces ontvangt u de tweede voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag en daarin zal ik ook aandacht besteden aan de gevraagde monitoring van de hersteloperatie.
Het tijdpad ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: de inrichting van de UHT is afgerond op 1 juli 2020, het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden is gestart op 1 juni met een proef voor de duur van een maand en vanaf 1 juli wordt er opgeschaald De voortgang van de herstelwerkzaamheden wordt wekelijks met mij besproken. Indien daar aanleiding toe is zal aanscherping plaatsvinden.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat dat in het hele proces voldoende objectiviteit moet zijn gewaarborgd. Zij vragen aan te geven of er medewerkers die CAF-zaken behandeld hebben, nu opnieuw betrokken zijn bij de herbeoordeling van de dossiers.
Medewerkers die eerder bij CAF-zaken betrokken waren, zijn of worden geen persoonlijk zaakbehandelaar en zullen ook geen rol binnen de herstelorganisatie hebben bij het beoordelen van dossiers van ouders. In de opstartfase van de herstelorganisatie hebben wel enkele medewerkers ondersteunende werkzaamheden verricht. Zij hebben incidenteel ook telefonisch contact met ouders gehad. Zij zullen echter niet ingezet worden bij het beoordelen of beslissen op dossiers van de betrokken ouders en ook niet meer worden betrokken in het vervolgproces. In het beoordelingsproces is de objectiviteit gewaarborgd door de inzet van de vaktechnische structuur en de onafhankelijke Commissie van Wijzen, Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade en Bezwaarschriftenadviescommissie.
De leden van de fractie van het CDA zien ook een link met de aangifte die de bewindspersonen gedaan hebben tegen de eigen dienst. Zij vragen op welke wijze is gewaarborgd dat de beoordeling of een CAF-zaak of een individueel geval vergelijkbaar is met CAF 11 objectief gebeurt en welke externe personen toezicht houden op de objectiviteit van de beoordeling.
De objectiviteit wordt gewaarborgd door onafhankelijke commissies. De Commissie van Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. In geval van bezwaar behandelt en adviseert de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie. De Commissie Aanvullende Schadevergoeding werkelijke schade buigt zich onder andere over verzoeken van ouders die van mening zijn dat de forfaitaire toegekende schadevergoeding geen recht doet aan de door hen geleden schade. Daarnaast adviseren de bestuurlijke adviesraad, het Ouderpanel en het Kindpanel gevraagd en ongevraagd op de gang van zaken in de herstelorganisatie.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering bijvoorbeeld een rol voor de Nationale ombudsman ziet als extern persoon die toezicht zou moeten houden op de objectiviteit van de beoordeling of een CAF-zaak of een individuele zaak vergelijkbaar is met CAF 11.
In de openbare hoorzitting op 4 juni jl. heeft de Nationale ombudsman aangegeven deze rol niet te vinden passen bij zijn taakinvulling, maar wel te willen toezien op de uitvoering van de voorgestelde wet- en regelgeving om het leed van de getroffen ouders te herstellen. Het kabinet is de Nationale ombudsman erkentelijk voor deze onafhankelijke rol. Niettemin deelt het kabinet de wens om een objectieve beoordeling te borgen. Hiervoor is een onafhankelijke Commissie van Wijzen ingesteld. Zij is aangewezen om werkzaamheden te verrichten in het kader van de compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Zij kan ook worden ingezet voor bredere taken zoals het adviseren over ingediende verzoeken op grond van de vangnetbepaling. Hiermee is de objectiviteit van de beoordelingen naar de mening van het kabinet voldoende geborgd.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kan dat binnen dezelfde CAF-zaak sommige ouders te horen krijgen dat de CAF-zaak vergelijkbaar is met CAF 11 en andere ouders binnen dezelfde CAF-zaak te horen krijgen dat dit niet het geval is. De leden van de fracties van de SP en D66 hebben hier ook vragen over.
Iedere ouder die betrokken is in een CAF-zaak heeft een brief ontvangen waarin gemeld is of hij/zij behoort tot een CAF-zaak die vergelijkbaar is met CAF-11. Er zijn ouders die in meerdere CAF-zaken naar voren komen. De brief is op persoonsniveau opgesteld, waardoor ouders de melding krijgen dat zij in aanmerking komen voor de compensatieregeling op basis van het oordeel dat op onderzoeksniveau sprake is van institutionele vooringenomenheid indien zij in tenminste één CAF-zaak zijn betrokken die vergelijkbaar is met CAF 11. Ouders die bijvoorbeeld voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet vergelijkbaar is, als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is, hebben een brief gekregen dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders die alleen in de CAF-zaak genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat zij op onderzoeksniveau nog niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Overigens heb ik geconstateerd dat alle ouders in de CAF-Tonga zaak dezelfde brief hebben ontvangen waarin is aangegeven dat zij op onderzoeksniveau nog niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als de ouders hierom verzoeken, wordt beoordeeld of zij op individueel niveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld en dus in aanmerking komen voor de compensatieregeling. De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt hen indien gewenst bij dit vormvrije verzoek. Ik ben mij bewust van de verwarring die desondanks bij sommige ouders is ontstaan en om die reden zal de persoonlijk zaakbehandelaar zo snel mogelijk contact met hen opnemen. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de ouders die niet op onderzoeksniveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang krijgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de Commissie van Wijzen heeft gekeken naar onderliggende persoonlijke dossiers en het onderzoekdossier of alleen naar het onderzoek van die specifieke CAF-zaak. Ook vragen zij of de Commissie van Wijzen alle stukken krijgt. Tevens geven de leden van de fractie van het CDA daarbij aan dat noch de Auditdienst Rijk (ADR), noch de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) individuele dossiers gevraagd en gezien heeft en dat het er in dit specifieke geval op lijkt dat niemand de dossiers zelf bekeken heeft om te beoordelen of er sprake is «institutionele vooringenomenheid». Graag ontvangen deze leden duidelijkheid wie de onderzoekdossiers van de CAF-zaken (inclusief de mails) wel bestudeerd heeft. Ook de leden van de fractie van de SP vragen hiernaar. De leden van de fractie van het CDA merken verder op dat het ontbreken van stukken bij de Belastingdienst een complicerende factor is en vragen zich af op welke wijze dan wordt gemotiveerd of een CAF-zaak vergelijkbaar is met CAF 11 en hoe ouders dit vervolgens moeten beoordelen als zij het dossier of het onderzoeksdossier nog niet hebben. Voorts vragen deze leden hoe ouders, als het voorlopige oordeel is dat zij niet in een vergelijkbare situatie als CAF 11 zijn, worden geïnformeerd over de redenen die ten grondslag liggen aan een dergelijk besluit
In de eerste fase hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen beoordeeld of op onderzoekniveau sprake is van institutionele vooringenomenheid en daarmee van vergelijkbaarheid met CAF 11. De UHT heeft daarvoor eerst de CAF-zaken beoordeeld die volgens de AUT als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt. UHT heeft de onderzoekdossiers van de CAF-zaken beoordeeld. Binnen de CAF-zaken met een beperkt aantal ouders binnen het betreffende CAF-onderzoek, zijn voor alle ouders de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd die aan dit CAF-onderzoek zijn gerelateerd. Ik merk hierbij op, dat deze vastleggingen een klein deel van het totale persoonlijke dossier van de ouder uitmaken. Het totale dossier ziet op alle jaren waarin de ouder een of meer toeslagsoorten ontving. Bij de CAF-zaken waarbij grotere aantallen ouders waren betrokken, heeft UHT steekproefsgewijs de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd. Voor deze werkwijze is gekozen om de ouders snel duidelijkheid te kunnen geven na verschijning van het eindrapport van de AUT en de kabinetsreactie daarop. De beoordeling van UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De Commissie van Wijzen heeft onderliggende stukken ingezien die volgens haar nodig waren om een oordeel op onderzoekniveau te kunnen geven. De Commissie heeft aangegeven dat deze stukken voldoende waren om het oordeel te kunnen geven. Daarbij heb ik begrepen dat de Commissie bij twijfel in het voordeel van de ouders heeft geredeneerd. Bij de CAF-zaken die volgens het oordeel van Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen op onderzoekniveau niet vergelijkbaar met CAF 11 zijn, wordt op verzoek van de ouders op individueel niveau bekeken of sprake is van institutionele vooringenomenheid. Als de ouders niet op de reeds verstuurde brief reageren, zullen ze actief worden benaderd.
Ik wil benadrukken dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau niet betekent dat de ouder op individueel niveau al is afgewezen.
Er zal ruimhartig worden gekeken naar bij de ouder ontbrekende, verdwenen of verloren stukken. De Commissie van Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
Begin juni is gestart met de beoordeling van de eerste 100 ouders. Deze ouders zijn verdeeld over de verschillende groepen, om een goed beeld van de diverse situaties te krijgen. Op basis van deze ervaringen wordt de individuele beoordeling opgeschaald vanaf juli.
De leden van de fractie van het CDA vragen in dit verband hoe dan het vervolgproces verloopt, omdat deze leden niet zien hoe arbitrage of mediation kan plaatsvinden als een van beide partijen geen stukken krijgt.
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau tevens beoordeling op individueel niveau plaats. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen is behandeld of dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd worden, waarbij de ouder ook de betreffende stukken krijgt die aan de beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze beschikking in bezwaar gaan. Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de Bezwaarschriftencommissie, die ook gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig zijn.
De leden van de fractie van het CDA vernemen graag op welke wijze ouders erachter kunnen komen of en met welke gegevens zij in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) stonden. De leden van de fractie van de SP verwijzen naar dossiers die ouders hebben gekregen waarin een informatie-uitvraag is gevonden via «Dagboek FSV», waar Team Fraude van Belastingdienst/Toeslagen wordt gevraagd om aan te geven op basis waarvan mensen vermeld staan in de FSV. Daarin wordt melding gedaan dat er gekeken is op «Q-schijf/fraudemap. Deze leden vragen of het mogelijk is dat daar informatie te vinden is. Tevens vragen zij de mogelijkheid te bieden dat vermelding in de FSV een vast onderdeel wordt van de toetsing van het dossier van ouders. Net als de beschreven Q-schijf/fraudemap van het Team Fraude van Belastingdienst/Toeslagen.
Ouders kunnen een verzoek om dossierinzage doen. Voor het opstellen van de dossiers wordt altijd gekeken of de burger op de Toezichtlijst stond in het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS). Wanneer dit het geval is, wordt gekeken of er aanvullende informatie, behorende bij het dossier van de burger, bekend is op de Q-schijf van team Fraude. Daarbij wordt ook wordt bekeken of de ouder betrokken is geweest in een casus die binnen team Fraude is behandeld. In deze Q-schijf/fraudemap kan informatie zijn vastgelegd over de reden waarom een burger in FSV is opgenomen naar aanleiding van een onderzoek naar vermeend misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen. Dit kan tot gevolg hebben gehad dat er een vergrijpboete is opgelegd of dat er een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In de fraudemap staan zowel individuele mappen op burger-niveau, als ook projectmappen met meerdere burgers erin. Burgers kunnen zich zowel in een projectmap als in een individuele map bevinden.
Op eenzelfde manier wordt ook gekeken naar aanvullende informatie bij het team Bezwaar en team Beroep. Wanneer de ouder in een of meer van de teams is behandeld, wordt de informatie van deze teams toegevoegd aan het dossier. In de samenvatting van het dossier dat aan de ouder wordt verstrekt, wordt ingegaan op de vraag of de burger als fraudeur is aangemerkt. Omdat FSV niet langer beschikbaar is, is het niet mogelijk om de gegevens hieruit op te halen. Ik wijs de leden van de fractie van de SP op het lopende onderzoek naar FSV, dat meer duidelijkheid zal moeten verschaffen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe ouders die in CAF-zaken vinden dat hun zaak vergelijkbaar is dat kunnen aankaarten.
Deze ouders kunnen zich bij de UHT melden. Dat kan telefonisch via Serviceteam gedupeerden Kinderopvangtoeslag. Het telefoonnummer is 0800 – 2 358 358 (gratis). Op de website van Belastingdienst/Toeslagen kunnen ouders informatie vinden waar zij op moeten letten als zij menen dat hun zaak vergelijkbaar is met CAF 11. Zij krijgen vervolgens een persoonlijk zaakbehandelaar die met hen gaat onderzoeken voor welke regeling de ouder in aanmerking zou kunnen komen.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom ouders geen besluit hebben gekregen dat openstaat voor bezwaar en beroep. De leden van de fractie van de SP concluderen uit de voorgestelde compensatieregeling en de door gedupeerden ontvangen brieven over hun beoordeling dat grote rechtsongelijkheid ontstaat en vragen de regering op welke manier er actief voor gaat worden gezorgd dat deze ongelijkheid hersteld wordt.
Op basis van het rapport van de AUT hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen eerst op onderzoekniveau beoordeeld of er bij de aangewezen mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbare (CAF-)onderzoeken sprake was van institutionele vooringenomenheid. Met dit onderzoekniveau wordt bedoeld het onderzoek naar de kinderopvangorganisatie of het gastouderbureau waarvan de ouders gebruik maakten. In de zaken waarin Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel zijn gekomen dat op onderzoekniveau institutioneel vooringenomen is gehandeld, komen in beginsel alle ouders in aanmerking voor de compensatieregeling (tenzij in een individueel geval sprake is van een ernstige onregelmatigheid door de ouder). Deze ouders hebben hiervan bericht ontvangen en kunnen een vormvrije aanvraag voor compensatie doen; dit is een noodzakelijke voorwaarde om een compensatiebeslissing te kunnen nemen waarbij de persoonlijke zaakbehandelaren behulpzaam kunnen zijn om te voorkomen dat dossiers van ouders bekeken worden die hieraan geen behoefte hebben en om hun rechtsbescherming te borgen. Het betreft ruim 2.200 ouders die als vergelijkbaar met CAF zijn beoordeeld en bijna 8.000 ouders die als niet-vergelijkbaar met CAF zijn beoordeeld. Deze ouders hebben tussen 28 en 30 mei jl. een brief ontvangen.
In een aantal zaken zijn Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel gekomen dat op onderzoekniveau geen sprake was van een zodanige institutionele vooringenomenheid dat de gehele groep ouders voor compensatie in aanmerking zou moeten komen. De betreffende ouders hebben hiervan bericht gekregen en kunnen nog vragen om een individuele beoordeling, omdat er binnen de groepen wel degelijk ouders kunnen zijn die op individueel niveau of als onderdeel van een deelpopulatie institutioneel vooringenomen zijn behandeld. Dit gebeurt dan in de vorm van een aanvraag tot compensatie. Ook ouders die betrokken waren bij een (CAF-)onderzoek die door de AUT niet als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 is aangemerkt en voor ouders die buiten een (CAF-)onderzoek om zijn gedupeerd bestaat de mogelijkheid om te verzoeken om een beoordeling op individueel niveau. De persoonlijke zaak zullen de ouders behulpzaam zijn bij hun verzoeken. Wordt bij de individuele toets geconstateerd dat een ouder op individueel niveau institutioneel vooringenomen is behandeld, dan komt deze ook in aanmerking voor de compensatieregeling (tenzij er in dit geval sprake is van een ernstige onregelmatigheid door de ouder).
Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen is behandeld of is sprake van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep open. Een ingediend bezwaar zal worden voorgelegd aan de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie. De ouder kan echter dan nog steeds een beroep doen op de hardheidsregeling of, indien sprake is van een zeer schrijnende situatie, op de vangnetbepaling. De persoonlijk zaakbehandelaar zal ook bij een eventueel verzoek op basis van de hardheidsregeling of de vangnetbepaling hulp bieden.
Op bovengenoemde wijze meen ik alle ouders die door institutionele vooringenomenheid zijn gedupeerd op vergelijkbare wijze te behandelen. Ik ben voornemens het besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken aan te passen om voornoemde procedure expliciet vast te leggen. Uiteraard neem ik deze procedure via de codificatie op in de ministeriële regeling.
De leden van de fractie van het CDA vragen met betrekking tot een aantal documenten (MT Toeslagen 6-5-2013, MT Fraude 17-2-2014, MT Toeslagen 18-2-2014, MT Toeslagen 3-6-2014, Opdrachtgevers- en opdrachtnemersoverleg Financiën/SZW mei 2014 en Bestuursraad 14-11-2016) waarom deze niet beschikbaar zijn. Deze leden vragen daarbij of bij de deelnemende leden nog back-ups van die verslagen aanwezig zijn.
Zie hiervoor ook het antwoord in het Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsreactie op het eindrapport van de AUT, het rapport van de ADR en het Zwartboek (Kamerstuk 31 066, nr. 613), bladzijde 64/65 en de Beantwoording feitelijke vragen second opinion (Kamerstuk 31 066, nr. 655).
Aan de ADR zijn alle beschikbare documenten verstrekt waar zij om heeft verzocht. Er zijn de ADR geen documenten geweigerd. Wel is er om stukken verzocht die uiteindelijk niet verstrekt konden worden, omdat die niet zijn aangetroffen na intensief zoekwerk. In een uitgebreide zoek- en verantwoordingsslag zijn de verslagen die zijn verzocht door de ADR en die zijn aangetroffen ook gedeeld, of is verantwoord waarom er geen verslag is aangetroffen. Vaak was de reden dat er geen vergadering was geweest en dus ook geen verslag. Er zijn in totaal ongeveer 1.300 verslagen verstrekt. Slechts in enkele gevallen zijn verslagen niet aangetroffen, zonder dat hiervoor een reden bekend is. Omdat voornoemde stukken niet zijn aangetroffen, kunnen deze ook niet openbaar worden gemaakt. Ik heb toegezegd dat bij het onderzoek naar de verdwenen documenten door de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, het zoeken naar deze documenten ook zal worden meegenomen.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van het CDA om documenten aan het Openbaar Ministerie te overhandigen merk ik het volgende op. Zoals aangegeven in de aangiftebrief die ik op 19 mei jl. aan uw kamer heb gestuurd, heb ik alle documenten die de heer Biemond heeft betrokken in zijn memorandum meegezonden met de aangifte. Het is aan het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken en te besluiten over een eventuele vervolging. Het Openbaar Ministerie is onafhankelijk en beslist derhalve zelf over de wijze waarop zij haar onderzoek inricht en welke documenten in dat verband noodzakelijk worden geacht. Het Ministerie van Financiën zal volledige medewerking verlenen aan een eventueel onderzoek van het Openbaar Ministerie.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke wijze voor de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming of de vangnetbepaling de kwalificatie van opzet/grove schuld meeweegt. De kwalificatie van opzet/grove schuld heeft bij Belastingdienst/Toeslagen gespeeld in de situaties dat een ouder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling om zijn terugvordering te kunnen voldoen. Als werd geconstateerd dat opzet/grove schuld van toepassing was in de omstandigheden die leidden tot de terugvordering, dan werd de persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Voorbeelden van omstandigheden die konden leiden tot de kwalificatie opzet/grove schuld zijn onder meer:
– het niet gebruik maken van opvang;
– het niet verstrekken van gevraagde informatie (non-respons);
– het afnemen van kinderopvang terwijl er niet gewerkt wordt.
Om de institutionele vooringenomenheid op onderzoeksniveau en individueel niveau te beoordelen, zijn de vijf criteria uit het rapport van de Adviescommissie leidend. Als wordt geconstateerd dat inderdaad institutioneel vooringenomen is gehandeld, dan komt een ouder met O/GS-kwalificatie volledig in aanmerking voor de compensatieregeling, inclusief mogelijkheid om aanvullende schade vergoed te krijgen. Is niet institutioneel vooringenomen gehandeld, maar is de ouder gedupeerd door de hardheid van het stelsel, dan wordt via de verruiming van de vangnetbepaling voorzien in een mogelijkheid voor een aanvullende vergoeding voor ouders in schrijnende situaties gerelateerd aan een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering. Ouders in schrijnende situaties met een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering die niet voldoen aan de criteria voor de compensatieregeling of hardsheidsregeling komen met de verruimde vangnetbepaling ook in aanmerking voor een regeling. Dit zal nader uitgewerkt worden in een AMvB binnen de vangnetbepaling.
De leden van de fractie van de SP wijzen op de aangenomen motie Leijten5 die deze ouders het recht geeft te weten waarom zij deze kwalificatie ontvangen hebben. Zij vragen wat er gebeurt als Belastingdienst/Toeslagen niet of onvoldoende kan motiveren waarom deze ouders de kwalificatie opzet/grove schuld (OG/S) ontvangen hebben. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar.
De ouders met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit hebben ingezet worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer genomen. Daarnaast worden via schoningsacties aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het invorderingssysteem verwijderd. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de hiervoor genoemde motie Leijten. Dit neemt niet weg dat ook in de invorderingssfeer opzet en grove schuld door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd moet worden, waarbij de bewijslast bij Belastingdienst/Toeslagen ligt.
Het lid Omtzigt heeft met betrekking tot opzet/grove schuld nog aanvullende Kamervragen gesteld en vraagt deze onmiddellijk te beantwoorden. Deze beantwoording wordt tegelijk met deze nota naar uw Kamer gezonden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat als een CAF-zaak wordt beoordeeld als vergelijkbaar met CAF 11 dat dan alle ouders binnen die CAF-zaak recht hebben op de compensatieregeling. Het kabinet kan deze vraag bevestigend beantwoorden ten aanzien van de beoordeling of sprake is van institutionele vooringenomenheid op onderzoeksniveau. Omwille van de wens van het kabinet om ouders zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen is de Commissie van Wijzen hiermee gestart. Het kabinet merkt in aanvulling hierop op dat als ouders menen dat zij individueel vooringenomen behandeld zijn, hun individuele dossier wordt beoordeeld.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of burgers wel genoeg inzicht hebben in dossiers om te kunnen weten of ze een vergelijkbaar geval zijn. Zij vragen of die dossiers niet gewoon (geanonimiseerd) openbaar zouden moeten zijn.
De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt de ouder bij de beoordeling van zijn situatie en de wijze waarop zijn dossier is opgebouwd. Daarbij wordt ook uitgelegd of er sprake is van een vergelijkbaarheid of niet. Dat vind ik een belangrijk onderdeel van de het herstel van vertrouwen tussen de burger en Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast worden de namen van de (vergelijkbare) CAF-onderzoekdossiers vermeld in de compensatieregeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 26 mei jl.
De leden van de fractie van de SP geven aan het onuitstaanbaar te vinden dat er al mensen zijn afgewezen voor de compensatieregeling. Zij vragen hoe de Commissie van Wijzen heeft bepaald of mensen vergelijkbaar zijn of niet. De leden van de fractie van de SP vragen tevens welke dossiers en op welk meta/microniveau met de Commissie van Wijzen zijn gedeeld. Tevens vragen deze leden hoe het mogelijk is dat er ouders zijn waarvan – tegen de gewekte verwachting in – de compensatie is afgewezen waartegen zij geen bezwaar tegen kunnen maken. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar.
Op de wijze waarop de Commissie van Wijzen de vergelijkbaarheid met CAF 11 op onderzoeksniveau heeft beoordeeld en welke stukken daarvoor zijn gebruikt, ben ik hiervoor al ingegaan in mijn antwoorden op vragen van onder meer de fracties van het CDA en D66. In de voorafgaande periode hebben de directeur Toeslagen en andere managers en medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen gesprekken gevoerd met ouders om hen toelichting te geven op de aan hen uitgereikte dossiers. Dit waren uitgebreide, complexe en intensieve gesprekken. Ten aanzien van mogelijke compensatie is aangegeven dat het eindrapport van de AUT en de kabinetsreactie daarop afgewacht moest worden, als ook de mogelijke effecten met terugwerkende kracht van de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober 2019. Over de uitkomsten daarvan konden in deze gesprekken nog geen toezeggingen worden gedaan. Wel zijn in de gesprekken de omstandigheden uit de betrokken dossiers geduid die in CAF 11-zaken ook aan de orde waren, of die in de ABRvS-uitspraken een rol hebben gespeeld. Indien de betreffende ouders in een (CAF-)onderzoek waren betrokken waarvan nu is geoordeeld dat op onderzoekniveau niet institutioneel vooringenomen is gehandeld, kunnen de ouders verzoeken om een individuele beoordeling voor de compensatieregeling. Ik wil dus nogmaals benadrukken dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau niet betekent dat de ouder op individueel niveau is afgewezen. Met ouders die niet reageren op onze brief, zullen we persoonlijk contact opnemen om er voor te zorgen dat iedere ouder die institutioneel vooringenomen is behandeld ook door ons kan worden gecompenseerd. Mochten Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel komen dat de ouder (ook) op individueel niveau niet institutioneel vooringenomen is behandeld of dat sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd worden, waarbij de ouder desgevraagd uiteraard ook de betreffende stukken krijgt die aan de beschikking ten grondslag liggen. Tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep open.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het mogelijk is dat een ouder die bij de rechter in juli 2019 gelijk heeft gekregen en daarmee recht had op kinderopvangtoeslag, toch geen recht heeft op de compensatieregeling.
Ik kan geen uitspraken doen over individuele ouders. In zijn algemeenheid hangt een en ander sterk af van de feiten en omstandigheden in een individuele casus. Als een rechter een burger gelijk geeft betekent dit niet automatisch dat er institutioneel vooringenomen is gehandeld en er recht bestaat op compensatie. Het gelijk krijgen kan ook van andere factoren afhangen. Als de betrokken ouder zich bij ons meldt, dan neemt de persoonlijk zaakbehandelaar contact op voor de beoordeling van de individuele situatie.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat deze ouder ook onderdeel was van CAF-onderzoek. Zij vragen hoe het mogelijk is dat in één groep ouders die allemaal onder een CAF-onderzoek vallen de ene toegelaten wordt tot de compensatieregeling, en de ander is afgewezen.
Alle ouders die betrokken waren bij CAF-onderzoeken en die als vergelijkbaar aan CAF 11 zijn beoordeeld komen in aanmerking voor de compensatieregeling, tenzij er evident geen recht op kinderopvangtoeslag was of dat er sprake was van ernstige onregelmatigheden. Het is echter mogelijk dat ouders in meerdere CAF-onderzoeken terugkomen. Het is daardoor mogelijk dat ouders onderdeel zijn van één CAF-onderzoek dat niet-vergelijkbaar is met CAF-11 en een ander onderzoek dat wél vergelijkbaar is met CAF 11. Hierdoor kan het zijn dat ouders in hetzelfde CAF-onderzoek een andere uitkomst krijgen. Ouders die bijvoorbeeld voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet vergelijkbaar is met CAF-11, als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is met CAF-11, hebben een brief gekregen dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders die alleen in de CAF-zaak genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat zij op onderzoeksniveau niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Maar dit laat onverlet de mogelijkheid van een individuele beoordeling van het dossier. De persoonlijk zaakbehandelaar zal betrokken ouders dit toelichten en met hen onderzoeken voor welke regeling zij (mogelijk) in aanmerking komen
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau nog een beoordeling op individueel niveau plaats. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet institutioneel vooringenomen is behandeld noch dat er sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd worden, waarbij de ouder de betreffende stukken krijgt die aan de beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze beschikking in bezwaar gaan. Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de bezwaarschriftenadviescommissie, die ook gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig zijn.
1. Adviescommissie uitvoering toeslagen
De leden van de fractie van de SP hebben vragen gesteld met betrekking tot het advies van de AUT. Zij vragen of het advies, waarin geoordeeld werd over alle andere CAF-zaken en vele andere zaken die plaatshadden «buiten CAF», in voldoende mate recht doet aan het karakter van de diverse groepen die aanvullend door de AUT zijn beoordeeld. Tevens vragen deze leden of het advies voldoende bodem geeft om, zonder grondig aanvullend onderzoek door onafhankelijke derden, de door de AUT voorgestelde aanpak in alle andere gevallen te hanteren.
Op basis van het gedegen advies van de adviescommissie, en de stap die het kabinet heeft gezet door de geadviseerde drempel van € 10.000 per berekeningsjaar te verlagen naar € 1.500 per berekeningsjaar is mijn inschatting dat in totaal waarschijnlijk een groep van zo'n 20.000 ouders recht heeft op compensatie en/of een hardheidstegemoetkoming.
Ook in het rapport van de AUT wordt aangegeven dat deze regeling niet alleen voor de CAF 11-ouders zou moeten gelden, maar voor alle ouders die door een groepsgewijze institutioneel vooringenomen aanpak zijn geraakt. In de kabinetsreactie is dat advies overgenomen en toegevoegd dat dit ook geldt voor ouders die op individueel niveau het slachtoffer zijn geworden van institutionele vooringenomenheid. In aanvulling daarop is toegevoegd dat voor aanvullende schade een aanvullende, bijzondere regeling wordt gemaakt. Hierover adviseert de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. Over het rapport en de kabinetsreactie daarop heeft uw Kamer met zowel de AUT alsmede met de Staatssecretaris van Financiën meermaals van gedachten gewisseld. Zoals toen ook al naar voren is gebracht meent het kabinet dat het advies voldoende bodem biedt voor de gekozen aanpak waar dit wetsvoorstel onderdeel van is. Zoals gezegd zal ik op een aantal thema’s nog verder onderzoek doen en daarvoor in de AMvB-vangnetbepaling waar de gewenste regeling verder uitwerken.
De leden van de fractie van de SP concluderen uit alle correspondentie met de regering, maar ook uit correspondentie tussen Belastingdienst/Toeslagen en gedupeerden, dat begonnen wordt met de CAF-zaken die in grote mate vergelijkbaar zijn met de CAF 11-zaak. Zij wijzen erop dat met name de ouders die de kwalificatie opzet/grove schuld kregen toebedeeld zeer ernstige schade is berokkend doordat zij niet meer voor betalingsregelingen of schuldhulpverlening in aanmerking kwamen. De leden van de fractie van de SP vragen de regering hierom om in de eerste plaats degenen met een kwalificatie opzet/grove schuld te beoordelen omdat deze dikwijls nog steeds te maken hebben met de consequenties van deze kwalificatie.
Belastingdienst/Toeslagen is gestart met de beoordeling van de CAF-zaken op onderzoeksniveau die volgens de AUT waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn met CAF 11. Op individueel niveau worden de meest schrijnende gevallen met voorrang behandeld. Voor de ouders met een O/GS kwalificatie en een op dit moment openstaande schuld is de invordering gepauzeerd totdat de beoordeling van hun individuele situatie heeft plaatsgevonden. De kwalificatie van opzet/grove schuld heeft bij Belastingdienst/Toeslagen gespeeld in de situaties dat een ouder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling om zijn terugvordering te kunnen voldoen. Als dan werd geconstateerd dat opzet/grove schuld van toepassing was in de omstandigheden die leidden tot de terugvordering, dan werd de persoonlijke betalingsregeling afgewezen. Om de institutionele vooringenomenheid op onderzoeksniveau en individueel niveau te beoordelen, zijn de vijf criteria uit het rapport van de Adviescommissie leidend. Als wordt geconstateerd dat inderdaad institutioneel vooringenomen is gehandeld, dan komt een ouder met O/GS-kwalificatie volledig in aanmerking voor de compensatieregeling, inclusief mogelijkheid om aanvullende schade vergoed te krijgen. Is niet institutioneel vooringenomen gehandeld, maar is de ouder gedupeerd door de hardheid van het stelsel, dan wordt via de verruiming van de vangnetbepaling voorzien in een mogelijkheid voor een aanvullende vergoeding voor ouders in schrijnende situaties gerelateerd aan een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering. Ouders in schrijnende situaties met een onterechte O/GS-kwalificatie in de invordering die niet voldoen aan de criteria voor de compensatieregeling of hardsheidsregeling komen met de verruimde vangnetbepaling ook in aanmerking voor een regeling. Dit zal nader uitgewerkt worden in een AMvB binnen de vangnetbepaling.
1.1. Algemeen
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de eerdere jurisprudentie met het «alles-of-niets»-karakter waarop de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019 ziet. Deze leden vragen op welke jurisprudentie wordt gedoeld, wanneer in deze rechtszaken uitspraak is gedaan en wat de uitspraak was. Voorts vragen deze leden of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur op zichzelf, ook wanneer niet gecodificeerd in deze wet, niet tot bescherming van de toeslaggerechtigden hadden kunnen leiden. Daarbij vragen de leden van de fractie van het CDA welke wettelijke bepaling zich op het moment van de uitspraak van 23 oktober 2019 verzette tegen het slechts proportioneel terugvorderen.
Twee belangrijke algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. In de memorie van toelichting op onderhavig wetsvoorstel staat dat de ABRvS met de uitspraken van 23 oktober 2019 aan het, door eerdere jurisprudentie ondersteunde, «alles-of-niets»-karakter een einde heeft gemaakt door daarbij te oordelen dat sprake was van strijdigheid met de Awb. Dit was dus niet in lijn met de eerdere jurisprudentie waarin de «alles-of-niets» benadering is bevestigd. In de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 staat:
«Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet, om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen, worden aangetoond dat het gehele bedrag aan kosten dat blijkens de gemaakte afspraken over kinderopvang over een jaar verschuldigd is, daadwerkelijk is betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een lagere tegemoetkoming (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114 en 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610). De Afdeling heeft daarbij geoordeeld dat Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wko hem geen ruimte biedt bij de vaststelling van een voorschot kinderopvangtoeslag, tegemoetkoming of terugvordering rekening te houden met dat deel van de kosten dat wel aantoonbaar is betaald. (...). De Afdeling komt terug van de eerdere jurisprudentie (...). Hoewel de jurisprudentie als samengevat onder 8.1. bestendig is, heeft de Afdeling aanleiding gezien om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het hierna vervatte oordeel te komen. In artikel 1.7, eerste lid, van de Wko is bepaald dat de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk is van de draagkracht en de hoogte van de kosten van kinderopvang in het berekeningsjaar. In het licht van het voorgaande komt de Afdeling thans tot een uitleg van die bepaling waarbij uit deze bepaling, op zichzelf en in samenhang met artikel 1.52, eerste lid, wordt afgeleid dat de Belastingdienst/Toeslagen wettelijk gezien ruimte heeft om ook een recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen als de aanvrager een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan. Dit brengt mee dat, anders dan de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1610), de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van het recht op voorschotten kinderopvangtoeslag kan beoordelen welk bedrag aan kinderopvangtoeslag moet worden vastgesteld indien een deel van de kosten is betaald. Bij deze beoordeling moet de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Daarbij mogen, ingevolge het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb, de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (zie ook de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:3536).» Verder staat in de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536: «De Afdeling heeft tot nu toe overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4179), dat artikel 26 van de Awir imperatief voorschrijft dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd en dat in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien, het terug te vorderen bedrag kan matigen, of van een ander dan de belanghebbende kan terugvorderen. Hoewel de jurisprudentie als samengevat onder 5.8. bestendig is, heeft de Afdeling aanleiding gezien om dat oordeel te heroverwegen en thans tot het hierna vervatte oordeel te komen. In het licht van hetgeen onder 5.10 is overwogen, ziet de Afdeling thans aanleiding om tot een andere uitleg van artikel 26 van de Awir te komen. Anders dan de Afdeling eerder heeft geoordeeld, is weliswaar in die bepaling een betalingsverplichting van de belanghebbende neergelegd, maar is hierin niet imperatief voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de belanghebbende moet terugvorderen. De bepaling biedt de Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel art. 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Het gevolg van deze nieuwe uitleg van artikel 26 van de Awir is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering van toeslagen meer mogelijkheden krijgt om in individuele gevallen maatwerk te leveren. Daarbij wordt in gevallen waarin dat aan de orde is het belang van het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik meer in evenwicht gebracht met de gerechtvaardigde belangen van de burger.» |
Het zorgvuldigheidsbeginsel, inhoudende in dit geval dat Belastingdienst/Toeslagen de verschillende bij een beschikking betrokken belangen bij zijn besluitvorming moet betrekken, hangt nauw samen met het beginsel dat een beschikking niet zodanig mag zijn dat Belastingdienst/Toeslagen, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid niet tot de betreffende beschikking heeft kunnen komen. Voor een zodanige belangenafweging is in beginsel slechts plaats voor zover niet uit een wettelijk voorschrift voortvloeit wat de inhoud van een beschikking dient te zijn. Indien de Awir, de daarop berustende bepalingen of de inkomensafhankelijke regelingen Belastingdienst/Toeslagen voorschrijven hoe gehandeld dient te worden, is dat voor Belastingdienst/Toeslagen leidend en komt de vraag naar het afwegen van belangen slechts aan de orde indien het evenredigheidsbeginsel daartoe alsnog verplicht, zoals dat het geval was in de jurisprudentie van de ABRvS van 23 oktober 2019. De ABRvS heeft in de uitspraken van 23 oktober 2019, zoals hierboven is beschreven, bevestigd dat de wet vanaf dat moment anders en ruimer moest worden uitgelegd. In tegenstelling tot de situatie vóór de uitspraken van 23 oktober 2019 van ABRvS heeft Belastingdienst/Toeslagen wegens de andere wetsuitleg nu meer discretionaire ruimte om bij het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag en het terugvorderen van toeslagen de betrokken belangen af te wegen, waarbij de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Deze discretionaire ruimte heeft onder andere geleid tot het inmiddels geldende beleid uit het Verzamelbesluit Toeslagen waarbij het recht op kinderopvangtoeslag onder omstandigheden proportioneel wordt vastgesteld en de terugvordering kan worden gematigd bij bijzondere omstandigheden. Om het belang van deze discretionaire ruimte verder te benadrukken, heeft het kabinet ervoor gekozen om de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel te codificeren via het in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 13b Awir.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat precies met maatwerk wordt bedoeld. Zij verwijzen daarbij naar de memorie van toelichting volgens welke «maatwerk» bedoeld lijkt te zijn als «handelen overeenkomstig de normen die volgen uit het evenredigheidsbeginsel», terwijl mensen met «maatwerk» juist een persoonlijke benadering verwachten. Zij vragen op welke manier deze wetswijziging gaat zorgen voor het gewenste maatwerk. Het streven is om maatwerk te bieden in situaties van ernstige onbillijkheden die volgen uit het toeslagensysteem. Met de uitbreiding van de bestaande hardheidsclausule wordt het mogelijk om tegemoet te komen aan bepaalde gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van toeslagen leidt tot niet voorziene en niet beoogde gevolgen. Dat betekent dat als feiten en omstandigheden daarom vragen, burgers moeten kunnen rekenen op meer persoonlijke dienstverlening en maatwerk. Daarom wordt de dagelijkse dienstverlening door Belastingdienst/Toeslagen aan de burgers uitgebreid. Dat geeft ruimte om met menselijke aandacht onze burgers ten dienste te staan. Een voorbeeld van meer maatwerk binnen de herstelorganisatie vindt bijvoorbeeld ook plaats via de persoonlijk zaakbehandelaar die ouders begeleidt.
De leden van de fractie van de VVD geven aan dat in de memorie van toelichting «maatwerk» bedoeld lijkt te zijn als «handelen overeenkomstig de normen die volgen uit het evenredigheidsbeginsel», terwijl mensen met «maatwerk» juist een persoonlijke benadering verwachten. Deze leden vragen op welke manier deze wetswijziging gaat zorgen voor het gewenste maatwerk. De leden van de fractie van de VVD doelen bij deze vraag op de invoering van artikel 13b Awir, dat ziet op de belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel. Deze leden vragen of deze voorgestelde bepaling alleen bedoeld is voor bestaande gevallen of dat deze uitbreiding ook bedoeld is voor de toekomst. Ook vragen zij hoe gegarandeerd wordt dat de bepaling in de Awir het evenredigheidsbeginsel voldoende waarborgt en op welke manier de afweging van de verschillende belangen een meer centrale plaats in de dienstverlening krijgt, alsmede wat hier verandert ten opzichte van voorheen.
Het voorgestelde artikel 13b Awir komt inhoudelijk overeen met het bestaande artikel 3:4 Awb. Deze voorgestelde codificatie in de Awir is bedoeld om te benadrukken dat Belastingdienst/Toeslagen handelt overeenkomstig de normen die volgen uit voornoemd wetsartikel, waaronder het evenredigheidsbeginsel, die derhalve wegens onder andere artikel 3:4 Awb van toepassing waren. Deze normen gelden derhalve in het verleden, in het heden en in de toekomst. Het evenredigheidsbeginsel zorgt er voor dat de nadelige gevolgen van een beschikking niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. De belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel zorgen derhalve dat bij het vaststellen van de beschikking voldoende oog is voor de belangen en de gevolgen van de belanghebbende. Op deze wijze wordt maatwerk geleverd. Zoals is toegelicht in onderdeel 3.2 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel worden stappen gezet om de uitvoering te verbeteren voor alle toeslaggerechtigden. Hierdoor wordt de toekenningszekerheid vergroot. Met behulp van een verbeterde informatiehuishouding kunnen alle relevante individuele omstandigheden gemotiveerd worden meegewogen. Het meewegen van alle relevante individuele omstandigheden verbetert de belangenafweging en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.
De leden van de fractie van de VVD vragen of dat aan de hand van enkele ingewikkelde praktijkvoorbeelden kan worden toegelicht.
Het bieden van maximaal maatwerk staat centraal binnen UHT. De diverse situaties waarin ouders zich bevinden vraagt daar ook om. Maatwerk houdt bijvoorbeeld in dat de persoonlijk zaakbehandelaar meedenkt met de ouder, maximale inspanningen levert om gezamenlijk bewijstukken, zoals kwitanties en betaalbewijzen, boven tafel te halen en vervolgens ruimhartig het recht op kinderopvangtoeslag beoordeelt. Deze werkwijze vraagt om medewerkers die zich kunnen inleven in de situatie van de ouder en op zoek gaan naar een oplossing, in plaats van blokkades op te werpen. Op deze manier zal de herstelorganisatie zijn werkzaamheden uitvoeren.
Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het eindrapport van de AUT, het rapport van de ADR en het Zwartboek6 is daarnaast het streven om maatwerk te bieden in situaties van ernstige onbillijkheden die volgen uit het toeslagensysteem. Met de uitbreiding van de bestaande hardheidsclausule wordt het (in de toekomst) mogelijk om tegemoet te komen aan bepaalde gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van toeslagen leidt tot niet-voorziene en niet-beoogde gevolgen. Deze praktijkvoorbeelden worden gepubliceerd als beleidsregels.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat de hardheidsregeling specifiek geldt voor onbillijkheden die hebben plaatsgevonden tot 23 oktober 2019, de datum van de uitspraak van de ABRvS. Zij vragen of Belastingdienst/Toeslagen toen per direct is gestopt met het disproportioneel terugvorderen en of is overwogen om aan te sluiten bij het moment van inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel om te voorkomen dat er mensen in een bepaalde periode tussen wal en schip kunnen vallen.
Uitgangspunt is dat Belastingdienst/Toeslagen de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober 2019 over het proportioneel vaststellen van de toeslag en over de mogelijkheid tot matiging van een terugvordering direct toepast op alle beschikkingen voor zowel de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag als het kindgebonden budget die op 23 oktober 2019 nog niet onherroepelijk vaststonden. In het Verzamelbesluit Toeslagen is de ruimte die deze uitspraken bieden om meer maatwerk te leveren, beleidsmatig nader ingevuld. In het kader van het herstel van de «hardheden van het stelsel» wordt dit maatwerk – met terugwerkende kracht – eveneens toegepast op beschikkingen kinderopvangtoeslag die op 23 oktober 2019 al onherroepelijk vaststonden. Voor beschikkingen die nog binnen de herzieningstermijn van, kortgezegd, vijf jaar vallen, gebeurt dit door herziening van die beschikking. Voor beschikkingen buiten de herzieningstermijn vindt herstel van genoemde «hardheden» plaats via een beschikking tot toekenning van een hardheidstegemoetkoming op basis van de wettelijke hardheidsregeling.
Mocht bij een beschikking die na 23 oktober 2019 onherroepelijk is geworden onverhoopt geen rekening zijn gehouden met de uitspraken van de ABRvS (bijvoorbeeld omdat Belastingdienst/Toeslagen niet over de benodigde gegevens beschikte), dan kan daartegen bezwaar en beroep worden ingesteld. Is tegen de beschikking geen bezwaar of beroep meer mogelijk, dan kan de toeslaggerechtigde ook bij deze beschikkingen nog tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar een verzoek tot herziening doen en daarbij de gegevens aandragen die tot een proportionele vaststelling of een matiging van de terugvordering zouden kunnen leiden. Tegen een beslissing van Belastingdienst/Toeslagen op een dergelijk verzoek om herziening staat bezwaar en beroep open. Van een periode waarin toeslaggerechtigden tussen wal en schip zouden kunnen vallen, is naar de mening van het kabinet dus geen sprake.
Er zijn diverse vragen gesteld over de herzieningsmogelijkheid van het stelsel. De leden van de fractie van het CDA vragen onder welke voorwaarde wordt voldaan aan het verzoek tot herziening. Zij vragen ook of een ouder die eerder een verzoek heeft gedaan tot herziening, opnieuw een verzoek tot herziening kan indienen en op welke wijze wordt omgegaan met de datum van de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019. Voorts vragen zij of een verzoek tot herziening voorheen ook mogelijk was als reeds bezwaar en beroep was aangetekend tegen de beschikking. Tot slot vragen de leden van de fractie van de VVD waarom de herzieningsbevoegdheid is gekoppeld aan een termijn van vijf jaar en hoe in andere evidente gevallen wordt omgegaan met een kennelijke onrechtvaardigheid.
De herzieningsmogelijkheid met betrekking tot het proportioneel vaststellen van de kinderopvangtoeslag en het matigen van de terugvordering van kinderopvangtoeslag voor – kort gezegd – vijf jaar terug is opgenomen in het Verzamelbesluit Toeslagen.7 Hiermee is aan deze onderdelen van het beleid (bij uitzondering) terugwerkende kracht verleend. Een verzoek tot herziening van een onherroepelijke toekennings- of terugvorderingsbeschikking kan worden ingediend als niet meer dan vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toekenning/terugvordering kinderopvangtoeslag betrekking heeft en het recht op kinderopvangtoeslag in het betreffende berekeningsjaar met ten minste € 1.500 is verlaagd. Hierbij merk ik op dat deze herzieningsmogelijkheid met name relevant is als de toekennings- of terugvorderingsbeschikking op 23 oktober 2019 reeds onherroepelijk vast staat. Vanaf 23 oktober 2019 wordt immers het nieuwe beleid met betrekking tot het proportioneel vaststellen en matigen van de terugvordering toegepast. Een ouder heeft bovendien de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan tegen (nieuwe) toekennings- of terugvorderingsbeschikkingen als onverhoopt het nieuwe beleid nog niet zou zijn toegepast. Mocht – eventueel na bezwaar en beroep – de ouder alsnog menen dat het nieuwe beleid niet goed is toegepast, dan kan de ouder een verzoek tot herziening indienen. Een verzoek om herziening kan worden ingediend, ongeacht of er eerder al een (niet succesvol) verzoek om herziening is ingediend. Doordat op grond van het Verzamelbesluit Toeslagen de herzieningsmogelijkheid bij uitzondering vijf jaar terugwerkt, kan het beleid ook worden toegepast over de afgelopen vijf jaar. De termijn van vijf jaar sluit aan bij de bestaande termijn voor de herzieningsmogelijkheid uit artikel 5a, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Awir.
Een mogelijkheid om verder terug te gaan dan de vijfjaarstermijn vergt een wettelijke basis. Daarvoor wordt de wettelijke hardheidsregeling voorgesteld voor jaren langer dan vijf jaar terug, die overigens materieel op dezelfde wijze uitwerkt als de herzieningsmogelijkheid tot vijf jaar.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat als de vijfjaarstermijn voor een deel van de betrokken jaren verstreken is, zowel een verzoek tot herziening als een verzoek tot hardheidstegemoetkoming moet worden ingediend door de belanghebbende.
Ja. Voor het deel van de berekeningsjaren dat binnen de herzieningstermijn (van in principe vijf jaren) valt, zal een verzoek tot herziening moeten worden ingediend en voor het deel van de berekeningsjaren dat buiten de herzieningstermijn valt, zal een verzoek tot het toekennen van een hardheidstegemoetkoming moeten worden gedaan. De persoonlijk zaakbehandelaar zal de gedupeerde ouder hierbij ondersteunen. Ook kan via Serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag telefonisch meer informatie worden gevraagd. Alles wordt in het werk gesteld om in overleg met de ouders tot een passende oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de hardheidstegemoetkoming ook kan worden verzocht als het verzoek tot herziening, binnen de vijfjaarstermijn, is afgewezen, of dat de hardheidstegemoetkoming daar niet voor is bedoeld.
In principe kan om de hardheidstegemoetkoming ook worden verzocht als een eerder verzoek tot herziening met betrekking tot hetzelfde berekeningsjaar is afgewezen. Echter, als er geen nieuw gebleken feiten, veranderde omstandigheden zijn of onderhavige nieuwe beleidsinzichten, dan zal het verzoek voor de hardheidstegemoetkoming worden afgewezen.
De leden van de fractie van het CDA wijzen erop dat het volgens de regering voor het uit te betalen bedrag niet uitmaakt of herstel plaatsvindt via herziening van de beschikkingen van minder dan vijf jaar geleden of via een hardheidstegemoetkoming met betrekking tot oudere beschikkingen op grond van de hardheidsregeling. In beide gevallen krijgt de ouder het bedrag op basis van de uitspraken van de ABRvS van 24 april 2019 en 23 oktober 2019. Deze leden vragen om een rekenvoorbeeld te geven van hoe de hardheidstegemoetkoming berekend wordt bij ouders die geen eigen bijdrage betaald hebben, ouders die de eigen bijdrage deels betaald hebben en ouders die de eigen bijdrage geheel betaald hebben, maar waarbij is teruggevorderd op administratieve gronden zoals het ontbreken van een handtekening op de juiste pagina.
Uitgangspunt is dat de hardheidstegemoetkoming bij beschikkingen die buiten de herzieningstermijn vallen overeenkomt met het bedrag aan kinderopvangtoeslag dat alsnog zou zijn toegekend of het bedrag waarmee de terugvordering kinderopvangtoeslag zou zijn gematigd indien de beschikking tot vaststelling of de beschikking tot terugvordering binnen de herzieningstermijn zou zijn herzien. De hieruit resulterende betaling wordt verder, materieel overeenkomend met een herziening van een beschikking, vermeerderd met een rentevergoeding (waarbij uiteraard wel rekening wordt gehouden met de langere periode die is verstreken). Voor een voorbeeld van de uitwerking van de herziening van de beschikking kinderopvangtoeslag vanwege het (alsnog) proportioneel vaststellen daarvan, wordt verwezen naar onderdeel 3.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen.
De navolgende gestileerde voorbeelden zijn hieraan ontleend. Hierbij dient te worden bedacht dat de precieze uitwerking in een concrete casus uiteraard zal afhangen van de individuele feiten en omstandigheden in die casus. Hierbij zullen veel casussen in de praktijk gecompliceerder zijn dan deze voorbeelden, ook in de herbeoordeling en het, waar nodig, opnieuw vaststellen van dan de feiten.
Voorbeeld 1 Een ouder heeft geheel 2013 kinderopvang voor twee kinderen. De kinderopvangorganisatie factureert hiervoor € 1.200 per maand (dus € 14.400 op jaarbasis). Op basis van het geschatte inkomen8 van de ouder – en een eventuele partner – ontvangt deze ouder € 960 (80%) per maand aan voorschot kinderopvangtoeslag (op jaarbasis € 11.520). In de loop van 2014 blijkt dat de ouder de eigen bijdrage van € 240 per maand – al dan niet in overleg met de kinderopvangorganisatie – niet heeft betaald. De definitieve toekenning kinderopvangtoeslag over 2013 wordt vervolgens op nihil gesteld en het voorschot van € 11.520 wordt teruggevorderd. Omdat de kosten van de kinderopvang deels zijn betaald, bestaat in dit geval recht op een hardheidstegemoetkoming op basis van de hardheidsregeling. Deze komt overeen met de kinderopvangtoeslag die naar de huidige maatstaven (meer) zou zijn toegekend op basis van een proportionele vaststelling. Bij een proportionele vaststelling zou het recht op kinderopvangtoeslag zijn berekend op basis van de € 11.520 aan kinderopvangkosten die over 2013 wel zijn betaald. Het recht op kinderopvangtoeslag zou uitgaande hiervan € 9.216 (80% van € 11.520) hebben bedragen. De hardheidstegemoetkoming bedraagt dus € 9.216, te vermeerderen met een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27 Awir. Deze hardheidstegemoetkoming wordt verrekend met een – mogelijk – nog openstaand deel van de terugvordering.9 Bij het bepalen van de rentevergoeding wordt rekening gehouden met de betaalde (invorderings)rente over de terugvordering. |
Voorbeeld 2 Als in voorbeeld 1, maar nu heeft de ouder € 1.100 per maand betaald aan kosten kinderopvang aan de kinderopvangorganisatie. Ook hier wordt de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag in de loop van 2014 op nihil gesteld en wordt het voorschot van € 11.520 teruggevorderd. In dit voorbeeld zou op basis van een proportionele vaststelling recht hebben bestaan op € 10.560 (80% van 12 x € 1.100) aan kinderopvangtoeslag. De hardheidstegemoetkoming bedraagt dus € 10.560, te vermeerderen met een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27 Awir (rekening houdend met de betaalde (invorderings)rente over de terugvordering). |
Voorbeeld 3 Als in voorbeeld 1, maar nu heeft de ouder de kosten van de kinderopvang over 2013 van € 14.400 volledig voldaan. In 2014 is de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag echter op nihil gesteld vanwege een formele tekortkoming. Het voorschot kinderopvangtoeslag van € 11.520 wordt teruggevorderd. Uit de herbeoordeling van deze casus op basis van de hardheidsregeling komt naar voren dat sprake is van een geringe formele tekortkoming die niet meer kan worden hersteld en dat aan alle materiële eisen voor de kinderopvangtoeslag wordt voldaan. Uit de herberekening volgt dat zonder de formele tekortkoming recht had bestaan op een kinderopvangtoeslag van € 11.520. Zou de terugvordering binnen de herzieningstermijn hebben plaatsgevonden, dan zou de beschikking tot terugvordering tot op nihil zijn gematigd. De ouder heeft in dit geval recht op een hardheidstegemoetkoming van € 11.520, te vermeerderen met een rentevergoeding overeenkomstig artikel 27 Awir (rekening houdend met de betaalde (invorderings)rente over de terugvordering). NB: zou in dit geval ook een deel van de eigen bijdrage niet zijn betaald, dan zou de hardheidstegemoetkoming op een overeenkomstig lager bedrag uitkomen. De hardheidstegemoetkoming zal, net als in de vorige voorbeelden, ook op een ander bedrag kunnen uitkomen als het definitief vastgestelde inkomen over 2013 afwijkt van het geschatte inkomen waarvan bij het berekenen van het voorschot is uitgegaan). |
De leden van de fractie van het CDA vragen welke doelen een beschikking tot terugbetaling van kinderopvangtoeslag dient.
Een beschikking tot terugvordering heeft tot doel om een betalingsverplichting te laten ontstaan op grond waarvan een belanghebbende het door hem te veel ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag dient terug te betalen.
Ook vragen de leden van de fractie van het CDA wat moet worden verstaan onder negatieve gevolgen. Deze vraag ziet op het derde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir (inzake de hardheidsregeling). Verder vragen deze leden of de negatieve gevolgen zien op het bedrag van de beschikking of ook op andere schade die is veroorzaakt door de terugvordering of invordering van het openstaande bedrag. Tevens vragen deze leden of dat betekent dat de hardheidstegemoetkoming zich beperkt tot herzien van de gevolgen van het disproportionele terugvorderen bij het niet of deels betalen van de eigen bijdrage. In voornoemd derde lid wordt beschreven dat de hardheidstegemoetkoming de voor de belanghebbende nadelige gevolgen betreft van de beschikking tot vaststelling of terugvordering voor zover die gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. Hiermee wordt onderstreept dat de hardheidstegemoetkoming inderdaad ziet op de disproportionele gevolgen van de in het verleden vastgestelde beschikking tot vaststelling of tot terugvordering. De onevenredigheid van voornoemde nadelige gevolgen wordt weggenomen door het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de hardheidstegemoetkoming overeenkomstig:
a. herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang waarvan de ouder aannemelijk heeft gemaakt dat het tijdig is betaald, of;
b. herziening van de beschikking tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.
De hardheidstegemoetkoming ziet dus niet op andere schade die is veroorzaakt door de beschikking tot vaststelling of tot terugvordering.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat de vaststellingtermijn van de hardheidstegemoetkoming van zes maanden heel erg lang is. Zij geven daarbij ook aan dat dit niet onlogisch is gezien de aantallen verzoeken die kunnen worden gedaan en bovendien is de termijn van 1 januari 2024 heel erg ruim. Deze leden stellen daarbij wel de vraag hoe wordt voorkomen dat de invordering gedurende die zes maanden doorloopt.
Momenteel is er sprake van een invorderingspauze voor gedupeerde CAF-ouders of ouders met een OGS kwalificatie. Ook zelfmelders vallen onder de invorderingspauze, inclusief ouders die hebben verzocht om inzage in hun dossier. Zolang deze verzoeken nog niet zijn afgerond, blijft de invordering gepauzeerd. Dat geldt ook voor de invorderingsrente.
De leden van de fractie van het CDA vragen of Belastingdienst/Toeslagen met hetzelfde invorderingssysteem werkt als de blauwe tak van de Belastingdienst, waarbij openstaande bedragen niet meer worden afgeboekt, maar blijven staan totdat er sprake is van nieuw inkomen of vermogen.
Belastingdienst/Toeslagen werkt met zelfde systeem als de blauwe tak van de Belastingdienst, maar voor Belastingdienst/Toeslagen is als het ware een «systeem in een systeem» gecreëerd, gebaseerd op een andere wet, met diverse afwijkingen van het «blauwe» systeem. Als de toeslagschuldenaar een betalingsregeling heeft en de betalingscapaciteit is ontoereikend om het teruggevorderde bedrag binnen 24 maanden te voldoen, zal Belastingdienst/Toeslagen na afloop van die regeling de belanghebbende meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen voor de nog openstaande schuld. Als is vastgesteld dat een toeslagschuldenaar niet over enige betalingscapaciteit beschikt, dan zal Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende na die vaststelling meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen voor de toeslagenschuld in kwestie.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de goede intentie van de regering wordt omgezet in een snelle, ruimhartige compensatie met terugwerkende kracht. Bijvoorbeeld met als doel om te voorkomen dat deze ouders zich in het vervolg allemaal genoodzaakt voelen om een juridisch traject van bezwaar en beroep in gaan.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich inspannen om samen met de ouders de benodigde gegevens boven tafel te krijgen met betrekking tot de aanspraak op de kinderopvangtoeslag. Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen van Belastingdienst/Toeslagen worden gehaald en wordt ook bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden. De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een inspanningsverplichting voor Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde documenten en informatie te achterhalen. Uiteraard hebben we ook de hulp van ouders nodig om zoveel mogelijk materiaal boven tafel te krijgen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of de ouder voor herstel of compensatie in aanmerking komt. De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt de ouder hierbij. Zorgvuldigheid, objectiviteit, de menselijke maat en ruimhartigheid staan centraal bij de beoordeling van de cases door UHT. Daarnaast heeft de ouder natuurlijk altijd de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan.
De leden van de fractie van D66 vragen om een nadere toelichting over de vraag in hoeverre ouders die slachtoffer zijn van etnisch profileren, ouders die onterecht als fraudeur zijn aangemerkt en bijvoorbeeld met de kwalificatie van opzet/grove schuld zijn bestempeld en ouders van wie relevante documenten bij Belastingdienst/Toeslagen zijn verdwenen in deze regelingen passen. Tevens vragen deze leden of het kabinet kan bevestigen dat er voor deze ouders een passende oplossing wordt gevonden, bijvoorbeeld door te kijken of er ook voor deze groepen compensatie mogelijk is wanneer er sprake blijkt te zijn van institutionele vooringenomenheid.
Ouders kunnen bij het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling inzake een terugvordering kinderopvangtoeslag in zeer schrijnende situaties terecht zijn gekomen, omdat zij geconfronteerd zijn met een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld in de invordering. Deze onterechte kwalificatie kan voor ouders ingrijpend zijn geweest en tot ernstige onbillijkheden hebben geleid. Dit moet – tot waar mogelijk – rechtgezet worden. Om deze reden heeft het kabinet uw Kamer daarom reeds een tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir aangeboden. Op dit moment worden de andere genoemde situaties onderzocht. Ik hoop uw Kamer daarover zo snel mogelijk over te kunnen informeren.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om nogmaals te bevestigen dat zij alles op alles zal zetten om racisme, etnisch profileren en discriminatie, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt aan te pakken.
Het kabinet is van mening dat discriminatie en racisme ontoelaatbaar zijn in de Nederlandse samenleving. Dit zal het kabinet op alle mogelijke manieren bestrijden. In dat kader lopen er verschillende Rijksbrede actieprogramma’s, waaronder het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie en het actieprogramma Arbeidsmarktdiscriminatie. In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 zijn specifieke maatregelen opgenomen om discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken, namelijk: een versterking van het toezicht ter voorkoming van discriminatie bij werving en selectie, onderzoek naar de mechanismen achter discriminatie op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van instrumenten om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan en het delen van kennis onder andere via een bewustwordingscampagne. De voortgangsrapportages over beide actieplannen zullen voor de zomer naar uw Kamer gestuurd worden.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat de kerntaak van de Commissie van Wijzen is dat ze beoordeelt of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Deze leden vragen of de Commissie van Wijzen deze beoordeling alleen doet bij zaken die volgens de AUT mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar zijn met CAF 11 of dat de Commissie van Wijzen daar ook andere zaken aan kan toevoegen.
De Commissie van Wijzen beoordeelt ook de gevallen waarin ouders verzoeken om een beoordeling op individueel niveau van institutionele vooringenomenheid.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ouders waarvoor het voorlopige oordeel is gegeven dat zij niet in een vergelijkbare situatie verkeren als CAF 11, worden gewezen op de mogelijkheid van een daaropvolgende individuele beoordeling, waarbij het recht op compensatie alsnog een uitkomst kan zijn.
Een aantal ouders is reeds per brief geïnformeerd.
Bij de CAF-zaken die volgens het oordeel van Belastingdienst/Toeslagen en de commissie van Wijzen op onderzoekniveau niet vergelijkbaar met CAF 11 zijn, wordt op verzoek van de ouders op individueel niveau bekeken of sprake is van institutionele vooringenomenheid. Ik wil dus nogmaals benadrukken dat een afwijzing op basis van de beoordeling op onderzoekniveau niet betekent dat de ouder op individueel niveau is afgewezen. Met ouders die niet reageren op onze eerder verstuurde brief, zal persoonlijk contact worden opgenomen. Hiermee willen we waarborgen dat iedere ouder die vooringenomen is behandeld ook door Belastingdienst/Toeslagen kan worden gecompenseerd. Omdat tot nu toe alleen op onderzoeksniveau is gekeken is het oordeel voor alle ouders in één CAF-onderzoek nu hetzelfde. Het is echter mogelijk dat ouders in meerdere CAF-onderzoeken terugkomen. Het is daardoor mogelijk dat ouders onderdeel zijn van één CAF-onderzoek dat niet-vergelijkbaar is met CAF-11 en een ander onderzoek dat wél vergelijkbaar is. Hierdoor kan het zijn dat ouders in hetzelfde CAF-onderzoek een andere uitkomst krijgen. Ouders die bijvoorbeeld voorkwamen in zowel de CAF-zaak genaamd CAF-Namu die niet vergelijkbaar is met CAF-11, als de CAF-zaak CAF-Lanai die wel vergelijkbaar is met CAF-11, hebben een brief gekregen dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen. Ouders die alleen in de CAF-zaak genaamd CAF-Namu voorkwamen, hebben een brief gekregen dat zij op onderzoeksniveau niet in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Maar dit laat onverlet de mogelijkheid van een individuele beoordeling van het dossier. De persoonlijke zaakbehandelaar zal betrokken ouders dit nog toe lichten en met hen onderzoeken voor welke regeling zij (mogelijk) in aanmerking komen
Zoals hiervoor aangegeven, vindt na de beoordeling op onderzoeksniveau nog een beoordeling op individueel niveau plaats. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de ouders die niet op onderzoeksniveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang krijgen. Komen Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen tot het oordeel dat de ouder (ook) op individueel niveau niet vooringenomen is behandeld noch dat er sprake is van een ernstige onregelmatigheid, dan wordt de aanvraag tot compensatie afgewezen bij beschikking. Deze beschikking moet door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd worden, waarbij de ouder desgevraagd uiteraard de betreffende stukken krijgt die aan de beschikking ten grondslag liggen. De ouder kan tegen deze beschikking in bezwaar gaan. Het bezwaar wordt vervolgens beoordeeld door de bezwaarschriftenadviescommissie, die ook gebruik kan maken van de stukken die bij Belastingdienst/Toeslagen aanwezig zijn.
In dit verband geven de leden van de fractie van D66 aan met grote verbazing kennis te hebben genomen van de brief die hierover aan ouders is gestuurd en die de indruk wekt dat deze ouders geen kans meer zouden maken op de compensatieregeling bij een individuele beoordeling van hun dossier. Deze leden gaven aan zij de voorliggende regelingen niet zo interpreteren en vragen wat hier is misgegaan en hoe ouders alsnog goed worden geïnformeerd. Tevens vragen zij op welke wijze gedupeerde ouders een toelichting krijgen over het verwachte traject.
In de afgelopen week heb ik geconstateerd dat de brief aan de ouders die in een CAF-zaak betrokken waren onvoldoende duidelijk was en daarmee tot een verkeerde conclusie heeft geleid. Dat spijt mij enorm en zal in de komende tijd moeten worden voorkomen. De desbetreffende ouders worden zo snel mogelijk aanvullend persoonlijk geïnformeerd over hun mogelijkheden. In ieder geval zullen de individuele dossiers van de ouders die niet op onderzoeksniveau institutioneel vooringenomen zijn behandeld voorrang krijgen. Het traject heb ik in het stroomschema weergegeven dat op 3 juni jl. met uw Kamer is besproken en dat is gevoegd bij deze nota. De ouders die zich reeds hebben gemeld en geen onderdeel zijn van een CAF-zaak, worden in juni per brief geïnformeerd over de stand van zaken. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een aantal generieke interactiekanalen, zoals de website van Belastingdienst/Toeslagen en webinars om zoveel mogelijk andere mogelijk getroffen ouders te bereiken. Ook het Ouderpanel en het Kindpanel kunnen ons hierover adviseren.
De leden van de fractie van D66 vragen zich af hoe de regering ervoor zorgt dat ouders niet per ongeluk de boot missen en dus ook weten waar, en wanneer, ze zich kunnen melden. Deze leden vragen zich bovendien af hoe de regering borgt dat de toegang voor deze ouders tot het compensatie- en hersteltraject zo laagdrempelig mogelijk is. De leden van de fractie van de VVD vroegen hier ook naar.
De informatie en toeleiding om een melding herbeoordeling in gang te zetten, is zo laagdrempelig mogelijk gehouden. De ouder heeft verschillende mogelijkheden om zich bij de herstelorganisatie te melden en contact op te nemen. Toelichting is hierover te vinden via de website. Deze website wordt per 1 juli vernieuwd. Melden kan telefonisch, schriftelijk en aan een digitale melding wordt gewerkt. Er is een Serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag en iedere ouder krijgt een persoonlijk zaakbehandelaar die de ouder begeleidt naar de voor hen beste regeling. Om de bekendheid van de regelingen te vergroten, brengen wij deze onder de aandacht via bijvoorbeeld onze mediakanalen, gemeenten, kinderopvangorganisaties, BOinK en de Nationale ombudsman.
De leden van de fractie van de fractie van D66 vragen zich af hoe wordt geborgd dat de persoonlijke zaakbehandelaar ook meer algemene of abstracte brieven van de Belastingdienst/Toeslagen aan de ouders kan toelichten.
De persoonlijke zaakbehandelaren zijn in principe belast met de behandeling en beoordeling van de compensatie- en hardheidsregeling. Daar waar nodig, zullen zij uiteraard schakelen met de reguliere organisatie van Belastingdienst/Toeslagen om de ouder zo goed en volledig mogelijk te kunnen helpen. Daar hoort ook bij het geven van toelichting als daar behoefte aan bestaat. Daarnaast worden de persoonlijke zaakbehandelaren permanent geschoold om ouders zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Als onderdeel van deze scholing wordt o.a. ook gekeken naar stages bij bijvoorbeeld BOinK om zodoende kennis op te doen hoe communicatie met ouders te verbeteren. In specifieke zin wordt aan het ouderpanel gevraagd om feedback te geven op te verzenden brieven zodat deze goed aansluiten op de behoefte van de ouders. Brieven worden ondersteund door andere communicatiemiddelen zoals korte video's, animaties en webinars.
De leden van de fractie van D66 vragen zich af of het een optie is om automatisch te waarborgen dat alle ouders die in een CAF-zaak zaken die niet vergelijkbaar wordt geacht met CAF 11 toch automatisch, zonder dat zij in actie hoeven te komen, individueel worden beoordeeld.
Naar mijn inschatting zullen inderdaad de meeste, zo niet alle, van deze ouders voor een individuele beoordeling in aanmerking willen komen. Mede gezien alles wat er is voorgevallen, wil en kan Belastingdienst/Toeslagen echter niet zonder instemming van de ouder overgaan tot een individuele beoordeling van zijn dossier. Het indienen van een aanvraag is een noodzakelijke voorwaarde om een compensatiebeslissing te kunnen nemen, om te voorkomen dat dossiers van ouders bekeken worden die hieraan geen behoefte hebben en om hun rechtsbescherming te borgen. Daarom wordt in de regelgeving het formele vereiste van een verzoek tot compensatie gesteld. Dit verzoek is vormvrij en in de praktijk zal hier laagdrempelig mee om worden gegaan. Zo zal een instemming door de ouder met een individuele beoordeling in contacten met de persoonlijke behandelaar in voorkomende gevallen als een verzoek tot compensatie worden aangemerkt. Ook een eerdere melding geldt onder omstandigheden als een dergelijk verzoek. Waar nodig worden de door de leden genoemde ouders, evenals de ouders die zich in eerder stadium hebben gemeld, actief ondersteund bij het doen van een aanvraag.
De leden van de fractie van D66 vragen om in te gaan op de vraag of de bewijslast met de voorgestelde regelingen vooral bij de ouders of bij Belastingdienst/Toeslagen ligt. Deze leden vragen wat de regering hierbij een gewenste verhouding vindt. De leden van de fractie van de SP vragen opnieuw om een regeling die ruimhartig en laagdrempelig is, waarbij ouders niet weer moeten aantonen dat zij te goedertrouw zijn. Wanneer Belastingdienst/Toeslagen in gebreke blijft, behoort de bewijslast bij Belastingdienst/Toeslagen te liggen. De leden van de fractie van de SP vinden het onbeschrijflijk dat ouders opnieuw om bewijs gevraagd wordt en roepen de regering op deze heilloze weg te verlaten.
In eerste instantie neemt Belastingdienst/Toeslagen alle aanwezige informatie in de systemen als basis voor de individuele herbeoordeling. De persoonlijk zaakbehandelaar beoordeelt deze stukken en neemt contact op met de ouder. Mochten in de systemen van Toeslagen stukken ontbreken die essentieel zijn om de beoordeling te completeren, dan wordt de ouder gevraagd of deze nog informatie heeft. Als dat niet het geval is, dan zal Belastingdienst/Toeslagen zich inspannen om bij derden informatie op te vragen. Dan kunnen banken en kinderopvangorganisaties gevraagd worden of zij nog gegevens hebben die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing van het recht op kinderopvangtoeslag.
Het uitgangspunt is dat ruimhartig met de bewijslast wordt omgegaan met oog voor de menselijke maat en niet op zoek wordt gegaan naar het laatste ontbrekende document om het recht op toeslag vast te stellen. De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke inspanningsverplichting voor de ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde stukken te achterhalen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of de ouder voor herstel of compensatie in aanmerking komt.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan ouders in het geval dat er bijvoorbeeld documenten verdwenen zijn.
In de brief aan uw Kamer van de Minister van Financiën van 17 januari jl.10 is aangegeven dat de aanhoudende signalen van ouders en media over kwijtgeraakte stukken aanleiding zijn om dit te laten onderzoeken door een onafhankelijke instantie. Ik ben een plan van aanpak aan het implementeren (fase I) om vast te kunnen stellen of in specifieke gevallen stukken zijn kwijtgeraakt. Daarbij wordt samengewerkt met de ADR en DocDirekt, twee partijen met veel kennis op het vlak van informatiebeheersing en -processen. In samenspraak met de ADR en DocDirekt zullen ook de volgende stappen worden gezet. Daarnaast verricht de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed («de Inspectie) een onderzoek naar het informatiebeheer en de kwaliteit van archivering bij Toeslagen. De inspectie zal onderzoeken of de Archiefwet nageleefd is in het werkproces toeslagen kinderopvang tussen 2013 en heden. Op dit moment werkt de Inspectie aan een aangepaste planning naar aanleiding van de COVID 19-maatregelen. Wanneer deze gereed is zullen nadere afspraken worden gemaakt. De uitkomsten van dat onderzoek kunnen een aanvulling zijn bij de beoordeling van de dossiers van ouders of zij recht hebben op een tegemoetkoming. Uiteraard zullen voorafgaand aan de uitkomsten de persoonlijke zaakbehandelaren met de ouders in gesprek gaan over ontbrekende stukken en mogelijk ruimhartig omgaan met dit gegeven. Dit zal ook een rol spelen bij de compensatieregeling en de hardheidstegemoetkoming.
De leden van de fractie van D66 begrijpen de voorgestelde werkwijze zo dat ouders wier zaak vergelijkbaar wordt geacht met CAF 11 in een fastlane terechtkomen. Zij vragen of zij het goed begrijpen dat ouders die daar niet inzitten omdat hun zaak niet vergelijkbaar is met CAF 11, uiteindelijk niet langs een andere maatlat worden gelegd voor het beoordelen van institutionele vooringenomenheid dan ouders wier zaak wel vergelijkbaar met CAF 11 worden geacht.
Die conclusie is juist. Bij de ouders wier zaak vergelijkbaar is geacht met CAF 11 is vastgesteld dat zij groepsgewijs vooringenomen zijn behandeld. De toets die plaatsvindt voor de ouders die in een onderzoek zaten dat niet vergelijkbaar met CAF 11, is gericht op het onderzoeken of er sprake was van een individuele institutionele vooringenomen behandeling. Daarbij horen dezelfde criteria als bij het onderzoek naar de groepsgewijze aanpak, op het eerste criterium (collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde) na.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze tegemoet kan worden gekomen aan de ouders als er bijvoorbeeld documenten ontbreken.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich maximaal inspannen om gedupeerde ouders bij te staan bij het aantonen dat zij op enige manier zijn gedupeerd. Op dit moment wordt de crisisorganisatie verder opgebouwd. De benodigde bewijsstukken om het recht op compensatie of een hardheidstegemoetkoming vast te stellen is hierbij ook onderwerp van gesprek. Zo wordt op dit moment onderzocht of banken en kinderopvangorganisaties een rol kunnen spelen bij het verstrekken van benodigde bewijsstukken. Hoewel het de intentie is om hier richtlijnen voor op te stellen, kan dit nooit een limitatieve lijst vormen. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd als dit punt nader is uitgekristalliseerd.
De leden van de fractie van D66 vragen naar de voortgang bij het verbeteren van het informatiebeheer en de archivering bij Toeslagen.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 11 oktober 2018 geïnformeerd over de noodzaak om het informatiebeheer bij Toeslagen te verbeteren.11 Directe aanleiding destijds was het feit dat in de dossiers van CAF 11 niet alle voor de procesvoering relevante documenten beschikbaar waren voor de verweerder. Uit een interne verkenning binnen Belastingdienst/Toeslagen bleek dat een versterking van de informatiehuishouding c.q. het informatiebeheer noodzakelijk is. Er is onderzoek uitgevoerd naar deelprocessen binnen het primaire proces van Belsastingdienst/Toeslagen waarin voor een dossier relevante informatie wordt gegenereerd en verwerkt. Zodra de resultaten van het interne onderzoek zijn opgeleverd zal ik uw Kamer in de voortgangsrapportage hierover informeren. Vervolgens worden de verbeteringen uit het onderzoek geïmplementeerd. Daarnaast verricht de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed («de Inspectie») een onderzoek naar het informatiebeheer en de kwaliteit van archivering bij Belastingdienst/Toeslagen. De Inspectie zal onderzoeken of de Archiefwet nageleefd is in het werkproces toeslagen kinderopvang tussen 2013 en heden. Op dit moment werkt de Inspectie aan een aangepaste planning naar aanleiding van de COVID 19-maatregelen. Wij zullen erop aandringen dat dit onderzoek zo spoedig mogelijk gaat starten.
De leden van de fractie van D66 begrijpen dat bij de beoordeling van institutionele vooringenomenheid de verschillende criteria in samenhang moeten worden gezien, namelijk dat de afwezigheid van één criterium niet betekent dat er geen sprake was van institutionele vooringenomenheid en dat de aanwezigheid van één of meer criteria niet automatisch betekent dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid. Deze leden vragen om nader toe te lichten wat dit betekent voor de besluitvorming van de Commissie van Wijzen en daarbij te reflecteren op zowel de mogelijkheid tot maatwerk als het gelijkheidsbeginsel.
De Commissie van Wijzen dient bij elke kwestie vast te leggen waarom zij wel of niet tot de kwalificatie van institutionele vooringenomenheid besluit. Bij de besluitvorming van de Commissie van Wijzen dient het gelijkheidsbeginsel in acht te worden genomen. Ten slotte vergt elk besluit van de Commissie van Wijzen maatwerk. De Commissie beziet daarbij ruimhartig of volgens haar sprake is van institutioneel vooringenomen handelen.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe ouders, als beoordeeld is dat de vergelijkbare CAF-groep niet vergelijkbaar is met de CAF 11-zaak, worden geïnformeerd over de mogelijkheid dat er in hun individuele situatie wel sprake zou kunnen zijn van institutionele vooringenomenheid.
Indien de ouder van mening is wel gedupeerd te zijn door institutionele vooringenomenheid kan hij dit kenbaar maken op de wijze zoals aangeven in de brief die hij heeft ontvangen. Met ouders die niet reageren op de onlangs verzonden brief, zullen we persoonlijk contact opnemen om er voor te zorgen dat iedere ouder die institutioneel vooringenomen is behandeld ook door ons kan worden gecompenseerd. De persoonlijke zaakbehandelaren zullen de ouders ondersteunen bij hun verzoeken. Wordt bij de individuele toets geconstateerd dat een ouder op individueel niveau institutioneel vooringenomen is behandeld, dan komt deze ook in aanmerking voor de compensatieregeling.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering verwacht om te gaan met de groep ouders uit CAF 11 die menen extra schade te hebben waardoor de compensatieregeling niet voldoende is.
De groep ouders uit CAF 11 heeft een forfaitaire schadevergoeding gekregen, die hoger of lager kan uitvallen dan de werkelijke schade. Wanneer de schade als gevolg van het vooringenomen handelen hoger is dan de forfaitaire vergoedingen, kunnen ouders een verzoek doen om aanvullende/werkelijke schadevergoeding. De persoonlijk zaakbehandelaar wijst de ouders op deze mogelijkheid en begeleidt ze in dit traject. De verzoeken van ouders die hebben aangegeven dat zij extra schade hebben ondervonden, worden voorgelegd aan de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. De Commissie Aanvullende Schadevergoeding beoordeelt of ouders in schrijnende gevallen in aanmerking komen om meer schade vergoed te krijgen in aanvulling op de compensatieregeling. De commissie rapporteert haar bevindingen aan de herstelorganisatie die in lijn met dit advies het uiteindelijke besluit neemt.
De leden van de fractie van de SP vragen zich af of het besluit om altijd alles terug te vorderen en mensen daarbij geen betalingsregeling te bieden, wel conform het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen (BBBB/T) is. Volgens deze leden geeft dit besluit ruimte om discretionair op te treden.
Het BBBB/T bevat beleidsregels die gelden bij het opleggen van bestuurlijke boeten door Belastingdienst/Toeslagen. Dit besluit, en de daarin neergelegde discretionaire ruimte bij het opleggen van boeten, ziet dus niet op de vaststelling en terugvordering van toeslagen en het treffen van betalingsregelingen. Dit neemt niet weg dat er bij de vaststelling, terugvordering en invordering van toeslagen in het verleden onvoldoende rekening is gehouden met individuele omstandigheden en disproportionele gevolgen van het strikt toepassen van wet- en regelgeving en de strikte handhaving in de uitvoering. Daarom is ook voorzien in het voorliggende herstelpakket.
De leden van de fractie van de SP vragen wat de gronden waren waardoor ouders in een risicoselectie konden komen en welke selectieregels het meest voorkomend waren in de uitworp en hoe de uitworp vervolgens ter hand werd genomen. Zij vragen of dat middels een individuele controle was of dat er een automatische uitvraag van gegevens werd gedaan. Zij vragen voorts of er uitworpen zijn gedaan die automatisch werden stopgezet.
Het risicoclassificatiemodel werkt niet met uitworp op basis van afzonderlijke regels waaraan iemand wel of niet moet voldoen om geselecteerd te worden. Het model bestaat uit een groot aantal indicatoren die in onderlinge samenhang bepalen of een aanvraag overeenkomsten vertoond met goede of gecorrigeerde aanvragen uit het verleden. Deze indicatoren werken niet onafhankelijk van elkaar, maar bepalen samen welke risicoscore een aanvraag krijgt. Het is dan ook niet mogelijk om per afzonderlijke indicator aan te geven hoe vaak deze geleid heeft tot uitworp. De aanvragen die het model als het meest risicovol beoordeelt, worden aangeboden aan een controlemedewerker. Deze bepaalt zelf of er extra informatie nodig is om de aanvraag goed te kunnen keuren. Deze informatie kan worden gevonden in de eigen systemen van Belastingdienst/Toeslagen of door bewijsstukken op te vragen bij de aanvrager zelf. De medewerker beoordeelt in dat geval de binnengekomen bewijsstukken en besluit of de toeslag kan worden toegekend. De beoordeling door de medewerker wordt gedaan aan de hand van een uitgebreide werkinstructie. Vervolgens vindt er nog een kwaliteitscontrole plaats. Deze aanvragen worden derhalve niet automatisch gestopt.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat er zoveel ouders zijn die vertellen dat ze met bewijsstukken naar Belastingdienst/Toeslagen gingen na een verzoek tot aanleveren van informatie of dat zij die informatie meerdere keren opstuurden, maar dat er toch overgegaan werd tot het stopzetten en nihil-stelling. Zij vragen of het klopt dat dan vrij automatisch ook de kwalificatie opzet/grove schuld volgde en, als dat niet het geval is, hoe dat dan tot stand is gekomen. Het niet volledig aanleveren van stukken kon leiden tot de kwalificatie O/GS maar dat was geen automatisme. In het kader van een aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling werd onderzoek gedaan naar de vraag of bij het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking sprake was geweest van verwijtbaar handelen.
De leden van de fractie van de SP wijzen op het BBBB/T waarin wordt aangegeven dat de aanwezigheid van opzet of grove schuld bewezen dient te worden. Zij vragen waarom de ouders hiervan niet op de hoogte zijn gesteld, waardoor ze zich niet konden verweren, en of dit een ernstige omissie is die gevolgen dient te hebben voor de afhandeling van hun compensatie. Deze leden vragen tevens hoe bij de behandeling van de ouders met opzet/grove schuld opvolging is gegeven aan het evenredigheidsbeginsel als vastgelegd in artikel 2.4 van het BBBB/T en hoe dit evenredigheidsbeginsel is te verenigen met de nihilstelling zoals die werd gehanteerd in vele duizenden gevallen. Verder vragen deze leden naar de inzet van de discretionaire bevoegdheid die naar hun opvatting bestond om de alles-of-niets-benadering te voorkomen.
Het BBBB/T bevat beleidsregels die gelden bij het opleggen van bestuurlijke boeten door Belastingdienst/Toeslagen bij het opleggen van een terugvordering. Dit besluit was dus niet van toepassing bij de beoordeling door Belastingdienst/Toeslagen of sprake was van opzet of grove schuld die aan een persoonlijke betalingsregeling in de weg staat (in de invorderingsfase). Hoewel zowel in het boetebeleid als in het invorderingsbeleid opzet/grove schuld dus een criterium is, gelden bij de toepassing ervan verschillende regels. Dit neemt niet weg dat ook in de invorderingssfeer opzet en grove schuld door Belastingdienst/Toeslagen gemotiveerd moet worden, waarbij de bewijslast bij Belastingdienst/Toeslagen ligt.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het mogelijk is dat ouders nu te horen krijgen dat niet meer te vinden is waarom zij verdacht werden van fraude.
Ouders hebben in verschillende situaties aangegeven dat zij het gevoel hadden door Belastingdienst/Toeslagen als fraudeur te zijn aangemerkt. Dit was volgens de ouders aan de orde bijvoorbeeld:
• Bij de vooringenomen behandeling in CAF-zaken.
• Bij handmatige behandeling in verband met toezicht op hoge toeslag-aanvragen.
• In het geval zij bij een eerdere geconstateerde fout op een lijst voor handmatige behandeling zijn geplaatst, waardoor zij opmerkten dat zij bij nieuwe aanvragen of wijzigingen telkens gecontroleerd werden.
• Wanneer er een aantekening in een notitieveld in het Belastingdienst/Toeslagen systeem is gemaakt waarin een verdenking van oneigenlijk gebruik of misbruik werd genoemd.
• Wanneer bij de aanvraag van een persoonlijke betalingsregeling of medewerking aan een schuldhulpverleningstraject dit werd afgewezen omdat de achterstand aan «opzet of grove schuld» te wijten zou zijn.
• Bij een vermelding in de FSV.
Bij de herbeoordeling van dossiers zal hierover met de ouders in gesprek worden gegaan. Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik ten zeerste en dat had niet mogen gebeuren. Dit geeft nog eens aan dat, ook met dit punt als voorbeeld, het vertrouwen van deze ouders in de Belastingdienst hersteld dient te worden. Zoals ik eerder heb aangegeven, loopt op dit moment nog op verschillende onderdelen een onderzoek. Ik hoop uw Kamer snel hier verder over te kunnen informeren.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering waarom nooit opvolging is gegeven aan de uitspraken van verschillende bestuursrechtelijke colleges, waaronder de ABRvS op 20 september 2017, dat de bewijslast voor opzet/grove schuld ontbrak.
Bij de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling is het aan Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en te motiveren waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik zeer en dat had niet mogen gebeuren. Met de tweede nota van wijziging is deze vangnetbepaling in het wetsvoorstel bovendien uitgebreid voor ouders aan wie bij de invordering een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en dit tot zeer schrijnende situaties heeft geleid.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom de AUT in haar adviezen niet op de validiteit en legaliteit van de kwalificatie opzet/grove schuld ingaat en hierbij blijft spreken van «hardheid van het systeem» in plaats van te erkennen dat dit volstrekt onrechtmatig handelen is geweest.
Het kabinet kan niet voor de AUT spreken. Volgens artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir wordt de in dat artikel beschreven (persoonlijke) betalingsregeling niet aan de belanghebbende toegekend indien het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende (of diens partner). Het door Belastingdienst/Toeslagen toetsen van dit vereiste bij de aanvraag voor een persoonlijke betalingsregeling is dus in overeenstemming met deze regelgeving. Tegen – eventuele invorderingsmaatregelen als gevolg van – het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling stonden rechtsmiddelen open. Het was daarbij aan Belastingdienst/Toeslagen om aannemelijk te maken dat sprake was van opzet of grove schuld.
Het voorgaande neemt niet weg dat een – terechte of onterechte – kwalificatie opzet of grove schuld ingrijpende en soms disproportionele gevolgen kon hebben voor de betrokken ouders. Dit is de reden waarom, zoals eerder aangegeven, dit criterium niet meer wordt gehanteerd bij de toekenning van een persoonlijke betalingsregeling. Aan alle ouders die – na de hersteloperatie – nog een openstaande toeslagschuld hebben, zal een persoonlijke betalingsregeling worden aangeboden. Tevens wordt door middel van de tweede nota van wijziging de vangnetbepaling in het wetsvoorstel uitgebreid. Dit biedt aan ouders die vanwege een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld geen persoonlijke betalingsregeling hebben gekregen ten aanzien van de terugvordering kinderopvangtoeslag en die hierdoor in een zeer schrijnende situatie zijn gekomen de mogelijkheid om een bijzondere tegemoetkoming te krijgen. Het is daarbij in eerste instantie aan de Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende compensatie werkelijke schade om op basis van concrete voorgelegde gevallen hierover te adviseren.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe vaak door Belastingdienst/Toeslagen op basis van de kwalificatie opzet/grove schuld een schuldhulptraject via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen is ingezet en hoe vaak een minnelijke schuldregeling is afgewezen.
Dit is niet bekend. Hier werden geen gegevens van bijgehouden door de Belastingdienst en/of Belastingdienst/Toeslagen. Ik heb vernomen dat ouders ten onrechte in zeer schrijnende situaties zijn terechtgekomen wanneer een minnelijke schuldregeling niet mogelijk was. Dat betreur ik en dat had niet mogen gebeuren. Ook daarom heb ik aangekondigd de vangnetregeling voor dergelijke situaties te verruimen.
De leden van de fractie van de SP vragen tevens hoe aan de rechter en aan de aanvrager van het schuldhulptraject werd medegedeeld dat iemand wegens fraude een belastingschuld had en om die reden niet in aanmerking kwam voor schuldhulp. Indien dit niet werd meegedeeld, vragen deze leden welke reden daarvoor bestond en of dit te maken had met de gebrekkige onderbouwing en onomkeerbaarheid van opzet/grove schuld.
De Belastingdienst verstrekt de rechter niet rechtstreeks informatie over het bestaan van O/GS. Dit wordt alleen aan de betreffende burger medegedeeld, via een beschikking waarin is aangegeven dat de Belastingdienst een persoonlijke betalingsregeling afwijst op grond van O/GS. De aanvrager van het schuldhulptraject moet de rechter bij zijn verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling o.a. op de hoogte stellen van het beloop en de samenstelling van zijn schulden. In dát verband kan de hoogte en de aard van de toeslagschuld ter sprake komen. De rechter kan toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling weigeren in het geval de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. Het is aan de rechter om dit te toetsen.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts op welke juridische basis niet werd meegewerkt aan een schuldhulptraject.
Dit gebeurde op basis van artikel 288 van de Faillisementswet. In dat artikel staan de gronden uiteengezet op basis waarvan een schuldsaneringsregeling werd toe- of afgewezen. Daarnaast is een en ander verder uitgewerkt in 73.5.1 en 73.5a van de Leidraad Invordering.
De leden van de fractie van de SP geven aan ook ouders te kennen die uiteindelijk wél toegelaten zijn tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen via de rechter. Zij vragen aan te geven waarom er een verschil in rechtsbehandeling is opgetreden en of dit te maken heeft met de beoordeling van de kwalificatie opzet/grove schuld of dat dit regionaal is bepaald.
Bij toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen maakt de rechtbank haar eigen afwegingen. In beginsel moet het ontstaan van de schulden niet aan de aanvrager te wijten zijn. Echter, de rechtbank kan andere belangen mee laten wegen waardoor ook een schuldenaar met een O/GS-kwalificatie wel tot schuldsanering wordt toegelaten. Dit is niet regionaal bepaald.
De leden van de fractie van de SP vragen aan te geven in hoeveel rechtszaken die de afgelopen jaren hebben gespeeld is opgevoerd dat de toeslaggerechtigde fraude kon worden toegeworpen, hoe vaak dit stand hield en of er dan sprake was van vertegenwoordiging van de gedupeerde vanuit de advocatuur.
Hier moet ik het antwoord op schuldig blijven. Hierover worden geen gegevens bijgehouden.
De leden van de fractie van de SP vragen of er meldingen zijn gekomen vanuit de Raad voor de Rechtspraak dat zij schrijnende situaties niet kon oplossen door de vasthoudendheid van Belastingdienst/Toeslagen.
Mij zijn dergelijke meldingen niet bekend. In de komende periode zal ik contact laten opnemen met de Raad voor de Rechtspraak om na te gaan of dergelijke situaties zich hebben voorgedaan.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe of naar aanleiding van welke feiten gedupeerden in de FSV terecht kwamen en door welke categorie medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen dit gebeurde. Voorts vragen deze leden of de regering kan bevestigen dat de gegevens van de mensen in de FSV door speciale fraudeteams in een fraudemap werden geplaatst. In het verlengde daarvan vragen deze leden hoeveel mensen in deze fraudemap zitten en of dossiers ook uit deze fraudemap werden gehaald of dat zij er voor altijd in bleven staan. Tot slot vragen deze leden wie toegang hadden tot deze gegevens.
In onze brief van 26 mei jl. zijn de Staatssecretaris van Financiën- Fiscaliteit en Belastingdienst en ik ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van FSV en de aanpak in twee fases. In fase I richten we ons op nader onderzoek naar FSV en het in kaart brengen van FSV-achtige systemen en het gebruik daarvan in de toezichtsprocessen van de Belastingdienst. In fase II zullen we onderzoek doen naar de mogelijke effecten op de beoordeling van burgers en bedrijven. In het begin van de zomer zullen wij u informeren over de eerste uitkomsten van het onderzoek uit fase I. Fase II zal langer duren. Zodra we meer informatie uit de onderzoeken hebben kunnen we antwoorden geven op inhoudelijke vragen over het gebruik van FSV. Wij zullen uw vragen daarom meenemen in de brief over de eerste uitkomsten van het onderzoek uit fase I.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre klachten, bezwaren of smeekbedes, schriftelijk of telefonisch geuit, van burgers bij de Belastingdienst bekend zijn over de effecten van de kwalificatie opzet/grove schuld, zoals loonbeslag, verrekening van huur- en zorgtoeslag of het niet krijgen van betalingsregelingen.
Achteraf gezien kan gesteld worden dat onvoldoende aandacht gegeven is aan de schrijnende situaties waarin burgers terecht kwamen als gevolg van hun financiële problemen. Dit betreur ik zeer en dat had niet zo mogen plaatsvinden.
Dit is dan ook de reden dat een O/GS kwalificatie in de invordering niet meer wordt toegepast en ik de vangnetbepaling op dit punt heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen of bij de fraudeteams van Belastingdienst/Toeslagen bekend was hoe groot de problemen waren van grote aantallen ouders die als opzet/grove schuld waren gekwalificeerd.
Het fraudeteam beoordeelde of er sprake was van O/GS. Het daadwerkelijk gebruik van de O/GS kwalificatie gebeurde door de ontvanger bij beoordeling van het verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling. Achteraf gezien kan gesteld worden dat er destijds onvoldoende aandacht was voor de problemen waarin ouders terecht kwamen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar een nadere toelichting op het op 29 mei 2020 door de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane toegezegde onderzoek naar de werking van de kwalificatie opzet/grove schuld. Zij vragen naar de onderzoeksvragen die dit onderzoek bevat, welke onderzoekers dit uit gaan voeren en wanneer dit naar de Kamer wordt gestuurd.
Zoals ik heb aangegeven wil ik op basis van recente analyse uw Kamer een tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir aanbieden. Bij ouders die geconfronteerd zijn met een onterechte kwalificatie «opzet/grove schuld» is als gevolg van deze kwalificatie een persoonlijke betalingsregeling geweigerd. Dit kon ernstige onbillijkheden tot gevolg hebben voor ouders. Zo werd geen rekening gehouden met hun persoonlijke betalingscapaciteit en konden zij hierdoor onder het bestaansminimum komen. Ook bij de invordering van kinderopvangtoeslag kunnen ouders dus in zeer schrijnende situaties terecht zijn gekomen. Dit moet – tot waar mogelijk – rechtgezet worden. Ik heb via de genoemde nota van wijziging een verruiming van de vangnetbepaling op dit punt voorgesteld.
De leden van de fractie van de SP vragen in ieder geval te onderzoeken welk overleg heeft plaatsgevonden tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de departementen van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Voor de reconstructie en verklaring verwijs ik naar de Kamerbrieven die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik 12 maart jl. aan uw Kamer verstuurd hebben.12 In de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid13 wordt daarbij aangegeven dat de komende periode wordt benut om het bestaande beeld zo compleet mogelijk te maken, met een geauditeerde werkwijze. Daarnaast zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals verzocht door uw Kamer tijdens het debat van 27 mei jl., een nadere toelichting geven op de opzet en het tijdpad van dit onderzoek. Deze brief wordt op dezelfde dag als deze nota naar uw kamer gezonden. Na de zoektocht zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer nader informeren.
De leden van de fractie van de SP vragen op basis van welke feiten de regering op 13 maart 2020 heeft besloten geen gebruik meer te maken van «opzet/grove schuld».
O/GS is inderdaad in de toekomst niet langer een reden om een persoonlijke betalingsregeling af te wijzen. Aanleiding voor dit besluit waren de gewijzigde beleidsopvattingen van het kabinet. Allereerst werd geconstateerd dat O/GS in de sfeer van de persoonlijke betalingsregeling, disproportionele gevolgen kon hebben en tot zeer schrijnende situaties kon leiden bij de invordering van de kinderopvangtoeslag. Kinderopvangtoeslagontvangers bleven als gevolg hiervan soms jarenlang kampen met een openstaande kinderopvangtoeslagschuld. Daarnaast is het kabinet van oordeel dat het opleggen van een boete of strafrechtelijke vervolging een meer gebruikelijk en passend instrument is om gevallen van misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen aan te pakken.
Overigens is de dwanginvordering van openstaande vorderingen waarin «opzet/grove schuld» een rol speelde, begin november 2019 opgeschort en is bij lopende en nieuwe verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling vanaf dat tijdstip niet meer gekeken, conform beoogd nieuw beleid, naar de aanleiding van de terugvordering waarvoor het verzoek is gedaan. De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit hebben ingezet worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer genomen. De vorderingen worden uit de actieve invordering gehaald en daarmee verdwijnt ook de kwalificatie en stopt de doorwerking. Daarnaast worden via schoningsacties aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het invorderingssysteem verwijderd. Met deze inspanningen beoog ik eraan bij te dragen dat ouders uit de schuldproblemen komen, daarvoor heb ik ook gemeenten gevraagd mij bij te staan.
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in het kader van de conclusies van de AUT met betrekking tot de CAF 11-zaak niet wordt gesproken over de totstandkoming van de eindadviezen van de AUT en het gebruik van individuele dossiers. Deze leden vragen daarom of de AUT heeft gevraagd om individuele dossiers in andere CAF-zaken dan CAF 11 in te zien, om te beoordelen of andere CAF-zaken vergelijkbaar waren met CAF 11, en als het AUT daarom heeft gevraagd of AUT daartoe in de gelegenheid is gesteld.
AUT heeft niet gevraagd om individuele dossiers in andere CAF-zaken dan CAF 11 in te zien.
1.2. Herziening binnen het bestaande wettelijke kader
De leden van de fractie van de VVD stellen vragen over de voorgestelde mogelijkheid door de AUT voor situaties waarin herziening juridisch niet meer mogelijk is, terwijl de terugvordering in kwestie nog geheel of gedeeltelijk openstaat. De AUT geeft in dat geval in overweging om de incasso van deze terugvordering te staken. Deze leden vragen of de wet de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om van verdere invordering af te zien. Tevens vragen zij hoe wordt omgegaan met schulden waarvan bewezen is dat ze zijn veroorzaakt door fraude.
Het invorderen van belasting- en toeslagschulden is een taak van de Belastingdienst. De uitoefening van deze taak vindt plaats binnen de kaders van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Wanneer in dat licht bezien, invordering van een schuld niet wenselijk is omdat deze weliswaar in formele zin bestaat maar in materiële zin in hoge mate twijfelachtig is, kan de Belastingdienst besluiten van verdere invordering af te zien. Een eventuele betaling die reeds op zo’n schuld is afgeboekt, kan niet worden terugbetaald omdat de terugvordering in formele zin vast staat. De belangenafweging die aan een besluit om de invordering te staken ten grondslag ligt, is vastgelegd in wet- en regelgeving.
De schulden die waarvan bewezen is dat ze zijn veroorzaakt door fraude zullen hoogstwaarschijnlijk niet voor herziening in aanmerking komen en kunnen op grond van de hiervoor genoemde belangenafweging niet buiten invordering worden gesteld. Tot voor kort werden deze schulden integraal ingevorderd, omdat zij waren ontstaan in verband met opzet of grove schuld van belanghebbende. De ouderdom van deze schulden speelde daarbij in beginsel geen rol. Nu het «opzet en grove schuld»-beleid wordt geschrapt, zal voor de bedoelde schuld een persoonlijke betalingsregeling worden aangeboden. Momenteel is er echter nog sprake van een invorderingspauze voor gedupeerde CAF-ouders of ouders met een O/GS kwalificatie. Ook mensen die zich bij Belastingdienst/Toeslagen hebben gemeld als mogelijk vergelijkbaar met CAF 11 vallen onder de invorderingspauze, inclusief ouders die hebben verzocht om inzage in hun dossier. Zolang deze verzoeken nog niet zijn afgerond, blijft de invordering gepauzeerd. Dat geldt ook voor de invorderingsrente. De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een (fictief) voorbeeld van een situatie waarbij aan een aantal van de vijf criteria wordt voldaan maar er toch net geen sprake is van institutionele vooringenomenheid. Ze stellen dezelfde vraag voor een (fictief) voorbeeld waarbij net wel sprake is van institutionele vooringenomenheid. Zij vragen waar die grens ligt
Bij beoordeling van een dossier wordt gekeken naar het in samenhang voorkomen van de criteria ten aanzien van vooringenomen handelen. Afwezigheid van één criterium betekent niet dat geen sprake was van institutionele vooringenomenheid. Evenmin betekent aanwezigheid van één of meer criteria automatisch dat sprake was van institutionele vooringenomenheid. Dit betekent dat ook zonder collectieve stopzetting sprake kan zijn van institutionele vooringenomenheid in een individueel onderzoek. Ook ouders buiten CAF-zaken komen hier potentieel voor in aanmerking. Hierover oordeelt de onafhankelijke Commissie van Wijzen. De Herstelorganisatie start in de maand juni met het beoordelingsproces van individuele dossiers. Dit geeft meer beeld van de diverse situaties die voor kunnen komen. Dan ook kan ik uw Kamer inzicht geven in de inhoud van dossiers en de wijze waarop beoordeling heeft plaatsgevonden.
De leden van de fractie van de SP vinden het niet meer dan terecht dat er verder terug wordt gekeken dan vijf jaar geleden. Deze leden merken op dat er naast het herzien van het wettelijk kader ook een mogelijkheid voor een schadevergoeding wordt opgetuigd en vragen of daar snel het beroep op schade door gedupeerden in de CAF 11-zaak opgepakt kan worden.
De Commissie Aanvullende Schadevergoeding werkelijke schade zal direct na publicatie in de Staatscourant de eerste verzoeken in behandeling nemen.
1.3. Invoering hardheidsregeling
De leden van de fractie van de VVD vragen in welk opzicht de invoering van de hardheidsregeling verschilt met de onder 1.2 genoemde herziening binnen het wettelijke kader.
Zoals het kabinet heeft omschreven in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel, is het verschil in juridische vormgeving nodig vanwege het uitzonderlijke karakter van het onderhavige wetsvoorstel waarbij materieel terug wordt gekomen op onherroepelijk vaststaande beschikkingen, waaraan normaliter niet kan worden getornd vanwege de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Bij de hardheidsregeling is die uitzonderlijkheid nog groter vanwege het verlopen van de herzieningstermijn (van vijf jaar) ten aanzien van die beschikkingen.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een specificatie op het punt van «onbillijkheden van overwegende aard», alsmede om welke onbillijkheden het gaat en waarom is gekozen voor deze onbillijkheden. Tevens vragen deze leden wanneer een onbillijkheid overduidelijk onredelijk is. De leden van de fractie van D66 vragen hoe onbillijkheden van overwegende aard worden gedefinieerd en om daarbij ook afzonderlijk in te gaan op de termen onbillijkheid en overwegend. Tevens vragen deze leden om een aantal voorbeelden te geven waarbij er in belastingwet- en regelgeving sprake was van onbillijkheden van overwegende aard.
De verschillende voorwaarden van de hardheidsregeling passen bij het unieke traject om de ouders die zijn getroffen door een onredelijk hard toeslagenstelsel zoveel mogelijk tegemoet te komen en de uitzonderlijke situatie te duiden. De voorgestelde hardheidsregeling vervult hier een centrale rol. Het betreft hier een regeling voor deze uitzonderlijke situatie en die alleen mogelijk is ingeval de betrokken Ministers van oordeel zijn dat sprake is van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten. In de hardheidsregeling is vervolgens nader uitgewerkt aan welke precieze onbillijkheid van overwegende aard kan worden tegemoetgekomen. Dit betreft de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van de beschikking tot vaststelling of terugvordering voor de belanghebbende. De onevenredigheid van voornoemde nadelige gevolgen wordt weggenomen door het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de hardheidstegemoetkoming overeenkomstig:
a. herziening van de beschikking tot vaststelling waarbij het recht op kinderopvangtoeslag per berekeningsjaar wordt vastgesteld naar rato van het bedrag aan kosten van kinderopvang waarvan de ouder aannemelijk heeft gemaakt dat het tijdig is betaald, of;
b. herziening van de beschikking tot terugvordering onder bijzondere omstandigheden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering een aantal praktijksituaties kan noemen die buiten het nieuwe herzieningen- en invorderingsbesluit vallen.
Buiten het nieuwe herzieningenbeleid vallen de situaties van langer dan vijf jaar terug. Het onderhavige ziet op een regeling om ook aan situaties van langer dan vijf jaar geleden tegemoet te komen. Mocht de komende periode blijken dat er bijzondere, zeer schrijnende situaties zijn die onvoldoende geholpen zijn met een van de andere regelingen, dan is daartoe de zogenoemde vangnetregeling ontworpen. De vangnetbepaling is een aanvullende mogelijkheid voor ernstige onbillijkheden van overwegende aard, die zich hebben voorgedaan bij een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten en waarvoor andere compensaties, herzieningen, hardheidstegemoetkomingen of vergoedingen ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen op basis van welke criteria een afweging wordt gemaakt of het voor ouders overduidelijk onredelijk is een onbillijkheid van overwegende aard voor rekening van de ouders te laten en wie deze situaties beoordeelt.
Of er sprake is van een overduidelijk onredelijke of onbillijke situatie die niet voor rekening van de ouders moet blijven, hangt af van de individuele feiten en omstandigheden. Dit vraagt om maatwerk. In de proefmaand zal ervaring worden opgedaan met het maken van deze afweging.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de doorlooptijd van deze beoordeling en of de ouders bij deze beoordeling worden betrokken?
De doorlooptijd hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden van de situatie. We willen de casussen van de ouders zo snel mogelijk behandelen en gedurende het traject houden we de ouders op het door hen gewenste ritme steeds op de hoogte van de voortgang.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat wordt bedoeld met een «eigen beschikking» en waarom de «oude beschikking» niet wordt herzien.
De hardheidstegemoetkoming wordt geformaliseerd door middel van een eigen beschikking en leidt derhalve niet tot een formele herziening van de betreffende oude beschikkingen inzake de kinderopvangtoeslag. Tegen de (eigen) beschikking op basis van de hardheidsregeling staat bezwaar en beroep open op basis van de regels van de Awb. Bij een ingediend bezwaar zal een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie worden geraadpleegd. De «oude beschikking» kan niet worden herzien omdat de herzieningstermijn is verstreken (artikel 21a Awir juncto artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir). Om toch recht te doen aan het leed van de getroffen ouders is gekozen voor deze oplossing.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar de totstandkoming en de taakopdracht van de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie.
De onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie is tot stand gekomen op basis van het bepaalde in artikel 7:13 Awb. Er zijn negen leden benoemd in de commissie. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast, maar dient de bepalingen van het instellingsbesluit en de Awb daarbij in acht te nemen. Dit betekent onder meer dat de commissie haar schriftelijk advies uitbrengt aan Belastingdienst/Toeslagen na de indiener(s) van het bezwaar te hebben gehoord en dat het advies bij meerderheid van stemmen wordt vastgesteld. De Bezwaarschriftenadviescommissie adviseert op bezwaarschriften tegen beschikkingen op aanvragen om compensatie en tegen besluiten op verzoeken om herstel in verband met de hardheid van het toeslagenstelsel. De herstelorganisatie volgt het advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie. Hierbij is aangesloten bij de taakomschrijving van vergelijkbare bezwaarschriftenadviescommissies.
De leden van de fracties van de VVD en van het CDA vragen of de instellingsbesluiten van de verschillende onafhankelijke commissies met de Kamer kunnen worden gedeeld. De leden van beide fracties vragen eveneens naar de «bemensing» van de commissies en raden. De leden van de fractie van de SP spreken de wens uit dat gedupeerden eveneens zitting zullen nemen in de commissie van wijzen opdat vanuit het perspectief van gedupeerden ook gevallen kunnen worden beoordeeld. De leden van de fractie van het CDA vragen of de namen van de leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag kunnen worden gegeven en of de wijze waarop de leden openbaar geworven zijn aangegeven kan worden en of dit conform de wet is gegaan.
De instellingsbesluiten van de verschillende commissies en raden heb ik met de brief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. De namen van de leden die in de verschillende commissies en raden plaatsnemen zijn opgenomen in de instellingsbesluiten die ik uw Kamer op 3 juni jl. heb doen toekomen. Voor de bemensing van die commissies verwijs ik u dus volledigheidshalve naar de instellingsbesluiten.
De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag adviseert het Strategisch Crisisteam gevraagd en ongevraagd over de inrichting van de hersteloperatie en vormt zo een kritische sparringpartner van het Strategisch Crisisteam. De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is niet betrokken bij de beoordeling van dossiers van ouders. De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. Dit betekent dat de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag conform artikel 5, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges wordt ingesteld bij koninklijk besluit. Het ontwerpbesluit tot instelling van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is in het kader van de voorhangprocedure van artikel 5, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges met de Kamerbrief van 28 mei jl. aan de Kamer voorgelegd. De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag zal met terugwerkende kracht worden ingesteld vanaf 31 maart 2020. Voor het Strategisch Crisisteam is het immers van groot belang om juist in deze eerste fase van de hersteloperatie gebruik te kunnen maken van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag. Om deze reden zijn de beoogde leden direct benaderd. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geldt dat er een separaat benoemingsbesluit volgt nadat de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag na de voorhangprocedure bij koninklijk besluit kan worden ingesteld. Bij de samenstelling is gezocht naar een diverse groep, met ervaring en kennis op het terrein van (onder andere) crisismanagement, communicatie, complexe uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden, en met een netwerk in de kinderopvangbranche en met de betrokken ouders. Ik ben voornemens te benoemen: J. Kriens (voorzitter), A. Boin, G. Jellesma, J.J. Jorritsma, C.H.M.L. van de Louw, H.K. Pot, F. Rottenberg, A. Sheerazi, A. Vliegenthart en M. Vreeburg.
Naar aanleiding van de wens van de leden van de fractie van de SP dat gedupeerden eveneens zitting zullen nemen in de commissie van wijzen opdat vanuit het perspectief van gedupeerden ook gevallen kunnen worden beoordeeld merk ik het volgende op. De Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schade dienen hun taken onafhankelijk te kunnen verrichten. Het is daarom niet mogelijk om de gedupeerden zitting te laten nemen in de commissies, evenzeer als dat er geen medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen in de commissies kunnen plaatsnemen. Wel onderken ook ik het belang bij het perspectief van de ouders bij de herstelorganisatie. Juist daarom is er een ouderpanel en een kindpanel ingericht. Deze panels, met gedupeerde ouders en kinderen, adviseren uit de eerste hand over hoe de hersteloperatie vanuit hun perspectief zo goed mogelijk kan worden ingericht en hoe de communicatie met ouders en kinderen optimaal vorm en inhoud kan worden gegeven.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de expertise is vastgelegd in het instellingsbesluit. In de instellingsbesluiten is volstaan met het opnemen van de namen van de leden. De leden van de Commissie van Wijzen hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak die voornamelijk fiscaal georiënteerd is. De leden van de onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap, rechtspraak, ombudsman en griffie van de Tweede Kamer. De leden van de Commissie extra schadevergoeding hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak waarbij kennis en ervaring met fiscaal recht, familierecht en mensenrechten vertegenwoordigd is. Bij de samenstelling is advies gevraagd aan de Bestuurlijke Adviesraad en is gestreefd naar een samenstelling met de nodige diversiteit.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat tijdens de technische briefing is gesteld dat er ook individueel institutioneel vooringenomen gehandeld kan zijn. Zij vragen hoe dit precies wordt bepaald.
Ook zonder collectieve stopzetting kan sprake zijn van institutionele vooringenomenheid in een individueel onderzoek en ook ouders buiten CAF-zaken komen hier potentieel voor in aanmerking. In eerste instantie beoordeelt Belastingdienst/Toeslagen of er in het individuele geval sprake is van institutioneel vooringenomenheid en en bij een voorgenomen afwijzing wordt dat oordeel vervolgens voorgelegd aan de Commissie van Wijzen.
De leden van de fractie van de SP vragen welke kenmerken een ouder dan nodig heeft om hier extra onderzoek naar te laten doen.
De vraag of sprake is van individuele institutionele vooringenomenheid wordt beantwoord aan de van dezelfde criteria als bij het onderzoek naar de groepsgewijze aanpak, op het eerste criterium na (collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde). Het gaat om de hierna genoemde vier (resterende) criteria:
1. het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren;
2. gevolgd door een zerotolerancebeleid;
3. het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming daarin;
4. het afwijzen of reduceren van de aanspraak op Kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken.
De persoonlijk zaakbehandelaar ondersteunt de ouders in het gehele traject.
1.4. Nadere uitwerking hardheidsregeling en toelichting persoonlijke betalingsregeling
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom gekozen is voor een beleidsbesluit compensatieregeling, een wijziging van de Awir en voor een ministeriële regeling. Voor de compensatieregeling is destijds voor een beleidsbesluit gekozen om snel te kunnen starten met de uitvoering van de compensatieregeling, zodat ouders die vooringenomen zijn behandeld niet langer hoeven te wachten. Het kabinet meent dat het van belang is om vervolgens de wettelijke grondslag voor dat besluit te codificeren. In de wet is een delegatiegrondslag opgenomen om de compensatieregeling uit te kunnen werken in een ministeriële regeling. Aanpassingen in een ministeriële regeling kunnen relatief snel worden gemaakt, hetgeen in lijn is met mijn streven om de menselijke maat in het toeslagenstelsel terug te brengen. De hardheidsregeling is in de wet geregeld, maar nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling. Daardoor kan bijvoorbeeld relatief eenvoudig de opsomming van bijzondere omstandigheden uitgebreid worden. Voor het mogelijk maken van een persoonlijke betalingsregeling bij een opzet/grove schuld-kwalificatie is aanpassing van de Uitvoeringsregeling Awir in combinatie met een aanpassing van de Leidraad invordering 2008 voldoende.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de kwalificatie opzet/grove schuld niet langer een belemmering zal zijn bij het toekennen van een betalingsregeling. Deze leden vragen of het criterium opzet/grove schuld de enige oorzaak is van de schrijnende situaties waar mensen mee te maken kregen en indien dit niet de enige oorzaak is, welke oorzaken er nog meer zijn.
Zoals deze leden terecht opmerken zijn de schrijnende situaties een gevolg van het feit dat een betalingsregeling niet werd toegekend. De kwalificatie O/GS lag in de meeste gevallen daaraan ten grondslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen of er naast het kunnen toekennen van een betalingsregeling andere gevolgen zijn van het schrappen van het criterium opzet/grove schuld.
Het kabinet is van mening dat het hanteren van het opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering disproportionele gevolgen heeft gehad. Een afwijzing van een persoonlijke betalingsregeling had tot gevolg dat lage inkomens met hoge terugvorderingen in de knel en onder het bestaansminimum terecht konden komen. Dit heeft tot bijzondere, schrijnende situaties geleid bij de invordering van de kinderopvangtoeslag. Om die reden heeft het kabinet besloten om het opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering van toeslagen in de huidige vorm af te schaffen. Het criterium opzet/grove schuld is geen belemmering meer bij het toekennen van een persoonlijke betalingsregeling op basis van betalingscapaciteit. De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen. Nadat ze 24 maanden hun betalingscapaciteit hebben ingezet worden voor eventuele restschuld geen invorderingsmaatregelen meer genomen. De vorderingen worden uit de actieve invordering gehaald en daarmee verdwijnt ook de kwalificatie en stopt de doorwerking. Daarnaast worden via schoningsacties aantekeningen met betrekking tot de kwalificatie uit het invorderingssysteem verwijderd.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat in de verzamelregeling het criterium opzet/grove schuld niet langer een belemmering kan zijn voor het toekennen van een betalingsregeling en vragen of het criterium opzet/grove schuld nog steeds een onderdeel is van de wet en zo ja, wat dit betekent.
Ook vragen deze leden op basis van welke criteria de Belastingdienst bij het opleggen van een vergrijpboete gaat toetsen of er sprake is van «bewezen grofschuldig» of «opzettelijk geen, onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen hebben verstrekt». Daarnaast vragen deze leden wat wordt bedoeld met het verscherpen van het beleid ten aanzien van het opleggen van vergrijpboetes en hoe vaak vergrijpboetes in het verleden, per jaar in de afgelopen vijf jaar, zijn opgelegd. De leden van de fractie van het CDA vragen de regering in welke situaties zij het opleggen van vergrijpboetes wenselijk acht, waar dit nog niet gebeurt. Voorts vragen deze leden een bevestiging van de regering dat vergrijpboetes niet worden opgelegd wanneer burgers vergeten zijn wijzigingen door te geven in het lopende jaar en een bevestiging dat bij het opvragen van gegevens of inlichtingen aan belanghebbenden specifiek gemeld wordt om welke gegevens of inlichtingen het gaat waarvoor een redelijke termijn wordt gesteld voor het aanleveren. De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de regering het beleid ten aanzien van het opleggen van vergrijpboetes wilt aanscherpen.
Zoals hiervoor ook al aangegeven is het kabinet van mening dat het hanteren van het opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering disproportionele gevolgen heeft gehad. Om die reden heeft het kabinet besloten om het opzet/grove schuld-criterium bij de terugvordering in zijn huidige vorm af te schaffen. Evidente gevallen waarin sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik van toeslagen worden voortaan in beginsel uitsluitend aangepakt via het opleggen van een (vergrijp)boete of strafrechtelijke vervolging. Een vergrijpboete (artikel 41 Awir) kan door Belastingdienst/Toeslagen worden opgelegd als een belanghebbende is gehouden om informatie of inlichtingen te verstrekken en het aan diens grove schuld of opzet is te wijten dat er geen of onjuiste informatie of inlichtingen zijn verstrekt. De uitvoering en handhaving van het bestaande beleid ten aanzien van bestuurlijke boetes bij de Belastingdienst/Toeslagen worden op dit moment geanalyseerd en uitgewerkt door de Belastingdienst. Daarnaast worden in het wetsvoorstel verbetering uitvoering toeslagen wijzigingen voorgesteld ter versterking van de praktische rechtsbescherming. Over de wijze waarop de Belastingdienst/Toeslagen het boetebeleid waar nodig herziet en in de praktijk zal invullen en de voorgenomen intensivering van de handhaving ervan, zal ik uw Kamer nader informeren.
In de onderstaande tabel staat vermeld hoeveel vergrijpboetes per jaar zijn opgelegd in de afgelopen vijf jaar:
2015 | 148 |
2016 | 94 |
2017 | 65 |
2018 | 112 |
2019 | 781 |
1 Sinds september 2019 worden geen vergrijpboetes meer opgelegd in afwachting op het aangepaste boetebeleid. |
De leden van de fractie van de VVD lezen dat de regering heeft besloten te regelen dat toekomstige verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling bij toeslaggerelateerde terugvorderingen niet meer afgewezen kunnen worden vanwege het criterium opzet/grove schuld. Daarmee wordt het dus mogelijk voor ouders om alsnog een persoonlijke betalingsregeling af te spreken waar dit eerder níet mogelijk was. Deze leden vragen of de regering bereid is deze ouders persoonlijk te benaderen om hen een aangepaste betalingsregeling aan te bieden.
Ja, er zal sprake zijn van een op initiatief van Belastingdienst/Toeslagen persoonlijke benadering (telefonisch) van ouders, waarbij de mogelijkheid van een persoonlijke betalingsregeling wordt besproken. Als de ouders ook gevraagd hebben om een herbeoordeling van hun situatie, wordt eerst bekeken of zij in aanmerking komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Voor de eventueel resterende schuld wordt dan een persoonlijke betalingsregeling aangeboden.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de huidige termijn is voor het indienen van een verzoek om een uitzondering op de vermogenstoets voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget en wat de gevolgen van de verruiming van deze termijn zijn voor de mensen, de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Momenteel kan zo’n verzoek worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de tegemoetkoming over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden. In de praktijk is de afgelopen jaren gebleken dat deze termijn te kort was, omdat belanghebbenden vaak pas na verloop van langere tijd op de hoogte raakten van het feit dat zij een verzoek hadden kunnen indienen. Door de verruiming krijgen zij alsnog de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft, of, indien dit later is, tot een jaar na de dagtekening van de definitieve toekenningsbeschikking over het berekeningsjaar waarop het verzoek betrekking heeft. De gevolgen voor Belastingdienst/Toeslagen zijn een structurele toename van het aantal verzoeken met naar verwachting 200 tot 500 per jaar, waarvan naar verwachting de helft zal leiden tot een effect op de hoogte van een of meerdere toeslagen.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een helder uitgeschreven opsomming van de nadere regels die worden gesteld aan de hardheidsregeling.
De nadere regels zullen in lijn met het Verzamelbesluit Toeslagen zijn. Met het voorbehoud dat de uitwerking van de nadere regels zich nog in een conceptfase bevindt,een volledige uitvoeringstoets heeft bijvoorbeeld nog niet plaatsgevonden, is de uitwerking op dit moment als volgt. In het eerste lid van het voorziene artikel in de Uitvoeringsregeling Awir staat wanneer in ieder geval sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld in het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir ten aanzien van het herzien (matigen) van de beschikking tot terugvordering. Dit is het geval indien een derde fraudeert ten aanzien van de kinderopvangtoeslag zonder medeweten en betrokkenheid van de belanghebbende die de gevolgen ondervindt van die fraude, of indien een door de belanghebbende redelijkerwijs niet meer te herstellen geringe formele tekortkoming heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan, tenzij de belanghebbende na herhaalde verzoeken van Belastingdienst/Toeslagen die geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was. In het tweede lid staat wanneer van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in genoemd wetsvoorstel op zichzelf in ieder geval geen sprake is. Dat is het geval indien de belanghebbende te kwader trouw is, indien de beschikking tot terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar, of indien de beschikking tot terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot op kinderopvangtoeslag is berekend. De in het eerste en tweede lid genoemde omstandigheden staan ook vermeld in de herzieningsregeling die opgenomen is in het Verzamelbesluit Toeslagen. In het derde lid staat dat Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende, indien de omstandigheden daartoe noodzaken, de gelegenheid biedt om zijn zienswijze te geven op de voorgenomen beschikking tot vaststelling van de hardheidstegemoetkoming. In het vierde lid is opgenomen dat een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie advies uitbrengt over een bezwaarschrift van de ouder.
De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd hoe er met ouders wordt omgegaan die ten onrechte als fraudeur zijn aangemerkt. Tevens vragen deze leden wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd, wat de strekking van de oplossing is en naar de juridische doorwerking daarvan.
Bij de herbeoordeling van dossiers zal aan betrokkenen worden aangegeven of zij eerder door Toeslagen als fraudeur zijn aangemerkt, of dat zij door een van zich als fraudeur behandeld gevoeld kunnen hebben. Indien dit onterecht was zal hiervoor excuses worden aangeboden.
Daarnaast is een aantal acties ondernomen om te voorkomen dat ouders in de toekomst nog als fraudeur aangemerkt worden. Zo is FSV sinds 27 februari buiten gebruik gesteld. Ook heb ik, zoals ik in een eerder antwoord al heb aangegeven, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – in mijn brief van 28 april 2020 over FSV een extern onderzoek aangekondigd naar de werking van FSV en naar het bestaan van met FSV vergelijkbare applicaties en toezichtprocessen binnen de Belastingdienst. Dit onderzoek is nog niet afgerond. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan en daarbij ook nader in gaan op de gekozen oplossing.
De leden van de fractie van het CDA vragen welke besluiten en regelingen er gewijzigd dienen te worden naar aanleiding van onderhavige wetsvoorstel en waarom er niet voor gekozen is de verzamelregeling in ontwerp voor te leggen aan de Kamer. Ook vragen deze leden welke andere wijzigingen van regelgeving de regering voor ogen heeft. De aanpassingen in wet- en regelgeving die het kabinet voor ogen heeft, staan beschreven in mijn brief van 25 mei 2020 betreffende «Aanbieding wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir».14 Naar aanleiding van onderhavig wetsvoorstel worden in de Uitvoeringsregeling Awir nadere regels gesteld aan de hardheidsregeling en wordt hetgeen nu nog geregeld is in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken opgenomen in een ministeriële regeling. Het vervallen van het criterium opzet/grove schuld hangt niet direct samen met onderhavig wetsvoorstel. Het vervallen van dit criterium wordt verwerkt in de Uitvoeringsregeling Awir. Om uw Kamer maximaal inzicht te geven, is de concept-ministeriële regeling in een bijlage opgenomen15. Dit is een conceptregeling; een volledige uitvoeringstoets heeft bijvoorbeeld nog niet plaatsgevonden. Zodra deze regeling gereed is, zal ik deze nogmaals naar uw Kamer sturen, samen met de uitvoeringstoets op deze regeling.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de mensen die nog steeds O/GS tegengeworpen gekregen hebben, maar waarvoor ook de Belastingdienst niet meer kan aangeven waarom, nog twee jaar moeten betalen (nu wel met vrijstelling van het absolute sociale minimum), en zo ja, of dat wel redelijk en billijk is in een rechtsstaat.
Bij een OG/S-kwalificatie is het aan de Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en aannemelijk te maken waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er niet altijd (op de juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren binnen de Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik. Bij twijfel wordt in het voordeel van de ouder beslist.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe hoog de vergrijpboeten op dit moment zijn.
Een vergrijpboete bedraagt ten hoogste 100% van het bedrag dat is teruggevorderd of teruggevorderd zou zijn. Dit houdt in dat er ook een boete opgelegd kan worden als er een valse aanvraag is gedaan die nog niet is beschikt en uitbetaald. Dit kan bij recidive oplopen tot ten hoogste 150%. De verdere invulling van het toekomstig beleid en criteria ten aanzien van bestuurlijke boetes bij de Belastingdienst/Toeslagen wordt op dit moment uitgewerkt door het kabinet. Het aangepaste boetebeleid wordt te zijner tijd met uw Kamer gedeeld.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe Belastingdienst/Toeslagen beoordeelde dat sprake was van O/GS, of dit de bevoegdheid was van een individuele behandelaar en welke controle hierop plaatsvond.
Dit was een beoordeling van de individuele behandelaar, die werkte met de geldende kaders/richtlijnen. Er vond geen controle plaats, eventueel was er onderling overleg tussen de collega’s.
Ondanks dat er in de interne werkinstructie was opgenomen dat er een goed dossier moest zijn, is er niet altijd (op juiste wijze) gedocumenteerd. Een gebrekkige wijze van administreren binnen Belastingdienst/Toeslagen was hier debet aan. Dat betreur ik zeer, dit had niet mogen gebeuren en dit is de reden waarom ik voor ouders aan wie in de invordering een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en daarom geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen de vangnetbepaling heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen of burgers kennis is gegeven van het toekennen van O/GS en zo ja, of dit per post, digitaal of telefonisch plaatsvond.
Er werd bij de ouders niet afzonderlijk bekendgemaakt dat er sprake was van O/GS. Dat er sprake was van O/GS werd voor de burger pas duidelijk bij een afwijzende beschikking als er om een persoonlijke betalingsregeling was verzocht. Deze werkwijze betreur ik zeer, dit had niet mogen gebeuren en dit is de reden waarom ik voor ouders aan wie in de invordering een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld is opgelegd en daarom geen persoonlijke betalingsregeling hebben toegekend gekregen de vangnetbepaling heb uitgebreid.
De leden van de fractie van de SP vragen voorts welke mogelijkheid burgers is geboden in bezwaar te gaan tegen opzet/grove schuld, hoeveel bezwaren in behandeling zijn genomen, hoeveel bezwaren gegrond zijn verklaard en welke verandering in de behandeling van deze burgers dit teweeg bracht.
Het was voor de burger niet mogelijk om tegen de kwalificatie O/GS in bezwaar te gaan. De burger had wel de mogelijkheid om tegen de afwijzende beschikking betalingsregeling met als reden opzet/grove schuld in bezwaar, beroep en hoger beroep te komen. Dit werd ook aangegeven in de beschikking. Als de burger vervolgens in bezwaar kwam, is helaas de reden niet bijgehouden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan begrip te hebben voor het vervallen van het O/GS-criterium. Zij wijzen er op dat veel ouders nog in onzekerheid zijn over de reden waarom zij van O/GS zijn beticht. Zij vragen of er op enige manier op wordt ingezet om deze ouders te laten horen waarom zij hiervan zijn beschuldigd en wanneer deze ouders bericht kunnen verwachten van Belastingdienst/Toeslagen over de reden hiervan.
Bij een OG/S-kwalificatie is het aan de Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en aannemelijk te maken waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. De burgers met een openstaande invordering met de kwalificatie opzet/grove schuld krijgen met een persoonlijke benadering een betalingsregeling aangeboden op basis van hun betalingscapaciteit. Dit is met name relevant voor burgers die niet ook in aanmerking komen voor andere regelingen.
1.5. Invoering vangnetbepaling
De leden van de fractie van de VVD vragen om een toelichting op de werkzaamheden van de Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende Schadevergoeding.
De taakomschrijving van deze commissies is opgenomen in de instellingsbesluiten. Deze instellingsbesluiten heb ik met de Kamerbrief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In de instellingsbesluiten is bepaald dat deze commissies hun eigen werkwijze vaststellen. In de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag is de werkwijze van de commissies opgenomen en in het stroomschema dat als bijlage bij deze nota is verzonden is deze informatie nogmaals schematisch weergegeven16.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het klopt dat ouders die een herziening, financiële tegemoetkoming of andere vergoeding hebben ontvangen en menen dat zij toch nog niet voldoende geholpen zijn, zich nogmaals kunnen melden bij Belastingdienst/Toeslagen door een beroep te doen op grond van de zogenoemde vangnetbepaling. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord.
Deze leden vragen of zij het goed zien dat dit verzoek daarmee additioneel is op de eerdere afhandeling van het dossier van de betreffende ouder. Dat is inderdaad het geval. De persoonlijk zaakbehandelaar zal de gedupeerde ouder hierbij helpen. Alles wordt in het werk gesteld om in overleg met de ouders tot een passende oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen.
Deze leden vragen tevens of het kabinet kan toelichten welke criteria gebruikt worden bij ouders die menen niet of onvoldoende geholpen te zijn en mensen die in een bijzondere, zeer schrijnende situatie zitten. Verder vragen zij wie dit verzoek beoordeelt en wat de doorlooptijd van deze beoordeling is. Ook vragen deze leden wanneer de AMvB waarin de afwegingscriteria worden vastgelegd gereed is en of deze aan de Kamer wordt voorgelegd, en zo nee, waarom niet. De leden van de fractie van de SP willen de AMvB waarin de vangnetbepaling vorm krijgt, graag kennen bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de fractie van D66 vragen wanneer wordt verwacht dat de AMvB naar de Kamer wordt gestuurd. Deze leden vragen hoe wordt geborgd dat het reguliere proces van bezwaar en beroep daarbij op orde is. Ook vragen deze leden om een inschatting van het verwachte gebruik van de vangnetbepaling. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er een uitvoeringstoets op de nader vorm te geven AMvB komt en als dit het geval is, wanneer deze komt en wanneer de Kamer deze ontvangt. De leden van de fractie van GroenLinks vragen om een (fictief) voorbeeld van iemand die in aanmerking komt voor de vangnetbepaling. Tevens hebben de leden van de fractie van het CDA verschillende vragen over de inhoud, reikwijdte en toepassing van de vangnetbepaling.
Het criterium dat geldt voor toepassing van de vangnetbepaling is dat er sprake moet zijn van een zeer schrijnende situatie waarin toepassing van de Awir, de daarop berustende bepalingen of de Wet kinderopvang bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, heeft geleid tot ernstige onbillijkheden van overwegende aard, die zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten en waarvoor andere compensaties, herzieningen, hardheidstegemoetkomingen of vergoedingen ter zake van die onbillijkheden niet voldoende zijn. Hieraan is bij nota van wijziging de situatie toegevoegd van het niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling vanwege de onterechte kwalificatie opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering inzake de kinderopvangtoeslag. Of aan deze criteria wordt voldaan, is ter beoordeling aan de Commissie van Wijzen of aan de Commissie Aanvullende Schadevergoeding. Op welke wijze deze beoordeling plaatsvindt, is aan genoemde commissies. Het kabinet streeft naar een korte doorlooptijd van deze beoordeling, waarbij de doorlooptijd afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan variëren. Aan de hand van een advies van die commissie(s) om de vangnetbepaling toe te passen, moet vervolgens bij AMvB worden bepaald in welke bijzondere, zeer schrijnende gevallen tot een bijzondere tegemoetkoming wordt overgegaan. Deze AMvB wordt daarna zo spoedig mogelijk opgesteld en voorgehangen aan de Tweede Kamer. Daarbij zal een uitvoeringstoets zitten. Het is gezien het voorgaande onmogelijk een AMvB waarin de vangnetbepaling vorm krijgt, reeds bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel voor te leggen. Na opstelling van het kader in de AMvB zal dat worden bekendgemaakt, waarna aan de daarvoor in aanmerking komende ouders die dat nog niet hebben gedaan de gelegenheid kan worden geboden een beroep op de regeling te doen door middel van een aanvraag. Tegen de uiteindelijke beslissing op deze aanvraag staat bezwaar en beroep open op basis van de regels van de Awb. Bij een ingediend bezwaarschrift zal een onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie worden geraadpleegd. Een inschatting van het verwachte gebruik van de vangnetbepaling en een (fictief) voorbeeld van iemand die in aanmerking komt voor de vangnetbepaling is op dit moment niet te geven.
De leden van de fractie van de VVD gaan er van uit dat veel ouders hun dossiers (zeker van vijf jaar of langer geleden) niet compleet zullen hebben. Zij vragen hoe wordt omgegaan in de situatie van onvolledige dossiers en op welke manier ouders hun onevenredigheid kunnen aantonen.
Het is noodzakelijk om over de hierboven genoemde jaren aannemelijk te maken dat er sprake is geweest van kinderopvang waarvoor kosten zijn betaald. Ik besef dat het niet eenvoudig is 10–15 jaar na dato nog over alle noodzakelijke documenten te beschikken. Belastingdienst/Toeslagen zal zich, samen met de betrokken ouders, maximaal inspannen om tot een aannemelijk beeld te komen over die jaren en waar er (deels) recht op kinderopvangtoeslag bestaat dit recht aan ouders te geven. Bij twijfel wordt hierbij ruimhartig gekeken. Daarbij vraag ik ook aan banken en kinderopvangorganisaties of zij nog gegevens hebben die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing van het recht op kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke termijn wordt gehanteerd om ouders te helpen bij het compleet maken van het dossier.
De persoonlijk zaakbehandelaar zal in een vroeg stadium contact opnemen met de burger om samen te bespreken welke gegevens er ontbreken en hoe die gegevens achterhaald kunnen worden. Als de Belastingdienst/Toeslagen geen aanvullende gegevens kan vinden in de eigen systemen of bij banken of kinderopvangorganisaties, dan zal de burger een redelijke termijn krijgen om zelf aanvullende gegevens aan te leveren, indien nodig. De persoonlijk zaakbehandelaar kan hierbij ondersteunen.
De leden van de fractie van de VVD merken op dat het voor veel ouders belangrijk is om te weten of zij op een «zwarte lijst» staan. Inmiddels zijn er een aantal ouders die de vraag hebben gesteld of zij op deze «zwarte lijst» staan? Wanneer krijgen ouders te horen of en waarom zij op de lijst staan. Moeten alle ouders dit actief vragen of gaat Belastingdienst/Toeslagen dit actief aan de ouders melden? Zo nee, waarom niet?
Ervan uitgaande dat deze leden met de zwarte lijst FSV of FSV-achtige systemen bedoelen: ik begrijp dat dit voor ouders belangrijk is. Ik kan ouders daar nog geen duidelijkheid over verschaffen, omdat FSV niet langer beschikbaar is. Ouders kunnen met deze vraag contact opnemen met het Serviceteam of een schriftelijk verzoek om dossierinzage indienen.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan te geven hoeveel tijd het proces van melden van ouders bij Belastingdienst/Toeslagen die menen onvoldoende geholpen te zijn tot een definitieve uitspraak over een mogelijke bijzondere tegemoetkoming richting de betreffende ouder kost.
Het prioriteringskader is nog onderwerp van gesprek met het ouderpanel. In beginsel wordt wie zich het eerst meldt het eerst behandeld. Wel wordt bekeken of, in overleg met de ouder, hiervan afgeweken kan worden als er ouders in zeer schrijnende situaties zijn, waarvan het evident is dat zij eerder geholpen dienen te worden.Als deze zomer de eerste dossiers behandeld zijn kan ik ouders meer inzicht geven in de doorlooptijd.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het klopt dat de vangnetbepaling bedoeld is om de schade te kunnen vergoeden, waarbij de hardheidstegemoetkoming ziet op het reeds betaalde bedrag van de eerdere beschikking. De hardheidstegemoetkoming ziet op het herstellen van de nadelige gevolgen van eerdere beschikkingen tot vaststelling of terugvordering die onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. Vaak is dit het bedrag dat, in het licht van de nieuwe jurisprudentie van de ABRvS van 23 oktober 2019 (waarbij het belang van het evenredigheidsbeginsel speelde), onterecht in het verleden van de belanghebbende is teruggevorderd. Bij AMvB kan worden bepaald in welke bijzondere, zeer schrijnende gevallen tot een bijzondere tegemoetkoming in de zin van de vangnetbepaling wordt overgegaan. Dit kan inderdaad ook gaan om een mogelijke hogere vergoeding voor ouders die reeds een hardheidstegemoetkoming hebben ontvangen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe wordt bepaald of een verzoek dat wordt gerekend onder de hardheidsregeling (artikel 49, tweede lid, Awir) ook gezien moet worden als een verzoek op grond van de vangnetbepaling (artikel 49a Awir). In dit kader vragen de leden van de fractie van de SP ook om te voorkomen dat belanghebbenden meerdere verzoeken moeten indienen.
Of een verzoek dient te worden gekwalificeerd als een verzoek tot toepassing van de hardheidsregeling of ook gezien moet worden als een verzoek tot toepassing van de vangnetbepaling hangt af van de inhoud van het verzoek en de in dat verzoek omschreven omstandigheden van het geval. Belastingdienst/Toeslagen zal zich proactief opstellen en zo nodig in overleg treden met de belanghebbende om te bepalen voor welke regeling hij in aanmerking zou kunnen komen. De persoonlijk zaakbehandelaarpersoonlijk zaakbehandelaar zal de gedupeerde ouder hierbij zoveel mogelijk helpen om met de ouders tot een passende oplossing te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Hierbij zal bijvoorbeeld ook in parallel gekeken worden naar de toepasbaarheid van de verschillende regelingen, zodat een ouder hier niet onnodig lang op hoeft te wachten.
1.6. Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering een organigram kan delen van de uitvoeringsorganisatie met de bijbehorende fte (per team).
Voor de crisisorganisatie zijn vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming financiële middelen vrijgemaakt waardoor de herstelwerkzaamheden beschreven in de kabinetsreactie op het interim-advies en het eindadvies van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) op een zorgvuldige en snelle wijze kunnen worden opgepakt en uitgevoerd. Het duurt in ieder geval tot en met 2021 voor de hersteloperatie afgerond is. We starten met de behandeling van de meest schrijnende gevallen die bij Belastingdienst/Toeslagen bekend zijn. Gedurende de herstelperiode zullen naar verwachting ongeveer 500 FTE ingezet worden. Deze doorlooptijd en het aantal FTE is gebaseerd op de omvang van de hersteloperatie zoals die op dit moment in beeld is gebracht. De noodzakelijke financiële middelen voor het eerste half jaar zijn inmiddels toegekend, conform de voorjaarsnotabesluitvorming.De organisatiestructuur is op hoofdlijnen toegelicht in de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën leiding geeft aan het Strategisch Crisisteam. Het Strategisch Crisisteam is een breed samengesteld team waar verschillende onderdelen van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Belastingdienst-Toeslagen aan deelnemen. Gezien dit DG-overstijgende karakter wordt het overleg voorgezeten door de secretaris-generaal van Financiën. Vanzelfsprekend neem ik deel aan dit overleg.
De leden van de fractie van het CDA zijn van mening dat er een omvangrijke organisatie opgebouwd wordt, maar dat kan ook niet anders gezien de omvang van de operatie. De regering geeft aan dat er een team Centrale Regie komt die de productiecapaciteit, de werkvoorraad en de kwaliteit regisseert. Deze leden zijn benieuwd op welke wijze wordt bijgehouden hoeveel verzoeken zijn binnengekomen, waarop die zagen, hoeveel er zijn afgehandeld, of sprake was van een CAF-zaak, van welke omstandigheden sprake was, etc.
Van ieder verzoek dat wordt ontvangen, maakt de Herstelorganisatie een werkopdracht aan in TVS (Toeslagen Verstrekkingen Systeem). Dit geldt zowel voor telefonische meldingen als schriftelijke meldingen. Er zijn verschillende werkopdrachten voor de verschillende processen waardoor het mogelijk is om in beeld te brengen op welk proces de melding betrekking heeft. Werkvoorraad inclusief instroom en afhandeling wordt op basis van deze werkopdrachten gemonitord. De registratie van de behandeling en de voortgang wordt met behulp van deze werkopdrachten door de persoonlijk zaakbehandelaar in TVS vastgelegd. De benodigde achtergrondinformatie, zoals in welke CAF-zaak de burger betrokken is, wordt aan de persoonlijk zaakbehandelaren beschikbaar gesteld. Op basis van deze informatie worden de ouders op de hoogte gesteld van de status van de behandeling van hun verzoeken.
De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar de verwachting van de regering dat de hersteloperatie naar verwachting twee jaar in beslag gaat nemen en geven aan dat het dan belangrijk is om tussentijds en na twee jaar te weten hoe ver de operatie gevorderd is. Deze leden vragen waarom verwacht wordt dat de operatie twee jaar in beslag gaat nemen, aangezien verzoeken voor een hardheidstegemoetkoming nog drieëneenhalf jaar kunnen worden ingediend en verzoeken tot herziening nog ruim vier jaar.
De hardheidstegemoetkoming ziet op reparatie van hardheid van het stelsel over de toeslagjaren waarvan sedert de laatste dag van het toeslagjaar inmiddels vijf jaar zijn verstreken. De verzoeken tot herziening hebben betrekking op de toeslagjaren waarvan sedert de laatste dag van het toeslagjaar nog géén vijf jaar zijn verstreken. Met de ruime termijnen wordt geborgd dat de burger in de voorkomende gevallen tijdig een beroep doet op herstel. Hij zal daarin actief worden ondersteund door zijn persoonlijke zaakbehandelaar. De herstelorganisatie is voorlopig ingericht voor de komende twee jaar om daarin het grootste gedeelte van het werk te kunnen uitvoeren. De burgers die zich daarna melden worden naar de huidige inschatting behandeld in de reguliere Toeslagenorganisatie, omdat de omvang van het werk naar verwachting dan sterk is verminderd.
De leden van de fractie van het CDA willen ook graag weten hoeveel mensen tot nu toe zijn aangetrokken voor de organisatie en hoeveel mensen op dit moment aan het werk zijn bij de nieuwe afdelingen die het herstel gaat doen. Zij vragen wanneer de afdelingen op volle sterkte zullen.
Op zit moment is in totaal 308 FTE werkzaam binnen de UHT. Hiervan bestaat 180 fte uit persoonlijk zaakbehandelaren. 70 FTE is op dit moment daadwerkelijk inzetbaar, de overige 110 fte wordt op dit moment geschoold om zo spoedig mogelijk inzetbaar te zijn. Het streven is dat de afdelingen op 1 september 2020 op volle sterkte zijn. We merken in de afgelopen periode wel dat we een kleine vertraging oplopen door Covid-19, waardoor het aannemen en scholen van medewerkers moeilijker is.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe het Ouderpanel en het Kindpanel wordt samengesteld, aan wie zij advies uitbrengen, welk mate van dwang uitgaat van deze adviezen en of zowel de adviezen als de reacties hierop openbaar worden gemaakt.
Sinds 20 mei is er voor gedupeerden van de kinderopvangtoeslag een apart panel voor ouders. In dit panel zitten ouders die zelf gedupeerd zijn. De ouders geven vanuit hun ervaring en perspectief – gevraagd én ongevraagd – advies aan mij en aan Belastingdienst/Toeslagen. Bijvoorbeeld over hoe we zaken moeten oplossen en hoe we zaken in de toekomst kunnen voorkomen om ouders zo goed mogelijk te kunnen ondersteunen in de hersteloperatie. En of wat we communiceren – via brieven en website bijvoorbeeld – helder is voor iedereen. Het panel is ook een klankbord voor mij en voor Belastingdienst/Toeslagen.
Het ouderpanel bestaat uit 12 ouders, afkomstig uit heel Nederland. Het panel vergadert elke 2 maanden (of vaker als dat nodig is). Het panel is volledig onafhankelijk en alle adviezen worden openbaar gemaakt. Ook onze reactie op deze adviezen zullen openbaar worden gemaakt.
De voorzitter vat de bijdrage van alle leden samen en legt die aan mij voor. Dat voorstel wordt vervolgens meegenomen in de aanpak van het herstel en wordt door mij openbaar gemaakt. De voorzitter moet er voor zorgen dat alle adviezen goed terechtkomen binnen Belastingdienst/Toeslagen. En hij bewaakt ook dat het ouderpanel een terugkoppeling krijgt over wat er met de adviezen gebeurt. De voorzitter evalueert 2 keer per jaar (in maart en september) met het panel hoe het ouderpanel functioneert. De ouders hebben zich aangemeld naar aanleiding van mijn oproep tijdens ouderbijeenkomsten en webinars.
Er komt een apart panel voor kinderen. In het kindpanel zitten kinderen die zelf gedupeerd zijn. Zij geven vanuit hun ervaring en perspectief – gevraagd én ongevraagd – advies aan mij en Toeslagen. Ook het kindpanel is een klankbord voor de mij en Toeslagen.
Bij de opzet van het kindpanel heeft ook de Kinderombudsman meegedacht over hoe we kinderen in deze leeftijd het beste hierbij kunnen betrekken.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering hoe de herstelorganisatie informatie zal inwinnen, welke systemen gaan worden gebruikt, of het hierbij ook gaat om de Fraudesignaleringsvoorziening en welke andere al dan niet ongrondwettelijke informatiesystemen hierbij worden gebruikt.
De UHT zal voor het uitvoeren van de werkzaamheden onder andere informatie inwinnen uit basisregistraties, het eigen Toeslagen Verstrekkingen Systeem en archiefsystemen. Er zal geen informatie uitgewonnen worden uit FSV of vergelijkbare informatiesystemen, tenzij het lopende onderzoek naar FSV aanleiding geeft om dat systeem ook te betrekken in de herbeoordeling.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de werknemers die bij de uitvoeringsorganisatie werkzaam zijn werden en worden geselecteerd.
Medewerkers van andere onderdelen binnen de Belastingdienst hebben zich vrijwillig aangemeld om bij de UHT te gaan werken. Hun ervaring bij andere onderdelen binnen de Belastingdienst spreekt in hun voordeel, ook al vergen de nieuwe werkzaamheden weer andere kwaliteiten, bijvoorbeeld inlevingsvermogen en empathisch vermogen. De medewerkers die ervoor hebben gekozen om bij de herstelorganisatie te komen werken, zijn intrinsiek gemotiveerd om gedupeerde ouders te helpen.
De leden van de fractie van de SP vragen aan wie de commissies verslag doen. In de instellingsbesluiten van de Commissie van Wijzen en de Commissie Aanvullende Schade is neergelegd dat zij hun bevindingen rapporteren aan Belastingdienst/Toeslagen. In het instellingsbesluit van de Bezwaarschriftenadviescommissie is neergelegd dat zij haar advies uitbrengt aan Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/toeslagen neemt met nakoming van deze bevindingen het uiteindelijke besluit. Dit zal onderdeel uitmaken van de Voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag.
De Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag zal de Staatssecretaris van Financiën en het Strategisch Crisisteam adviseren. Het Strategisch Crisisteam bestuurt de in de Kamerbrief van 27 februari jl. genoemde crisisorganisatie. Voorts geeft het Ouderpanel vanuit hun ervaringen en perspectief gevraagd en ongevraagd advies over de gang van zaken in de herstelorganisatie.
De leden van de fractie van de SP vragen met welke informatie de commissies werken.
De drie onafhankelijke commissies bepalen hun eigen werkwijze. Indien zij verzoeken om bepaalde informatie zal deze informatie met hen worden gedeeld, tenzij andere wet- en regelgeving zich hiertegen verzet (bijvoorbeeld op het gebied van privacy). Tot op heden is dat nog niet het geval geweest. Alle relevante dossiers zijn beschikbaar voor de commissies. De werkwijze van de commissies is in deze nota ook nader toegelicht.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe de samenstelling van de commissies tot stand is gekomen en of er een openbare procedure is geweest om de leden te werven. Indien er geen openbare procedure is geweest vragen deze leden of dit wel mag en waarom daarvoor is gekozen.
Een openbare procedure is niet vereist om leden voor commissies als de Commissie van Wijzen, de Bezwaarschriftenadviescommissie of de Commissie Aanvullende Schadevergoeding te werven. De leden zijn direct benaderd vanwege hun expertise waarbij is gestreefd naar een evenwichtige vertegenwoordiging. De commissies zijn onafhankelijk, werken zelfstandig en stellen hun eigen werkwijze vast.
Communicatie en begeleiding van gedupeerde ouders
De leden van de fractie van de VVD wijzen er op dat binnen de Belastingdienst veel verschillende teams worden ingezet om te werken aan het herstel van toeslagen. Zij vragen hoe wordt gewaarborgd dat hierdoor geen communicatieproblemen en verantwoordelijkheidsdiscussies gaan ontstaan.
Er is voor het herstellen van de kinderopvangtoeslag gekozen om beleid, uitvoering en control te beleggen binnen een crisisorganisatie. Binnen de crisisorganisatie is een crisisbureau ingericht wat expliciet tot taak heeft om beleid, uitvoering, control en communicatie met elkaar te verbinden. Deze structuur moet zeker stellen dat communicatieproblemen en verantwoordelijkheidsdiscussies zoveel mogelijk worden voorkomen.
De leden van de fracties VVD lezen dat elke ouder een eigen zaakbehandelaar toegewezen krijgt en vragen hoe wordt gewaarborgd dat er echt sprake is van een persoonlijk zaakbehandelaar.
Bij de start van een behandeling neemt de persoonlijke behandelaar telefonisch contact op met de ouder. Tijdens dit gesprek wordt het behandelproces, de contactvoorkeuren, contactfrequentie en contactgegevens besproken en ter bevestiging aan de ouder toegestuurd door middel van een brief of email. Tevens wordt in het systeem dat wordt gebruikt, de ouder gekoppeld aan de persoonlijk zaakbehandelaar en dat is voor de andere behandelaren zichtbaar.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe deze contactpersoon bereikbaar is voor de ouders.
De persoonlijke behandelaar is zowel telefonisch als via email bereikbaar voor ouders. Indien er tijdens het behandelproces behoefte is aan een meer persoonlijk contact dan kan er ook een afspraak middels videobellen worden gepland of een fysieke afspraak op één van de kantoren van de Belastingdienst of bij de ouder thuis. Dit gebeurt in onderling overleg.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel dossiers iedere zaakbehandelaar onder beheer heeft.
Een persoonlijke zaakbehandelaar heeft gemiddeld met 5 tot 10 ouders op hetzelfde moment contact.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke taken en verantwoordelijkheden een contactpersoon heeft.
De persoonlijk zaakbehandelaar zorgt ervoor dat de individuele situatie van de burger van begin tot eind behandeld wordt, dossiervragen worden behandeld, het proces en de resultaten van de herbeoordeling helder met de burger worden doorgenomen en dat eventuele vragen worden beantwoord.
De leden van de fractie van GroenLinks danken de regering voor het stroomschema. Zij vragen hoe ervoor wordt gezorgd dat ouders niet verdwalen in de bureaucratie en of zij ergens makkelijk kunnen zien of er van hen stappen worden verwacht.
De ouder wordt door zijn persoonlijke zaakbehandelaar actief ondersteund en geholpen. De landingspagina op www.toeslagen.nl (gedupeerden kinderopvangtoeslag) bevat actuele informatie en het ouderpanel vervult een adviserende rol. De gedupeerdenlijn (0800-2358358 – gratis) is beschikbaar voor telefonische assistentie.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar illustratie B uit de technische briefing. Hierin staat dat ouders deel zijn van een CAF-onderzoek, dat er waarschijnlijk niet vooringenomen is gehandeld en dat deze ouders zélf gaan vragen om een individuele beoordeling (slide 10). In de vierde slide wordt gesuggereerd dat bij een dergelijke situatie (overig CAF-onderzoek) het initiatief ligt bij de Belastingdienst. Deze leden willen graag weten hoe het precies zit.
Het initiatief ligt bij Belastingdienst/Toeslagen om deze ouders te informeren over hun situatie en de mogelijkheden. Ze hoeven dus niet zelf contact op te nemen. Als deze ouders een individuele beoordeling willen dienen ze dit vervolgens wel zelf aan te geven. Als de ouders geen contact opnemen voor een individuele beoordeling, nemen wij contact met hen op om ze opnieuw op die mogelijkheid te wijzen. Hiervoor is gekozen, omdat er ook ouders zijn die de beoordeling niet willen of zijn vertrokken zonder dat bekend is waarheen.
De leden van de fractie van de SP vernamen uit de technische briefing over het wetsvoorstel dat het boven tafel krijgen van verdwenen bewijsstukken een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en Belastingdienst/Toeslagen zou zijn. Deze leden zijn hierover zeer verbaasd omdat opnieuw de bewijslast bij ouders wordt gelegd. Zij vragen wat er gebeurt op het moment dat ouders én Belastingdienst/Toeslagen beide niet over noodzakelijke bewijsstukken beschikken en of ouders met deze werkwijze niet opnieuw schuldig bevonden zijn totdat zij kunnen bewijzen dat zij niets hebben misdaan. Ook de leden van de fractie van het CDA vragen hiernaar.
In eerste instantie neemt Belastingdienst/Toeslagen alle aanwezige informatie in de systemen als basis voor de individuele herbeoordeling. Mochten daar stukken ontbreken die essentieel zijn om de beoordeling te completeren, dan wordt de ouder gevraagd of deze nog informatie heeft. Als dat niet het geval is, dan zal Belastingdienst/Toeslagen zich inspannen om bij derden informatie op te vragen. Dan kunnen banken en kinderopvangorganisaties gevraagd worden of zij nog gegevens hebben die van belang kunnen zijn bij de onderbouwing van het recht op kinderopvangtoeslag. Het uitgangspunt is dat ruimhartig met de bewijslast wordt omgegaan met oog voor de menselijke maat en niet op zoek wordt gegaan naar het laatste ontbrekende document om het recht op toeslag vast te stellen. Het gaat hier om de aannemelijkheid van het recht op toeslag.
Bij een OG/S kwalificatie is het aan Belastingdienst/Toeslagen te stellen dat en te motiveren waarom het ontstaan van de terugvordering is te wijten aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner. Indien dit niet meer gemotiveerd kan worden dan moet dit in het voordeel van de ouder uitgelegd worden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan dat het wat hen betreft terecht is dat er ingezet wordt op de communicatie naar en begeleiding van gedupeerde ouders. Ondanks dat er ingezet wordt op een breed scala aan kanalen is het niettemin voorstelbaar dat er een groep ouders blijft die wel in aanmerking komt voor bepaalde regelingen maar niet de juiste kanalen weet te vinden. Deze leden vragen of de regering zich bewust is van dit gevaar en kan er een inschatting gemaakt worden van de grootte van deze groep.
Ik begrijp de zorgen van de leden van de fractie van de ChristenUnie en op dit moment bekijk ik de mogelijkheden voor het inrichten van een brede publiekscampagne om gedupeerde ouders die nog niet in beeld zijn te bereiken. Ook betrekken we onder meer gemeenten, BOiNK en de Ombudsman in dit proces.
Pilot met gemeenten
De leden van de fractie van de VVD hebben een aantal vragen gesteld met betrekking tot de hulp van gemeenten waaronder de opzet van de pilot, resultaten en vervolg.
Gedupeerde ouders hebben soms bredere hulp en ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid of schuldhulpverlening. Gemeenten kunnen deze hulp vanuit hun expertise bieden, staan dichter bij ouder en hebben vaak veel meer zicht op eventuele meervoudige problematiek. In april en mei heeft Belastingdienst/Toeslagen daarom samen met drie gemeenten een pilot doorlopen waarbij 47 ouders uit de CAF 11-groep gebeld zijn door Belastingdienst/Toeslagen met het aanbod om hen in contact te brengen met hun gemeenten om daar hulp te krijgen. Binnen de pilot is gekozen voor een proces waarbij Belastingdienst/Toeslagen de burger doorverbindt met de gemeente om een afspraak in te plannen.
Belastingdienst/Toeslagen en gemeenten kijken met een goed gevoel terug op deze pilot. Er is een stevige basis gelegd voor een vervolgaanpak, waarmee een de structurele samenwerking van gemeenten en VNG wordt vormgeven.
Naast het persoonlijk attenderen wordt ook brede communicatie ingezet om deze ouders te bereiken vanuit zowel Belastingdienst/Toeslagen als de gemeenten, VNG en andere stakeholders.
Ik zal u over de voortgang en de uitkomsten hiervan via de voortgangsrapportage op de hoogte houden.
1.7. Hardheid verleden en precendentwerking
De leden van de fractie van de VVD vragen te onderbouwen waarom bij de hardheidsregeling wordt gekozen voor een bedrag van € 1.500 (per berekeningsjaar) in plaats van het door de AUT geadviseerde bedrag van € 10.000.
De AUT sluit met de drempel van € 10.000 per berekeningsjaar aan bij de grens die sinds 2017 wordt gehanteerd voor de persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden. Tot 2017 was die grens echter € 1.500 per berekeningsjaar. Het kabinet vindt gezien de uitzonderlijke omstandigheden in dit geval de grens van € 10.000 te hoog, vooral voor ouders met een beperkte financiële armslag. Het kabinet kiest daarom voor een bedrag van € 1.500. Op deze manier waarborgt het kabinet ook dat gedupeerde ouders in kwetsbare groepen voor wie een lager bedrag even hard aankomt in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de een inschatting kan maken hoeveel meer ouders gebruik kunnen maken van de hardheidsregeling nu de drempel van € 10.000 verlaagd is naar € 1.500?
Het is nog niet bekend hoeveel personen gebruik gaan maken van de hardheidsregeling omdat dit gebeurt op basis van zelfmelden. Ongeveer 109.000 personen hebben te maken gehad met een met een nihilstelling van de kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500 in een toeslagjaar. Ongeveer 36.000 personen hebben te maken gehad met een nihilstelling kinderopvangtoeslag van ten minste € 1.500 waarbij het totaalbedrag aan nihilstellingen over alle toeslagjaren voor die persoon hoger is dan € 10.000. Een eerste analyse laat zien dat slechts een (klein) deel van deze personen met nihilstellingen te maken heeft gehad met de vastgestelde hardheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de regering ervoor gaat zorgdragen dat de meest schrijnende gevallen het eerste beoordeeld worden en op basis van welke criteria dit wordt bepaald.
Het prioriteringskader is nog onderwerp van gesprek met het ouderpanel. In beginsel wordt wie zich het eerst meldt het eerst behandeld. Wel wordt bekeken of, in overleg met de ouder, hiervan afgeweken kan worden als er ouders in zeer schrijnende situaties zijn, waarvan het evident is dat zij eerder geholpen dienen te worden.
De leden van de fractie van het CDA vragen of ouders ook een verzoek kunnen indienen wanneer het te herziene besluit minder dan € 1.500 bedraagt, bijvoorbeeld omdat vrij vroeg in het jaar de toeslag is stopgezet, maar de vervolgschade in dat jaar boven de drempel ligt. Indien dit niet het geval is en er is sprake van een jaar dat boven de drempel uitkomt en een jaar dat onder de drempel uitkomt, vragen deze leden wat dit dan betekent voor de eventueel te vergoeden vervolgschade.
De hardheidstegemoetkoming wordt ingevolge het voorgestelde artikel 49, vijfde lid, Awir alleen gegeven in situaties waarin het verzoek betrekking heeft op een of meer beschikkingen tot vaststelling of tot terugvordering die in totaal hebben geleid tot een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar. Indien dus een herzien besluit of herziene besluiten per berekeningsjaar minder dan € 1.500 bedragen, kan voor dat berekeningsjaar de hardheidsregeling niet worden toegepast. Onder omstandigheden kan een beroep worden gedaan op de vangnetbepaling om in aanmerking te komen voor een bijzondere tegemoetkoming in zeer schrijnende situaties. Ten aanzien van de vangnetbepaling geldt geen grens van een terug te vorderen bedrag van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar.
De leden van de fractie van D66 vragen om nader in te gaan op het risico van precedentwerking en opmerkingen over het beginsel van formele rechtskracht zoals onder andere geschetst door de Raad van State.
In het Nader Rapport bij het wetsvoorstel heeft het kabinet aangegeven dat het advies van de Raad van State is overgenomen om in de memorie van toelichting aandacht te besteden aan de formele rechtskracht die met de voorgestelde hardheidsregeling wordt doorkruist en de precedentwerking die dat kan hebben. Daartoe is paragraaf 1.7 («Hardheid verleden en precedentwerking») van de memorie van toelichting aangevuld. Het kabinet geeft daar onder meer aan dat in toekomstige hardheidsgevallen op aanpalende gebieden mogelijk verwezen zal worden naar deze hardheidsregeling, waarbij ook gekeken zal worden naar de gekozen grens van € 1.500. Maar nogmaals, het kabinet beoogt met deze hardheidsregeling geen precedent te scheppen. De hardheidsregeling betreft een zeer uitzonderlijke regeling die gerechtvaardigd wordt geacht op grond van uitzonderlijke omstandigheden. Mede op grond van het legaliteitsbeginsel kan een dergelijke regeling alleen worden vormgegeven via een wet in formele zin, dus door tussenkomst van de Staten-Generaal. Het risico van precedentwerking is ook gering gegeven de uitzonderlijkheid van de situatie.
De leden van de fractie van D66 hebben eerder gevraagd waarom de grens voor een persoonlijke betalingsregeling eerder van € 1.500 is verhoogd naar € 10.000. Het antwoord van de regering was dat dit is gebeurd vanwege een tekort aan uitvoeringscapaciteit en naar aanleiding van een reorganisatie van het proces. Deze leden vragen om dit nader toe te lichten. Zij vragen wat het verschil in de benodigde uitvoering is bij een grens voor een persoonlijke betalingsregeling van € 1.500 en € 10.000.
De grens van € 10.000,- werd gehanteerd om te bepalen of er bij een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling beoordeeld moest worden of de terugvordering(en) te wijten waren aan opzet dan wel grove schuld van de aanvrager. Indien dat het geval was, dan kon geen persoonlijke betalingsregeling getroffen worden. Deze beoordeling is veel werk. Het verhogen van deze grens, leidde er toe dat er bij minder verzoeken beoordeeld hoefde te worden of er sprake was van opzet of grove schuld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welk deel van de ouders inmiddels zijn eigen dossier heeft ontvangen. Voorts vragen zij in welk tempo de rest volgt, zodra deze wet wordt aangenomen.
Op dit moment hebben 41 ouders hun eigen dossier ontvangen. Dat zijn er 19 in december 2019 en de overige 22 ouders op respectievelijk 17 januari en 1 maart 2020. De datum waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde zal medio juni zijn afgerond waarna een planning opgesteld kan worden. We betrekken de Nationale ombudsman bij dit proces en stemmen af of het voorgenomen proces in het belang van de ouders is.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe voorkomen kan worden dat de hardheidsregeling een precedent gaat vormen voor toekomstige hardheidsgevallen op aanpalende gebieden. De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe groot de kans wordt geacht dat dit wetsvoorstel gaat leiden tot precedentwerking op andere terreinen en of kan worden beschreven wat er in dat geval zou gebeuren.
Het kabinet onderkent dat in toekomstige hardheidsgevallen op aanpalende gebieden mogelijk verwezen zal worden naar deze hardheidsregeling, waarbij ook gekeken zal worden naar de gekozen grens van € 1.500. Het kabinet beoogt echter met deze hardheidsregeling geen precedent te scheppen. De hardheidsregeling betreft een zeer uitzonderlijke regeling die gerechtvaardigd wordt geacht op grond van de uitzonderlijke omstandigheden waarvan de hardheidsregeling het gevolg is. In dat licht is het kabinet van oordeel dat, mede op grond van het legaliteitsbeginsel, een dergelijke regeling alleen kan worden vormgegeven via een wet in formele zin en het risico van precedentwerking ook gering is gegeven de uitzonderlijkheid van de situatie. Hiermee wordt gewaarborgd dat alleen de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk tot een dergelijke regeling kunnen besluiten. Dit betreft een besluit waarmee een inbreuk wordt gemaakt op voornoemde vijfjaarstermijn en op de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Verder brengen de verschillende voorwaarden van de hardheidsregeling met zich dat het mogelijke uitstralingseffect nader wordt ingedamd. Het betreft hier immers een regeling die alleen mogelijk is ingeval de betrokken Ministers van oordeel zijn dat sprake is van onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem, welke onbillijkheden zodanig zijn dat het overduidelijk onredelijk is deze voor rekening van de belanghebbende te laten. Deze voorwaarde benadrukt de bijzondere situatie en dat de betrokken Ministers niet aan elke onbillijkheid en onredelijkheid tegemoet kunnen komen. Een ruimere vorm van tegemoetkomen is niet mogelijk en ook niet wenselijk. Verder worden met de voorgestelde hardheidsregeling de oude beschikkingen tot vaststelling of tot terugvordering niet herzien en blijven deze derhalve in stand. De hardheidstegemoetkoming betreft een geldelijke tegemoetkoming. Ook het feit dat de bevoegdheid tot het toekennen van de hardheidstegemoetkoming een bevoegdheid is van de Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat en niet is geattribueerd aan Belastingdienst/Toeslagen, geeft weer dat hier sprake is van een uitzonderlijke regeling. Het voorgaande geldt mutatis mutandis ook met betrekking tot de andere herstelregelingen van het wetsvoorstel.
2. Uitbreiding hardheidsclausule
De leden van de fractie van D66 vragen om een inschatting hoe vaak de hardheidsclausule zal worden toegepast.
De voorgestelde algemene hardheidsclausule geeft de mogelijkheid om in toekomstige gevallen of groepen van gevallen bij de uitvoering van de toeslagen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die niet binnen de bestaande wet- en regelgeving, waaronder het evenredigheidsbeginsel, kunnen worden opgelost. Het gaat hierbij om situaties waarin de toepassing van de toeslagwetgeving tot een gevolg leidt dat de wetgever had voorkomen als hij dit bij het maken van de wet had voorzien. Uit de aard der zaak valt lastig in te schatten hoe vaak dergelijke onvoorziene evidente onbillijkheden zich zullen voordoen. Zeker naarmate de toeslagwetgeving zelf, met de aangekondigde en deels effectief al in werking getreden aanpassingen, meer maatwerk mogelijk maakt, zal toepassing van de hardheidsclausule vermoedelijk alleen nog in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Het kabinet neemt daarom richting de toekomst verdere stappen om het toeslagenstelsel te verbeteren en verbeteringen en alternatieven door te voeren op weg naar een beter en menselijker systeem.
De leden van de fractie van D66 vragen of de discretionaire bevoegdheid van de Minister van Financiën met betrekking tot de beoordeling van verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule moet worden verbreed en wie primair verantwoordelijk is voor toepassing van de hardheidsclausule. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat de besluiten en de toepassing van de hardheidsclausule in één hand zouden horen te liggen, net zoals bij andere ministeries het geval is.
De Awir en de bijbehorende inkomensafhankelijke regelingen raken meerdere ministeries. Dan is het zorgvuldig dat de betrokken Minister meebeslist op de toepassing van de hardheidsclausule en de beleidsregels. De gezamenlijke uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen houdt een gedeelde ministeriële verantwoordelijkheid voor die regelingen in. Daarbij speelt ook een rol dat beleidsaspecten de uitvoering kunnen raken en de wijze van uitvoering weer beleidsmatige consequenties kan hebben. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane krijgt daarom op basis van dit wetsvoorstel de bevoegdheid om in overeenstemming met de bewindspersonen van andere departementen die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard. De discretionaire bevoegdheid hoeft hiervoor niet te worden uitgebreid.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen met betrekking tot de constatering bij de voorgestelde hardheidsclausule dat niet aan elke onbillijkheid en onredelijkheid tegemoet kan worden gekomen of sprake is van een arbitraire kwalificatie die tot een arbitraire beoordeling kan leiden. Daarbij vragen zij hoe deze kwalificatie kan worden hardgemaakt en aan welke voorwaarden precies moet worden voldaan. In dit kader vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de hardheidsclausule ook toegankelijk is voor mensen die geen juridische expertise hebben.
Bij de beoordeling van een hardheidsclausuleverzoek wordt gekeken of in de betreffende situatie sprake is van een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wetgeving en de daarop berustende bepalingen had voorzien. Het gaat dus om niet voorziene en niet beoogde gevolgen van de wetgeving. Voor het verzoek is het voldoende dat de belanghebbende zijn situatie toelicht en aangeeft hierbij een beroep op de hardheidsclausule te doen. Het is niet nodig om de situatie volledig met wetsartikelen en bijbehorende parlementaire geschiedenis te onderbouwen. Bij de beoordeling van het verzoek zal worden onderzocht of en in hoeverre sprake is van onvoorziene en niet beoogde gevolgen van de wetgeving.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom de Minister van Financiën niet wordt belast met de uitvoering van de Awir die dat dan mandateert aan de Belastingdienst. Dat de voorgestelde bevoegheid door de Minister van Financiën in overeenstemming met de andere Ministers die het aangaat kan worden uitgeoefend, hangt samen met de gezamenlijke ministeriële verantwoordelijkheid. De gezamenlijke uitvoering van inkomensafhankelijke regelingen houdt een gedeelde ministeriële verantwoordelijkheid voor die regelingen in. Daarbij speelt ook een rol dat beleidsaspecten de uitvoering kunnen raken en de wijze van uitvoering weer beleidsmatige consequenties kan hebben. Gezien de samenhang tussen beleid en uitvoering is een gezamenlijke ministeriële verantwoordelijkheid gewenst. In dat kader is het minder passend om direct de uitvoering van de Awir alleen bij de Minister van Financiën te leggen.
2.1. Beschrijving hardheidsclausule
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de algemene hardheidsclausule wordt afgebakend en wanneer de regeling met de Kamer wordt gedeeld. De hardheidsclausule ziet op een wettelijke bevoegdheid tot het vormen van een beleidsregel ten aanzien van bepaalde gevallen of groepen van gevallen om tegemoet te kunnen komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van de Awir, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen. De bevoegdheid inzake de hardheidsclausule is daarmee in de wet afgebakend. De op grond van de hardheidsclausule te vormen beleidsregels worden gepubliceerd in de Staatscourant en met de Kamer gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen inzake de belangenafwegingsbepaling (artikel 13b, eerste lid, Awir) aan te geven wat rechtstreeks betrokken belangen zijn. De rechtstreeks betrokken belangen zijn de individuele belangen van de belanghebbende die in een causaal verband staan met de betreffende beschikking. Gezien de aard van de beschikking zullen dit met name financiële belangen zijn.
De leden van de fractie van het CDA vragen of inzake de belangenafwegingsbepaling kan worden aangegeven wanneer van maatwerk in ieder geval sprake moet zijn, of dat alleen bij beschikkingen tot een terug te betalen bedrag is, of bij beschikkingen vanaf een bepaald bedrag, of alleen wanneer de toeslaggerechtigde zich meldt. Zoals het kabinet heeft weergegeven in de memorie van toelichtig geven de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die gecodificeerd zijn in de Awb een opdracht tot maatwerk in bepaalde gevallen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval wordt bepaald of maatwerk geboden dient te worden. Maatwerk is niet per definitie alleen aan de orde vanaf een bepaald bedrag of wanneer de toeslaggerechtigde zich meldt. De normen die volgen uit het zorgvuldigheidsbeginsel brengen bijvoorbeeld met zich dat in bepaalde situaties een proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen wordt gevergd. Bijvoorbeeld bij voorgenomen hoge terugvorderingen kan een proactieve houding gewenst zijn waarbij Belastingdienst/Toeslagen zelf contact opneemt met de belanghebbende om alle relevante feiten en omstandigheden te verkrijgen die van belang kunnen zijn bij het vaststellen van een beschikking. Het kabinet beoogt dus een zorgvuldige en proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen waarbij wordt gestreefd naar meer maatwerk en praktische rechtsbescherming.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er een reden is dat de huidige hardheidsclausule is opgenomen in het voorgestelde tweede lid, aangezien gevallen met een te hoog vermogen nu ook gewoon onder de algemene hardheidsclausule kunnen vallen.
In feite is het voorgestelde tweede lid een lex specialis ten opzichte van het voorgestelde eerste lid. Ter zake van onbillijkheden van overwegende aard die zich met betrekking tot de toepassing van de in het tweede lid genoemde wetsbepalingen mochten voordoen kan alleen een tegemoetkoming plaatsvinden via een ministeriële regeling. Met betrekking tot gevallen die onder het voorgestelde eerste lid vallen kunnen beleidsregels worden gegeven. Ten aanzien van de in het tweede lid genoemde wetsbepalingen is het naar het oordeel van het kabinet gewenst de huidige systematiek met een ministeriële regeling te handhaven.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre de problemen bij de kinderopvangtoeslag van de afgelopen jaren waren voorkomen als de voorgestelde hardheidsclausule had bestaan. De hardheidsclausule biedt een mogelijkheid om voor onbillijkheden van overwegende aard een oplossing te vinden. Vanuit dit oogpunt had de hardheidsclausule kunnen bijdragen aan een oplossing, echter het is achteraf moeilijk te zeggen in hoeverre de hardheidsclausule voldoende soelaas zou hebben geboden.
2.2. Hardheidsclausule in de praktijk
De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat er gebeurt als een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule wordt afgewezen en of in dat geval niet rechtsmiddelen zoals bezwaar en beroep open zouden moeten staan. Ook vragen zij waarom er bij toeslagen nog geen algemene hardheidsclausule – vergelijkbaar met de hardheidsclausule ten aanzien van de belastingwetgeving – bestaat. Verder vragen zij of een oordeel over de hardheidsclausule normaliter wel kan worden getoetst door de rechter. Ook vragen de leden van de fractie van de VVD of in de afwijzing duidelijk wordt onderbouwd waaruit blijkt dat evident geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.
Bij de invoering van de Awir is besloten om geen algemene hardheidsclausule te introduceren. Een van de redenen was dat de Awir eenheid van begrippen en uitvoering beoogde en daarbij in principe geen ruimte was voor bepalingen die uitzonderingen mogelijk maken. Dit zou afbreuk doen aan de eenheid die met de wet wordt nagestreefd. Een andere reden was dat de Raad voor de Rechtspraak had aangegeven dat het opnemen van een algemene hardheidsclausule in de Awir een bron van conflicten kan zijn en om die reden aanleiding kan zijn tot een veelvuldig beroep op de bestuursrechter. Dit speelt niet bij de fiscale hardheidsclausule, omdat in het gesloten fiscale stelsel geen bezwaar of beroep mogelijk is tegen een dergelijk verzoek.
Met de invoering van de beoogde hardheidsclausule voor toeslagen ontvangt de belanghebbende een brief waarin gemotiveerd wordt aangegeven of en waarom het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule wordt toegewezen of afgewezen. Bij een afwijzing zal in de brief duidelijk worden toegelicht waarom er geen sprake is van onbedoelde en onvoorziene gevolgen van de wetgeving. Hiertegen kan niet in bezwaar en beroep worden gegaan, omdat sprake is van een bevoegdheid die nauw samenhangt met beleidsmatige oordelen over de vormgeving van de wet- en regelgeving (artikel 8:3 Awb). Tegen de reguliere beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen staat uiteraard wel bezwaar en beroep open, waarbij geen of niet voldoende toepassing van een begunstigende beleidsregel door middel van bezwaar en beroep tegen een individuele beschikking aan de orde kan worden gesteld.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel mensen op dit moment nog in afwachting zijn van hun dossier. Deze leden erkennen dat het verzamelen van de documenten en het weglakken voor gegevens van anderen veel tijd kost, maar vragen wanneer deze mensen hun dossier tegemoet kunnen zien.
Het aantal mensen dat nog wacht op hun dossier bedraagt 620. De datum waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde zal medio juni zijn afgerond waarna een planning opgesteld kan worden. We betrekken de Nationale ombudsman bij dit proces en stemmen af of het voorgenomen proces in het belang van de ouders is.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke documenten allemaal worden meegenomen in het dossier. Zij vragen ook indien mocht blijken dat er een onvolledig dossier met een ouder is gedeeld hoe dan met dit soort situatie wordt omgegaan.
Alle documenten van de betreffende burger die in de systemen beschikbaar zijn, kunnen door de betreffende burger ingezien worden. Als blijkt dat er zaken ontbreken, gaan de medewerkers van de Herstelorganisatie daarover in gesprek met de ouder.
De leden van de fractie van de VVD vragen bij hoeveel van de ouders die reeds hun dossier hebben ontvangen is gebleken dat het dossier niet volledig was.
Mij is nog niet bekend hoeveel ouders een dergelijk signaal afgeven. De persoonlijk zaakbehandelaar zal indien van toepassing met de burger kijken of stukken nog kunnen worden getraceerd. Er zal ruimhartig worden omgegaan met het ontbreken van stukken. In de beantwoording is verder ingegaan op de wijze waarop we dit vormgeven.
De leden van de fractie van het CDA vragen over het verschil in formulering tussen de tekst van het voorgestelde artikel 13b Awir en artikel 3:2 Awb (bedoeld zal zijn artikel 3:4 Awb). Het kabinet kan aangeven dat het voorgestelde artikel 13b Awir qua doel en strekking volledig overeenkomt met artikel 3:4 Awb. Er is niet beoogd om de reikwijdte van artikel 3.4 Awb te beperken.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen hoe het parlement kan worden geïnformeerd over toegekende hardheidsclausuleverzoeken.
Wanneer na overleg met de relevante beleidsdepartementen wordt besloten een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule toe te wijzen, zullen beleidsregels worden opgesteld om dit beleid kenbaar te maken. De betreffende beleidsbesluiten worden gepubliceerd in de Staatscourant en gedeeld met de Kamer.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het niet beter zou zijn dat de hardheidsclausule ook in individuele gevallen kan worden toegepast (door het bestuursorgaan dat de individuele besluiten neemt) en of het onderhavige wetsvoorstel hierop kan worden geamendeerd, en zo ja, hoe.
De voorgestelde hardheidsclausule in de Awir kan ook in individuele gevallen worden toegepast. Een toeslaggerechtigde die meent dat in zijn situatie bij de uitvoering van toeslagregelgeving sprake is van een onvoorziene onbillijkheid van overwegende aard kan een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule indienen. Indien het verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule wordt gericht aan Belastingdienst/Toeslagen zal deze dit verzoek doorsturen naar het Ministerie van Financiën. Ingeval een toeslaggerechtigde een bezwaarschrift indient tegen een voor hem niet voldoende positieve toeslagbeschikking, kan hij in datzelfde bezwaarschrift ook een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule opnemen. Ook dit verzoek zal worden doorgeleid naar het Ministerie van Financiën. Een geslaagd beroep op de hardheidsclausule zal steeds de vorm van een (beleids)regel krijgen. In beginsel zal bij een voorgelegde hardheid de gekozen oplossing in een beleidsbesluit worden gepubliceerd. Deze nieuwe beleidsregel zal dan door Belastingdienst/Toeslagen uiteraard in beginsel ook in het voorgelegde geval worden toegepast. Ten aanzien van de hardheidsclausule in de Awir is door het kabinet bewust gekozen om de bevoegdheid bij de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, te beleggen. Bij deze keuze heeft de eenheid van beleid, een onafhankelijk oordeel over de gewenste gevolgen en toepassing van de wet en de uitvoerbaarheid een belangrijke rol gespeeld. Het kabinet ziet geen reden het onderhavige wetsvoorstel op dit punt te amenderen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet kan bevestigen dat het evenredigheidsbeginsel geen inbreuk is in het systeem maar een ventiel om onrecht te vermijden.
Met deze leden is het kabinet het eens dat het evenredigheidsbeginsel geen inbreuk kan vormen op het systeem. Het evenredigheidsbeginsel is namelijk onderdeel van het systeem. Het evenredigheidsbeginsel is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur welke is verankerd in de Awb en heeft tot doel te verzekeren dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn met de te dienen doelen van dat besluit. Om te benadrukken dat met betrekking tot de in het kader van de toeslagregelgeving te nemen beschikkingen de afweging van belangen en de rol van het evenredigheidsbeginsel zeer belangrijk zijn, bevat het wetsvoorstel een bepaling voor de Awir die inhoudelijk aansluit bij een bepaling in de Awb die dat regelt.
3. Verbeteren menselijke maat in perspectief
De leden van de fractie van de VVD vragen of de maatregelen die zijn beschreven in de begeleidende brief17 bij het onderhavige wetsvoorstel de enige maatregelen zijn om de praktische rechtsbescherming te verbeteren en of het kabinet deze voldoende acht. Daarnaast vragen deze leden wanneer de geschetste maatregelen worden vormgegeven en in welk wetsvoorstel die zullen worden verwerkt. Door het onderhavige wetsvoorstel wil ik zoveel mogelijk recht doen aan het leed van de getroffen ouders, maar ik besef dat daarvoor meer nodig is. Richting de toekomst neemt het kabinet daarom verdere stappen om het toeslagenstelsel te verbeteren, waaronder nog meer maatregelen ter verbetering van de praktische rechtsbescherming. De in de genoemde brief beschreven maatregelen, zoals de wettelijke verankering van de praktische rechtsbescherming en het leveren van maatwerk, de mogelijkheid voor belanghebbenden om voorafgaand aan een beschikking een reactie te kunnen geven, wettelijke waarborgen bij het opvragen van informatie bij belanghebbenden waarmee de gewenste zorgvuldige en proactieve houding van Belastingdienst/Toeslagen wordt benadrukt, een meer zorgvuldige vormgeving van het aanmaningsproces en meer praktische rechtsbescherming, maatwerk en zorgvuldigheid bij het opleggen van vergrijpboetes, alsmede het voorkomen van schrijnende gevallen als gevolg van partnerschap zijn in de visie van het kabinet een omvangrijk pakket aan maatregelen ter verbetering van deze praktische rechtsbescherming.
Praktische rechtsbescherming vindt het kabinet juist in toeslagzaken erg belangrijk. Het gaat daarbij niet alleen om het juridische kader van rechtsbescherming. Voor een groot deel wordt deze bepaald door de uitvoering die in de praktijk aan dat juridische kader wordt gegeven. Ook op het vlak van de uitvoering beoogt het kabinet een verbeteringsslag te maken die ten goede komt aan de praktische rechtsbescherming. Met de hiervoor geschetste wetswijzigingen waaraan op dit moment nog wordt gewerkt, in combinatie met de beoogde verbeteringen in de dienstverlening meent het kabinet een belangrijke stap te zetten in de verbetering van de praktische rechtsbescherming van belanghebbenden.
Naast de beschreven maatregelen zet het kabinet breed in op verbetering en vernieuwing van het toeslagenstelsel, zoals eveneens in de begeleidende brief18 bij onderhavig wetsvoorstel genoemd en in de brief van 30 april 202019 als wenkend perspectief uitgebreider beschreven. Het kabinet beoogt om de beschreven maatregelen ter verbetering van de praktische rechtsbescherming in het wetsvoorstel op te nemen dat als onderdeel van het pakket Belastingplan 2021 op Prinsjesdag bij uw Kamer zal worden ingediend. Deze wijzigingen zullen worden vormgegeven als wijzigingen op de Awir.
De leden van de fractie van de VVD geven aan al langer zorgen te hebben over het huidige toeslagenstelsel en spreken hun waardering uit over de ambitie van het kabinet om nog dit jaar een contourennota en routekaart naar de Kamer te sturen. Wel vragen deze leden op welke manier de Kamer hierbij betrokken wordt en of er een nadere duiding kan worden gegeven over wanneer de Kamer wordt geïnformeerd. Allereerst deelt het kabinet de zorgen van de VVD over het huidige toeslagenstelsel. In de contourennota worden daarom de mogelijkheden voor een alternatief stelsel geschetst en in de routekaart wordt aangegeven welke tussenstappen en maatregelen er kunnen worden genomen op weg naar een wenkend perspectief. Ondanks dat het kabinet voornemens is om zowel de contourennota als de routekaart nog dit jaar aan de Kamer aan te bieden, betekent dit niet dat er hierover dan direct besluitvorming plaatsvindt. De besluitvorming zal pas daarna plaatsvinden en waarschijnlijk een proces van meerdere jaren zijn. De Kamer wordt hier via het reguliere proces om zorgvuldigheid en ordentelijke besluitvorming ook in samenspraak met uw Kamer te betrachten bij betrokken.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet het noodzakelijk acht om een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te richten om zo de rechten van de belastingbetaler beter te beschermen. Het wordt niet noodzakelijk geacht om een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te richten omdat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd en in Nederland reeds veel aandacht is besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant. Ik verwijs in dit kader naar de beantwoording van vragen 2, 3, en 4 gesteld door het lid Lodders.20 Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het zinvoller om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat.
De leden van de fractie van de SP stellen dat de regering zich bewust of onbewust door de AUT op een bestuursrechtelijk juridisch spoor heeft laten zetten, waardoor nu juist de menselijke maat verdwijnt. Zij concluderen dat nog steeds getoetst wordt aan de hand van een reeks criteria, waarop gedupeerden afgewezen worden voor de door de AUT opgestelde en door de regering overgenomen compensatieregeling en verzocht wordt om bezwaar aan te tekenen. Deze leden vragen de regering waarom, terwijl in dit wetsvoorstel dikwijls over de menselijke maat wordt gesproken, alsnog een enorme juridisering plaatsvindt en mensen alsnog worden afgewezen als zij aan één van vijf criteria van de AUT niet voldoen en hierdoor niet voor compensatie in aanmerking komen. Tevens vragen deze leden welke motivatie de regering heeft om het burgers opnieuw zo moeilijk te maken om hun recht te halen, terwijl zij toegezegd heeft ruimhartig om te gaan met deze zaken?
Op de door de leden genoemde toetsing aan de criteria voor de compensatieregeling die inmiddels bij een aantal CAF-onderzoeken – op onderzoeksniveau – heeft plaatsgevonden en op de mogelijkheden die gedupeerden nog hebben voor een beoordeling op individueel niveau, ben ik in het voorgaande al uitgebreid ingegaan. Van een afwijzing van ouders op basis van een te strikte toepassing van de criteria is dus geen sprake.
In het voorgaande is verder ook al aangegeven dat alles in het werk wordt gesteld om in overleg met de gedupeerde ouders tot passende oplossingen te komen en juridische procedures zo veel mogelijk te voorkomen. Dit neemt niet weg dat voor uitbetalingen door de overheid een adequate juridische basis vereist is, zeker bij een omvangrijke hersteloperatie als deze. Hierin zullen de kaders moeten worden aangegeven – welke onbillijkheden komen voor welke herstel of welke compensatie in aanmerking – waarbij door de grote verscheidenheid aan gevallen een zekere categorisering onvermijdelijk is. Dit dient zorgvuldig te gebeuren, ook om ongewenste precedentwerking te voorkomen. Tevens hoort hierbij een toetsing of aan de voorwaarden voor een herstelmaatregel wordt voldaan. Tot slot is het van groot belang dat ouders die het niet eens zijn met het oordeel, rechtsbescherming kunnen krijgen tegen dat oordeel. Tevens zullen de ouders te allen tijde door een persoonlijk zaakbehandelaar worden begeleid om hier hun weg te vinden.
De leden van de fractie van de SP vinden het een hele erkenning dat de menselijke maat in het verleden niet heeft gegolden. Zij vragen de regering een overzicht van rechtszaken die nog lopen tussen toeslaggerechtigden en de Belastingdienst. Tevens vragen zij waar in het proces (beroep, bezwaar, hoger beroep, ABRvS) deze zaken zich bevinden. Deze leden vragen voorts hoeveel zaken gerelateerd aan de kinderopvangtoeslag er nog onder de rechter liggen en waar dus nog geen uitspraak over is gedaan?
Op dit moment zijn er ruim 200 procedures over de kinderopvangtoeslag gaande. Daarvan zijn er ruim 40 procedures bij de ABRvS. Er zijn ruim 2.100 bezwaren kinderopvangtoeslag onderhanden bij Belastingdienst/Toeslagen. Het aantal toeslaggerechtigden voor de kinderopvangtoeslag is op dit moment ruim 600.000.
De leden van de fractie van de SP vragen Belastingdienst/Toeslagen het hoger beroep bij de ABRvs vanwege vragen over wat openbaar kan worden uit een persoonsdossier, te staken.
Belastingdienst/Toeslagen heeft met inzet van de Landsadvocaat hoger beroep ingesteld bij de ABRvS tegen een oordeel van de rechtbank Rotterdam dat Belastingdienst/Toeslagen het volledige dossier over het onderzoek bij een gastouderbureau moet verstrekken aan een vraagouder. De leden van de fractie van de SP geven aan dat het een verkeerd signaal afgeeft dat de ouder opnieuw moet procederen tegen Belastingdienst/Toeslagen. In het verstrekte dossier zijn gelakt gegevens van persoonlijke aard, zoals namen, BSN-nummers, functies, adresgegevens en contactgegevens of bedrijfsgegevens die tot individuele personen of bedrijven te herleiden zijn. Het is aan de ABRvS om te oordelen of deze gegevens terecht zijn gelakt. Ook is het aan de ABRvS om te oordelen of het verstrekte dossier volledig is. Daar gaat Belastingdienst/Toeslagen vooralsnog wel van uit, maar door de onbepaaldheid van de opdracht van de rechtbank is niet duidelijk wat nu precies moet worden verstrekt. Het oordeel van de ABRvS in deze zaak is dus ook van belang voor andere ouders.
3.1. Wettelijke trajecten om de menselijke maat te vergroten
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de verwachte impact is op de andere toeslagen door het onderhavige wetsvoorstel en het besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Op dit moment zien de compensatieregeling, de hardheidsregeling en de vangnetbepaling alleen op de kinderopvangtoeslag. De uitbreiding van de hardheidsclausule om tegemoet te komen aan die gevallen waarin de toepassing van wet- en regelgeving leidt tot niet voorziene en niet beoogde gevolgen in de toekomst geldt daarentegen voor alle toeslagen. In de CAF-zaken die zijn onderzocht zijn vijf zaken die niet (alleen) op de kinderopvangtoeslag zien. Ik bezie momenteel welke oplossing daarvoor passend is.
Wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen
De leden van de fractie van het CDA vragen in welk wetsvoorstel wordt geregeld dat partnerschap voor de zorgtoeslag niet langer met terugwerkende kracht ontstaat en waarom terugwerkende kracht alleen voor de zorgtoeslag wordt weggenomen. Het afschaffen van de terugwerkende kracht van het in aanmerking nemen van partnerschap wordt als maatregel opgenomen in het wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen (Belastingplanpakket 2021). Daarmee wordt uitvoering gegeven aan één van de voorgestelde maatregelen uit IBO Toeslagen.21
De leden van de fractie van de VVD vragen om toe te lichten in welke situaties en bij welke meldingen er werd teruggevorderd als partnerschap met terugwerkende kracht ontstond en hoe dit met de nagestreefde afschaffing van die terugwerkende kracht gaat. Voorts vragen zij wanneer dit streven praktijk wordt. Onder de huidige wetgeving ontstaat bedoelde terugwerkende kracht op het moment dat twee personen die met ingang van een bepaalde datum in een berekeningsjaar in de basisregistratie personen (hierna: BRP) op hetzelfde woonadres staan ingeschreven – bijvoorbeeld op 1 maart – na die datum ook voldoen aan één van de (aanvullende) wettelijke voorwaarden voor partnerschap. Het gaat dan bijvoorbeeld om een huwelijk22 of de geboorte van een kind, bijvoorbeeld op 30 december.23 Een huwelijk of de geboorte van een kind wordt geregistreerd in de BRP. Belastingdienst/Toeslagen verwerkt de registratie geautomatiseerd. Dit leidt er in de systemen van Belastingdienst/Toeslagen toe dat het partnerschap in het betreffende berekeningsjaar dan met terugwerkende kracht in aanmerking wordt genomen vanaf de datum van inschrijving op hetzelfde woonadres (bijvoorbeeld de genoemde datum van 1 maart). Dan wordt automatisch bijvoorbeeld voor de zorgtoeslag de grondslag herberekend, wat gevolgen kan hebben voor de hoogte van de zorgtoeslag. Uit deze herberekening blijkt of er teveel zorgtoeslag is uitbetaald over de periode vóór het voldoen aan één van de (aanvullende) wettelijke voorwaarden voor partnerschap. Als dat het geval is, volgt er een terugvordering van het teveel betaalde bedrag. Indien de terugwerkende kracht wordt afgeschaft, dan speelt deze terugvordering voor de zorgtoeslag niet langer. Deze afschaffing zal, als gezegd, worden voorgesteld als maatregel in het wetsvoorstel Verbetering uitvoering toeslagen. Dit wetsvoorstel zal deel uitmaken van het Belastingplanpakket 2021. Het is de bedoeling dat deze maatregel in werking treedt met ingang van 1 januari 2021.
De leden van de fractie van de VVD vragen de regering waarom er niet voor gekozen is om de ouders die een compensatie krijgen een uitzonderingspositie te geven van enkele jaren waarbij het bedrag van compensatie niet wordt meegenomen in het verzamelinkomen of het inkomen uit sparen en beleggen en verzoeken om een dergelijke uitzonderingspositie te overwegen. Ik ben met de leden van de fractie van de VVD van mening dat de compensatie gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de aanspraak op toeslagen. Zeker waar het gaat om het mogelijk verliezen van de aanspraak op een of meerdere toeslagen als gevolg van de vermogenstoename door de compensatie, vind ik dat gevolg niet wenselijk. Ik zal dan ook de effecten van een tijdelijke uitzondering in kaart brengen en naar aanleiding daarvan een besluit nemen op welke wijze de effecten van een compensatie, een herziening of een hardheidstegemoetkoming gemitigeerd zullen worden. Bij dat onderzoek zal ik ook aandacht besteden aan het effect van de vermogenstoename op gemeentelijke regeling zoals schuldhulpverlening en gemeentelijke uitkeringen. Ik wil voorkomen dat ouders die geld krijgen, dat via een andere weg weer moeten terugbetalen.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom ouders zelf moeten verzoeken om een vermogenstoetsuitzondering voor de herstelbetalingen kindgebonden budget en of Belastingdienst/Toeslagen dit niet automatisch kan toepassen. De uitzondering moet handmatig verwerkt worden in de systemen. Dit moet gebeuren voor alle ouders die een herstelbetaling ontvangen, terwijl naar verwachting minder dan 2% van de ouders door de herstelbetaling een vermogensgrens overschrijdt.
Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling in de Fiscale verzamelwet 2021
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling in de toeslagen van de Fiscale Verzamelwet 2021 (Kamerstukken 35 437) is verplaatst naar het onderhavige wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir. Het kabinet heeft gekozen voor de overheveling van de bepaling om mogelijk te maken dat de maatregelen in het kader van de toeslagen gezamenlijk en in samenhang kunnen worden behandeld in het wetgevingsproces. Daarnaast is vooruitlopend op deze wetwijziging al het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken gepubliceerd.24 Het Kabinet acht het zeer wenselijk om de wettelijke basis voor de op basis van dat besluit uit te keren compensatie aan betrokken ouders zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. De verwachting is dat onderhavig wetsvoorstel eerder in werking zal treden dan de Fiscale Verzamelwet 2021. Daarnaast biedt overheveling ook de mogelijkheid om het pakket aan compensatie- en reparatieregelingen in gezamenlijkheid te behandelen in uw Kamer.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er is gekozen voor 1 januari 2024 als deadline voor de getroffen ouders om zich te melden.
Er is gekozen voor 1 januari 2024 ten einde ouders een ruime termijn – ongeveer drieëneenhalf jaar – te geven om hun rechten te kunnen effectueren.
3.2. Verbeteren van de uitvoering
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom er in de aanbiedingsbrief alleen gesproken wordt over dienstverlening aan de burgers en of de dienstverlening aan ondernemers op onderdelen niet ook verbeterd zou moeten worden.
De oplegbrief ziet specifiek op het verbetertraject van toeslagen en in het licht van de aanleiding van deze brief ook specifiek op het verbeteren van de dienstverlening aan burgers die toeslagen aanvragen.
Meer maatwerk in dienstverlening
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier de regering de dienstverlening aan burgers gaat verbeteren. Deze leden vragen een overzicht van een aantal concrete maatregelen en het bijbehorende tijdpad voor implementatie van deze maatregelen.
Wanneer feiten en omstandigheden daarom vragen, moeten burgers kunnen rekenen op meer persoonlijke dienstverlening en maatwerk in het toekennen en aanpassen van het recht op een toeslag. Belastingdienst/Toeslagen zorgt daarom vanaf november 2019 voor meer uitleg en motivatie bij besluiten, vooral als deze een vermindering van de toeslag inhouden. Ook wordt contact gezocht om mensen in staat te stellen meer toelichting of aanvullend bewijs te geven bij bijvoorbeeld een ingediend bezwaarschrift. Deze werkwijze zal gefaseerd verder worden doorgevoerd. Hiermee wordt bereikt dat mensen eerder en in «een keer goed» worden geholpen en dat de toeslaggerechtigde de besluiten van Belastingdienst/Toeslagen beter begrijpt. Daarmee neemt naar verwachting de behoefte aan het stellen van (meer) vragen of het indienen van klachten en bezwaren af. Met het verder invoeren hiervan nemen de behandeltijden en de daarmee samenhangende benodigde capaciteit toe. Ook vraagt deze implementatie om het investeren in kennis en vaardigheden van medewerkers en management. De resultaten die worden verwacht zijn minder klachten, minder bezwaren en minder vragen. Deze resultaten zullen blijken uit de reguliere voortgangsmonitoring.
Met actuele gegevens over de grondslagen van een toeslag kunnen burgers erop geattendeerd worden dat het mogelijk beter is om de lopende toeslag aan te passen. Daarmee kan een terugbetaling achteraf worden voorkomen. Het terugdringen van hoge terugvorderingen is de doelstelling van het met SZW samen uitgevoerde programma Verbetervoorstellen Kinderopvangtoeslag. In hoofdstuk 3 van de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt hier nader op ingegaan.
De uitvoering moet daarnaast klantgerichter worden met een zo groot mogelijke toekenningszekerheid voor alle toeslaggerechtigden en een behandeling waarin de informatiehuishouding op orde is en alle relevante individuele omstandigheden gemotiveerd kunnen worden meegewogen. Het beleid kan daaraan bijdragen door vereenvoudigingen door te voeren die het voor burgers en voor de uitvoering begrijpelijker en overzichtelijker maken.
Hierover ben ik in gesprek met mijn collega-bewindspersonen. Voor de zomer wordt het programmaplan daarvoor opgeleverd. We gaan gesprekken voeren met alle belanghebbenden, van burgers tot en met beleidsdepartementen. Daarnaast werken we in gezamenlijkheid aan het ontwerpen van de strategie om deze effecten te realiseren. Er is daarvoor een meerjarige begroting ter besluitvorming voor de Voorjaarsnota aangeboden en inmiddels gehonoreerd voor 2020 en 2021. Het merendeel van de toeslaggerechtigden weet zich goed bediend met het digitaal aanvragen en wijzigen en het geautomatiseerd berekenen en ontvangen van toeslagen. Dat blijkt onder meer uit de Fiscale Monitor 2019 en de IBO Toeslagen deel 1. Zij vragen hun toeslag aan via het Toeslagenportaal en geven daar ook wijzigingen door. De betalingen vinden altijd plaats op de 20ste van de maand. Maar als feiten en omstandigheden daarom vragen moeten burgers kunnen rekenen op meer persoonlijke dienstverlening en maatwerk. Daarom wordt de dagelijkse dienstverlening door Belastingdienst/Toeslagen aan de burgers uitgebreid. Dat geeft ruimte om met meer (vooral menselijke) aandacht onze burgers ten dienste te staan. Het kabinet heeft hier bij Voorjaarsnota reeds middelen voor beschikbaar gesteld. Daarnaast zetten wij in op betere juridische waarborgen en op proactieve dienstverlening zoals het telefonisch attenderen op een brief die wordt verzonden, het verwijzen naar de gemeente voor bijvoorbeeld schuldhulpverlening en het meer personaliseren van informatie op de website. Verder is er tijdens de behandeling van het dossier een vaste zaakbehandelaar die aanspreekbaar is. Het serviceteam gedupeerden kinderopvangtoeslag is al operationeel vanaf 2 januari 2020. Persoonlijke behandelaars zijn operationeel vanaf 2 juni jl. Een aangepaste website met veel informatie zal op 30 juni a.s. live gaan.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven wat de positie van de getroffen gastouderbureaus en kinderopvangcentra is in de voorgestelde maatregelen.
De getroffen gastouderbureaus en kinderopvangcentra zijn geen onderwerp of onderdeel van de herbeoordeling. Wel vindt er eventuele opvraag van ontbrekende gegevens voor de behandeling van individuele dossiers van ouders plaats.
De leden van fractie van D66 vragen de regering om nader toe te lichten wat de concrete gevolgen zijn van de zinsnede dat «niet alle onderkende onderwerpen even urgent zijn en de onderwerpen op basis van de beschikbare capaciteit gefaseerd worden opgepakt».
Hierop is nader ingegaan in de voortgangsrapportage. Daar is per onderwerp de planning opgenomen. Het onderkennen en opvolgen van dergelijke signalen is onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering van Belastingdienst/Toeslagen en wordt in de komende jaren gecontinueerd. Het belang van rechtstatelijk bewustzijn (met respect voor wet- en regelgeving handelen) is voor de uitvoeringspraktijk bij Belastingdienst/Toeslagen cruciaal, en deze zal dan ook versterkt worden in het kader van het cultuurprogramma en de verbeterding van de dienstverlening.
4. Budgettaire aspecten
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 hebben vragen gesteld over de budgettaire aspecten. De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of de regering een overzicht kan geven van de financiële raming met betrekking tot de verschillende (aangekondigde) maatregelen.
Het kabinet heeft € 390 miljoen aan programmageld beschikbaar gesteld voor herstel en compensatie waarmee naar verwachting circa 20.000 ouders geholpen zouden kunnen worden. Op dit moment wordt in kaart gebracht welke ouders voor welke regeling in aanmerking komen. Aangezien een deel van deze ouders zichzelf zal gaan melden en de regelingen nog nader uitgewerkt worden in lagere regelgeving, is een gedetailleerde financiële raming nog niet te maken.
De leden van de fractie van de VVD vragen naar het financiële beslag van de mogelijke oplossingen voor ouders die ten onrechte als fraudeur zijn aangemerkt, hoe deze worden gedekt en of het klopt dat het om ongeveer 8.500 ouders gaat. Het budgettair beslag van de mogelijke oplossingen voor deze ouders wordt op dit moment in kaart gebracht. Dergelijke maatregelen zullen worden gedekt met de € 390 miljoen aan beschikbare middelen voor compensatie en herstel. Op dit moment betreft de gehele groep ouders die kinderopvangtoeslag ontvingen en een O/GS-kwalificatie hadden circa 8.500.
De leden van de fracties van het CDA en D66 vragen naar welke posten naast de incidentele kosten van onderhavig wetsvoorstel van € 140,3 miljoen deel uitmaken van het totale geraamde budgettaire beslag van € 500 miljoen. Dit betreffen de compensatieregeling, de hardheidsregeling (voor zaken korter dan 5 jaar in het verleden), de vangnetbepaling, de overige gerelateerde uitgaven en de uitvoeringskosten van compensatie en herstel.
De leden van fractie van het CDA vragen naar een nadere onderbouwing van de raming van € 140,3 miljoen. Dit betreft een reservering van € 16 miljoen voor uitvoeringskosten en € 124 miljoen voor programmageld. De € 16 miljoen is onderdeel van de € 110 miljoen aan uitvoeringskosten en de € 124 miljoen is onderdeel van de € 390 miljoen aan programmageld. Bij de berekening van de € 124 miljoen werd uitgegaan van een grove inschatting van het aantal ouders dat zich zullen melden en in aanmerking komen voor specifiek deze regeling, die ziet op zaken langer dan 5 jaar in het verleden. Zoals hierboven genoemd is deze raming sterk afhankelijk van het aantal ouders dat zichzelf zal melden, en van de uitwerking van de lagere regelgeving.
De leden van de fractie van D66 vragen welke aannames de regering heeft gedaan, op welke wijze de regering deze aannames zal valideren en hoe de Kamer wordt geïnformeerd als de validatie sterk afwijkt van de huidige raming. Bij het vaststellen van deze ramingen zijn aannames gedaan over het aantal compensatie- en herstelgerechtigde ouders en de omvang van de verwachte herzieningen. Gedurende de uitvoering van compensatie en herstel zullen deze aannames regelmatig worden gevalideerd. Ik ben voornemens om in de voortgangrapportages Toeslagen te rapporteren over de raming en uitvoering van de herstelactie.
5. Uitvoeringskosten Belastingdienst
De leden van de fractie van het CDA maken zich zorgen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en vraagt de regering aan te geven wanneer de systemen naar verwachting zijn aangepast. Ook vragen deze leden of op tijd voldoende personele capaciteit kan worden vrijgemaakt of kan worden aangenomen om onderhavig wetsvoorstel uit te voeren.
Belastingdienst/Toeslagen heeft in de uitvoeringstoets aangegeven dat de systemen niet tijdig, dat wil zeggen op 1 juli 2020, kunnen worden aangepast. Daarom wordt tijdelijk uitvoering gegeven aan dit wetsvoorstel met beperkte IV-ondersteuning. Hoewel dit het risico op fouten vergroot, onderkent Belastingdienst/Toeslagen het belang van spoedige uitvoering van deze maatregelen. Daarom zal Belastingdienst/Toeslagen niet wachten met uitvoering van deze maatregelen tot de IV-ondersteuning volledig is gerealiseerd. Dit betekent wel dat de medewerkers meer handelingen moeten verrichten ten behoeve van beoordeling en besluitvorming. Belastingdienst/Toeslagen streeft ernaar de IV-aanpassingen eind 2020 gereed te hebben. Voor de uitvoering van deze maatregelen is incidenteel veel personele capaciteit nodig. Belastingdienst/Toeslagen is op dit moment hard bezig, samen met onderdelen van de Belastingdienst, om de benodigde personele capaciteit vrij te maken en in te zetten ten behoeve van de uitvoering van deze maatregelen. Mocht blijken dat niet voldoende capaciteit intern of bij de Belastingdienst kan worden vrijgemaakt, dan zal extern worden geworven. Zoals gezegd hebben we hierbij wel enige last van de effecten van Covid-19.
5.1. Advies Raad voor de Rechtspraak
De leden van de fractie van D66 benoemen dat het advies van de Raad voor de rechtspraak, gezien de spoedeisendheid van het wetsvoorstel, is gebaseerd op een conceptversie van het wetsvoorstel. Deze leden vragen of er naar aanleiding van de doorgevoerde aanpassingen aanvullend contact is geweest met de Raad voor de rechtspraak en zo ja, wat de reactie van de Raad op deze aanpassingen was.
Het spoedadvies is op 9 april 2020 aangevraagd. Op 21 april 2020 heeft informeel contact plaatsgevonden met de Raad. Op die datum zijn de aanpassingen in het wetsvoorstel die tussen 9 en 21 april hebben plaatsgevonden, gedeeld met de Raad. Op 29 april 2020 heeft de Raad informeel laten weten dat het niet mogelijk was om binnen de door het ministerie gestelde termijn te adviseren op de gewijzigde versie van het wetsvoorstel. Hoewel de spoedeisendheid van het wetsvoorstel tot gevolg heeft gehad dat het advies van de Raad noodgedwongen gebaseerd is geweest op een conceptversie van het onderhavige wetsvoorstel, is mede naar aanleiding van het advies van de Raad het wetsvoorstel wel aangepast.
6. Doenvermogen – hardheidsclausule
De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering de groep burgers, van wie een beroep wordt gedaan op het doenvermogen, wordt ondersteund, juist omdat het in dit geval om schrijnende en onvoorziene situaties kan gaan die een extra negatieve impact kunnen hebben op het doenvermogen.
Deze groep burgers zal proactief geattendeerd/ondersteund worden. Er wordt binnenkort een brief verstuurd met daarin de opmerking dat er een concrete handeling van de ouder verwacht wordt.
Daarnaast wordt in de brief actief verwezen de gemeente (schuldhulpverlening) en krijgt ook iedere ouder die het hier betreft een persoonlijk zaakbehandelaar.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het verschil is tussen de hardheidstegemoetkoming op grond van de onderdelen a en b van het derde lid van artikel 49 en hoe het zesde lid van artikel 49 zich verhoudt tot het derde lid. Verder vragen deze leden aan welke tegemoetkomingen moet worden gedacht als het gaat om het zevende lid.
Het derde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft de meer formele inkadering van de hardheidstegemoetkoming en is gebaseerd op de uitspraken van de ABRvS van 23 oktober 2019.25 Het zesde lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft de meer materiële inkadering van de hardheidstegemoetkoming. Feitelijk wordt bij herziening toepassing gegeven aan voornoemde uitspraken van de ABRvS met terugwerkende kracht, materieel gebeurt bij de hardheidstegemoetkoming hetzelfde. Echter, bij de hardheidstegemoetkoming wordt de oorspronkelijke beschikking tot vaststelling of tot terugvordering niet aangepast. Het zevende lid van het voorgestelde artikel 49 Awir betreft een anticumulatieregeling. De hardheidstegemoetkoming blijft achterwege voor zover op andere wijze in een compensatie, herziening, hardheidstegemoetkoming of vergoeding ter zake van de onbillijkheden van overwegende aard, bedoeld in het eerste lid, is of wordt voorzien. In principe vallen hier geen gemeentelijke tegemoetkomingen onder vanwege een te ver verwijderd causaal verband.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat artikel 49, zevende lid, een zeer goede administratie van Belastingdienst/Toeslagen vereist, aangezien alle verzoeken moeten worden bijgehouden, de uitkomsten duidelijk moeten zijn, er geen volgordelijkheid is tussen de verschillende vormen van compensaties, herzieningen en tegemoetkomingen en er een lange tijdsspanne is waarbinnen de verzoeken kunnen worden ingediend. Zij vragen of deze verantwoordelijkheid allemaal bij het team Centrale Regie ligt.
Dat is inderdaad het geval. De genoemde werkzaamheden vallen onder de verantwoordelijkheid van het team Centrale Regie.
BIJLAGE UITVOERINGSTOETS
De leden van de fractie van de VVD constateren dat de uitvoeringstoets vrij kritisch is over de voorliggende wet en vragen aan te geven hoe met deze kritiek wordt omgegaan, hoe procesverstoringen tot het minimale beperkt kunnen blijven en hoe de Kamer betrokken blijft bij eventuele procesmatige beperkingen gedurende het proces. Belastingdienst/Toeslagen acht het wetsvoorstel uitvoerbaar. De risico’s die Belastingdienst/Toeslagen ziet, zijn voornamelijk het gevolg van de snelle invoering van het voorliggende wetvoorstel. Deze snelle invoering brengt uitvoeringsrisico’s met zich, die bij een reguliere invoeringstermijn niet aan de orde zouden zijn geweest. Deze risico’s zien onder meer op de tijdige realisatie van een robuuste vastlegging en beschikbaarheid van managementinformatie. Daarnaast moet nu en in de komende maanden uitvoering worden gegeven aan (veel) nieuwe wet- en regelgeving. De stapeling van maatregelen brengt extra risico’s in de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen. Desalniettemin onderstreept Belastingdienst/Toeslagen het belang van spoedige uitvoering van deze maatregelen, omdat ze nodig zijn om de betrokken ouders zo snel mogelijk te kunnen helpen.
Belastingdienst/Toeslagen probeert door middel van werkafspraken zo goed mogelijk te waarborgen dat procesverstoringen voorkomen worden. Zo worden de handmatig verwerkte beschikkingen en betalingen altijd door een tweede medewerker gecontroleerd. Ook wordt gewaarborgd dat deze beschikkingen aansluiten bij de reguliere systemen zodra de IV-aanpassingen gereed zijn. In de komende Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van het proces.
De leden van de fractie van de VVD vragen welke wijzigingen zijn meegenomen in de uitvoeringstoets Awir. Ook vragen zij of in de uitvoeringstoets rekening is gehouden met de onderliggende regelgeving en de nog te ontvangen regelingen als bijvoorbeeld de verzamelregeling.
De uitvoeringstoets hardheidsaanpassing Awir geeft uitsluitend een oordeel over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel hardheidsaanpassing Awir. Specifiek gaat het om de in dit wetsvoorstel opgenomen verruiming van de bestaande hardheidsclausule in de Awir, de invoering van een hardheidsregeling en een vangnetbepaling.
Voor alle wetsvoorstellen die naar de Kamer worden gestuurd geldt dat die worden beoordeeld op uitvoerbaarheid door middel van een uitvoeringstoets. Een uitvoeringstoets wordt dan samen het wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. De verzamelregeling wordt op dit moment door Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld op uitvoerbaarheid. Deze uitvoeringstoets wordt tegelijk met de regeling aan uw Kamer gestuurd. Ook in het Belastingplanpakket worden maatregelen opgenomen op het gebied van toeslagen. De uitvoeringstoetsen voor deze maatregelen worden ook tezamen met het Belastingplanpakket aan uw Kamer gezonden.
De leden van de fractie van de VVD vragen of het wetsvoorstel en de onderliggende (nog te ontvangen) regelgeving uitvoerbaar is voor Belastingdienst/Toeslagen. Ook vragen de leden of de regering de uitvoeringstoetsen kan delen met de Kamer.
Zoals uit de uitvoeringstoets blijkt is het wetsvoorstel uitvoerbaar. De onderliggende (nog te ontvangen) regelgeving wordt getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een uitvoeringstoets. De inschatting is dat de regelgeving uitvoerbaar is, maar de definitieve uitvoeringstoets zal tezamen met de onderliggende regelgeving naar de Kamer gestuurd.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het risico op procesverstoring groot is.
Voor de uitvoering van deze wet moet een nieuwe werkstroom worden ingericht die het mogelijk maakt om verzoeken van de burger te ontvangen en te verwerken. Het inrichten van deze werkstroom vergt veel IV-aanpassingen en moet naast de bestaande processen worden ingericht. Tot de IV-aanpassingen gereed zijn, zullen behandelaren tijdelijk buiten deze systemen moeten werken. Deze tijdelijke oplossing kent risico’s voor duurzame vastlegging en voor de beschikbaarheid van managementinformatie.
Ook vragen de leden van de fractie van de VVD waarom de uitvoering van het wetsvoorstel verstorend kan zijn voor het reguliere toeslagenproces. Voor het (her)beoordelen van beschikkingen bij de uitvoering van de hardheidsregeling en vangnetbepaling is veel personele capaciteit nodig die niet elders ingezet kan worden. Daarnaast moeten nieuwe uitvoeringsprocessen worden ingericht, naast de reeds bestaande processen.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom het voor de Belastingdienst niet is na te gaan welke ouders te zwaar zijn behandeld door de Belastingdienst.
Als deze leden doelen op het door Belastingdienst/Toeslagen zelf identificeren van de burgers die kwalificeren voor herstel hardheid, dan geldt helaas dat de benodigde data niet (volledig) meer (geautomatiseerd) te achterhalen zijn.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer de IV-aanpassingen naar verwachting gerealiseerd zijn.
De Belastingdienst streeft ernaar de IV-aanpassingen eind 2020 gereed te hebben.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66 dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen bij de implementatie van de wet, kan ik aangeven dat ik de Kamer op de hoogte zal houden via de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag. Daarbij zal ook worden ingegaan op de implementatie van deze wet en de bijbehorende IV-implementatie.
OVERIG
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom niet is gekozen om een evaluatiebepaling op te nemen in de wet.
De meeste maatregelen in het wetsvoorstel, te weten hardheidstegemoetkoming en vangnetbepaling zijn gericht op het tegemoetkomen van ouders die in het verleden hebben geleden onder de harde werking van de regelgeving rond de kinderopvangtoeslag. Dit zijn tijdelijke maatregelen die na verloop van tijd, nadat alle gedupeerde ouders via de compensatieregeling, herzieningsregeling, hardheidsregeling en/of de vangnetbepaling, komen te vervallen.
De leden van de fractie van de VVD vragen een totaaloverzicht (in aantallen en omschrijving) van de verschillende groepen. Er wordt op dit moment gewerkt aan het in kaart brengen van het aantal betrokken ouders per groep of compensatie- of herstelcategorie. Voor een beschrijving van deze groepen of categorieën verwijs ik naar de beantwoording van de vragen in de paragraaf budgettaire aspecten. Aangezien een deel van de ouders zichzelf zal gaan melden en de verschillende regelingen nog nader uitgewerkt worden in lagere regelgeving, is een exactere uitsplitsing van het aantal ouders per groep of categorie nog niet te maken. Ik ben voornemens om in de voortgangrapportages Kinderopvangtoeslag te rapporteren over de raming en uitvoering van de herstelactie. De preciezere uitsplitsing van het aantal ouders per groep of categorie zal daar deel van uitmaken.
De leden van de fractie van de VVD vragen waar de ouders in de procedure staan.
In juni 2020 is gestart met het oppakken en behandelen van de eerste dossiers. Er is daarom nu nog geen inzicht te geven in waar ouders op dit moment in de procedure staan.
De leden van de fractie van de VVD vragen aan te geven of er vooruitlopend op deze wetsbehandeling al besluiten zijn genomen en, zo ja, hoeveel. Deze leden vragen bovendien of deze ouders in aanmerking voor een herbeoordeling na vaststelling van deze wet.
De compensatieregeling voor gedupeerde ouders van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken waarin sprake was van een institutioneel vooringenomen behandeling is, vooruitlopend op wetgeving, opgenomen in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken. Het doel hiervan was destijds om zo snel mogelijk tot uitbetaling aan de ouders over te kunnen gaan. Uiteraard moet dit Besluit gedragen worden door een wettelijk kader, een kader dat wij als wetgever, kabinet en parlement gezamenlijk, moeten vaststellen. Ook voor de uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen (UHT) die bepaalt op welke wijze gedupeerde ouders worden gecompenseerd moet duidelijk zijn binnen welke wettelijke kaders zij opereert. De wijze van herbeoordeling verandert niet na vaststelling van deze wet.
De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de Kamer het stroomschema ontvangt en of de regering een toelichting kan geven op de «beoordeling in meerdere stappen» opgenomen in dat stroomschema en in de presentatie tijdens de technische briefing. Deze leden vragen wat de vervolgstappen zijn voor individuele ouders als bijvoorbeeld geconstateerd wordt dat de groep als geheel beoordeeld is en geen vooringenomenheid wordt geconcludeerd, welke stappen deze ouders zelf moeten zetten voor een herbeoordeling (individueel of groepsgewijs), waar in het stroomschema welke onafhankelijke commissie in actie komt en wat in de beoordeling van individuele dossiers wordt verstaan onder maatwerk. Ook de leden van de fractie van het CDA hebben een aantal vragen gesteld over het stroomschema. Zo vragen zij of daaruit duidelijk kan worden wat de ouders kunnen verwachten, hoe zij een vraag kunnen indienen over hoe ze in een bepaalde regeling kunnen komen, op welke informatie zij recht hebben bij de verschillende stappen die de ouders moeten volgen, dat een besluit bij de afwijzing van de vraag dat de CAF-zaak vergelijkbaar is, een Awb-besluit is en of ouders recht recht hebben om het CAF-onderzoeksdossier te zien en wanneer. Tot slot vragen deze leden of het stroomschema kan worden toegevoegd aan de wetsbehandeling.
Als bijlage bij deze nota is een aangevulde versie van het stroomschema bijgevoegd waarin meer toelichting is gegeven op de gevraagde odnerdelen.
De leden van de fractie van de VVD vragen of de aangifte tegen de Belastingdienst gevolgen heeft voor deze wetswijziging en zo ja, welke gevolgen dat zijn, en zo nee, waarop dat is gebaseerd.
De Wet hardheidsaanpassing Awir is een wetsvoorstel tot wijziging van de Awir en maakt het mogelijk getroffen ouders te compenseren. De aangifte bij het Openbaar Ministerie van het vermoeden van knevelarij en beroepsmatige discriminatie heeft voor deze wetswijziging daarom geen gevolgen.
De leden van de fractie van het CDA vragen nogmaals naar het interne onderzoek naar de toeslagenaffaire door de directeur-generaal van de Belastingdienst uit het najaar van 2019.
In mijn brief aan uw Kamer van 4 juni 2020 heb ik u het document met de zogeheten rode draad uit gesprekken van de Directeur-Generaal Belastingdienst met een aantal medewerkers die in de periode 2013–2015 in meer of mindere mate betrokken zijn geweest bij het MT Fraudebestrijding toegezonden. Dit is het resultaat van het betreffende interne onderzoek.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de leden van de commissies betaald worden en of dit ook geldt voor de oudercommissie. In de instellingsbesluiten van de commissies is de vergoeding van de leden aangegeven. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geldt dat de vergoeding van de leden in een apart vergoedingsbesluit zal worden opgenomen. Het ouderpanel is niet ingericht door een instellingsbesluit. Momenteel onderzoek ik of een vergoeding, passend bij de inzet en betrokkenheid van de deelnemende ouders, mogelijk is.
De leden van de fractie van het CDA vragen of alle besluiten die genomen worden besluiten zijn in de zin van de Awb. Alle besluiten/beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen tot toekenning van compensatie, herziening, hardheidstegemoetkoming en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag ten aanzien van de vangnetbepaling staat bezwaar en beroep open. Er is geen bezwaar mogelijk tegen de vooraankondiging in het kader van de compensatieregeling. In de vooraankondiging wordt het bedrag aan compensatie vermeld dat Belastingdienst/Toeslagen, vooruitlopend op de beschikking, zo spoedig mogelijk uitbetaalt aan de ouder. De ouder krijgt de mogelijkheid om binnen zes weken na dagtekening van de vooraankondiging zijn zienswijze hierop te geven. Vervolgens neemt Belastingdienst/Toeslagen een besluit over de aanspraak op compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Awb. Er is ook geen bezwaar mogelijk tegen de mededeling die de ouder van Belastingdienst/Toeslagen ontvangt waarin staat of hij betrokken is geweest in een (CAF-)onderzoek waarin Belastingdienst/Toeslagen institutioneel vooringenomen heeft gehandeld, omdat dit geen formele beschikking betreft. Ongeacht wat in deze mededeling staat, kan de ouder een verzoek tot compensatie indienen bij Belastingdienst/Toeslagen. Als dit verzoek wordt afgewezen, dan is wel sprake van een in een beschikking vastgelegd besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
De leden van de fractie van het CDA vragen op welke informatie de ouder in welke stap recht hebben, bijvoorbeeld of de afwijzing van de vraag dat de CAF-zaak vergelijkbaar is een Awb-besluit is en of de ouders het recht hebben om het CAF-onderzoeksdossier te zien.
De ouder kan, ondanks de conclusie van onvergelijkbaarheid, toch een compensatieverzoek indienen omdat hij van mening is dat er ten aanzien van hem institutioneel vooringenomen is gehandeld. Als Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek afwijst staat de weg van bezwaar open bij de Bezwaarschriftenadviescommissie.
De op de ouder betrekking hebbende delen van het CAF-onderzoeksdossier zijn uiteraard inzichtelijk. Dat recht hebben de ouders te allen tijde en zij kunnen daar ook op elk moment een verzoek toe indienen, dit in reactie op de vraag van de leden van de fractie van het CDA. De persoonlijke zaakbehandelaar ondersteunt de ouder hierin. De gegevens van derden kunnen uiteraard niet worden gedeeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kan dat er al besluiten zijn genomen door de commissies die nog niet formeel zijn ingesteld en of die besluiten rechtsgeldig zijn. De commissies nemen geen besluiten. De commissies rapporteren hun bevindingen (Commissie van Wijzen en Commissie Aanvullende Schadevergoeding) en adviezen (Bewaarschriftenadviescommissie) aan Belastingdienst/Toeslagen. Belastingdienst/Toeslagen betrekt deze bevindingen en adviezen in haar besluitvorming en neemt met nakoming van deze bevindingen het uiteindelijke besluit. De instellingsbesluiten heb ik met de Kamerbrief van 3 juni jl. aan uw Kamer gezonden en deze zullen worden gepubliceerd in de Staatscourant van 11 juni 2020. Aan de instellingsbesluiten van de commissies is terugwerkende kracht toegekend.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de Commissie van Wijzen geen toegang heeft gehad tot de onderzoeksdossiers en wel heeft bepaald welke CAF-zaken vergelijkbaar zijn.
De Commissie van Wijzen beoordeelt, als onafhankelijk orgaan, of overige (CAF-) zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en of in individuele gevallen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. In de eerste fase hebben Belastingdienst/Toeslagen en de Commissie van Wijzen beoordeeld of op onderzoekniveau sprake is van institutionele vooringenomenheid en daarmee van vergelijkbaarheid met CAF 11. De uitvoeringsorganisatie herstel toeslagen (UHT) heeft daarvoor eerst de CAF-zaken beoordeeld die volgens de Adviescommissie uitvoering toeslagen als waarschijnlijk of mogelijk vergelijkbaar zijn aangemerkt. UHT heeft de onderzoekdossiers van de CAF-zaken beoordeeld. Binnen de CAF-zaken met een beperkt aantal ouders zijn voor alle ouders de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd. Bij de CAF-zaken waarbij grotere aantallen ouders waren betrokken, heeft UHT steekproefsgewijs de persoonlijke vastleggingen geraadpleegd. Voor deze werkwijze is gekozen om de ouders snel duidelijkheid te kunnen geven na verschijning van het eindrapport van de Adviescommissie en de kabinetsreactie daarop. De beoordeling van UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. De commissie heeft onderliggende stukken ingezien die volgens haar nodig waren om een oordeel op onderzoekniveau te kunnen geven. Daarbij heeft de Commissie van Wijzen ook aangegeven dat de informatie die zij tot haar beschikking had, voldoende was om tot een oordeel te komen. De Commissie van Wijzen heeft daarbij ook altijd de mogelijkheid gehad om meer stukken op te vragen indien zij dit wenste.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het waar is dat ouders persoonlijke gesprekken wel mochten opnemen voor zichzelf maar dat zij moesten tekenen dat zij de persoonlijke informatie niet mochten gebruiken. Deze leden willen voorts weten of, en hoe vaak dat is gebeurd en of dit acceptabel is.
Het opnemen van gesprekken gebeurt op verzoek van de ouder en door de ouder en wordt gezien als serviceverlening naar de ouder. Het gaat om vertrouwelijke gesprekken tussen Belastingdienst/Toeslagen en de ouder. De ouder kan deze opnamen gebruiken voor het eigen dossier, maar u zult begrijpen dat ik mijn medewerkers wil beschermen tegen externe verspreiding. Het is ongeveer 20 keer voorgekomen dat een ouder het gesprek wenste op te nemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering de brief, die aan de ouders gestuurd is, helder en begrijpelijk vinden.
Uit de reacties van ouders en van uw Kamer, maak ik op dat de brief onvoldoende duidelijk is. Dat betreur ik zeer. Zoals in de beantwoording opgenomen, nemen de persoonlijke zaakbehandelaars contact op met de ouders. Ook vraag ik het Ouderpanel om de toekomstige brieven met mij te beoordelen op begrijpelijkheid.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het komt dat in de afwijzingsbrief (u bent geen CAF-zaak) niet is opgenomen dat mensen wel voor compensatie in aanmerking kunnen komen indien er individueel institutionele vooringenomenheid was.
Ik deel de mening van uw Kamer dat de brief op dit punt onvoldoende duidelijk is geweest.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel mensen hebben aangeven dat zij stukken gestuurd hebben, afgegeven hebben, maar dat dit niet zijn aangekomen of in het dossier beland zijn?
Ik betreur het dat ik uw Kamer hierover geen aantallen kan verstrekken, aangezien dit niet is bijgehouden in de systemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel van de CAF 11-ouders hebben gevraagd om een compensatie van de werkelijke kosten, hoeveel van die vragen in behandeling zijn genomen en hoeveel keer compensatie is vastgesteld.
Er hebben 82 ouders een verzoek gedaan om een compensatie van werkelijke kosten c.q. een hogere schadevergoeding. Er zijn nog geen besluiten genomen, de Commissie werkelijke schade aanvullende schade start de behandeling nadat het instellingsbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er in niet-toeslaggerelateerde CAF-zaken ook problemen met institutionele vooringenomenheid en falende rechtsbescherming voordoen.
De AUT heeft de vraag onderzocht of er sprake was van een vergelijkbare institutionele vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen in andere dossiers. De conclusie van de AUT op dat punt is dat die handelwijze helaas niet uniek was, maar ook niet normaal en dat die handelwijze zich vooral voordeed in de jaren 2014–2015. In het eindrapport van de AUT zijn vijf CAF-zaken benoemd die niet (alleen) op de kinderopvangtoeslagen zagen. In het interim-advies van de AUT is aangegeven dat de institutionele vooringenomenheid een combinatie is van factoren. Daarbij gevoegd de druk om toeslagen «snel en voortvarend» te verlenen, die kan leiden tot een defensieve houding van: «afwijzen bij twijfel», en er ontstaat een situatie waarin veel goedwillende ouders lijden onder het strenge regime dat was bedoeld voor een paar «kwaden». Deze bijzondere omstandigheden in combinatie met het snel uitbetalen is specifiek voor toeslagen. Wel wordt de behandeling van signalen van fraude binnen de Belastingdienst tegen het licht gehouden. Het gaat dan om de vraag of, bij signalen van mogelijke fraude, gepaste middelen worden ingezet. Het betreft de waarborgen in de organisatie die ervoor zorgen dat we de gepaste middelen inzetten en daarmee voorkomen dat we burgers en bedrijven ten onrechte met te zware middelen benaderen.
De leden van de fractie van het CDA vragen wie nog begrijpt welke commissie waarvoor verantwoordelijk is, welke regelingen er zijn en hoe de rechtsbescherming in elkaar zit.
Als bijlage bij deze nota stuur ik een update van het stroomschema waarin meer toelichting is gegeven op deze onderdelen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering een overzicht kan geven van hoeveel besluiten op basis van artikelen in deze wet (die niet is ingegaan) door de Belastingdienst of commissies (waarvan het instellingsbesluit niet gepubliceerd is) en op basis van AMvB’s en ministeriële regelingen zijn genomen. In het verlengde daarvan vragen deze leden de regering heel precies het type besluiten te geven. Deze leden vragen voorts op welke wettelijke basis zijn deze besluiten genomen en vragen of dit Awb-conforme besluiten zijn.
Tot nog toe zijn er alleen besluiten genomen op basis van de Compensatieregeling CAF 11, die vanaf 10 december 2019 geldig is. Besluiten op basis van andere regelgeving (hardheid van het stelsel) zijn op dit moment nog niet genomen. De ouder kan bezwaar maken tegen een beschikking op basis van de Compensatieregeling CAF 11. Een onafhankelijke bezwaaradviescommissie brengt advies uit over dit bezwaar. Bij besluit van 20 mei 2020 is het Besluit Compensatieregeling CAF11 en vergelijkbare (CAF-) zaken vastgesteld. Daarmee is eerdergenoemde Compensatieregeling CAF 11 het besluit van 6 december 2019 ingetrokken. Het besluit van 20 mei 2020 regelt de compensatie voor de daarin genoemde doelgroepen. Ook op de beschikkingen die in het kader van dat besluit worden getroffen is bezwaar mogelijk. Bezwaren worden behandeld door een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie. Ook wordt in dit besluit de aanvullende compensatie voor werkelijke schade geregeld. De ouder moet aannemelijk maken of er sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst. De Herstelorganisatie treft hierop een besluit waartegen bezwaar open staat.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de Kamer een overzicht kan krijgen van het type documenten die missen in de individuele dossiers, en of daarin een zekere systematiek of rode draad is te ontdekken.
Het type document verschilt te veel per dossier. Daarom kan ik uw Kamer ook geen rode draad op dit punt schetsen. Zodra er meer dossiers zijn onderzocht en er meer inzicht bestaat in de samenstelling ervan, zal ik uw Kamer hierover informeren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de beoordeling of iets wel of niet een CAF-aanpak was niet belegd wordt bij een onafhankelijke commissie. De onafhankelijke Commissie van Wijzen heeft onder meer tot taak om te beoordelen of het standpunt van Belastingdienst/Toeslagen bij de beoordeling of overige (CAF-)zaken vergelijkbaar zijn met CAF 11, juist is.
7. Invoering delegatiegrondslag voor een compensatieregeling (oorspronkelijk opgenomen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021)
Hierna worden de vragen beantwoord die gesteld zijn in het verslag van uw Kamer op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstukken 35 437) en die betrekking hebben op de invoering van een delegatiegrondslag voor een compensatieregeling CAF 11, een onderdeel van dat wetsvoorstel dat bij nota van wijziging is overgebracht naar het onderhavige wetsvoorstel.
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PVV, het CDA, D66, GroenLinks, de SP en de ChristenUnie. Ook in dit deel wordt bij de beantwoording van de vragen zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende antwoorden tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fracties van de VVD, PVV, D66 en GroenLinks vragen of er een apart onderzoek heeft plaatsgevonden naar opdrachtformulieren (en de planning daarvan) en de mogelijke indicatie die deze formulieren vormden voor institutionele vooringenomenheid.
Er heeft geen onafhankelijk onderzoek naar de opdrachtformulieren (en de planning daarvan) plaatsgevonden. Het opdrachtformulier is wél meegenomen in de beoordeling of sprake was van «vergelijkbaarheid met CAF 11». Er is sprake van een met CAF 11 vergelijkbare zaak indien er ook in die zaak sprake is van institutionele vooringenomenheid. Per zaak is er, op basis van de door de AUT in het eindrapport «Omzien in verwondering»26 opgestelde criteria, getoetst op deze vergelijkbaarheid. De inhoud van het opdrachtformulier als zodanig is in combinatie met deze criteria, in onderlinge samenhang beoordeeld om tot een conclusie te komen omtrent de vergelijkbaarheid met CAF 11. Deze conclusies zijn vervolgens waar nodig voorgelegd aan de externe Commissie van Wijzen.27 De ouders in deze met CAF 11 vergelijkbare zaken komen mogelijk in aanmerking voor compensatie. Als de commissie van onafhankelijke deskundigen van oordeel is dat in een
(CAF-)onderzoek geen sprake is geweest van groepsgewijze vooringenomenheid en de ouder van mening is dat er in de specifieke situatie wel vooringenomen is gehandeld, kan de ouder een aanvraag tot compensatie indienen. Er wordt dan beoordeeld of er op individueel niveau sprake is van vooringenomenheid. De ouder hoeft zich niet opnieuw te melden als deze zich al als gedupeerde kenbaar had gemaakt.
Belastingdienst/Toeslagen zal zich inspannen om samen met de ouders de benodigde gegevens boven tafel te krijgen. Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen worden gehaald en wordt bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden. De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke inspanningsverplichting voor de ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde stukken te achterhalen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of herstel en/of compensatie nodig is.
In het eindrapport «Omzien in verwondering» geeft de AUT enkele kenmerken die erop kunnen duiden dat er sprake is van deze institutionele vooringenomenheid.
Het gaat om de volgende kenmerken:
1. een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde;
2. het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren;
3. gevolgd door een zerotolerancebeleid;
4. het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming daarin;
5. het afwijzen of reduceren van de aanspraak op Kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de stukken.
Bij de beoordeling aan deze kenmerken gaat het niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat er geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. Dit beoordelingskader is ook opgenomen in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken en zal gecodificeerd worden in een ministeriële regeling.
De leden van de fractie van de PVV en de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen aan te geven wat de stand van zaken is van het wetsvoorstel inzake de hardheidsregeling en of de compensatieregeling betreffende CAF 11-zaken daadwerkelijk wordt overgeheveld naar het wetsvoorstel. Daarnaast geven de leden van de fractie van de ChristenUnie aan het belang te erkennen van een ruimhartige compensatieregeling voor gedupeerde ouders en daarmee de noodzaak van invoering van een delegatiegrondslag. Deze leden vragen het kabinet haast te maken met deze invoering.
Het kabinet zet zich maximaal in om de invoering van alle daartoe benodigde regelingen zo snel als mogelijk te realiseren. Zo is het onderhavige wetsvoorstel op maandag 25 mei 2020 bij uw Kamer ingediend. Door middel van een tegelijkertijd ingediende nota van wijziging (op zowel het onderhavige wetsvoorstel als op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (FVW 2021)) is het voorstel inzake de wettelijke grondslag voor de compensatieregeling van het wetsvoorstel FVW 2021 overgeheveld naar het onderhavige wetsvoorstel. Dit maakt een behandeling in samenhang door de beide Kamers der Staten-Generaal makkelijker.
De leden van de fractie van de PVV geven aan dat er wordt gesproken over indicatoren en criteria die al dan niet gezamenlijk kunnen leiden tot institutionele vooringenomenheid. Deze leden vragen of het kabinet het niet opportuun acht om hieromtrent duidelijkheid te verschaffen, wellicht door omkering van de bewijslast (er was sprake van institutionele vooringenomenheid in deze gevallen, tenzij anders blijkt). Deze leden vragen voorts hoe een en ander wordt vervat in de ministeriële regeling. De leden van de fractie van GroenLinks vragen welke criteria in de ministeriële regeling worden opgenomen aan de hand waarvan getoetst wordt of sprake is geweest van een groepsgewijze institutioneel vooringenomen behandeling.
Bij de behandeling van de verzoeken voor compensatie beoogt het kabinet een zo zorgvuldig en proactief mogelijke behandeling waarbij het kabinet zoveel mogelijk wil aansluiten bij de adviezen van de ADR en de AUT. Om uw Kamer inzicht te bieden hoe het kabinet die zorgvuldige en pro-actieve behandeling voor zich ziet, volgt onderstaand een beschrijving.
De AUT heeft, op basis van het rapport van de ADR, in haar advies de (CAF-)onderzoeken geïdentificeerd waarin naar het oordeel van deze commissie waarschijnlijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze of waarin mogelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Belastingdienst/Toeslagen zal voor deze (CAF-)onderzoeken aan de hand van de door de AUT beschreven kenmerken verder beoordelen of daadwerkelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Indien Belastingdienst/Toeslagen oordeelt dat er in het (CAF-)onderzoek geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelwijze, dan wordt dit voorgelegd aan de Commissie van Wijzen. Voor het proces dienaangaande verwijs ik naar het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.28
Het in dat besluit beschreven en reeds van kracht zijnde beoordelingskader en de te volgen procedure voor de beoordeling of sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van Belastingdienst/Toeslagen zal worden opgenomen in een ministeriële regeling. Die ministeriële regeling zal daarnaast regels stellen ten aanzien van de onderdelen en de hoogte van de compensatie, de wijze waarop de compensatie aangevraagd wordt, de procedures die Belastingdienst/Toeslagen moet volgen, de betrokkenheid van diverse commissies en de uitbetaling van de compensatie.
De leden van de fracties van de PVV en D66 merken terecht op dat een gedegen uitvoering van de compensatieregeling veel capaciteit vergt.
Voor een deel van de werkzaamheden is capaciteit georganiseerd vanuit reguliere onderdelen binnen de Belastingdienst die hun diensten hebben aangeboden aan de herstelorganisatie. Daar ben ik erg verheugd over. Er wordt voor gezorgd dat de inzet van deze mensen niet ten koste gaat van kritieke processen binnen de onderdelen waarvan zij afkomstig zijn. Indien er op enig moment toch spanning ontstaat, zal de inhuur van externen worden uitgebreid.
De leden van de fractie van het CDA beoordelen het als positief dat er een wettelijke grondslag wordt aangebracht voor de compensatieregeling en zij zien met belangstelling de definitieve regeling tegemoet. Zij vragen het kabinet aan te geven hoeveel geld er al is uitgekeerd aan de slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire en voor de verschillende groepen aan te geven wanneer hun dossiers beoordeeld zullen worden.
Op het moment van schrijven van deze nota zijn 282 ouders, allen ouders in de zaak CAF 11, gecompenseerd. Aan hen is in totaal € 4,8 miljoen uitgekeerd. Het is in 5 gevallen niet gelukt de ouders te bereiken en de compensatie aan te bieden. Van deze ouders heeft Belastingdienst/Toeslagen geen (contact)gegevens. Zij hebben zich ook niet zelf bij Belastingdienst/Toeslagen gemeld. De compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken is maandag met de Kamer gedeeld. Hierin staat beschreven hoe de procedure voor de beoordeling eruitziet of een ouder ook in aanmerking komt voor compensatie wegens institutionele vooringenomenheid.
Voor de ouders die mogelijk gedupeerd zijn door de hardheid van het stelsel zijn de voorbereidingen in mei gestart. Ouders die reeds hebben gemeld bij Belastingdienst/Toeslagen dat ze gedupeerd zijn door een onterechte stopzetting van hun kinderopvangtoeslag hoeven geen afzonderlijk verzoek om herbeoordeling meer in te dienen. Ouders die zich nog niet hebben gemeld en menen voor reparatie of herstel in aanmerking te komen, kunnen zich nog melden voor een herbeoordeling. Een vaste behandelaar bij aanvang van de herbeoordeling neemt contact op met de ouder en gaat met de ouder na of er nog aanvullende informatie beschikbaar is en/of dat die informatie nodig is voor de herbeoordeling van het dossier. De behandelaar zal zich inspannen ouders hierbij te ondersteunen. Daarbij zal zoveel mogelijk uit de eigen systemen worden gehaald en wordt bekeken of de benodigde gegevens elders gehaald kunnen worden. De aanwezige bewijsstukken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Er bestaat dus een gezamenlijke inspanningsverplichting voor de ouder en Belastingdienst/Toeslagen om de benodigde stukken te achterhalen, zodat een goede beoordeling plaats kan vinden of herstel en/of compensatie nodig is.
De volgorde van afdoening van deze verzoeken tot herbeoordeling zal in principe plaatsvinden op basis van de datum van binnenkomst van een dergelijk verzoek, maar ouders die menen dat zij in een urgente, schrijnende situatie zitten zullen zoveel mogelijk voorrang krijgen.
De voorbereidingen op het proces voor ouders die de kwalificatie opzet of grove schuld (O/GS) hebben gekregen is eveneens in mei gestart. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt die als bijlage zijn opgenomen bij de aanbiedingsbrief van dit verslag. Ook hier wordt gestart met een persoonlijke benadering van de ouder waarbij hem de keuze zal worden voorgelegd wanneer hij de persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op zijn betalingscapaciteit wil laten ingaan.
De leden van de fractie van D66 vragen naar een overzicht van de wet- en regelgeving die bijdraagt aan de compensatie en het financieel herstel van gedupeerden. Het door deze leden gevraagde overzicht is opgenomen in onderstaand diagram.
De leden van de fractie van D66 vragen wanneer uw Kamer de uitvoeringstoetsen voor de overige compensatie- en reparatieregelingen ontvangt. De nadere regels voor de hardheidsregeling zoals opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel worden vastgelegd in een ministeriële regeling. De hiervoor genoemde nadere regels voor de compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken worden vastgelegd in een andere ministeriële regeling. Deze regelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. De uitvoeringstoetsen worden als bijlage bij de betreffende regelingen gepubliceerd in de Staatscourant. De uitvoeringstoets voor het onderhavige wetsvoorstel is met dit wetsvoorstel op 25 mei jongsleden naar uw Kamer gestuurd. De concepten voor de ministeriële regelingen alsmede de daarbij behorende uitvoeringstoetsen zullen voor publicatie met uw Kamer worden gedeeld. De ministeriële regeling waarin de nadere regels voor de hardheidsregeling staan, verwacht ik eind juni naar uw Kamer te kunnen sturen. De in een ministeriële regeling opgenomen compensatieregeling volgt later.
De leden van de fractie van D66 vragen of de extra compensatie van 1% voor het box 3-effect vaker is gebruikt en waarop dit percentage is gebaseerd.
De extra compensatie die wordt geboden in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken heeft het doel om twee mogelijke effecten te verzachten: een mogelijk hogere vermogensrendementsheffing als gevolg van de compensatie en – daaruit voorvloeiend – een lagere aanspraak op toeslagen. Het gaat hier om een forfaitaire vergoeding die grofweg is gebaseerd op circa 0,5% voor compensatie voor een mogelijke box 3-heffing (rekening houdend met het gemiddelde effectieve box 3-tarief in de eerste vermogensschijf). Dit percentage is verdubbeld om ook voor een mogelijk lagere aanspraak op toeslagen te compenseren. Deze extra forfaitaire compensatie is niet vaker gebruikt, maar is toegekend omdat de compensatie in het kader van CAF 11 vlak vóór 1 januari 2020 (peildatum voor de box 3-heffing) is uitbetaald aan de betreffende ouders.
Om geen verschil te maken tussen de gedupeerde ouders in het kader van CAF 11 en de gedupeerde ouders in vergelijkbare (CAF-)zaken, wordt de extra compensatie ook geboden aan ouders in vergelijkbare (CAF-)zaken. Met de gemeenten wordt bekeken naar de samenloop met schuldhulpverlening.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe geconstateerd kan worden dat de bestuursrechtelijke middelen ontoereikend zijn maar dat hier geen gevolgen aan worden verbonden.
Het gaat bij de wettelijke grondslag voor de compensatieregeling om situaties waarin de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen vóór 23 oktober 2019 (uitspraken ABRvS29) onvoldoende toereikend werden geacht om het nadeel in verband met een samenstel van handelingen van de rijksbelastingdienst, waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het ontoereikend zijn van de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen vóór 23 oktober 2019 onderstreept de uitzonderlijkheid van situatie die de voorgestelde compensatieregeling oplost en beoogt precedentwerking tegen te gaan. Bij de beoordeling van het verzoek tot compensatie, zoals is toegelicht bij het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PVV over indicatoren en criteria die al dan niet gezamenlijk kunnen leiden tot institutionele vooringenomenheid, wordt het ontoereikend zijn van de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen niet getoetst. De belanghebbende ouder hoeft dit dan ook niet aannemelijk te maken. Als wordt voldaan aan de thans in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken opgenomen voorwaarden kan de compensatie op verzoek worden toegekend. Deze voorwaarden worden in een ministeriële regeling opgenomen.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet vindt dat uit de gang van zaken inzake de kinderopvangtoeslag conclusies verbonden zouden moeten worden voor het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat en welke gevolgen dit gaat hebben.
Naar het oordeel van het kabinet is het nu het allerbelangrijkste om gedupeerde ouders zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden en tegemoet te komen. Daarnaast moet de menselijke maat terugkeren in het totale toeslagenstelsel en het vertrouwen van burgers in de uitvoering door Belastingdienst/Toeslagen worden hersteld.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het aanleveren van extra gegevens door gedupeerde ouders voor de compensatieregeling zich verhoudt tot de conclusie dat er geen of slechts zeer beperkte structurele gevolgen voor de administratieve lasten zijn.
Het introduceren van de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling heeft op zichzelf geen gevolgen voor de administratieve lasten omdat de delegatiebepaling alleen dient als juridische grondslag. Bij de verdere uitwerking van de compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken in lagere regelgeving zullen de administratieve lasten in kaart worden gebracht.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het kabinet in de memorie van toelichting tot de conclusie is gekomen dat er geen additionele uitvoeringskosten voor de Belastingdienst zijn voor dit wetsvoorstel. Deze leden vragen dit mede naar aanleiding van de uitvoeringstoets voor de delegatiegrondslag voor een compensatieregeling en de CAF 11-compensatie.
In de uitvoeringstoetsen voor de maatregelen uit het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2021 (Kamerstukken 35 437) zijn inderdaad geen additionele uitvoeringskosten opgenomen. De leden van de fractie van de PVV merken terecht op dat er uitvoeringskosten gemoeid zijn met het berekenen en uitkeren van de tegemoetkomingen CAF 11. Dit werk is echter opgevangen met inzet van personeel binnen de huidige bezetting van de Belastingdienst. Voorts wordt in dezelfde uitvoeringstoets opgemerkt dat uitbreiding van de compensatieregeling niet met de bestaande bezetting is op te vangen. Deze uitvoeringsgevolgen zullen met afzonderlijke, aanvullende, uitvoeringstoetsen in kaart worden gebracht zodra de – op de in dit wetsvoorstel opgenomen delegatiegrondslag gebaseerde – ministeriële regeling verder is uitgewerkt en vormgegeven.
De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het begrip «ernstige onregelmatigheden» in het kader van de compensatieregeling zal worden gedefinieerd.
In het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken is nader invulling gegeven aan het begrip «ernstige onregelmatigheden». Hiervan is sprake als blijkt dat de ouder evident geen recht op kinderopvangtoeslag had in het onderzochte berekeningsjaar of als de ouder – ook na (herhaalde) verzoeken om informatie of het maken van een afspraak – niets van zich heeft laten horen, niet op ingeplande afspraken is verschenen en ook nooit bezwaar heeft gemaakt tegen de betreffende beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen. Door een dergelijke opstelling van de ouder werd Belastingdienst/Toeslagen verhinderd controles uit te voeren en in een latere fase ook om fouten in de besluitvorming te herstellen. Met deze invulling van het begrip «ernstige onregelmatigheden» wordt aangesloten bij de adviezen van de AUT.30 Deze criteria zullen ook worden opgenomen in de op de compensatieregeling gebaseerde ministeriële regeling.
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 396.↩︎
Zie ook ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535, r.o. 8.10, en de daarin genoemde publicaties.↩︎
Bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 31 066, nr. 396.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 641.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 613.↩︎
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 17 april 2020, nr. 2020–72441 (Stcrt. 2020, 22720). Zie onderdeel 2.1 voor de herzieningsmogelijkheid voor matiging van de terugvordering en onderdeel 3.1 voor de herzieningsmogelijkheid voor proportioneel vaststellen.↩︎
Het voorschot kinderopvangtoeslag over een jaar wordt uitgekeerd op basis van het (vooraf) geschatte inkomen over dat jaar. De definitieve toekenning kinderopvangtoeslag wordt gebaseerd op het achteraf definitief vastgestelde inkomen over dat jaar. In dit gestileerde voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat het geschatte inkomen even hoog is als het uiteindelijk vastgestelde inkomen. Als het definitieve inkomen afwijkt van het geschatte inkomen, heeft dat uiteraard eveneens effecten voor de kinderopvangtoeslag waarop recht bestaat.↩︎
Als na de verrekening nog een deel van de terugvordering openstaat, dient dit regulier te worden betaald.↩︎
Kamerstukken II, 2019/20, 31 066, nr. 607.↩︎
Kamerstukken II, 2018/19, 31 066, nr. 434.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 611.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 612↩︎
Kamerstuk 31 066, nr. 635↩︎
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 35 468, nr. 10↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 635.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 635.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 624.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2682.↩︎
Zie onderdeel 8 (Knip in toeslagjaar bij ontstaan partnerschap) van deelrapport 1 IBO Toeslagen («Eenvoud of maatwerk. Uitruil binnen het bestaande toeslagenstelsel.») van 28 oktober 2019.↩︎
Artikel 3, eerste lid, Awir in verbinding met artikel 5a, eerste en tweede lid, AWR.↩︎
Artikel 3, derde lid, Awir in verbinding met artikel 3, tweede lid, onderdeel a Awir.↩︎
Besluit van 20 mei 2020, Stcrt. 2020, nr. 28700↩︎
ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535,en ECLI:NL:RVS:2019:3536.↩︎
Eindadvies Omzien in verwondering 2 van 12 maart 2020 van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 608).↩︎
Onderzoeken die door de AUT zijn aangemerkt als waarschijnlijk vergelijkbaar zijn alleen aan de Commissie van Wijzen voorgelegd als Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze vergelijkbaar met CAF 11.↩︎
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 20 mei 2020, nr. 2020-95373, Stcrt. 2020, 28700.↩︎
ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536.↩︎
Interimadvies Omzien in verwondering van 14 november 2019 van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 546), p. 49.↩︎