Stand van zaken acties naar aanleiding van Taskforce Herijking Afvalstoffen
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Brief regering
Nummer: 2020D27681, datum: 2020-07-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-129).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -129 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.
Onderdeel van zaak 2020Z12977:
- Indiener: S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-09-03 14:45: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-09 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-12-02 13:00: Circulaire economie (Algemeen overleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-12-09 14:30: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
30 872 Landelijk afvalbeheerplan
Nr. 129 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2020
Op 10 oktober 2019 heb ik u het adviesrapport Grondstof of Afval van de Taskforce Herijking Afvalstoffen gestuurd, inclusief mijn beleidsreactie op het rapport1. In mijn reactie heb ik, naast reeds lopende trajecten, een aantal nieuwe acties aangekondigd. In het Algemeen Overleg Circulaire Economie heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de voortgang van de uitwerking die is opgenomen in de beleidsreactie (Kamerstukken 32 852 en 30 872, nr. 98). In deze brief informeer ik u over de stand van zaken.
Om binnen de huidige regelgeving de ruimte maximaal te benutten ten behoeve van de transitie naar een circulaire economie, ben ik gestart met twee verkenningen.
De eerste verkenning richt zich op de samenhang tussen afvalregelgeving en productregelgeving. Deze samenhang komt naar voren bij de beoordeling of een materiaal afvalstof of product is. Daarom spitst deze verkenning zich toe op instrumenten voor de beoordeling die het Ministerie van IenW kan inzetten. Onderdeel van de verkenning is een omschrijving van het beschikbare instrumentarium van productregelgeving, handreikingen en rechtsoordelen. In het kader van de productregelgeving gaat de verkenning in op ministeriële regelingen voor einde-afval- en bijproductcriteria en mogelijkheden in productregelgeving zelf. Een onderzoeksbureau brengt in kaart hoe het instrumentarium er juridisch uitziet en hoe het in de praktijk wordt gebruikt door bedrijven en bevoegde gezagen. Ook wordt gekeken naar wat de verwachtingen en ervaringen zijn ten aanzien van het instrumentarium. Op basis van deze informatie maken we een afwegingskader dat helder maakt wanneer welk instrument geschikt is om in te zetten en daarin ook een prioritering aangeeft van circulair toegepaste materialen. Randvoorwaarden voor de beoordeling zijn of een materiaal en de boogde toepassing past in een circulaire economie en binnen de vigerende (Europese) wet- en regelgeving. Er mogen geen nadelige gevolgen zijn voor mens en milieu en het instrumentarium moet uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Ik streef naar een helder en objectief afwegingskader dat duidelijk aangeeft welk instrument wanneer wordt ingezet en voor welke reststroom, inclusief een prioriteitenlijst van reststromen met circulaire toepassingen. Ik hecht belang aan een breed gedragen draagvlak voor deze aanpak. Daarom worden de leden van de Taskforce betrokken bij de verkenning, evenals de Vereniging Afvalbedrijven, en Natuur en Milieu. Ook zal ik andere departementen betrekken door middel van een klankbordgroep.
De tweede verkenning richt zich op experimenteerruimte voor een circulaire economie. Gelet op de vragen die wij ontvangen ten aanzien van experimenteren, merk ik dat er in de praktijk nog onduidelijkheid bestaat over wat experimenteren nu precies is. Of het dan gaat over een al dan niet tijdelijke ontheffing of vrijstelling van regels, een regelvrije zone, tijdelijk geen handhaving, of iets anders. Naast een gedragen beeld van experimenteren brengen we in de verkenning in kaart welke Europese en nationale kaders er nu zijn voor experimenten, zoals de tijdelijke ontheffingen of vrijstellingen in diverse besluiten en de mogelijkheden die de Crisis- en Herstelwet biedt. Ook betrek ik in de verkenning het verlenen van experimenteerruimte in de praktijk, door bijvoorbeeld het bevoegd gezag. De verkenning moet duidelijkheid bieden in de huidige mogelijkheden voor experimenteren, knelpunten in kaart brengen en suggesties doen voor verbeteringen. Ook bij deze verkenning maken we gebruik van de kennis en expertise van betrokken stakeholders.
Beide verkenningen worden als acties opgenomen in het geactualiseerde Uitvoeringsprogramma CE. De verwachting is dat eind dit jaar de resultaten van de verkenningen gereed zijn. Dan zal ik uw Kamer verder informeren over deze resultaten en de mogelijke vervolgstappen die hieruit voortvloeien, inclusief een overzicht van materialen waarvoor einde-afval- of bijproductcriteria worden opgesteld. Hiermee geef ik invulling aan de motie van lid Kröger met de strekking de Kamer hierover te informeren (Kamerstuk 35 267, nr. 11).
Daarnaast zal ik de komende tijd bezien hoe ik het bevoegd gezag kan ondersteunen bij de beoordeling afvalstof of product. Rijkswaterstaat zal verdiepingssessies organiseren voor omgevingsdiensten en ik zal bekijken of ik informatie voor bedrijven over hoe zij met de status van hun materiaal om moeten gaan nog beter beschikbaar kan maken.
Ten aanzien van Ruimte in Regels en het Versnellingshuis kan ik melden dat circulaire ondernemers met belemmeringen en vragen over wet- en regelgeving bij het Versnellingshuis terecht kunnen. Hiermee doe ik de motie van lid Van Eijs (Kamerstuk 32 852, nr. 100) af met de strekking om het Versnellingshuis te positioneren als centraal loket voor vragen van ondernemers ten aanzien van de circulaire economie. Daarnaast sta ik structureel stil bij wet- en regelgeving in de context van de circulaire economie in het dwarsdoorsnijdende thema wet- en regelgeving van het uitvoeringsprogramma circulaire economie. In het kader van dit dwarsdoorsnijdende thema worden verschillende activiteiten aangekondigd. Ik zal mij blijven inzetten om wet- en regelgeving aan te passen aan de transitie naar de circulaire economie, met in achtneming van mens en milieu.
Ten slotte heb ik in de beleidsreactie toegezegd nog terug te komen op kennisdeling en kennisontwikkeling van circulaire economie bij omgevingsdiensten. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 5 juni 20202 (voortgang uitvoeringsagenda VTH). In de uitvoeringsagenda VTH is het onderwerp kennisinfrastructuur niet toegespitst op circulaire economie, maar breder opgepakt. Op het terrein van kennisdeling lopen veel verschillende initiatieven. De constatering is echter dat het nog ontbreekt aan regie en ik wil hier samen met de partners in de uitvoeringsagenda VTH werk van maken. De eerste stap is landelijk in kaart brengen welke initiatieven er zijn, of deze op elkaar aansluiten, of er leemtes zijn en hoe een en ander het beste kan worden ontsloten.
Met de in gang gezette acties geef ik opvolging aan de speerpunten van de Taskforce Herijking Afvalstoffen: het bieden van verduidelijking over de vigerende wet- en regelgeving en het ondersteunen van de uitvoering. Ik ben en blijf over de uitwerking van de acties in gesprek met de betrokken organisaties, zodat we samen weer een stap zetten richting een circulaire economie.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer