[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Kamerstuk 35450-XIV)

Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2020D24346, datum: 2021-02-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35450-XIV-3).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35450 XIV-3 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) .

Onderdeel van zaak 2020Z07275:

Onderdeel van zaak 2020Z11310:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 450 XIV Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 februari 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 3 juni 2020 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij brief van 17 juni 2020 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,
Kuiken

De griffier van de commissie,
Jansma

1

Wanneer verwacht de regering de begrotingswijziging voor de resterende bronmaatregelen uit het stikstofpakket voor 2020 in te dienen?

Antwoord

Het kabinet verwacht de begrotingswijziging voor de resterende bronmaatregelen uit het stikstofpakket voor 2020 op te nemen in de tweede suppletoire begroting samenhangend met de Najaarsnota.

2

Kunt u garanderen dat de extra middelen uit de incidentele suppletoire begrotingen die voor 2020 gepland staan ook daadwerkelijk dit jaar worden uitgegeven?

3

Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de middelen ook daadwerkelijk in 2020 worden uitgegeven?

Antwoord vragen 2 en 3

In de incidentele suppletoire begrotingen zijn middelen toegevoegd en garantieplafonds verruimd, ten behoeve van de noodsteunmaatregelen als gevolg van de coronacrisis en ten behoeve van de structurele aanpak stikstof. De daadwerkelijke uitgaven zijn onder andere afhankelijk van de aanspraken op de hiermee samenhangende regelingen en het ritme van uitbetalingen behorende bij deze aanspraken. Ik heb een proces ingericht om tot een inschatting te komen van de verwachte uitgaven. In de raming is zo goed mogelijk rekening gehouden met de verwachte mogelijkheden om deze middelen in 2020 doelmatig en rechtmatig te kunnen besteden.

4

Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de extra middelen bijdragen aan de realisatie van uw visie op de toekomst van de landbouw?

Antwoord

De extra middelen ten behoeve van de noodmaatregelen als gevolg van de coronacrisis – weliswaar geen onderdeel van deze eerste suppletoire begroting, maar er van uitgaande dat uw Kamer hiernaar verwijst – zijn primair bedoeld als noodsteun en niet gekoppeld aan de realisatie van de LNV-visie op de ontwikkeling van de kringlooplandbouw. De middelen in het kader van de structurele aanpak stikstof die bij de derde incidentele suppletoire begroting zijn gemeld, hangen samen met de verduurzaming van de veehouderij (met name reductie van emissies), onderdeel van de LNV-visie.

5

Waarom zijn er mutaties in het kader van de structurele aanpak stikstof meegenomen in de 3e incidentele suppletoire begroting en niet in de suppletoire begroting samenhangende met de Voorjaarsnota?

6

Wat is de reden dat nog niet alle middelen voor het stikstofpakket zijn toegevoegd aan de begroting van LNV (maar op de aanvullende post algemeen staan), terwijl de plannen voor de besteding in 2020 wel al bekend zijn?

Antwoord vragen 5 en 6

Bij de Voorjaarsnota heeft het kabinet besloten middelen te reserveren voor de structurele aanpak stikstof. Deze middelen zijn geparkeerd op de aanvullende post in afwachting van bestedingsplannen. Het kabinet heeft voor de werkwijze met bestedingsplannen gekozen om de nieuwe maatregelen goed te onderbouwen en het inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven te vergroten. Wanneer de Minister van Financiën het bestedingsplan goedkeurt, worden de gereserveerde middelen van de aanvullende post overgeheveld naar de departementale begroting. Door de werkwijze met bestedingsplannen konden de mutaties in het kader van de structurele aanpak stikstof die zijn meegenomen in de 3e incidentele suppletoire begroting, nog niet bij de eerste suppletoire begroting naar de begroting van LNV overgeheveld worden.

7

Wanneer kan de Kamer de overige bronmaatregelen uit het stikstofpakket voor 2020 als begrotingswijziging verwachten?

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.

8

Op welk wijze kan de Kamer zich in het kader van haar budgetrecht uitspreken over de hoogte van de nu opgenomen meerjarige bedragen van het maatregelenpakket stikstofproblematiek?

Antwoord

Voor middelen in begrotingsjaar 2020 kan uw Kamer haar budgetrecht uitspreken wanneer uw Kamer stemt over de suppletoire begrotingswetten waarin de middelen uit het pakket voor de structurele aanpak stikstof worden toegevoegd aan de vastgestelde departementale ontwerpbegrotingen 2020. Voor middelen in de begrotingsjaren 2021 en verder kan dat wanneer uw Kamer stemt over de begrotingswetten voor 2021 en verder.

9

Op welke manier garandeert u dat de bronmaatregelen eerst genomen worden en effect hebben, alvorens de stikstofwinst ingeboekt wordt en uitgegeven voor nieuwe Wet natuurbescherming-vergunningen, teneinde niet dezelfde fouten te maken als onder het Programma Aanpak Stikstof?

Antwoord

Tijdens het Programma Aanpak Stikstof (PAS) werd een voorschot genomen op de effecten van de maatregelen door de depositieruimte te vergeven voordat de effecten vaststaan. De Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 mei 2019 aangegeven dat die systematiek niet rechtmatig is. Bij de huidige systematiek van toestemmingverlening moeten de effecten vooraf vaststaan. Dat is een harde voorwaarde voor het kabinet, en die is en blijft ook bij de structurele aanpak van toepassing. Verder heeft het kabinet een wetsvoorstel in voorbereiding, waarin borging van de uitvoering van de (bron)maatregelen in wordt opgenomen.

10

Is het correct dat er voor 2020 € 10 miljoen is toegevoegd aan de Subsidiemodules Brongerichte verduurzaming en managementafspraken (Sbv) vanuit de Urgenda-maatregelen?

Antwoord

Nee, dat is niet correct. Vanuit de gereserveerde middelen in het kader van Urgenda is € 10 miljoen toegevoegd aan het opdrachtenbudget voor duurzame veehouderij. Dit budget is bestemd voor gemeenten waar saneringsproblematiek rondom varkenshouderijen speelt, vanwege de regeling sanering varkenshouderijen.

11

Op welke manier wordt bijgehouden hoe en welk deel van deze subsidiemodules bijdraagt aan het verminderen van de ammoniakuitstoot, en welk deel aan het verminderen van broeikasgassen?

Antwoord

Het doel van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) is het ontwikkelen en uitrollen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en stalemissies. Onder broeikasgasemissies worden emissies van methaan, koolstofdioxide en lachgas verstaan. Onder stalemissies worden emissies van ammoniak, endotoxinen, fijnstof en geur verstaan. Voor alle veehouderijsectoren of diercategorieën is het uitgangspunt dat het innovatieproject betrekking heeft op investeringen of managementmaatregelen die leiden tot substantiële reductie van emissies. Hierbij verschilt het minimaal te behalen reductiepercentage per veehouderijsector, afhankelijk van de problematiek en focus.

Door middel van emissiemetingen wordt onderzocht wat de daadwerkelijke emissiereductie van de investeringen en managementmaatregelen zijn. De resultaten van deze emissiemetingen blijven op het internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar nadat de subsidiabele activiteiten zijn afgerond.

12

Wat betekent de kasschuif voor de Sbv voor het moment waarop de maatregelen effect zullen hebben?

Antwoord

De kasschuif voor de Sbv heeft geen gevolgen voor het moment waarop de maatregelen effect zullen hebben. De kasschuif betreft een technische uitwerking van de bevoorschottingssystematiek die bij de Sbv wordt gehanteerd. Door deze bevoorschottingssystematiek wordt de aangegane verplichting in meerdere jaren bevoorschot en daarmee uitgefinancierd. De Sbv projecten hebben een looptijd van maximaal 5 jaar. Met de kasschuif wordt het budget naar de jaren verschoven dat het naar verwachting uitbetaald zal worden. Dit heeft geen invloed op de hoogte van het jaarlijkse subsidieplafond.

13

Wanneer verwacht u de effecten van deze subsidiemodules?

Antwoord

Het moment waarop de effecten van de Sbv kunnen worden verwacht, verschilt per module van de Sbv, deze dienen namelijk elk een ander doel. Bij de innovatiemodule gaat het om het ontwikkelen en testen van investeringen en van management-maatregelen. Dit zijn innovatietrajecten van vaak wel vijf jaar, waarbij de daadwerkelijke emissiereductie nog bemeten dient te worden. Pas daarna zijn de effecten goed kwantificeerbaar. Ook is het effect afhankelijk van de mate van succes van het project. Bij de investeringsmodule, met het doel het aanschaf- en gebruiksklaar maken van nieuwe bewezen innovaties, gaat het om projecten waarbij reeds bekende en doorgemeten innovaties worden toegepast bij een eerste uitrol. Afhankelijk van de op het moment van openstelling beschikbare innovaties, kan op dat moment een inschatting worden gemaakt van het effect.

Beide modules kennen dus een langere doorlooptijd, waardoor de effecten van de brongerichte innovatie te verwachten zijn vanaf 2025. Per openstelling zullen de op dat moment beschikbare resultaten worden geëvalueerd en op basis daarvan wordt per veehouderijsector de te behalen emissiereductie aangescherpt.

14

Kunt u aangeven in welk tempo de totale middelen (€ 172 miljoen) voor de Sbv in de periode 2020 tot 2030 zullen worden besteed?

Antwoord

De bevoorschottingssystematiek die bij de Sbv wordt gehanteerd, heeft als gevolg dat de aangegane verplichting in meerdere jaren wordt bevoorschot en daarmee uitgefinancierd.

Bij projecten die langer dan één jaar duren, wordt elk kwartaal een percentage van het subsidiebedrag uitgekeerd aan de subsidieontvanger. In het laatste jaar van het project vindt de eindafrekening plaats. De innovatiemodule kent een projectduur van 5 jaar en bij de investeringsmodule is dat 3 jaar. Het zwaartepunt van het verplichtingenbudget ligt in de jaren 2020–2024. Door de gehanteerde bevoorschottingssystematiek zal naar verwachting de hoogte van de bevoorschotting en daarmee de uitputting van de middelen per jaar oplopen door het aantal lopende projecten. In 2020 is € 5,4 miljoen beschikbaar. In 2021 € 15,1 miljoen in 2022 € 16,6 miljoen, in 2023 € 18,1 miljoen en in 2024 € 18,8 miljoen. De resterende middelen (€ 98 miljoen) zullen na 2024 uitgegeven worden. Hiervoor is nog geen exacte raming per jaar beschikbaar.

15

Hoe worden de Urgenda-middelen voor de glastuinbouw besteed?

Antwoord

Zoals in de Kamerbrief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 342) is aangegeven heeft het kabinet het budget van de Regeling investeringen in energie-efficiëntieglastuinbouw (EG) verruimd. Door het verruimde budget kunnen in de eerste openstelling van deze regeling, die tot en met 30 juni 2020 loopt, meer bedrijven gebruik maken van de energiezuinige technieken die onder de huidige regeling vallen, zoals het tweede energiescherm. Verder wordt op dit moment gewerkt aan uitbreiding van de lijst van energiezuinige technieken die onder de EG in aanmerking komen voor subsidie. De voorgenomen technieken worden op dit moment getoetst aan de voorwaarden die aan de subsidieverlening worden gesteld. Na deze toetsing is duidelijk met welke technieken de regeling wordt uitgebreid. Het streven is om in het najaar de EG-regeling met de bestaande en nieuwe technieken open te stellen. De verwachting is echter dat de coronacrisis invloed heeft op het aantal subsidieaanvragen in zowel de eerste als de tweede openstellingsronde.

16

Waarom is gekozen om de diverse maatregelen die de afgelopen periode zijn genomen voor het verduurzamen van de veehouderij alleen als totalen te weergeven in de begroting, in plaats van afzonderlijke maatregelen met losse bedragen?

Antwoord

In de tabel «budgettaire gevolgen van beleid artikel 11» is een totaalregel opgenomen met de geraamde stand van de uitgaven op het terrein van duurzame veehouderij. Door dit op deze wijze te presenteren, volg ik de Rijksbegrotingsvoorschriften op die op basis van Verantwoord Begroten door de Minister van Financiën jaarlijks worden opgesteld. Voor (toelichtingen op) afzonderlijke maatregelen op het gebied van duurzame veehouderij verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 24 april 2020 over de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82) en naar mijn brieven over de toekomst van de veehouderij (Kamerstuk 28 973, nrs. 200, 206, 213 en 221).

17

Kunt u toelichten in hoeverre de middelen voor de verbetermaatregelen van slachthuizen meerjarig beschikbaar zijn?

Antwoord

De middelen voor de verbetermaatregelen van slachthuizen zijn meerjarig gereserveerd op de LNV begroting volgens de onderstaande reeks.

Bedragen (in € mln.) 7,2 14,2 13,9 13,9 13,9 13,9

18

Kunt u ingaan op de laatste stand van zaken in slachthuizen wat betreft het vrijwillig meewerken aan permanent cameratoezicht waar 13 slachthuizen die dit nog niet hadden tot 1 april de tijd voor hadden? Welke acties zijn er na 1 april genomen?

Antwoord

De slachthuizen met permanent toezicht en de middelgrote slachthuizen (>10 GVE1 per week) hebben aangegeven mee te werken aan cameratoezicht op vrijwillige basis. De 13 middelgrote slachthuizen die voorheen geen medewerking gaven, hadden aangegeven per 1 april een adequaat camerasysteem te hebben. Op dit type slachthuizen is de NVWA niet dagelijks aanwezig. Bij een controleronde in de eerste week van juni, bleken drie van de bedrijven geen adequaat camerasysteem te hebben. Ik heb uw Kamer bij de beantwoording op vragen bij het Jaarverslag van LNV geïnformeerd dat de NVWA deze bedrijven te kennen heeft gegeven dat zij per half juni 2020 aanvullend permanent toezicht op het levende deel krijgen, op kosten van de slachthuizen.2 Bij een aanvullende controle is gebleken dat de drie bedrijven per 12 juni 2020 alsnog een adequaat camerasysteem hebben geïnstalleerd.

19

Kunt u ingaan op de gesprekken die u in april heeft gehad met de sector over criteria voor de beoordeling van de maximale bandsnelheid in slachthuizen? Wat is daar uit gekomen?

Antwoord

Ik ontwikkel op dit moment criteria waarmee de NVWA kan beoordelen welke bandsnelheid in een slachthuis kan worden toegestaan, waarbij de focus ligt op dierenwelzijn en voedselveiligheid. Ik wil hier dit najaar een nadere uitwerking aan hebben gegeven. Door de uitbraak van corona hebben de gesprekken met de sector over de bandsnelheid nog niet kunnen plaatsvinden. Deze gesprekken vinden deze maand plaats.

20

Kunt u toelichten waar de € 7,203 miljoen voor Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) Verbetermaatregelen slachthuizen precies voor bestemd zijn?

21

Welke maatregelen worden genomen en hoeveel is voor elke maatregel beschikbaar?

Antwoord op vragen 20 en 21

Via het jaarplan van de NVWA voor 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 136) en de eerste suppletoire begroting is in totaal € 7,2 miljoen aan de NVWA toegekend. Het gaat hier om middelen voor het uitvoering geven aan de uitkomsten van het rapport van 2Solve naar kleine en middelgrote slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1065). Deze middelen zijn vooral bestemd voor de volgende maatregelen: het structureel doorvoeren van het 4-ogenprincipe (€ 0,9 miljoen), het creëren van ruimte voor het voeren van teamoverleg ter verbetering van het uniform werken en het sturen op het interventiebeleid (€ 1,6 miljoen), het uitbreiden van permanent toezicht en bedrijvenbeheer (€ 1,5 miljoen), het versnellen en verbeteren van het proces rondom rapporten van bevindingen (€ 1,2 miljoen) en diverse ondersteunende maatregelen (€ 2 miljoen). Zie ook de maatregelen die ik heb genoemd in mijn brief van 12 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1065) en de voortgang van deze maatregelen in mijn brief van 11 februari 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 138).

22

Hoe verhouden de € 7,203 miljoen voor NVWA Verbetermaatregelen slachthuizen (p. 4) zich tot de € 3,2 miljoen die zijn uitgetrokken voor de 2Solve-problematiek (p. 17)? Welke andere verbetermaatregelen ter omvang van € 4 miljoen worden nog genomen?

Antwoord

In 2019 is reeds € 3,2 miljoen aan de NVWA toegekend en opgenomen in het Jaarplan NVWA 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 136), zodat de NVWA resultaten kan realiseren ten aanzien van de zaken die genoemd worden in het rapport van 2Solve inzake onderzoek naar kleine en middelgrote slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1065). In het pakket maatregelen zijn onder andere opgenomen het implementeren van het 4-ogenprincipe, het structureel inregelen van

werkoverleg en de start van het versnellen en verbeteren van het proces van Rapporten van Bevindingen. In de eerste suppletoire begroting is aanvullend € 4 miljoen voor de NVWA gereserveerd voor een verder pakket maatregelen. Hierin zijn onder ander opgenomen het onder permanent toezicht plaatsen van meer bedrijven en de uitbreiding van de capaciteit bedrijvenbeheerders. Daarnaast worden deze extra middelen ingezet om de teams te ondersteunen met betrekking tot het uniform werken.

23

Welke concrete verbeteringen vinden er plaats met de extra middelen voor de NVWA ten behoeve van het toezicht in slachthuizen en de 2Solve-problematiek.

Antwoord

Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar mijn antwoord op vraag 20 en 21.

24

Om welke 15 kansrijke gebieden gaat het?

Antwoord

In het kader van het Interbestuurlijk Programma thema Vitaal Platteland werken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen in 15 kansrijke gebieden in heel Nederland. Deze gebieden zijn verdeeld in vier categorieën met ieder hun eigen uitdagingen:

– 4 veenweidegebieden: Friese veenweiden (Aldeboarn-De Deelen), Noordwest Overijssel, Laag Holland (voorheen: Amsterdam Wetlands) en Hollands-Utrechtse veenweiden.

– 4 veedichte gebieden: Salland-Twente, Achterhoek, Veluwe/Foodvalley en Zuidoostelijke zandgronden;

– 4 gebieden verduurzaming landbouw, gericht op bodem en water: Westerkwartier Groningen, Drents Plateau, Zuidwestelijke delta en Heuvelland;

– 3 gebieden natuur en samenleving: Eems-Dollard, Nieuw Land en Van Gogh.

25

Kunt u een overzicht geven van de pilots en onderzoeken veenweide die vanuit de middelen uit het Klimaatakkoord zullen worden bekostigd? Wanneer en op welke wijze worden deze middelen toegewezen?

Antwoord

Uit de klimaatmiddelen wordt het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) bekostigd. Daarnaast wordt uit de klimaatmiddelen voor ruim € 10 miljoen bijgedragen aan de uitvoering van pilots in de vier veenweidegebieden in het kader van het Interbestuurlijk Programma thema Vitaal Platteland (IBP-VP). Onderzoek en pilots vinden plaats op diverse locaties verspreid over de veenweidegebieden. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onderzoeksconsortium waarin alle relevante onderzoeksinstituten zijn betrokken. Het programma staat onder regie van de regiegroep veenweide met vertegenwoordigers van de klimaattafel Landbouw & Landgebruik van het Klimaatakkoord. Overheveling van de middelen naar het programma is voorzien in 2020 naar het kenniscentrum voor de waterschappen, het STOWA, als gedelegeerd opdrachtgever.

Binnen dit onderzoek wordt gewerkt aan de volgende doelstellingen: i) het bepalen van de effecten van maatregelen in het veenweidegebied op broeikasgasuitstoot en bodemdaling, ii) het opstellen van een meetprotocol voor het meten van broeikasgasuitstoot en bodemdaling in het veenweidegebied, iii) het actualiseren en optimaliseren van het modelinstrumentarium voor het voorspellen van broeikasgasuitstoot en bodemdaling, en iv) het opbouwen van een landelijk dekkend meetnetwerk dat gebruikt kan worden voor langjarige monitoring van de broeikasgasuitstoot en bodemdaling in het veenweide gebied. In het meetnetwerk worden diverse gebieden opgenomen waarbij geselecteerd wordt voor:

– meetplots natuurgebieden (kernmoerassen);

– meetplots alternatieve natte teelten;

– meetplots melkveehouderij «geregelde» hoge grondwaterstanden; en

– meetplots melkveehouderij «ongeregelde» hoge grondwaterstanden.

26

Waarom is gekozen voor deze 15 gebieden?

Antwoord

In juli 2018 hebben het Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen (UvW) en ik landelijke samenwerkingsafspraken ondertekend. Hierin hebben we afgesproken samen in 15 kansrijke gebieden aan de slag te gaan. Het gaat om gebieden waar opgaven bij elkaar komen en waar voldoende perspectief is om de komende jaren een betekenisvolle bijdrage te leveren aan een stap in de transitie voor de lange termijn. De provincies hebben het voortouw genomen om met partners op gebiedsniveau te benoemen hoe en in welke gebieden deze opgaven opgepakt kunnen worden.

27

Wat houdt het Interbestuurlijk programma «Naar een vitaal platteland» precies in en op welke manier wordt de € 40 miljoen besteed?

Antwoord

Bij het Interbestuurlijk programma «Naar een Vitaal Platteland» (IBP-VP) staat het werken aan een economisch vitaal, leefbaar en ecologisch duurzaam platteland centraal. In het landelijk gebied komen veel grote opgaven samen die vragen om forse en structurele veranderingen. Deze opgaven zijn gericht op verduurzaming van de landbouw, gezonde ecosystemen, klimaatdoelstellingen, kwaliteit en leefbaarheid, bodem en waterbeheer en -kwaliteit en op een gezonde en veilige leefomgeving. In juli 2018 hebben de VNG, het IPO, de UvW en ik landelijke samenwerkingsafspraken getekend. We hebben afgesproken in 15 kansrijke gebieden aan de slag te gaan (Kamerstuk 33 576, nr. 137). Elk van de daarna opgestelde gebiedsplannen is uniek, geeft gebiedsspecifiek invulling aan landelijke en regionale beleidsdoelen en draagt bij aan de grote opgaven van het moment, zoals kringlooplandbouw, natuur en biodiversiteit, veenweideproblematiek, emissiereductie (waaronder stikstof), bodemvruchtbaarheid en wateropgaven. Voor het realiseren van de voornemens in deze gebiedsplannen stelt LNV financiële middelen beschikbaar, als onderdeel van een bredere samenwerking om deze voornemens te realiseren. Daarnaast komt er vanuit de regionale partijen in totaal ca. € 148 miljoen beschikbaar voor het uitvoeren van de gebiedsplannen.

28

Kunt u toelichten hoe de Urgenda-middelen voor Glastuinbouw (€ 2,5 miljoen) zich verhouden tot de bedragen voor Glastuinbouw in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid», waar gesproken wordt over € 1,9 miljoen subsidies en -€ 5,5 miljoen aan opdrachten?

Antwoord

De genoemde bedragen in de vraag betreffen saldi, dus een optelsom van diverse mutaties.

De € 2,5 miljoen Urgenda-middelen die bij de eerste suppletoire begroting aan de LNV begroting zijn toegevoegd, vallen onder subsidies. Het gaat hierbij om extra subsidiemiddelen om energiebesparingsmaatregelen in de glastuinbouw te stimuleren. Deze middelen worden aan de EG-subsidieregeling toegevoegd. Daarnaast zijn nog kleine neerwaartse bijstellingen doorgevoerd, waardoor het mutatiesaldo bij subsidies glastuinbouw € 1,9 miljoen wordt.

De genoemde € 2,5 miljoen Urgenda -hebben geen direct verband met het opdrachtenbudget Glastuinbouw.

29

Op basis waarvan is besloten het met € 26,2 miljoen verhoogde budget voor kennisontwikkeling en innovatie aan de onderzoeken uit te geven waaraan het budget is uitgegeven?

30

Wat hoopt u bijvoorbeeld voor nieuwe informatie te halen uit het voedselonderzoek van Wageningen Research waar € 9,9 miljoen voor is overgeheveld?

Antwoord

De projecten die optellen tot een bedrag van € 26,2 miljoen dragen bij aan het realiseren van de missies voor het thema Landbouw, Water en Voedsel, die op 26 april 2019 door het kabinet zijn vastgesteld. Hiervoor verwijs ik uw Kamer naar de brief over het missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (Kamerstuk 33 009, nr. 70).

Een substantieel deel (€ 9,9 miljoen) van deze € 26,2 miljoen betreft onderzoek dat eind 2016 is gestart als Investeringsimpuls Voedsel, en is gericht op het verduurzamen van het voedselsysteem. Centraal hierbij staan transitie-opgaven gericht op voedselproductie en voedselconsumptie. Dit onderzoek zal onder meer handvatten bieden om voedselverspilling in de keten (inclusief consument) tegen te gaan, inzichtelijk maken wat nodig is om consumenten te bewegen om tot een duurzamer eiwitconsumptie te komen, en informatie verschaffen hoe blockchaintechnologie ons kan helpen bij een méér duurzame en veilige voedselketen.

31

Wat wordt er bedoeld met de ontvangst van gelden ten behoeve van het sociaaleconomisch plan voor de pelsdiersector?

Antwoord

Naast de begroting van LNV wordt een begrotingsreserve aangehouden met daarin onder andere middelen bestemd voor de pelsdierhouderij, maar waarvan nog niet duidelijk is in welke jaren deze worden uitgeput. Op het moment dat dit wel duidelijk is, worden deze middelen overgeheveld vanuit de begrotingsreserve naar de begroting van LNV. Men spreekt in dat geval van een ontvangst op de begroting vanuit de begrotingsreserve Landbouw.

32

Denkt u dat de beschikbaar gestelde middelen voor het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland toereikend zijn om de natuur in het gebied te herstellen? Bent u bereid, indien nodig, meer financiële middelen vrij te maken om het plan te realiseren?

Antwoord

De vanuit het Rijk extra beschikbaar gestelde middelen voor het Natuur- en Milieubeleidsplan zijn niet toereikend voor een algemeen herstel van de natuur in Caribisch Nederland. Deze zijn bestemd voor het realiseren van diverse doelen in de eerste fase van het plan (2020–2024) die gericht is op de meest urgente problemen en meest veelbelovende resultaten met betrekking tot het herstel van koraal. Vooralsnog is het Rijk niet voornemens meer financiële middelen vrij te maken voor de periode tot en met 2024. Alvorens nadere investeringen gericht kunnen worden ingezet, moet aan de hand van een evaluatie in 2025 worden beoordeeld wat de uitwerking van de gekozen aanpak is en waar de behoefte aan intensivering is. Dit is noodzakelijk om de tweede fase op weg naar het bereiken van de strategische doelen (in 2030) van het Natuur- en Milieubeleidsplan in gang te zetten.

33

Bent u van mening dat de beschikbaar gestelde middelen genoeg zijn om een afvalwaterzuiveringssysteem en riolering aan te leggen in Caribisch Nederland? Zo ja, hoe wilt u dit precies realiseren met deze middelen en op welke termijn?

Antwoord

De vanuit het Rijk beschikbaar gestelde middelen zijn niet genoeg om op alle eilanden een afwaterwaterzuiveringssysteem en riolering aan te leggen. De middelen zijn daar ook niet voor bestemd. Ze zijn bestemd voor het realiseren van diverse doelen in de eerste fase van het plan (2020–2024) die gericht is op de meest urgente problemen en meest veelbelovende resultaten met betrekking tot het herstel van koraal. Meer onderzoek is noodzakelijk naar effectieve strategieën voor de afzonderlijke eilanden voor afwaterbeheer. Deze strategieën zullen in 2024 opgesteld zijn en waar mogelijk in uitvoering. Alvorens nadere investeringen vanuit de verantwoordelijkheid van het Rijk kunnen of mogen plaatsvinden, moet aan de hand van een evaluatie in 2025 worden beoordeeld of de juiste aanpak is gekozen, wat de uitwerking van de gekozen aanpak is en waar de behoefte aan intensivering is. Dit is noodzakelijk om de tweede fase op weg naar het bereiken van de strategische doelen (in 2030) van het Natuur- en Milieubeleidsplan in gang te zetten. Gestreefd wordt om tegen 2030 het nutriëntenniveau in het grondwater en de kustgebieden aanzienlijk te hebben teruggebracht, dankzij een effectieve behandeling van het afvalwater.

34

Waarom maakt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport € 0,9 miljoen extra vrij voor extra toezicht op speeltoestellen?

Antwoord

De bij de NVWA beschikbare capaciteit voor het toezicht op speeltoestellen is achtergebleven bij de ontwikkelingen van de markt. De ontwikkelingen betreffen zowel groei van de markt als groei van de scope in de afgelopen jaren. Er is de afgelopen jaren een sterke groei waargenomen van het gebruik van speeltoestellen, van opblaasbare speeltoestellen tot meer avontuurlijke toestellen en activiteiten zoals trampolines, klimmuren en indoor kartbanen. Er zijn veel nieuwe bedrijven toegetreden die activiteiten aanbieden en speeltoestellen verhuren.

Daarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport middelen beschikbaar gesteld om de capaciteit structureel uit te breiden. De capaciteit voor attractie- en speeltoestellen wordt bijna verdrievoudigd, van 7,5 fte in 2018 naar 21 fte in de loop van 2020.

35

Verandert dit iets aan de mate van controle? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het toezicht op de speeltoestellen blijft risicogericht. Met de uitbreiding van de capaciteit kunnen meer controles worden gedaan dan voorheen. Echter de markt groeit (zie antwoord op vraag 34) en daarmee neemt het aantal mogelijk te inspecteren bedrijven ook toe.

36

Welke invloed heeft de constatering van het COVID-19 virus bij dieren op de begroting van het Diergezondheidfonds?

Antwoord

Op 19 mei jl. heb ik besloten een infectie met SARS-CoV-2 bij nertsen op nertsenbedrijven aan te wijzen als besmettelijke dierziekte volgens artikel 15 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1092). Op basis van de beoordeling van het risico voor de volksgezondheid door het Outbreak Management Team Zoönosen (OMT-Z), heb ik samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 3 juni jl. besloten om besmette bedrijven te ruimen (kenmerk 2020D21798). De kosten voor monitoring (serologisch onderzoek), early warning (onderzoek van overleden nertsen), verdenkingenonderzoek (bij het nationale referentielaboratorium) en bestrijding (ruimen van besmette bedrijven) worden betaald uit het Diergezondheidsfonds (DGF). Deze kosten komen in eerste instantie ten laste van de overheidsbijdrage aan dit fonds. Ik onderzoek de mogelijkheden of de nertsensector voor de komende periode een bijdrage kan leveren aan het DGF, binnen de juridische kaders die daarvoor gelden. Daarbij geldt onder andere dat heffen met terugwerkende kracht niet mogelijk is. Ik heb in het debat van 10 juni jl. toegezegd uw Kamer daarover nader te informeren in een brief. Daarbij ga ik ook in op de vraag of andere sectoren zouden moeten gaan bijdragen aan het DGF. De exacte gevolgen van COVID-19 bij dieren voor de begroting van het DGF zijn op dit moment nog niet vast te stellen. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de tweede suppletoire begroting.


  1. GVE: Groot Vee Eenheid.↩︎

  2. Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 7, antwoord op vraag 40.↩︎