Amendement van het lid Van Ojik over het behouden van de beroepsmogelijkheid bij niet tijdig beslissen
Tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND)
Amendement
Nummer: 2020D23149, datum: 2020-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35476-6).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. van Ojik, Tweede Kamerlid (Ooit GL kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35476 -6 Tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND).
Onderdeel van zaak 2020Z10683:
- Indiener: A. van Ojik, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 476 Tijdelijke wet tot opschorting van regels omtrent dwangsommen en het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag (Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND)
Nr. 6 AMENDEMENT VAN HET LID VAN OJIK
Ontvangen 10 juni 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 1 wordt «en 6:2, aanhef en onderdeel b,» vervangen door «, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid,».
II
Artikel 5 vervalt.
Toelichting
De indiener deelt het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State dat niet valt in te zien waarom het, teneinde de kosten die uit de dwangsomproblematiek voortvloeien een halt toe te roepen, noodzakelijk zou zijn tevens het beroep tegen niet tijdig beslissen in asielzaken als zodanig uit te sluiten. De indiener erkent dat het afhandelen van beroepszaken een werklast meebrengt voor de IND, maar stelt daar tegenover dat deze werklast door de IND en de regering zelf is veroorzaakt, en het disproportioneel zou zijn om een fundamenteel recht als het instellen van beroep bij de bestuursrechter op basis daarvan (tijdelijk) aan asielzoekers te ontzeggen. Waar voor het verbeuren van het huidige grote aantal dwangsommen geldt dat dit een hevige last legt op de begroting van de IND, geldt dit slechts in mindere mate voor het afhandelen van beroepen, aangezien door het verdwijnen van de dwangsom de prikkel voor het instellen van beroep minder financieel en meer principieel van aard zal worden en te verwachten valt dat hierdoor minder beroep zal worden aangetekend.
De indiener signaleert tevens dat de regering niet is ingegaan op de constatering van de Afdeling dat door het afsluiten van de bestuursrechtelijke route asielzoekers mogelijk gebruik kunnen gaan maken van de civiele rechter, gelet op artikel 112 Gw, staande jurisprudentie van de Hoge Raad en het Unierecht, en dat hierdoor het opleggen van dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van besluiten bij de IND juist weer mogelijk kan worden.
Gelet op het voorgaande concludeert de indiener dat de regering de noodzaak en proportionaliteit van het tijdelijk schrappen van de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter onvoldoende heeft gemotiveerd, en bovendien niet voldoende zorgvuldig in kaart heeft gebracht wat de mogelijke effecten hiervan zijn. Derhalve stelt de indiener voor om de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij niet tijdig beslissen bij de bestuursrechter voor asielzoekers in stand te laten.
Van Ojik