[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een notaoverleg, gehouden 11 juni 2020, over vastgoed Defensie

Defensienota

Verslag van een notaoverleg

Nummer: 2020D27764, datum: 2020-07-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34919-66).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 34919 -66 Defensienota.

Onderdeel van zaak 2020Z09220:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

34 919 Defensienota

Nr. 66 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2020

De vaste commissie voor Defensie heeft op 11 juni 2020 overleg gevoerd met mevrouw Visser, Staatssecretaris van Defensie, over:

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 22 mei 2020 inzake stand van zaken vastgoed Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 55);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 20 april 2020 inzake programma Legering Defensiebreed fase 1 – 2020–2023 (Kamerstuk 34 919, nr. 51);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 20 december 2019 inzake voortgang project Bouwtechnische verbetermaatregelen brandveiligheid en bouw schiethuis KCT (Kamerstuk 34 919, nr. 48);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 6 februari 2020 inzake onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling voor de radar in Herwijnen (Kamerstuk 31 936, nr. 718);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 20 april 2020 inzake beantwoording vragen commissie over onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling voor de radar in Herwijnen (Kamerstuk 31 936, nr. 739);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 10 juni 2020 inzake antwoorden op vragen commissie inzake berichten in de media over de marinierskazerne (Kamerstuk 33 358, nr. 27);

de brief van de Staatssecretaris van Defensie d.d. 10 juni 2020 inzake validatie Strategisch Vastgoedplan (Kamerstuk 34 919, nr. 64).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie,
Aukje de Vries

De griffier van de commissie,
De Lange

Voorzitter: Van Ojik

Griffier: De Lange

Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Belhaj, Bosman, De Graaf, Van Helvert, Karabulut, Kerstens, Krol, Van den Nieuwenhuijzen, Van Ojik, Van Otterloo, Stoffer en Voordewind,

en mevrouw Visser, Staatssecretaris van Defensie.

Aanvang 10.32 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen. Ik heet u van harte welkom bij dit notaoverleg van de vaste Kamercommissie voor Defensie over vastgoed Defensie. Hartelijk welkom aan de Staatssecretaris, aan haar ondersteuning, aan de leden uiteraard en aan alle mensen die meekijken. Normaal hebben we natuurlijk een publieke tribune. Dan zien we een deel van kijkers live in de zaal. Nu is dat niet zo, maar ik zou toch ook u, waar u ook kijkt, van harte welkom willen heten.

Dit notaoverleg hebben wij gepland tot 14.30 uur. De leden hebben twee minuten extra spreektijd per fractie gevraagd. Die is ook verleend. Dat heeft niet geleid tot een verlenging van de tijd voor dit notaoverleg. We moeten het dus inpassen in de tijd die we hebben. Ik zal dus vrij streng zijn op interrupties. Mijn voorstel is om in de eerste termijn van de Kamer vier onderlinge vragen toe te staan. U mag dat doen in de vorm van twee keer twee of één keer drie en één keer één – dat is mij allemaal om het even – maar ik stel voor dat alle leden vier keer de gelegenheid hebben voor onderlinge vragen. We spreken in de zogenoemde begrotingsvolgorde. Dat betekent dat wij beginnen met de heer De Graaf, die zojuist in ons midden is aangeschoven. Ik weet niet of u erop voorbereid bent dat u onmiddellijk het woord krijgt? U zit ook heel ver weg, maar ik zie u. U heeft het woord.

Misschien nog één opmerking over de spreektijden. Die staan op de convocatie. Die zijn bij een notaoverleg uiteraard afhankelijk van de omvang van de fractie. Wees erop bedacht dat de tijden die hier staan voor twee termijnen zijn. De PVV heeft bijvoorbeeld tien minuten. U mag dat uiteraard verdelen zoals u wil, maar ik zou bij zes, zeven minuten toch denken: nu is het mooi geweest, dan heb ik nog tijd voor de tweede termijn.

Mevrouw Karabulut, u heeft een punt? O, u bent nog een beetje aan het bewegen. Daar is alle ruimte voor in deze zaal. Het woord is dan aan de heer de Graaf voor zijn inbreng namens de fractie van de PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal de volledige tien minuten die voor de PVV zijn gereserveerd in twee termijnen niet helemaal nodig hebben. Dat scheelt misschien weer op het schema. We zijn hier niet voor het eerst – in de zaal wel, maar bij dit onderwerp niet. We hebben in februari ook een groot debat met de Staatssecretaris over hetzelfde onderwerp gevoerd. Nu blijkt dat een half jaar ineens anderhalf jaar is geworden en dat gegoocheld wordt met definities van wat nou een overleg is of een bestuurlijk overleg of een ambtelijk overleg of dat het gewoon informeel was. Dat is geen onhandigheid, denken wij. Dat is hogere politieke tekstkunde, hogere politieke tekstgoochelarij. Dat maakt het extra ernstig.

We hebben al veel mensen gehoord die zeggen dat de Staatssecretaris al negentien keer sorry heeft gezegd. Dat is zo. Dat is in het vorige debat gebeurd. Maar nu blijkt dat er toch weer nieuwe informatie is die erop duidt dat die negentien keer sorry misschien toch niet voldoende zijn geweest. Hoe vaak moet een Staatssecretaris sorry kunnen zeggen? Want of het gaat over het naleven van de informatieplicht aan de Kamer of de behandeling van militairen als werkgever zijnde of de aanschaf van nieuw materiaal, te vaak vallen er gaten, te vaak gaan dingen niet goed.

Uit de publicaties komt naar voren dat de verhuisplannen faalden en dat de Kamer, de mariniers en ook de Zeeuwen onjuist werden geïnformeerd. Zo is eigenlijk wat eerst een achterkamertjesgeste van de ene CDA'er naar de andere CDA'ers is geweest, dus wat een CDA-probleem was, een VVD-probleem geworden. Die twee partijen hebben nu ongeveer de kernkoppen tegen mekaar gezet, want in de brief staat dat de Minister hiervan wist. Daarmee is de CDA in de kritiek kaltgestellt, om het in net Nederlands te zeggen. Daarmee is ook wel een groot deel van de angel uit het debat, want politiek staan hier twee zwaargewichten tegenover elkaar – dat zien we wel vaker in een bokswedstrijd – en dan worden er wel wat klappen uitgedeeld, maar heel vaak komen ze ook niet aan. Meestal vallen zwaargewichten in het boksen uiteindelijk om door uitputting en niet door een knock-out. Op de knock-out hoeven we niet te wachten vandaag, denk ik.

We zijn niet verrast door de publicaties, integendeel. Al jarenlang roept de PVV dat de marinierskazerne in Vlissingen een hopeloos prestigeobject is, gebaseerd op politieke beloftes en achterkamertjespolitiek. De mariniers roepen al jaren dat ze deze verhuizing niet zien zitten. Vanwege dit verhuisproject hebben we bij Defensie de afgelopen jaren een enorme leegloop gezien. Heel veel mariniers hebben dit project dan ook gezien als de druppel om hun heil ergens anders te zoeken. Er zijn zelfs hele gezinnen hierdoor ontwricht geraakt.

De voorzitter:

Er is een interruptie voor u, meneer De Graaf, van de heer Bosman van de VVD.

De heer Bosman (VVD):

Dit zijn stevige teksten van de heer De Graaf, maar dat kennen we. Ik meen me te herinneren dat de PVV in Zeeland een zeer enthousiast voorstander en zelfs een sterk pleitbezorger was van die marinierskazerne in Zeeland. Kan de heer De Graaf dat misschien even toelichten?

De heer De Graaf (PVV):

Het gebeurt vaker – dat zien we ook bij de VVD – dat een Statenfractie een ander standpunt inneemt dan de landelijke fractie. Dat zien we ook weleens bij gemeenteraadsfracties. Dat is gezond in de politiek. Er heerst daar geen kadaverdiscipline. Ik weet niet of dat bij de VVD wel zo werkt. En inderdaad, ik kan me voorstellen dat, als je lokaal aanwezig bent, je helemaal in de beginfase de werkgelegenheid natuurlijk ziet zitten. Dan denk je: dat is mooi. Maar als vervolgens alle plannen zich ontvouwen, en vooral ook de ellende en de reden van de plannen daarachter zich ontvouwen, dan moet je ook durven een ander standpunt in te nemen en daarin te ontwikkelen. Dat is ook politiek. Dan heb je een debat en luister je naar elkaar. En dan kan een standpunt van een Statenfractie regionaal weleens anders zijn dan dat van een landelijke fractie. Dat is heel gezond.

De voorzitter:

De heer Bosman wil nog een vervolgvraag stellen.

De heer Bosman (VVD):

Hoe kwalificeert de heer De Graaf dan het standpunt van de PVV in Zeeland? Als onverstandig? Als «niet geluisterd»? Want de heer De Graaf zegt: je luistert naar een standpunt en de dingen die daarachter wegkomen. De PVV in Zeeland is dan kennelijk óf heel onverstandig óf heeft niet geluisterd. Hoe ziet de heer De Graaf dat?

De heer De Graaf (PVV):

Ik heb de kwalificatie volgens mij al meteen in mijn eerste antwoord gegeven. Ik heb gezegd: er is ontwikkeling in debat en dan moet je soms een ander standpunt durven innemen en met elkaar van mening durven verschillen. Heel vaak wordt een meningsverschil in de huidige politiek meteen tot in de overtreffende trap mensen voor de voeten gegooid. Dan heet dat «polarisatie», terwijl polarisatie heel gezond is, zolang er maar twee polen zijn, want dan ontstaat er tenminste debat en een beetje wrijving. Daar krijg je glans en warmte van. Dat is in dit geval ook gebeurd, want er is ontwikkeling in dat standpunt geweest. Daarmee heb ik mijn kwalificatie gegeven, denk ik.

De voorzitter:

Dan kunt u nu uw betoog vervolgen, meneer De Graaf.

De heer De Graaf (PVV):

Ik moet even kijken waar ik gebleven was. O ja, bij de reactie van de Staatssecretaris. Die was eigenlijk vrij simpel. Kort samengevat was dat in februari: foutje, bedankt; het was een vergissing. Maar dat lijkt me toch wel erg kort door de bocht. Er is niet zomaar een vergissing gemaakt door de Staatssecretaris, want Defensie wordt al jarenlang geteisterd door de zogenaamde vergissing na vergissing. Het zijn zo veel vergissingen op een rij. Is dat – daar startte ik eigenlijk mijn inbreng mee – dan beleid? Zijn het echt vergissingen of is het hogere politieke wiskunde? We weten het niet. Ook in deze specifieke situatie had de Staatssecretaris maanden de tijd om haar vergissing te corrigeren, en ook dat gebeurde niet; er kwam ineens een jaar bij.

Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid wil van Nederland weer een welvarend – dat is wat algemener in dit debat – en veilig en soeverein land maken. Een land dat de baas is, vooral over zijn eigen grenzen. Sterker nog, we hebben de afgelopen periode in de hele EU zelfs gezien dat die grenzen er ineens weer kunnen zijn. We willen een land zijn dat beschikt over een sterke krijgsmacht. Zijn manschappen moeten goed behandeld worden. En we moeten vooral de provincies die buiten de Randstad liggen niet bedonderen. Het Nederland van nu toont helaas een ander beeld. Defensie is bijna wekelijks in opspraak, zo zou je kunnen zeggen, want er is altijd wel wat, vooral vanuit de top.

Ik moet even een slokje water nemen, want ik heb last van mijn keel.

De voorzitter:

«Dan moet u naar huis,» zegt de heer Krol.

De heer De Graaf (PVV):

Alsof dat nog niet erg genoeg is, zoekt Defensie ook de confrontatie op met decentrale overheden.

Voorzitter. Dit debat is gedeeltelijk een herhaling van zetten. Daarom zei ik aan het begin dat ik niet mijn volledige spreektijd zal benutten. Het gaat erom dat we als Kamer, en ook als provincie, gewoon geheel in de politiek, goed en volledig geïnformeerd moeten worden. Er zijn te veel dingen die continu misgaan: er is gefaald met de verhuisplannen en de mariniers en de Zeeuwen zijn onjuist geïnformeerd. Het gaat gewoon niet goed.

We hebben de afgelopen periode als PVV ook veel Kamervragen gesteld. We hebben de antwoorden daarop uiteraard tot ons genomen. Ik houd het voor de eerste termijn even hierbij. Ik dank de Staatssecretaris voor de antwoorden die zij allemaal gegeven heeft op de vele Kamervragen. We gaan heel goed kijken en luisteren hoe het debat zich verder ontwikkelt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf, voor uw inbreng. Ik geef het woord aan de heer Bosman van de fractie van de VVD.

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik wil beginnen met een krantenartikel van afgelopen zaterdag over de informatievoorziening aan de Kamer door de Staatssecretaris naar aanleiding van het debat van afgelopen 20 februari over het niet doorgaan van de verhuizing van de marinierskazerne in Doorn. Het artikel goed lezende kan ik geen nieuwe bijzonderheden vinden die aanleiding geven om te twijfelen aan de argumentatie van de Staatssecretaris in dat debat. Ik zie wel een verdere feitelijke invulling. Maar ik lees geen nieuwe zaken die een ander licht werpen op de werkwijze van de Staatssecretaris, waarvoor zij haar excuses al meermalen heeft aangeboden.

Voorzitter. Het staat iedere bestuurder vrij om te twijfelen aan besluiten en te onderzoeken of de keuzes die worden gemaakt, valide zijn. Als dat niet zou kunnen, is besturen onmogelijk. Het blijven valideren van gemaakte keuzes en het daarbij in twijfel trekken van eigen besluiten is het goed recht van iedere bestuurder.

Vanuit Zeeland hoor ik vooral dat men vooruit wil kijken. De Zeeuwen en de bestuurders in Zeeland waren al boos, en terecht. Zoals een Zeeuwse bestuurder zei: bozer dan boos kan je toch niet worden. De Zeeuwse bestuurders zijn in goed gesprek met Staatssecretaris Knops over het compensatiepakket van dit kabinet, een compensatiepakket dat ruimhartig moet zijn en dat recht moet doen aan het sociaaleconomische potentieel van het mooie Zeeland. Ik ga er nog steeds vanuit dat wij als Kamer over de definitieve uitkomst van dat overleg nog voor de zomer met het kabinet kunnen spreken.

Voorzitter. De marinierskazerne is maar een klein onderdeel van de hele vastgoedportefeuille. De Staatssecretaris heeft inzichtelijk gemaakt wat de achterstanden zijn en aangegeven dat er nog heel veel geld gemoeid is met het op standaard krijgen van de gebouwen van Defensie. Gelukkig, zo zeg ik na de brief van gisteren, is het minder dan gedacht. Maar het is nog steeds meer dan begroot. Nu is door dit kabinet gelukkig extra geld beschikbaar gesteld voor Defensie, maar dat zou vooral gaan naar personeel, operationele gereedstelling en de inzetbaarheid van de krijgsmacht. Gaat deze kostenpost van het vastgoed daarop een negatief effect hebben, zo vraag ik de Staatssecretaris. Het kan toch niet zo zijn dat de meerkosten van het vastgoed nu een hap gaan nemen uit de uitgaven voor personeel, gereedstelling en die inzetbaarheid? Hoe borgt de Staatssecretaris dat de kerntaak van Defensie in stand blijft en wordt versterkt, naast de uitgaven voor het vastgoed?

Voorzitter. Ook de positie van het Rijksvastgoedbedrijf is van belang. Ik lees in de evaluatie dat zowel Defensie als ook het Rijksvastgoedbedrijf stappen moet zetten om de kwaliteit van de samenwerking te verbeteren. Is het verbeteren van de samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf alleen aan de orde bij Defensie? Of zijn er meer ministeries die stappen moeten zetten in de onderlinge samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf? Wordt daar door andere ministeries over gesproken? Is er sprake van een rijksbrede evaluatie betreffende het vastgoed?

Voorzitter. Ik maak mij zorgen over het schiethuis van het Korps Commandotroepen te Roosendaal. Er is een tijdelijke oplossing. Een permanente oplossing is nog niet in zicht. En de consequenties moeten nog worden onderzocht. Ik heb maar één vraag. «Onze mensen bij het KCT kunnen hun schietkwaliteit en hun operationele inzet trainen, in stand houden en verbeteren met de huidige, tijdelijke schietbanen.» Is dat zo? Graag een toelichting van de Staatssecretaris. En graag een mogelijk tijdpad naar wanneer het definitief kan worden.

Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor alle informatie en de onderzoeken die zij heeft gedaan wat betreft de SMART-L-radar in Herwijnen. De kern is dat Defensie gehouden is aan de gestelde stralingsnormen en daarbinnen moet blijven voor de volksgezondheid. Uit de informatie die ik heb gekregen, kan ik opmaken dat dat gebeurt. Daarnaast is het van belang dat de nieuwe radar ook van essentieel belang is voor de veiligheid van ons grondgebied en voor de veiligheid van eenieder die in de lucht vliegt.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bosman. U bent ruim binnen de u toebemeten tijd gebleven. Dank daarvoor. Ik geef nu graag het woord aan de heer Van den Nieuwenhuijzen van de fractie van GroenLinks. Het is weliswaar niet zijn maidenspeech – dat doe je in de plenaire zaal – maar het is wel de eerste keer dat hij in deze commissie in een notaoverleg het woord voert. Meneer Van den Nieuwenhuijzen, u heeft het woord.

De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Dit is inderdaad het eerste debat dat ik mag voeren als Defensiewoordvoerder van GroenLinks. Ik ben blij dat het vandaag meteen gaat over een van de grootste en belangrijkste uitdagingen waar Defensie voor staat: het op orde krijgen van haar vastgoed.

Maar de actualiteit vertroebelt dit debat. Ik wil daarom beginnen met het toegevoegde agendapunt van de verhuizing van de marinierskazerne. Zaterdag konden we in de Volkskrant lezen dat het proces rond het besluit om de marinierskazerne toch niet naar Vlissingen te verhuizen, nog minder fraai is verlopen dan we al dachten. De Staatssecretaris meldde ons in februari dat ze midden 2019 is begonnen met het onderzoeken van alternatieven, maar het blijkt dat ze al in mei 2018 de heer Co Verdaas heeft aangesteld om opties te verkennen. Nog interessanter is misschien wel dat uit de stukken die de Volkskrant in handen heeft, blijkt dat de Minister persoonlijk al in 2018 heeft gesproken met de Utrechtse Heuvelrug, de provincie Utrecht en de burgemeester van Rotterdam. In februari sprak de Staatssecretaris nog met geen woord over de betrokkenheid van de Minister. Is de Staatssecretaris het niet met ons eens dat de betrokkenheid van de Minister bij, volgens haar brief, informeel contact veel meer gewicht heeft dan een simpele verkenning?

Voor de helderheid: GroenLinks vond en vindt de verhuizing naar Vlissingen al vanaf het begin gebrekkig gemotiveerd en inhoudelijk snappen wij het besluit dus heel goed. Maar in Zeeland hadden ze de slingers al opgehangen en de taart al klaarstaan, terwijl de Minister, de Staatssecretaris, Utrecht en Rotterdam met compleet iets anders bezig waren. Ik zou de Staatssecretaris dan ook het volgende willen vragen. Waarom was de Minister zo actief betrokken bij dit dossier? Heeft de Minister aangeboden om zelf gesprekken te voeren of heeft de Staatssecretaris dit aan haar gevraagd? En zo ja, waarom dan? En waarom heeft de Staatssecretaris het aanstellen van Co Verdaas als verkenner niet gemeld aan de Kamer en de Zeeuwse bestuurders? Dat is toch relevante informatie en dat past toch bij een transparante Defensieorganisatie? Kunnen wij erop vertrouwen dat de Staatssecretaris in de toekomst proactief alle relevante informatie naar de Kamer stuurt?

Voorzitter. Wanneer kunnen we een akkoord met Zeeland verwachten over het compensatiepakket? Wat kan de Staatssecretaris daar nu al over vertellen?

Voorzitter. Dan ga ik nu graag naar de rest van de agenda, want de staat van de gebouwen van Defensie is zorgwekkend. Maar liefst 215 van de 295 gebouwen waar de Staatssecretaris naar heeft laten kijken, blijken niet voldoende leefbaar. Onze militairen verdienen gezonde legeringsgebouwen, waar ze veilig in kunnen douchen en slapen. Er ligt nu een plan voor om het onderhoud te versnellen in de periode van 2020 tot 2023, een plan voor een kleine helft van die gebouwen. De rest van het onderhoud en met name de zware werkzaamheden worden doorgeschoven naar later, omdat de beschikbare tijd, het budget en de personele capaciteit tot fundamentele keuzes dwingen, zo schrijft de Staatssecretaris. Wat GroenLinks betreft betekent dat dat we naar alle mogelijkheden moeten kijken om de gebouwen toch sneller op orde te krijgen. Hoe kijkt de Staatssecretaris bijvoorbeeld aan tegen de optie van het naar voren halen van geld middels een kasschuif om het budgetprobleem te verkleinen? Dit geld moet immers toch worden uitgegeven en het lijkt vrij zinloos om daar onnodig mee te wachten. De veiligheid en de gezondheid van onze militairen in goede en duurzame gebouwen moeten maximaal prioriteit hebben. Hiermee zorgen we goed voor onze militairen en dragen we bij aan de verduurzaming van het rijksvastgoed en aan het op peil houden van de werkgelegenheid in de bouw. Graag een reactie.

Voorzitter. De ILT heeft een aantal gebouwen van Defensie onder toezicht staan, bijvoorbeeld vanwege de gebrekkige brandveiligheid. U zult het niet geloven, maar toen ik in 2003 mijn opleiding afrondde deed ik dat onder meer door een onderzoek te doen naar de verbetering van de brandveiligheid van Defensiegebouwen. Het is treurig om te zien hoe weinig er sindsdien is gebeurd. De veiligheid van onze mensen moet op één staan en dat is, als het gaat om de brandveiligheid in de afgelopen jaren, helaas niet het geval geweest. Gelukkig is er in het laatste jaar veel voortgang gemaakt met brandveiligheidsmaatregelen, maar een deel van de gebouwen voldoet nog steeds niet, waaronder de 29 legeringsgebouwen in het Caribisch gebied. Die staan pas voor eind 2021 in de planning. Is dat niet veel te laat? Kan dit worden versneld? En hoe veilig kan er nu in de gebouwen in het Caribisch gebied worden gewerkt en geleefd? Voor de ruim 650 gebouwen waarin niet geleefd wordt maar wel gewerkt, worden tot in dit jaar brandscans uitgevoerd. Is dit inmiddels voor alle gebouwen gebeurd? En wat zijn daarvan de resultaten?

Voorzitter. De staat van het Defensievastgoed is slecht. Dat doet de vraag opdoemen of Defensiepersoneel wel gezond kan werken in tijden van corona. Heeft de Staatssecretaris daar een beeld van? Kan overal 1,5 meter afstand gehouden worden? Is er sprake van routering in gebouwen en schone wc's en douches? En wordt bij twijfel thuis gewerkt? Kortom, hoe beschermen we de gezondheid van onze militairen in tijden van corona?

Voorzitter, tot slot. Ook de plaatsing van de SMART-L-radar in Herwijnen staat op deze agenda. Inmiddels heeft TNO de cumulatieve straling onderzocht. Hieruit blijkt dat die onder de nu geldende richtlijn blijft. De vraag is echter of dat nog steeds zo zal zijn als de nieuwe richtlijn, die in april is gepubliceerd, ingaat. De Staatssecretaris heeft TNO gevraagd om hiernaar te kijken. Kan zij al iets zeggen over wanneer zij de resultaten daarvan verwacht? En kan de Kamer deze conclusies dan ook krijgen? Herwijnen lijkt een veel groter aantal mensen met ALS te hebben. De Staatssecretaris heeft de GGD gevraagd om hier onderzoek naar te doen. Op welke termijn verwacht de Staatssecretaris de resultaten van het onderzoek naar het verband tussen straling en ALS? Wat GroenLinks betreft maakt ze in het proces in Herwijnen nu even een pas op de plaats totdat de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuijzen. Ik zeg maar alvast dat u voor uw tweede termijn nog iets meer dan twee minuten heeft. Dat is hopelijk genoeg. Dan gaan we naar de heer Van Helvert van de fractie van het CDA. Het woord is aan u.

De heer Van Helvert (CDA):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik zou het graag willen hebben over de marinierskazerne in Zeeland, over de radar in Herwijnen en de financiering van het vastgoed. Zou u mij daarop willen attenderen als ik acht minuten van mijn spreektijd heb opgebruikt? Dan heb ik in tweede termijn, eventueel, ook nog voldoende tijd.

Meneer de voorzitter. Ik begin met Zeeland. Op 20 februari hebben we in de Kamer gesproken over de marinierskazerne. De Zeeuwen voelden en voelen zich bedonderd door het kabinet. Collega-bestuurders van decentrale overheden in Zeeland zijn door het kabinet niet betrokken bij de twijfels die in de loop der jaren zijn ontstaan en die er bij sommige partijen al vanaf het begin waren. Ze zijn er door het kabinet niet bij betrokken, niet in het begin, niet lopende het onderzoek en niet toen het onderzoek uitwees dat de kazerne beter niet in Vlissingen geplaatst zou kunnen worden. Dat heeft in Zeeland pijn gedaan en die pijn is nog niet weg. Zo gaan we in bestuurlijk Nederland niet met elkaar om. Dat over het proces. Daar heeft de Staatssecretaris toen ook haar excuses voor aangeboden.

In de praktijk hebben we gezien dat vele overheidsdiensten óf uit Zeeland zijn vertrokken óf niet in Zeeland zijn geplaatst, omdat de marinierskazerne naar Vlissingen zou komen. Daarom hebben we samen met collega's moties ingediend waarin wordt gezegd dat er een compensatie moet komen. Afgelopen maandag is er een goed gesprek geweest, maar ik wil hier nog een keer benadrukken dat het kabinet moet weten dat het CDA vindt dat die compensatie ruimhartig moet zijn. Het proces van het zich bedonderd voelen en door het kabinet bedonderd zijn is er geweest en er zijn overheidsdiensten weggehaald of niet geplaatst. Een ruimhartige compensatie is dus van groot belang. Wij zullen dat proces heel duidelijk volgen.

Over de radar in Herwijnen zou ik het volgende willen zeggen.

De voorzitter:

Meneer Van Helvert, voordat u naar Herwijnen overgaat: er is een interruptie voor u van mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vroeg mij af wat de fractie van het CDA vindt van «het slechts informeel aftasten van alternatieve locaties voor de marinierskazerne». Uit de Volkskrant van afgelopen zaterdag blijkt dat echt bijna heel bestuurlijk Nederland daarvan op de hoogte was en dat de Minister van meet af aan heeft meegedaan. Wat de precieze rol was, horen we zo vast nog wel van de Staatssecretaris. Vindt de fractie van het CDA dan dat je van aftasten en informaliteit kunt spreken, of is dat alternatief al heel vroeg gestart en wist iedereen daarvan behalve de Zeeuwen?

De heer Van Helvert (CDA):

Het proces van zich bedonderd voelen heb ik net beschreven. Dat is een buitengewoon kwalijke zaak. Het is ook zeer terecht dat de Staatssecretaris daar excuses voor heeft aangeboden. Ik moet ook zeggen dat, als je dat artikel in de Volkrant leest, je je eraan ergert dat dit weer helemaal opnieuw zo te lezen is. Want het is inderdaad niet te geloven dat er zo hard en zo lang wordt gewerkt zonder collega's daarbij te betrekken. Als je in het begin twijfels hebt en eerst gaat onderzoeken of je twijfels hebt, dan snap ik heel goed dat je dat dan niet gelijk met iedereen deelt. Want je wilt gewoon checken of je twijfels kloppen. Maar op het moment dat het duidelijk is en het onderzoek uitwijst dat dit niet zo moet gaan, dan is het in bestuurlijk Nederland echt gebruikelijk dat je elkaar daarbij, ook soms in vertrouwen, betrekt.

Het feit dat de Minister er vanaf het begin bij betrokken is, lijkt mij eigenlijk vrij logisch. Sterker nog, uiteindelijk is de Minister ook verantwoordelijk. Dan lijkt het mij heel logisch dat de Minister vanaf het begin daarbij betrokken zou zijn. Sterker nog, ik zou het heel raar vinden als de Minister daarbij niet betrokken zou zijn.

Mevrouw Karabulut had het ook over de momenten van erbij betrokken zijn. Uit de reactie in de brief van de Staatssecretaris – buiten de verspreking, die natuurlijk buitengewoon ongelukkig is; dan denk ik: waarom nou juist in dat debat een verspreking? – en hetgeen de Staatssecretaris in het debat van 20 februari heeft gezegd, blijkt mij niet dat er een ander moment is van beginnen te zoeken naar alternatieven. Het is niet zo dat het ineens vervroegd is. Wat volgens mij wel nieuw is, is dat we een oud-bestuurder hebben ingeschakeld om dat te verkennen. Nou, die naam is nieuw. In principe is niet relevant wie dat doet, maar wat het wel weer extra pijnlijk maakt voor de Zeeuwse bestuurders is dat deze oud-bestuurder ook betrokken was bij andere dingen in Zeeland of met Zeeuwse bestuurders. Zij hebben rond die tijd dus heel vaak aan tafel gezeten terwijl die voormalig bestuurder wist dat hij ook met een ander onderzoek inzake Zeeland bezig was. Dat maakt het allemaal nog pijnlijker, maar echt nieuwe informatie – daar moeten we eerlijk over zijn – hebben we niet gezien.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, in tweede instantie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Eerlijk gezegd weet ik niet zo goed welke conclusie ik uit deze woordenstroom moet trekken. Laat ik vaststellen dat ook de fractie van het CDA van mening is, of tot uitdrukking probeert te brengen, dat dit beslist geen semantische discussie is, maar dat dit een politiek besluit was dat al eerder werd genomen, waarover niet eerlijk is gecommuniceerd, waarmee de Zeeuwen een rottere-dan-rotstreek is geleverd en waarover ook de Kamer in dat pijnlijke debat waarin negentien keer «sorry» is gezegd blijkbaar niet alle informatie heeft gekregen – weer niet alle informatie heeft gekregen.

De voorzitter:

Wil de heer Van Helvert hier nog op reageren?

De heer Van Helvert (CDA):

Nee, dit was volgens mij gewoon een constatering van de SP. Die is voor de SP. Ik hoor in deze interruptie geen vraag.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u uw betoog vervolgt, meneer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):

Ja. Ik wil het nog hebben over het radarstation in Herwijnen.

De voorzitter:

O, sorry. Het punt is dat ik een hele grote range moet bestrijken. Leden moeten daarom misschien wat langer zwaaien dan normaal. De heer Kerstens heeft een vraag voor u, meneer Van Helvert.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik zwaaide ook. Gelukkig zag de Staatssecretaris dat en attendeerde zij u daarop, voorzitter.

Ik heb een vraag aan de heer Van Helvert over de rol van de Minister, die vandaag helaas niet bij dit debat is. Meneer Van Helvert doet het voorkomen alsof de rol van de Minister een vanzelfsprekendheid is. Die rol van de Minister is niet eerder in het debat aan de orde gekomen en heeft niet in de krant van afgelopen zaterdag gestaan, maar is gisteren in de brief van de Staatssecretaris nogal stevig neergezet. Zou de heer Van Helvert zich kunnen voorstellen dat dat dan wellicht alleen voor hem een vanzelfsprekendheid is en dat er heel veel mensen zijn – ik ben in ieder geval één van hen – die uit de eerdere debatten en uit de eerdere opmerkingen toch niet de indruk hadden gekregen dat de betrokkenheid van de Minister zo stevig was en er al vanaf het begin was? Heeft de heer Van Helvert daar dan al eerder iets over gehoord dan wij allemaal?

De heer Van Helvert (CDA):

Nee, ik heb daar geen andere informatie over, maar volgens mij is een Minister staatsrechtelijk gezien altijd ook verantwoordelijk. In die zin is het niet verrassend dat de Minister bij zaken betrokken is. Volgens mij is het op andere ministeries ook zo dat binnen een ministerie de taken worden verdeeld: dat doet een Minister en dat doet een Staatssecretaris. Dat je elkaar wel betrekt bij zaken lijkt mij heel normaal. Ik zou het heel raar vinden als een Staatssecretaris belangrijke dingen zou doen terwijl een Minister daar niets van weet en er pas achter komt als het ergens in de krant staat. Dat lijkt mij een hele rare situatie. En volgens mij is dat op andere ministeries ook zo. Maar ja, goed, ik zit daar nooit bij, maar dat lijkt mij.

De voorzitter:

De heer Kerstens, een vervolgvraag?

De heer Kerstens (PvdA):

Mevrouw Karabulut gaf net aan dat het, wat haar betreft, hier niet over een semantische discussie gaat. Dat ben ik met haar eens, maar dit lijkt toch wel op een woordenspelletje van de heer Van Helvert. Je hebt betrokkenheid en betrokkenheid. De betrokkenheid die de heer Van Helvert schetst, is al eerder in beeld geweest: de betrokkenheid van een eindverantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor alles wat er op het ministerie gebeurt. Dat is een andere betrokkenheid dan de feitelijke betrokkenheid: al vanaf dag één in gesprek gaan met derden over alternatieve locaties voor de kazerne. Overigens zonder daar Zeeland over te informeren, want dat hoorde bij het plan. Ik vraag de heer Van Helvert eigenlijk om op te houden met zulke woordenspelletjes. Natuurlijk is de Minister erbij betrokken, in die zin dat zij eindverantwoordelijk is. Dat weten we. Maar laten we wel wezen: de betrokkenheid die nu uit de brief van de Staatssecretaris blijkt, is nieuw en die zou voor iedereen nieuw moeten zijn, behalve voor degene die het al eerder heeft gehoord.

De heer Van Helvert (CDA):

Dat mag de Partij van de Arbeid allemaal vinden. Dat vind ik prima, maar in principe maakt het staatsrechtelijk allemaal niet uit. Het gaat erom wat het kabinet doet. Het kabinet spreekt in de Kamer met één mond. We kunnen gaan uitvlooien wanneer zij dat tegen de Minister heeft gezegd en wanneer de Minister dat tegen de Staatssecretaris heeft gezegd – en dat mag hoor – maar uiteindelijk beslist het kabinet over iets. Uiteindelijk beslist een ministerie over iets. Volgens mij is het in het belang van Zeeland dat we erachter komen wanneer wat nou precies is begonnen in die zoektocht. Wie dat doet – een Minister, een Staatssecretaris of een oud-bestuurder die daarvoor wordt ingehuurd – is voor de Zeeuwen volgens mij helemaal niet relevant. Relevant is: wanneer is dat gebeurd, en is dat hetzelfde als wat de Staatssecretaris en het kabinet in de debatten hebben gezegd? En het allerbelangrijkste is: zorg dat die compensatie ruimhartig is. Dat is volgens mij waar we het over moeten hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Kerstens?

De heer Kerstens (PvdA):

Ja, daar spendeer ik toch mijn derde vraag aan, voorzitter. Wat volgens mij in dit soort debatten vooral relevant is, is de wijze waarop de Tweede Kamer wordt geïnformeerd, bijvoorbeeld niet alleen over de rol van de Staatssecretaris, die er in het debat uitgebreid op is ingegaan, maar ook over de rol van de Minister, zeker als daar vragen over zijn. Daar zijn vragen over gesteld, maar die werden afgedaan met: ja, natuurlijk is ze verantwoordelijk. Ze is eindverantwoordelijk. Dat is een andere verantwoordelijkheid dan die nu naar buiten is gekomen. Omdat je blijkbaar zulke woordenspelletjes kunt houden over de termen «verantwoordelijkheid» of «betrokkenheid», vraag ik de heer Van Helvert of het niet netjes zou zijn geweest als eerder zou zijn gemeld dat de Minister betrokken was en waaruit die betrokkenheid heeft bestaan. Die informatiepositie van de Kamer is volgens mij relevant, zeker ook omdat Defensie daar weleens vaker mee worstelt, om het zo maar uit te drukken.

De heer Van Helvert (CDA):

De informatievoorziening naar de Kamer is buitengewoon belangrijk. Daarom zitten we ook hier. Daarom is er iemand van het kabinet, van het Ministerie van Defensie, aanwezig om dat te doen. Ik denk dat dat heel erg relevant is. Ik denk dat we daarom de vraag stellen wanneer men op het ministerie is begonnen met het onderzoeken van alternatieven. Is dat hetzelfde als wat de Staatssecretaris namens het kabinet heeft gezegd in het debat? En hoe gaan we de compensatie doen? Dat is de zaak. Volgens mij maakt het staatsrechtelijk helemaal niet uit of een Minister of een Staatssecretaris dat zegt. Daarbij komt ook nog dat we als commissie dat voorstel hebben gezien. De commissie heeft in ruime meerderheid besloten dat de Staatssecretaris als enige zou worden uitgenodigd. Nu zit de Staatssecretaris hier en zegt u: had de Minister hier niet bij moeten zijn? Nou, dan hadden we dat eerder moeten doen, want die vraag heeft in de commissie voorgelegen. In ruime meerderheid is besloten dat het zo is zoals het nu gaat.

De voorzitter:

Oké, dan heeft de heer Stoffer ook nog een vraag voor u.

De heer Stoffer (SGP):

Ja. Deze interrupties roepen bij mij toch een vraag op. De heer Van Helvert doet net of het voor iedereen evident zou zijn dat Minister Bijleveld hierbij betrokken was. Dat was voor mij echt nieuw, moet ik eerlijk zeggen. Ik deel dit met mijn collega Kerstens en anderen die dit ook hebben gezegd. Voor mij was dat niet evident. Maar goed, dat even terzijde. Dat hebben we uitgediscussieerd. Dit dossier is echt dramatisch verlopen. De beeldvorming op dit moment is toch dat ongeveer alle schuld op de schouders van de Staatssecretaris wordt gelegd. Die heeft schuld beleden, enzovoorts. Als de betrokkenheid van de Minister zo evident en duidelijk is, kan ik dan concluderen dat dit net zo hard op het bordje van de Minister ligt als van de Staatssecretaris?

De heer Van Helvert (CDA):

Ja, dat weet ik niet. Het gaat mij om het volgende. De woordvoerder van de Staatkundig Gereformeerde Partij zegt mij dat hij niet weet dat een Minister betrokken is bij een belangrijk element dat op het ministerie speelt. Dat verbaast mij. Mij lijkt het namelijk heel logisch. Sterker nog, ik zou het heel raar vinden als de Minister van niets zou weten. Maar blijkbaar is het iets wat andere Kamerleden in deze commissie normaal achten, dat een Minister niet betrokken is bij grote projecten op het ministerie. Dat vind ik raar.

De heer Stoffer (SGP):

Dat is een prachtig antwoord, maar geen antwoord op mijn vraag. Dus nog even heel concreet: treft deze blaam in dit dossier net zo goed de Minister als de Staatssecretaris, ja of nee? Meer antwoord hoef ik niet te hebben.

De heer Van Helvert (CDA):

Ik heb wel geantwoord: dat weet ik niet. Daar ben ik mee begonnen.

De voorzitter:

Ik kon het antwoord niet verstaan.

De heer Van Helvert (CDA):

Ik zei het de eerste keer al. Daar begon ik mee: dat weet ik niet.

De voorzitter:

Dat heeft u inderdaad op de eerste vraag ook al geantwoord. Meneer Stoffer, dat is dan wel uw derde vraag.

De heer Stoffer (SGP):

Nou, ik wou eigenlijk een conclusie trekken. Misschien is de heer Van Helvert hierin dan de enige die dit niet weet.

De voorzitter:

Oké. Daar hoeft u niet per se op te reageren.

De heer Van Helvert (CDA):

Het enige wat we weten, is dat we niets weten, meneer de voorzitter. Het gevaar is vaak dat we pretenderen dat we alles wel weten. Dat is heel gevaarlijk. Dat moeten we niet doen, denk ik.

Als het gaat om de radar in Herwijnen, meneer de voorzitter, als ik verder mag gaan ...

De voorzitter:

Sorry, mevrouw Karabulut, ik had u niet gezien. U mag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wilde me eigenlijk beperken en inhouden, want ik was eigenlijk wel klaar met de heer Van Helvert, maar deze beantwoording roept bij mij toch een vraag op. Ik vind de houding van het CDA, waar het de informatiepositie van de Tweede Kamer en de informatievoorziening vanuit het ministerie richting Kamer en publiek betreft, toch echt heel erg mager. Dus ik zou aan de heer Van Helvert willen vragen: vindt u dat het goed gaat op het ministerie? Vindt u dat de Staatssecretaris en uw Minister echt in charge zijn? Of ziet u ook de problemen die ik zie, namelijk dat er keer op keer op keer een groot probleem is met de eerlijke informatievoorziening richting Kamer en publiek, en dat dit uiteindelijk niet alleen de positie van de bewindspersonen ondermijnt maar überhaupt het draagvlak in de samenleving voor de Defensieorganisatie?

De heer Van Helvert (CDA):

Het draagvlak voor Defensie in de samenleving is van groot belang. Daarom is de informatiepositie ook van groot belang. Daarom is het ook goed dat we ons er ook staatsrechtelijk aan houden hoe dat gaat, want daar hebben we nu eenmaal afspraken over gemaakt. Ik vind het niet juist als we het ineens anders doen dan normaal als het ergens moeilijk wordt, als we het ergens over oneens zijn en als zaken onder druk staan, ook niet voor de informatiepositie, ook van onze kant niet. Daarom zeg ik dat wij ons zorgen maken over dit dossier, want wij vinden dat het dossier in Zeeland verschrikkelijk slecht is gegaan. Heel slecht. Daar hebben we het op 20 februari uitgebreid over gehad. De Zeeuwen zijn bedonderd. Ze voelen zich bedonderd en zijn dat ook, want ze zijn totaal niet meegenomen in dat hele onderzoek. In het begin niet, lopende het onderzoek niet en ook niet toen de conclusies getrokken werden.

Daar hebben we op 20 februari over vergaderd. Op basis daarvan heeft de Staatssecretaris namens het kabinet, namens het hele kabinet, dus niet namens één Staatssecretaris of één Minister ... Het hele kabinet heeft daarvoor excuses moeten aanbieden. Want ze zijn er ook allemaal bij betrokken. Er is geen ministerie dat niet heeft gezegd: deze rijksdienst verplaats ik niet naar Zeeland, want er komt een marinierskazerne. Of: deze rijksdienst kunnen we wel weghalen uit Zeeland, want er komt een marinierskazerne. Daarom is het hele kabinet verantwoordelijk. Daarom spreken we als commissie nu ook met het Ministerie van Defensie via de Staatssecretaris. Ik denk dat dit staatsrechtelijk en procedureel goed is. Zo hebben we het ook afgesproken, ook in de commissie. Dat is de gang die we moeten gaan. Als dan lopende de vergadering, omdat een antwoord van een Kamerlid ons niet zint ... U mag mijn antwoord niet goed vinden, maar dan gaan we niet ineens staatsrechtelijk andere dingen doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is typerend. Ik krijg een bijna technocratisch antwoord op een grote, relevante, belangrijke politieke vraag. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de fractie van het CDA zich, wat betreft de grote problemen die zich voordoen bij Defensie inzake oorlog en vrede – ik was eerder niet uitputtend – eerder bezighoudt met het beschermen van de bewindspersonen en de macht dan met het daadwerkelijk oplossen van de grote problemen die er zijn en met het zorgen voor eerlijke en transparante informatievoorziening. Dat is jammerlijk.

De voorzitter:

Wilt u daarop reageren, meneer Van Helvert?

De heer Van Helvert (CDA):

Dat zien we bij de SP toch vaker. Als je op een gegeven moment een vraag teruglegt en vraagt of dit de goede manier is om dit te doen, zet de SP het normale bandje, het tapeje, weer aan en drukt ze op play, over het grote geheel, de transparantie en de CDA-fractie. Maar dat is gewoon niet aan de orde. Ik heb heel duidelijk gezegd dat we het verschrikkelijk slecht vinden hoe het in Zeeland is gegaan.

De voorzitter:

Dat hoeft u inderdaad niet te herhalen, meneer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):

Maar daar reageert de SP niet op, en dat is jammer. In elk debat waarin we het hebben over dingen die niet goed gaan bij Defensie, heeft de CDA duidelijk een kritische inbreng gehad. In al die debatten. Maar daar hoor ik de SP niet over.

De voorzitter:

Mevrouw Belhaj, op ditzelfde punt.

Mevrouw Belhaj (D66):

De woorden van het CDA zijn stevig; dat was ook zo in het debat. De Zeeuwen waren boos. De Kamer was boos, maar de Staatssecretaris heeft uitgelegd waarom ze als bestuurder zo heeft gehandeld als ze heeft gehandeld. Maar omdat de heer Van Helvert best wel streng is, denk ik: maar dan moet je eigenlijk ook helemaal straightforward zijn. Dan moet je ook echt eerlijk zijn. Vindt u niet dat de mariniers en de Zeeuwen bij de besluitvorming in 2012 al bedonderd zijn, als het gaat om de start en de wijze waarop het aangepakt is? Heeft u dan ook het lef om dat vandaag hier gewoon te erkennen, in plaats van de suggestie te wekken dat het allemaal deze Staatssecretaris is, dat zij verantwoordelijk is voor hoe het is gelopen? Heeft u het vermogen om daar vandaag ook open en eerlijk over te zijn?

De heer Van Helvert (CDA):

Allereerst hoort u mij in dit debat maar ook in vorige debatten nooit alleen over de Staatssecretaris spreken. Ik heb het altijd over het kabinet. Ik vind dat het kabinet, en niet één Staatssecretaris, verantwoordelijk is voor het debacle dat het in Zeeland heeft aangericht. Ten tweede vind ik niet dat ze in 2012 al bedonderd zijn, want het besluit vonden we in de Kamer in meerderheid ook gewoon goed. Wij vonden het in meerderheid een goed besluit dat de kazerne in Vlissingen zou komen. Daarna is er nog een kritisch Rekenkamerrapport geweest. Dat besluit is eigenlijk niet zo heel goed genomen, zei de Rekenkamer; financieel zitten er ook heel veel haken en ogen aan. Ook dat kritische Rekenkamerrapport is in de Kamer behandeld. Ook toen heeft een meerderheid van de Kamer gezegd: en toch gaan we het doen. Dat mag bij politieke besluiten. Het mag een politiek besluit zijn dat we vinden: dit moet naar Zeeland. Dat is op dat moment niet gebeurd. Dat het allemaal vervolgens zo lang geduurd heeft, is niet goed geweest. Maar ik ben het niet met D66 eens dat ze in 2012 al bedonderd waren. Het was een goed politiek besluit waar een meerderheid van de Kamer achter stond, zelfs toen we wisten dat het financieel niet zo goed onderbouwd was.

De voorzitter:

Helder. Mevrouw Belhaj in tweede instantie.

Mevrouw Belhaj (D66):

Het is wel heel relevant dat de heer Van Helvert dit zo aangeeft, omdat gewoon evident is gebleken dat als je besluitvorming erdoorheen jast ... Even voor de helderheid, u spreekt in algemene termen over alle politieke partijen die daarmee akkoord waren. Dat was mijn politieke partij niet. Tevens was dat Rekenkamerrapport ook toen al bekend. U hoeft daar volgens mij niet zo ingewikkeld over te doen. Het maakt niet uit welke kleur de desbetreffende Minister had. Maar als je een besluit in zes weken erdoorheen jast met een slechte onderliggende basis, met allerlei legitieme redenen voor het ministerie destijds om die verhuizing graag te willen, dan kun je daar toch gewoon eerlijk over zijn? Anders waren we toch niet in deze situatie beland: dat je na acht jaar erachter komt dat de cijfers eigenlijk niet deugden, dat er te weinig gekeken is naar wat de mariniers zelf willen en dat de medezeggenschap niet betrokken is? Dat kunt u toch gewoon zeggen? U kunt toch niet zeggen: ik beoordeel alleen wat er aan het einde is gebeurd? Dat past toch ook helemaal niet bij het CDA? U kunt toch gewoon groots daarin zijn en zeggen: in 2012 zijn er fouten gemaakt waardoor de Staatssecretaris uiteindelijk in deze puinhopen terecht is gekomen?

De voorzitter:

Meneer Van Helvert, en dan stel ik voor dat we dit punt langzaam maar zeker tot een afronding gaan brengen.

De heer Van Helvert (CDA):

We kijken ook terug naar het begin. Ik denk dat dat een goed besluit was. Het was gewoon een politieke keuze: wij willen dat graag naar Zeeland. Ik denk dat dat goed was. Ik had die marinierskazerne ook graag in Zeeland gezien, zeg ik heel eerlijk. We wisten dat het financieel niet juist onderbouwd was, maar dan nog mag je die politieke besluiten nemen. Sterker nog, als we willen dat alle rijksdiensten het op exploitatiebasis goed doen, dan moet je ze eigenlijk allemaal in Utrecht leggen. Daar liggen ze centraal en dan hoeven we niks meer in geen enkele andere provincie. Dat is misschien de beste businesscase voor elke rijksdienst. Toch kiezen we in Nederland ervoor om dat niet te doen. Alleen, dat er sinds 2012 tot nu van alles is misgegaan en dat er geen voortgang is geweest, heeft ertoe geleid dat we in de situatie zitten waarin we nu zitten. Dat is echt niet aan één Staatssecretaris of één departement te wijten. Dat is mijn mening.

De voorzitter:

U kunt uw betoog vervolgen. En u heeft nog even.

De heer Van Helvert (CDA):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Het voornemen van Defensie om een radarstation in Herwijnen te plaatsen, heeft tot onvrede en onrust onder de lokale bevolking geleid. Het kabinet heeft besloten tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling. Na verschillende debatten eind vorig jaar is ingestemd met die Rijkscoördinatieregeling. Ik denk dat dat goed is, want als de belangen van de rijksoverheid botsen met de belangen van een lokale overheid – dat kan in Nederland, want Nederland heeft als Rijk die radar heel hard nodig en Herwijnen heeft liever niet dat die daar komt te staan – is er een procedure vastgesteld om te zorgen dat beide kanten ook goed naar voren komen. Dat is die Rijkscoördinatieregeling.

Onze vragen aan de Staatssecretaris waren toen, toen we dat vaststelden, de volgende:

1. Kunt u garanderen dat er geen schop de grond ingaat voordat TNO zijn onderzoeksresultaten heeft gepresenteerd?

2. Kan de Staatssecretaris verzekeren dat er geen graafmachine wordt gestart voordat de uitkomsten van het onderzoek worden besproken met de gemeente, zodat hun vragen ook beantwoord zijn?

3. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat, voordat er één afzetlint wordt gespannen, Defensie met de gemeente het interne onderzoek naar eventuele alternatieve locaties bespreekt?

Dat waren de drie punten waarvan wij zeiden: als dat wordt gedaan, kunnen wij akkoord gaan met de regeling. De Staatssecretaris zei toen: dat is goed, dan gaan we dat zo doen. Het onderzoek naar de alternatieve locaties is uitgevoerd, en de conclusie is dat er geen significant betere, snel beschikbare alternatieve locaties zijn. Het realiseren van het radarstation op een van de alternatieve locaties zou namelijk leiden tot een vertraging van 18 tot 24 maanden.

Met alle begrip voor dat argument – ik snap dat we niet tot in het oneindige tijd hebben, want de huidige radarpost is erg oud – is dit toch wel een teleurstellend antwoord. Er zijn dus wel degelijk in principe andere locaties die geschikt zijn en misschien zelfs geschikter dan Herwijnen qua afstand tot omwonenden of woonkernen. Als uitstel geen optie voor Defensie is, welke zin had het dan om alternatieven aan te dragen? Hoe serieus worden de bewoners van Herwijnen dan genomen die ook hebben meegezocht naar alternatieve locaties? Waarom is het onderzoek dan ook niet veel eerder gedaan? Want nu zitten we weer helemaal achteraan.

Hetzelfde geldt voor het onderzoek van de GGD naar de spierziekte ALS. Deze zou 36 maal zoveel voorkomen in Herwijnen als statistisch verantwoord. Klopt het dat er ook relatief meer andere verwante spierziekten voorkomen? Ik ben op bezoek geweest bij Thales, het bedrijf dat die radars maakt. Daar staat ook zo'n grote radar 24 uur per dag te draaien, te zenden en te ontvangen. Komt het ook bij Thales voor dat mensen meer ziek zijn? Daar wordt gewoon 24 uur per dag gewerkt onder die radar. Is dat ook op andere plekken zo?

De voorzitter:

Er is toch ook op dit punt een interruptie voor u van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dit zijn goede vragen van het CDA, zowel over ALS als over de alternatieven. Het lijkt mij ook helder dat, als je alternatieven onderzoekt en je zegt al heel snel dat dat meer tijd gaat kosten, je je kunt afvragen waarom je dan een alternatief onderzoek zou opstarten. Maar is de heer Van Helvert dan ook van mening dat doorgegaan zou moeten worden met het verder onderzoeken van die drie alternatieven, gezien het feit dat daar in ieder geval geen KNMI-radar staat en deze locaties mogelijk nog geschikter zouden zijn als plan B? Als Herwijnen echt niet kan, zouden we heel veel tijd verliezen. Is het ook niet in het landsbelang om tegelijkertijd te kijken of er geen alternatieven zijn? Is de heer Van Helvert het ermee eens dat je toch een plan B zou moeten dooronderzoeken?

De heer Van Helvert (CDA):

Daar zou ik vanzelf op zijn gekomen, want mijn volgende vraag zou gaan over het GGD-onderzoek. Ik heb alle begrip voor de vertraging op dat punt, want de GGD had natuurlijk ook wel wat anders te doen in de afgelopen maanden. Dat moeten we ook even constateren. Maar je zou kunnen zeggen: wanneer wordt dat wel gedaan? Als daar nog iets uitkomt wat toch een obstructie zou zijn, wat is dan inderdaad het plan B? Zolang dat niet duidelijk is, kunnen die alternatieven wellicht nog «op de achterbank» mee blijven gaan. We hebben de radar wel nodig, dus ik snap wel dat Defensie haast heeft. Dat was juist het lokale belang dat botst met het rijksbelang. Dat snap ik wel. We hebben dat ding wel nodig, want als dadelijk de oude radar, die verouderd is en waarvoor geen reserveonderdelen meer zijn, uitvalt en we objecten in het luchtruim niet kunnen volgen, dan zeggen we ook tegen het kabinet: jullie hadden Nederland moeten beschermen. Dat zit er ook in. Ik heb dus wel begrip voor de situatie, maar ik vraag de Staatssecretaris welke mogelijkheden ze daar ziet.

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft een vervolgvraag op dit punt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben blij dat de heer Van Helvert zegt dat zolang het ALS-onderzoek niet is gedaan, we ook de uitslagen niet weten en niet weten hoeveel die ziekte daar voorkomt, en dat we er dus verstandig aan doen om die drie alternatieven nog verder te onderzoeken. Daar ben ik blij mee, maar hetzelfde geldt natuurlijk voor de ICNIRP-onderzoeken. Uit de schriftelijke antwoorden heb ik begrepen dat de nieuwe norm ook nog getoetst moet worden. Is dat ook een argument voor de heer Van Helvert om door te gaan met de alternatieven? Er volgt namelijk nog een aantal onderzoeken en ergens kan dat nog wel een keer een showstopper zijn.

De heer Van Helvert (CDA):

Ik wil inderdaad aan de Staatssecretaris vragen of dat kan. De GGD moet dat onderzoek nog doen. TNO heeft in het onderzoek gesteld dat wetenschappelijk niet kan worden uitgesloten dat niet-ioniserende straling ALS veroorzaakt. Het kan dus niet worden uitgesloten. Stel dat er uit het GGD-onderzoek toch ineens wat anders komt. Moeten we dan geen plan B hebben?

Volgens TNO blijft de stralingsbelasting – ik ga verder, meneer de voorzitter – wel binnen de daarvoor geldende richtlijnen. Dank ook voor de toezegging om na de plaatsing en voorafgaand aan de operationele ingebruikneming van de radar opnieuw metingen te laten uitvoeren, nadat ook in de praktijk is bevestigd dat de radar voldoet aan de geldende richtlijnen voor straling. Er moet dus nog wel een aantal zaken gebeuren. Wat doen we dan met de alternatieven, die nu veel te veel tijd kosten? Wat is daar dan mogelijk?

Meneer de voorzitter. Ik wil het nog hebben over de financiën van het vastgoed. Het CDA uitte jaren geleden al zorgen over de staat van het vastgoed. 30 jaar lang bezuinigen op Defensie heeft zijn sporen nagelaten. Daar zijn we allemaal bij geweest, niet in de laatste plaats mijn eigen partij, zeg ik daar ook heel eerlijk bij. De gevolgen daarvan komen steeds duidelijker in beeld. Dat blijkt wel uit het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer. Defensie vult gaten met gaten. Het budget voor onderhoud wordt nu al twee jaar vooral ingezet om storingen te verhelpen, terwijl dat budget daar niet voor bedoeld is. Dit gaat ten koste van het preventieve onderhoud. Het gevolg is dat ook het achterstallige onderhoud onvoldoende wordt weggewerkt. Het reguliere onderhoud is zelfs nog verder achterop schema geraakt door de op zich terechte focus op brandveiligheid.

Het gat tussen wat er nodig is om vastgoed op orde te krijgen en bestendig te maken enerzijds en het beschikbare budget anderzijds is gewoon verschrikkelijk groot. Vorig jaar november berekende het CDA dat er een gat gaapt van 6 miljard euro over 20 jaar: 300 miljoen euro per jaar. De Staatssecretaris beaamde dit bedrag ook. De Rekenkamer spreekt van een financieel tekort ten opzichte van het beschikbare budget van 220 tot 280 miljoen per jaar voor de komende 15 tot 20 jaar. Dat zijn forse tekorten.

Afgelopen week stuurde de Staatssecretaris de uitkomsten van de externe evaluatie naar de Kamer.

De voorzitter:

Meneer Van Helvert, ik ga u even onderbreken. U heeft nu nog minder dan twee minuten over voor uw tweede termijn. Dat wil ik u toch even meegeven.

De heer Van Helvert (CDA):

Ja, dan rond ik af.

Het gat bij de investeringen blijkt dus ruim 30 miljoen euro per jaar kleiner. De Staatssecretaris heeft ook 700 miljoen weggehaald bij de investeringen in materieel. Zo wordt de vervanging van de LC-fregatten met vijf jaar vertraagd. Dat is zeer onwenselijk. Kan dit toch nog naar voren worden gehaald, zeker in deze coronatijden? Hoe wordt de motie-Van Helvert c.s. uitgevoerd, zodat de klimaatgelden ook kunnen worden ingezet voor het vastgoed bij Defensie?

Tot zover in eerste instantie.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Helvert. Dan geef ik het woord aan mevrouw Karabulut van de fractie van de SP.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank, voorzitter. Velen hadden het er al over: afgelopen zaterdag meldde de Volkskrant in geuren en kleuren het verhaal van de beslissing om de marinierskazerne niet naar Vlissingen te verhuizen, maar naar Nieuw-Milligen. We hebben daarover in februari een plenair debat gehad. Negentien keer heeft de Staatssecretaris expliciet spijt betoond, maar de vraag is: was negentien keer genoeg?

Uit interne berichten die de Volkskrant heeft kunnen inzien, en waarvan ik de Staatssecretaris wil vragen ze ons ook te doen toekomen, blijkt dat het Ministerie van Defensie, dat wil zeggen de Minister, de Staatssecretaris en de bevelhebber van de zeestrijdkrachten, maar ook de burgemeester van Rotterdam, het provinciebestuur van Utrecht en het gemeentebestuur van Utrechtse Heuvelrug allemaal aan het wikken en wegen waren om de democratisch genomen beslissing om de marinierskazerne naar Vlissingen te verhuizen, geen doorgang te gunnen. Ik denk dat we zonder al te veel overdrijving kunnen zeggen dat heel bestuurlijk Nederland blijkbaar op de hoogte was en, zeg maar, heeft meegedaan. Iedereen, maar niet de Zeeuwse bestuurders, die op dat moment moeizame onteigeningsprocedures en reinigingswerkzaamheden voor de voorziene bestemming aan het regelen waren. Onlangs hebben we ook een debat gehad over burgerslachtoffers in Hawija. Daarbij heeft het ministerie steevast desinformatie bedreven, verwijten die de regering zo makkelijk ook aan andere landen maakt. Nu kopt BNR dat de Staatssecretaris in het geval van de marinierskazerne aan desinformatie doet.

In het debat op 20 februari heb ik de Staatssecretaris letterlijk gevraagd: «Maar dit suggereert dat er informeel al eerder een besluit genomen is. Klopt dat?» Het omslachtige antwoord staat in de slotzin, dat er in mei 2019 een formeel besluit voor een alternatieve bestemming is ingezet. Maar als we zien wie er allemaal achter de rug van Zeeland aan het samenwerken waren, dan is dat toch niet heel informeel, kunnen we vaststellen? Dan is het gebruik van woorden als «formeel» en «informeel» een woordspelletje; desinformatie. Beter, veel eerlijker was het geweest als ik op mijn vraag van 20 februari het volgende antwoord had gehad: Ik ben na de petitie van de mariniers in mei 2018 voor hen aan het werk gegaan. Toen ik zeker wist dat ik een alternatief kon doordrukken, heb ik dat proces geformaliseerd. Minister Bijleveld en admiraal Kramer zijn medeverantwoordelijk. De mariniers zijn blij.

Voorzitter. Ik wil de Staatssecretaris vragen: waarom heeft zij dat eerlijke antwoord ons niet gegeven? De Staatssecretaris schrijft gisteren in een brief dat de Minister van meet af aan betrokken was bij het proces. Kan ze ons precies vertellen wat de rol van de Minister is geweest, op welk moment?

Het spijt mij het te moeten zeggen, maar ik vraag me gewoon hardop af wie nu eigenlijk de politieke leiding heeft op het ministerie. Ik heb eerder natuurlijk voorstellen gedaan om een parlementair onderzoek te verrichten rondom desinformatie op andere onderwerpen. Ik worstel, ik heb een dilemma, zoals de Staatssecretaris ook weleens een dilemma heeft. Wat moeten we nu met dat ministerie? Wat te doen met de top van het ministerie, met de cultuur, waar de Staatssecretaris en de Minister óók mee bezig zijn? Wellicht kan de Staatssecretaris daarop reflecteren.

Dat brengt mij op het tweede grote punt, de SMART-L-radar in Herwijnen, dat het Bewonerscomité Radar Nee niet wil. Niemand verzet zich tot nu toe tegen die radar zelf, maar de kwestie houdt ons toch al maandenlang bezig omdat een democratisch besluit van de gemeente is overruled, met ruw geweld kunnen we wel zeggen, door middel van de rijkscoördinatieregeling. Waarom wordt dit zeer intelligente bewonerscomité eigenlijk niet serieus genomen als gesprekspartner, zou ik de Staatssecretaris willen vragen.

Er zijn een aantal vragen, anderen begonnen daar ook al over. Er zijn voorwaarden gesteld en toch wil de Staatssecretaris nu de rijkscoördinatieregeling doorzetten. Zij zegt die te zullen gaan publiceren in de Staatscourant. Wanneer is dat? Niet heel ver van Herwijnen heeft Defensie drie locaties die in aanmerking zouden kunnen komen als alternatief voor Herwijnen. Onduidelijk is wat niet significant beter is dan Herwijnen in de ogen van Defensie. We zijn twee jaar verder sinds Defensie Herwijnen uitkoos, zónder overleg, zónder echt onderzoek, zónder inspraak. Toen de inspraak, de democratie, zijn werk deed en de gemeenteraad het plan afwees, bracht de Staatssecretaris de rijkscoördinatieregeling in stelling. De alternatieve locatie zou zo'n 18 tot 24 maanden duren. We hadden dat kunnen realiseren, toch? Dat vraag ik de Staatssecretaris.

Als we de Staatssecretaris moeten geloven, moeten we ook aannemen dat de bouw van de radar toch teniet wordt gedaan als de straling hoger blijkt dan nu berekend. In Herwijnen gelooft niemand dat. Ik heb er ook moeite mee om dat te geloven. Ik ben benieuwd wie dat wel gelooft. Ik zou willen zeggen: plaats die radar op dit moment niet in Herwijnen. Wacht ook op de nieuwe richtlijnen van de internationale commissie die stralingsrichtlijnen vaststelt. Wees niet zo ongeduldig. Is de Staatssecretaris bereid om dat af te wachten, net zoals het GGD-onderzoek dat nog moet plaatsvinden naar de oorzaken van ALS? Dat moet echt afgewacht worden. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Voorzitter, nog heel kort.

De voorzitter:

U heeft nog twee minuten over voor uw tweede termijn, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, ja. Het gaat om het vastgoed in het algeheel. Daar is extra geld voor vrijgemaakt, maar echt heel weinig: 700 miljoen tot 2034. Daarbij loopt men allerlei vertraging op. Collega Bosman had het al over het schiethuis voor de commando's. Gaat dit zo wel lukken? En waarom maar 700 miljoen, terwijl in vijftien jaar tijd 45 miljard voor grote wapensystemen wordt uitgetrokken?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karabulut. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Belhaj van de fractie van D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, dank. Het vastgoed van Defensie is een zaak van lange adem. Het gaat daarbij om lastige keuzes tussen bijvoorbeeld materieel en vastgoed. Die situatie is ontstaan door tientallen jaren van bezuinigingen en stilstand. Inmiddels keert het tij, en gelukkig maar. Er liggen plannen en er is geld, en daar plukken we dan ook de eerste vruchten van. Tegelijk weten we dat er nog een lange weg te gaan is, en dat het op orde krijgen van de basis nog steeds prioriteit nummer één is.

Voorzitter. Voordat ik inhoudelijk inga op de verdere agenda, richt ik mij toch eerst op de actualiteit, namelijk de marinierskazerne in Vlissingen. Afgelopen februari is er al uitvoerig gesproken over onhandigheden, slordigheden en verkeerde inschattingen. Er was boosheid in de Kamer, bij de mariniers en zeker bij de Zeeuwen. Uiteindelijk leverde dit debat duidelijk inzicht in de situatie en meermaals excuses van de Staatssecretaris op. Een compensatieplan werd opgesteld en daarmee leek de kous af.

Maar het nieuws van zaterdag leidt tot nieuwe vragen. Alternatieven zouden al veel eerder onderzocht zijn. De Staatssecretaris geeft ook in haar brief aan dat ze zich versproken heeft ten aanzien van de jaartallen. Ook is er onduidelijkheid over het verschil tussen een «verkenning» en een «formeel onderzoek». Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dan ook: kan zij dit verschil uitleggen? En hoe kunnen al deze onduidelijkheden zijn ontstaan? Ik vraag ook aan de Staatssecretaris of het agenderen van alternatieven en het op pad sturen van een viceadmiraal om alternatieven te onderzoeken volgens haar onder «verkenningen» valt? Zo ja, waarom? Het is pijnlijk dat deze casus, die zo veel verliezers kent, opnieuw opspeelt. Ik reken erop dat de Staatssecretaris de Kamer een heldere uitleg geeft.

Voorzitter. Mijn tweede punt is de legering van Defensie. Voor werknemers is de fysieke werkomgeving belangrijk, de plek waar je dagelijks moet presteren. Dat moet een plek zijn die op orde, modern en bovenal veilig is. Ik ben blij dat de legering van Defensie wordt aangepakt. D66 vindt dit broodnodig en steunt dit beleid dan ook van harte. Wat betreft de afwegingen tussen materieel en vastgoed steunt D66 het beleid om wapensysteeminvesteringen op te schuiven om de investeringsachterstanden in de vastgoedlocaties te kunnen financieren. Wel zijn er enkele zorgen. De validatie van het strategisch vastgoedplan liet lang op zich wachten, maar goed, dat werd gisteren uiteindelijk naar de Kamer gestuurd. Daar heb ik geen vraag over, maar ik merk nog wel op dat we voor de zomer graag een plan van aanpak zien voor het verduurzamen van het vastgoed. Ik zou het erg spijtig vinden als die twee processen langs elkaar heen gaan lopen.

De voorzitter:

Er is een vraag voor u van de heer Bosman.

De heer Bosman (VVD):

Ja, over het naar voren halen van projecten ten koste van materieel. Volgens mij zitten heel veel mannen en vrouwen bij de krijgsmacht ook te springen om nieuw materieel. Is het dan niet veel beter om, als er toch geld naar voren gehaald moet worden, te praten over en-en in plaats van of-of?

Mevrouw Belhaj (D66):

Dat een D66'er nu de kans krijgt om een VVD'er uit te leggen dat je je geld maar één keer kunt uitgeven! Ik snap dat idee van en-en van de heer Bosman in dit geval wel, maar ik denk oprecht het volgende. Deze commissie heeft vaker werkbezoeken gebracht aan verschillende kazernes. Het ziet er altijd picobello uit als we komen. Ik weet ook niet hoe dat kan, met zo veel mensen op een kazerne. Wat je daar wel ziet, is veel ouderdom en verval. Ik vind het na zoveel jaren ongelofelijk knap hoe al die militairen daar doorheen hebben gekeken en dachten: we moeten gewoon zorgen dat we Nederland veilig kunnen houden en internationaal een goeie rol vervullen.

Maar je kunt niet van mensen verwachten dat ze zeggen: nou, ik heb liever nog een F-35, en dan vind ik het niet erg dat het dak lekt. Dat kunt u niet vragen en dat moeten we niet willen. Sterker nog: als je die basis niet op orde brengt en blijft investeren in alleen materieel, dan zorg je er echt voor dat mensen niet bij de krijgsmacht willen werken. Dat is niet omdat het verwende jongetjes en meisjes zijn, maar omdat het niveau nu zodanig is dat het niet verantwoord meer is, maar ook niet prettig. Het moet wel prettig werken zijn in de moeilijke omstandigheden waaronder ze hun werk doen. Dat is wat ik ervan vind: keuzes maken.

De voorzitter:

Meneer Bosman, uw vervolgvraag en tevens laatste vraag.

De heer Bosman (VVD):

Dat besef ik, voorzitter. De keuze maken is heel slecht. Kennelijk vindt D66 de behuizing wel belangrijk, maar mensen naar daadwerkelijke crisisgebieden sturen, naar missiegebieden sturen, naar gevaarlijke omstandigheden sturen met materieel dat echt heel oud is, vindt D66 minder problematisch. Ik vraag ook niet om een keuze te maken. Er is geld in het budget. Ik vraag dat naar voren te halen. Mijn collega van GroenLinks had een goed voorstel. Ik vind het helemaal geweldig om geld dat in de toekomst gereserveerd is, via een kasschuif naar voren te halen. Ik vind dat een goed idee van GroenLinks, dus laten we kijken hoe we daar verder mee kunnen komen. Dat geldt voor het materieel, maar zeker ook voor het vastgoed. Ik wil dus vragen aan mevrouw Belhaj of zij met mij eens is dat beide gedaan moeten worden.

Mevrouw Belhaj (D66):

De tactiek van de kasschuif is een veel te mooi woord voor wat je eigenlijk doet. Je hebt iets financieel gepland in de toekomst en je zegt: ik heb nu zo een tekort dat ik wat ik voor de toekomst gepland heb, naar voren haal. Het is niet de meeste chique manier. Ik denk ook niet dat het nodig is. Kijk naar alle investeringen die de krijgsmacht nu graag wil doen. Je moet binnen de organisatie de tijd, de ruimte en de mensen hebben om dat ook op een goede manier te doen. Dus je kunt het doen, maar het is de vraag of het daardoor sneller gaat.

Daarnaast wil ik toch nogmaals benadrukken dat, zoals de heer Bosman het verwoordt, het volgende aan de hand is. Je hebt een woonhuis, de deur ligt eruit, het dak lekt en de brandveiligheid is niet op orde. Er belt iemand aan en die zegt: ik zie dat u een verwaarloosd huis heeft, maar wel een Ferrari voor de deur heeft staan. Ik snap dat materieel belangrijk is op de langere termijn voor de militaire missies, maar volgens mij is het echt belangrijk voor de mensen om hun huis op orde te hebben. Dat is ook conform het coalitieakkoord, waarin duidelijk staat genoteerd: de basis op orde. Dat is wat de Staatssecretaris nu doet. Volgens mij is de Staatssecretaris genoeg materieelinvesteringen van plan te gaan doen.

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter, ...

De voorzitter:

Ik weet dat de heer Bosman popelt om hierop in te gaan, maar ik ga toch streng zijn. Er is ook een vraag op ditzelfde punt van de heer Van den Nieuwenhuijzen. Die geef ik nu het woord.

De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):

Ik hoor mijn collega van D66 een vurig pleidooi houden over de erbarmelijke staat van de barakken en waarom het zo belangrijk is dat we fatsoenlijk en snel goede huisvesting voor onze militairen regelen. Tegelijkertijd geeft ze aan dat ze eigenlijk niet zo positief staat tegenover het idee van een kasschuif om het geld naar voren te halen dat we toch moeten gaan uitgeven om die gebouwen op orde te krijgen. Het is dus niet zo dat we wat we niet bestemd hebben, gaan uitgeven. We zeggen: het geld dat we bestemd hebben en waarvan we weten dat we dat de komende tijd toch gaan uitgeven, gaan we versnellen. Is mevrouw Belhaj dan niet met mij eens dat een kasschuif misschien niet de chicste oplossing is, maar misschien wel een hele pragmatische om de komende vier jaar te zorgen dat de mensen bij Defensie wel die fatsoenlijke huisvesting krijgen, niet meer met een dak dat lekt, en goed kunnen douchen? Misschien krijgen ze die Ferrari ook niet, maar wel een goede auto die ook rijdt.

Mevrouw Belhaj (D66):

Dat een GroenLinkser een goed rijdende auto belangrijk vindt, belooft wat voor toekomstige debatten!

De voorzitter:

Ja, ik zie de heer Bosman glunderen bij deze interruptie.

Mevrouw Belhaj (D66):

Er ontstaat totale verwarring hier. Ik denk dat ik de vraag even in tweeën moet opknippen. De heer Bosman zei dat we meer moeten doen met vastgoed en dat we tegelijkertijd kunnen investeren in materieel. De vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen is anders. Hij zegt: als we nog meer naar voren halen, kunnen we nog meer doen. Ik heb mijn twijfels of dat zo is. Misschien is het goed om zijn vraag via mijn termijn aan de Staatssecretaris te stellen: heeft het zin om dat in te zetten, lukt het de organisatie ook om dat versneld te doen en wat zou de meerwaarde daarvan zijn? Dat is mijn antwoord.

De voorzitter:

Dat is uw antwoord. Dan mag u nu uw betoog vervolgen.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ja.

De voorzitter:

Nee, u mag uw betoog niet vervolgen, want er is nog een vraag van de heer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):

Ja, ik heb nog even een vraag aan D66 over dat materieel. Ik begrijp heel goed dat D66 zegt dat we de basis op orde moeten hebben. Echter, materieel hoort bij de basis. Defensie heeft een aantal taken. Een deel is in Nederland, maar er zijn ook taken buiten Nederland. Als D66 zegt «nou, wij gaan dat materieel wat minder doen, wat minder dan nodig», hoort daar dan ook bij dat D66 er in de toekomst niet voor zal pleiten om deel te nemen aan missies waar je materieel voor nodig hebt? Want dat is wel de vervolgstap. Dan zeg je dus eigenlijk dat we de missies even moeten laten.

Mevrouw Belhaj (D66):

De heer Van Helvert heeft altijd het magische vermogen om iets zo plat te slaan dat je denkt: waren dat mijn woorden? Dat siert hem, maar dat is niet wat ik zeg. Wat ik duidelijk probeer aan te geven en ook wat ik veel hoor van militairen, is dat het als je wilt dat de krijgsmacht op orde komt, van essentieel belang is om eerst te zorgen dat je de basis op orde hebt. Als we hier met elkaar zeggen dat we kazernes, vastgoed, waar mensen moeten slapen en waar mensen moeten eten niet zo belangrijk vinden, dat we het veel belangrijker vinden dat ze weer ergens een missie kunnen draaien, vind ik dat het verkeerde. Ik vind dat wel belangrijk. De mensen vinden dat belangrijk. We lopen richting de 10.000 vacatures bij Defensie en ik zou er niet meer willen. Want zolang er meer tekorten komen op personeel, kunt u wel dromen van prachtige wapensystemen en militaire missies die u zou willen ondernemen, maar die missies zult u nooit kunnen ondernemen als we niet het personeel hebben, als we niet luisteren naar het personeel en als we mensen niet kunnen verleiden om bij de krijgsmacht te werken. Volgens mij is dat de belangrijkste volgorde en als u dat niet begrijpt, is dat toch echt een probleem voor het CDA. Ik houd me prima aan het coalitieakkoord, waarin staat «de basis op orde». Dat is niet alleen een plan van D66, maar wij hechten er wel heel veel waarde aan.

De heer Van Helvert (CDA):

Dat ben ik helemaal met D66 eens. Natuurlijk moet huisvesting op orde zijn. We moeten ook goed voor het personeel zorgen en we moeten zorgen dat we meer personeel krijgen. Maar als we straks een Defensie hebben met een prachtige huisvesting, maar zonder dat ze op een schip kunnen werken en varen en ook daar kunnen slapen, zonder dat ze in een tank kunnen zitten of ergens een tank kunnen lenen of zonder dat ze in een F-35 kunnen vliegen, wil ook niemand werken bij Defensie. Het is dus niet zozeer of-of, maar en-en. En aangezien we het hebben over twintig jaar, kan er dus geld bij. Is D66 bereid om naar de toekomst toe wel te kijken hoe we de huisvesting op orde kunnen hebben in de kazernes in Nederland, maar ook het materieel op schepen, van tanks en in vliegtuigen?

De voorzitter:

Mevrouw Belhaj, ten slotte.

Mevrouw Belhaj (D66):

D66 heeft vorig jaar samen met de ChristenUnie een, zo vind ik nog steeds, geniale motie ingediend waarin werd gepleit voor een materieelfonds, waarin je dus heel veel mogelijkheden hebt die Defensie tot op heden niet had om langdurig de juiste investeringen te kunnen doen in materieel. Dus uw opmerkingen aan mijn adres komen enigszins misplaatst over.

Het tweede dat ik u kan vertellen, is dat we geen tanks hebben. Ik weet niet of u daarvan op de hoogte was. Ik weet niet of het CDA hier gaat pleiten voor het weer aanschaffen van tanks. Dan is dat zeker iets nieuws, denk ik. En volgens mij zijn in de brief van de Staatssecretaris en de Minister over welke aanvullende investeringen ze wilden doen in het kader van de NAVO-norm onder andere extra investeringen in de F-35 opgenomen. We hebben een materieeloverzicht met schepen, onderzeeboten en F-35's. Ik weet niet hoeveel materieel u nog wil of wat u dan specifiek bedoelt, maar volgens mij zoekt Defensie naar de juiste balans om ervoor te zorgen dat de krijgsmacht ook zijn missies kan blijven doen. Als u vandaag pleit voor weer tanks, vraagt dat een ander soort debat en andere investeringen. Maar misschien heeft u dat gehoord van mensen die bij Defensie werken. Ik weet het niet.

De voorzitter:

Er komt binnenkort een debat over materieel, hè.

De heer Van Helvert (CDA):

Zeker, zeker.

De voorzitter:

Wellicht is dat dan het goede moment. Maar u heeft nog recht op een interruptie, meneer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):

Of je leent ze van partners, dat zou je ook kunnen doen. Je hoeft ze niet gelijk aan te schaffen. Dat defensiefonds was inderdaad een heel goed plan. Dat vind ik heel goed. Dat geeft juist de mogelijkheid om dingen bijvoorbeeld over jaren te schuiven of juist naar voren te halen. Dat kan, in zo'n fonds. Mijn vraag is of D66 met haar eigen idee voor dat mooie fonds bereid is om, juist nu de nood hoog is, daarbinnen dingen naar voren te halen.

De voorzitter:

Wilt u daar kort op antwoorden, mevrouw Belhaj?

Mevrouw Belhaj (D66):

Je hebt mensen nodig als je materieel wilt aanschaffen. Het ministerie werkt heel hard om ervoor te zorgen dat alle dingen die nu op de plank liggen, nu in werking worden gezet. U droomt de hele tijd van het idee dat er blijkbaar honderdduizenden mensen bij Defensie klaar zitten om zulk soort processen in gang te zetten. Die zijn er niet. Dat is heel spijtig. Als die er wel zouden zijn, zouden we tegen de Staatssecretaris kunnen zeggen: het ministerie werkt een beetje te langzaam. Maar volgens mij is dat niet zo. Volgens mij heeft het ministerie het nu al druk zat om de materieelinvesteringen die er nu liggen, in gang te zetten en goed uit te werken. Dat vind ik belangrijker dan nu voor de bühne roepen dat er meer materieel aangeschaft moet worden. Dat kan het ministerie niet en dat is ook niet nodig. Zorgvuldigheid is volgens mij het allerbelangrijkste.

De voorzitter:

Oké. U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. De tragische dood van Sander Klap was het gevolg van ontoereikend veiligheidsbeleid. Dit blijft een tragische situatie, een tragisch voorval. Het is goed dat de OVV onderzoek heeft gedaan en dat er nu plannen liggen voor een nieuw schiethuis. De Staatssecretaris geeft aan dat een tweesporenbeleid wordt gehanteerd. Mijn vraag is waarom zij kiest voor een tweesporenbeleid. Brengt het opzetten van een tijdelijke schietbaan niet juist extra veiligheidsrisico's met zich mee? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe lang het verantwoord is om de tijdelijke locatie te gebruiken? We hebben daar een werkbezoek gebracht en we hebben het gezien. Ik zou het fijn vinden als de Staatssecretaris daar duidelijkheid over geeft. Wanneer is de permanente schietbaan gereed en is hier al geld voor gereserveerd?

Voorzitter. Dan de radar Herwijnen. Als het ons luchtruim betreft, is een investering in nieuwe technologieën een logische keuze. Het onderwerp is wel veelbesproken, maar ondanks dat en de vele onderzoeken lijken de zorgen van de gemeenschap in Herwijnen niet te zijn weggenomen. D66 vindt dat zorgelijk. Hoe ziet de Staatssecretaris de zorgen in die gemeenschap? Inloopavonden zijn in dit soort situaties erg belangrijk. Het is een voorbeeld van een volwassen democratie om bewoners mee te nemen in overheidsbesluiten. Kan de Staatssecretaris toezeggen de bezwaren en opmerkingen uit inloopavonden, als die uiteindelijk kunnen plaatsvinden, mee te wegen in haar besluit en is zij bereid om de Kamer hierover te informeren?

Aanvullend zijn er terechte zorgen over stralingsniveaus en de verschillende normen die kunnen worden toegepast. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat toekomstige gezondheidsproblemen door het onjuist of onvolledig onderzoeken van stralingsrisico's een zeer onwenselijk resultaat zouden zijn? Is zij het ermee eens dat de gezondheid van burgers uiteindelijk de doorslag moet geven bij het bepalen of straling wel of niet gevaarlijk is? Hoe past zij dit toe in deze casus? Zijn de voorgenomen extra metingen, zoals gesteld in de brief van 6 februari, werkelijk uitgevoerd en, zo ja, waren deze metingen conform de normen van TNO? In hoeverre heeft TNO de kennis van het Agentschap Telecom meegenomen in zijn onderzoek? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat de meest recente normen toegepast moeten worden in dit soort onderzoeken? Hoe gaat zij dit doen? Wat vindt de Staatssecretaris van het bericht in de Gelderlander van 30 april dat de straling rond Herwijnen zou leiden tot een verhoogd aantal ALS-patiënten? Gaat zij dit nader onderzoeken? En dan helemaal tot slot: klopt het dat er een ander onderzoek loopt bij TNO naar de nieuwe ICNIRP-norm voor 2020?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Belhaj. Er is nog een vraag voor u van de heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil mevrouw Belhaj graag nog even mee terug nemen naar de discussie rondom de marinierskazerne. In de aanloop naar dit debat hebben een aantal oppositiepartijen gevraagd of ook de Minister hierbij aanwezig zou kunnen zijn. D66 heeft zich daar toen achter geschaard. Dat heeft mevrouw Belhaj vast gedaan omdat zij een aantal vragen aan de Minister had. Wat had u nou aan de Minister willen vragen? Wat was voor u de reden om haar ook te willen uitnodigen bij dit debat vanochtend?

Mevrouw Belhaj (D66):

Mijn echte reden was dat een collega dat verzoek deed, of een aantal collega's. Dat waren collega's van wie ik dacht dat ze het serieus meenden met het verzoek dat ze hadden. Het is niet alleen praktisch van aard, maar ik denk dat het goed zou zijn geweest als de Minister er was om te verklaren hoe dan die informele gesprekken met de heer Aboutaleb zijn verlopen. Maar daar was geen meerderheid voor, dus dan moet de Staatssecretaris dat doen.

De voorzitter:

Oké, dank u wel. Dan zijn wij toe aan de heer Kerstens voor zijn eigen inbreng in dit debat. Het woord is aan de heer Kerstens.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. In het debat dat we in februari voerden over het om de tuin geleid zijn van Zeeland en de Kamer had ik het over een heel slechte film. Ik had toen niet gedacht dat daar een vervolg op zou komen, want dat komt er bij slechte films eigenlijk nooit. Maar dit verhaal is blijkbaar nog niet af. Want hier zitten we weer met opnieuw de Staatssecretaris in de hoofdrol, omdat ze bij alle excuses voor het niet vertellen van de waarheid diezelfde waarheid wellicht opnieuw geweld heeft aangedaan. Althans, dat zou blijken aan nu aan de krant vrijgegeven stukken. Daarmee moesten wij als volksvertegenwoordigers voor de zoveelste keer onze informatie uit de krant halen in plaats van dat we die van Defensie zelf kregen. Ik heb toen ook gezegd dat de Staatssecretaris en de Minister wat mij betreft ook zijn aangesteld om de Defensiecultuur van «zo gesloten als mogelijk» in plaats van «zo open als kan» aan te pakken en niet om er het boegbeeld van te worden, bij wijze van spreken.

Hoe vindt de Staatssecretaris nou zelf dat dat gaat? Gaat het haar en de Minister nog lukken om die cultuur aan te pakken in de dik negen maanden dat dit kabinet er nog zit? Want laten we wel wezen, de Minister is inmiddels vier keer naar de Kamer geroepen voor het onjuist informeren van de Kamer, bijna vijf keer, terwijl de Staatssecretaris hier ook alweer voor de tweede keer zit. Daarmee is Defensie koploper.

Voorzitter. Aan de zoektocht naar een andere plek dan Vlissingen is al veel eerder serieus begonnen dan vorige keer is verteld, zo blijkt nu. Volgens de Staatssecretaris was de eerste fase daarvan een, in mijn woorden, «verkenninkje», heel anders dan de «onderzoeksopdracht» die in het voorjaar van 2019 kwam. Maar bij dat verkenninkje werd wel een adviseur van buiten aangesteld en werden wel de Minister en de hoogste baas van de marine in stelling gebracht. In beide fases waren andere plekken dan Vlissingen in beeld. Daarmee werd in het geheim gesproken, zonder dat Zeeland en de Kamer daarover werden geïnformeerd.

Voorzitter. Het meest opvallend in de brief van de Staatssecretaris van gisteren – dat vonden ook alle kranten, maar de heer Van Helvert niet – was natuurlijk dat daarin stond dat de Minister al vanaf het begin betrokken was bij de zoektocht naar een andere plek. «Een Bijleveldje» noemde een krant dat vanochtend. De Partij van de Arbeid vindt dan ook dat de Minister hierbij had moeten zijn, want ook zij blijkt een rol te spelen in deze film. Zij is, zoals haar eigen partij zegt, net zo verantwoordelijk voor wat er mis is gegaan. Ik had haar willen vragen naar haar rol en waarom die eerder is ontkend, maar ook waarom die nu wel naar buiten wordt gebracht in de brief van gisteren. Is dat omdat dat anders toch zou gebeuren door de nieuwe WOB-stukken die zijn opgevraagd? En als we het daar toch over hebben: waarom zijn die stukken niet gewoon met de Kamer gedeeld en moeten we die straks weer uit de krant halen?

Voorzitter. Wat de consequenties van dit alles zijn, moet in dit debat duidelijk worden. Maar de consequenties voor de compensatie van Zeeland zijn wat mij betreft al wel duidelijk. De prijs daarvan is omhooggegaan. Die prijs moet, zo heb ik begrepen, ook deels door Defensie worden betaald, letterlijk. Ik wil van de Staatssecretaris de garantie dat dat niet ten koste gaat van de mensen bij Defensie, van het functie- en beloningsgebouw bijvoorbeeld, dat van Defensie een aantrekkelijkere werkgever moet maken. Wat de compensatie betreft gaan onder de Zeeuwse bevolking veel stemmen op over het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. Wat mij betreft is dat een prima toevoeging aan het pakket waarover nu wordt gesproken.

Voorzitter. Je zou het bijna vergeten, maar dan kom ik bij het vastgoed van Defensie. Minister en Staatssecretaris zouden gaan voor «de basis op orde». We kunnen vaststellen dat de basés in ieder geval nog niet op orde zijn, nog lang niet. Kazernes, legeringsgebouwen, vliegvelden en allerhande faciliteiten: er is heel wat op aan te merken en er moet heel wat aan gebeuren. Er worden honderden miljoenen extra uitgetrokken en er zijn momenteel wel zes werkgroepen aan de slag, geloof ik. Maar die honderden miljoenen zijn niet genoeg, en wanneer die werkgroepen tot iets en tot wat moeten leiden, is ook niet helemaal duidelijk. De Rekenkamer is dan ook niet mals in zijn kritiek: Defensie weet niet hoe het ermee staat, de aansturing is onder de maat, er is niet genoeg geld, niet genoeg verbetering en een plan B ontbreekt. Dat zegt de Rekenkamer, toch niet de eerste de beste. Wat is nou de concrete verbetering die de Staatssecretaris in deze kabinetsperiode nog gaat doorvoeren?

Voorzitter. Ik hoor dat legeringsgebouwen niet altijd zijn aangepast aan de covidregeling. De heer Van Nieuwenhuijzen zei daar ook iets over. Mensen moeten binnenblijven en blijven slapen zonder dat er 1,5 meter afstand mogelijk is. Is daar centraal toezicht op? Is daar een centraal beeld van, vraag ik aan de Staatssecretaris. Of wordt alles overgelaten aan de can-domentaliteit van de commandant ter plekke?

Ten slotte, voorzitter, Herwijnen. Collega's hebben er ook aandacht aan besteed – natuurlijk. Ik pleit ervoor de besluitvorming stil te zetten, lopende onderzoeken en nieuwe richtlijnen af te wachten, en plan B, andere locaties, verder te onderzoeken, zoals mijn collega van de ChristenUnie net zei.

Ten slotte, voorzitter, wil ik eigenlijk wel graag weten hoe de tijdlijn van het kijken naar Nieuw-Milligen als alternatief voor die radartoren zich verhoudt tot de tijdlijn voor het kijken naar Nieuw-Milligen als alternatief voor de marinierskazerne, want volgens mij lopen die door elkaar.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. U heeft nog precies twee minuten over voor uw tweede termijn.

Dan gaan we snel door naar de heer Voordewind van de ChristenUnie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Mijn spreektijd is beperkt, drie minuten, dus ik ga echt staccato door de teksten heen.

Ik begin bij de radar die mogelijk in Herwijnen komt. We hebben daar de vorige keer uitgebreid over gesproken. Toen heb ik een motie ingediend die zei dat de Staatssecretaris eerst twee onderzoeken zou moeten uitvoeren, namelijk cumulatief stralingsonderzoek en het onderzoek naar de alternatieve locaties. Die onderzoeken liggen er nu en het is aan de Kamer om dat nu te beoordelen.

Allereerst het stralingsonderzoek. TNO constateert dat de radar zou kunnen gelden onder ICNIRP-norm. Maar wat is het antwoord op de bewering van het antennebureau, dat zegt dat de radar een piek heeft van 108 voltmeter met een draaiende antenne, terwijl 50 voltmeter is toegestaan? En daar is dan nog niet de KNMI-radar bijgerekend, met nog eens 60 voltmeter. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat de waarden door TNO zijn gemeten op 450 meter in plaats van 370 meter, de plek waar de eerste boerderij staat?

Het geitenpaadje dat Defensie heeft gevonden, is het berekenen van de piek in de straling onder de oude ICNIRP-norm, die ruimte geeft voor een gemiddelde van zes minuten. Als dat al zo zou gelden, hoe vaak geldt dat dan per dag, per maand, per week? Kan de Staatssecretaris dat dan toelichten? Kan de radar wel voldoen aan de wijziging van de ICNIRP-norm die in maart is vastgesteld? Die moet weliswaar nog gevalideerd worden, maar het zou toch raar zijn om de radar al te installeren terwijl we straks de opdracht hebben om de nieuwe ICNIRP-norm nog toe te passen op de radar? Moeten we niet wachten totdat die gevalideerd is om te kijken of de nieuwe norm inderdaad hanteerbaar is voor de radar? Ik hoor daar graag de reactie van de Staatssecretaris op, ook als het gaat om het gemiddelde van zes minuten bij een starende functie. Ik heb begrepen dat die niet verwerkt is in de nieuwe ICNIRP-norm. Kan de Staatssecretaris daar iets over zeggen, want dan zou je toch andere stralingseffecten hebben? Mijn pleidooi is dan ook om te wachten op de validering van de nieuwe norm en die eerst toe te passen.

Dan de elf windmolens die geplaatst zouden worden op een locatie van 5 kilometer afstand, met een tiphoogte van 200 meter. Er wordt gezegd dat de verstoring afhangt van de richting van de windmolens. Maar die draaien toch ook met de windrichting mee? Hoe kan het dan dat dit geen verstorend effect oplevert? De radar zou wel last hebben van een bliksemafleider op 2 kilometer afstand met 40 meter hoogte. Hoe zit dát dan?

Voorzitter. Dan het alternatievenonderzoek. We hebben gezien dat er drie zijn overgebleven. Ik zou de Staatssecretaris graag aanmoedigen om die drie verder uit te werken en niet te stoppen om, als Herwijnen onverhoopt toch niet door mag gaan, een plan B te hebben.

Dan ten slotte, voorzitter, Zeeland. Ik heb zelf het debat van februari ook nog eens teruggelezen.

De voorzitter:

U hebt nog minder dan twee minuten voor uw tweede termijn. Ik geef het even aan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja, dat klopt, voorzitter, en die heb ik ook hard nodig voor mogelijke moties.

Voorzitter, ten slotte Zeeland. Het lijkt er inderdaad op dat de Staatssecretaris zich versproken heeft. In de volgorde van de tijd lijkt het om het najaar 2018 te gaan. Ik heb nog wel resterende vragen. Wat is nu de concrete betrokkenheid van de Minister geweest bij de contacten met Rotterdam? Kan de Staatssecretaris toelichten wanneer haar zorg omtrent de uitstroom begon?

En dan helemaal ten slotte: het compensatiepakket. Denkt de Staatssecretaris dat, als het pakket er straks ligt, het ook voldoet aan de aanbevelingen van het Berenschotrapport?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Voordewind. Dan is het woord aan de heer Van Otterloo van de fractie van 50PLUS.

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Ja, dank u wel, voorzitter. Het probleem is dat ik maar vijf minuten heb. Dat betekent dat ik maar heel weinig kan zeggen over het eigenlijke onderwerp, het vastgoedbeleid.

De voorzitter:

U hebt twee termijnen, dus u moet uw vragen verdelen.

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Ja, daarom. Ik moet ze over twee termijnen verdelen en ik heb nog een motie in de tweede termijn, dus dat schiet niet op.

De eerste vraag is of de persoonlijke veiligheid van de medewerkers wel gewaarborgd is op dit moment. Hoe verhoudt zich dat tot de coronamaatregelen? Wij kunnen immers voorzien dat die mogelijk langer gaan duren dan wij aanvankelijk dachten. Dat betekent ook thuiswerken en dat lijkt me op een kazerne lastig.

Het is misschien heel toepasselijk dat we hier in de Oude Zaal zitten, want dat doet mij denken aan de spreiding van de rijksdiensten, als ik kijk naar Vlissingen. In de jaren zestig, zeventig hebben deze muren gedaverd van de verhalen over hoe we bepaalde regio's in het land konden helpen met de spreiding van de rijksdiensten. Ook dat liep overigens af met wat minder spreiding, omdat veel mensen toch problemen hadden om naar de rest van het land te verhuizen, zoals naar Groningen of Limburg.

In dit geval gaat het met de marinierskazerne natuurlijk ook om iets wat Defensieoverstijgend is. Daarom is het ook zo pijnlijk dat een verspreking van de Staatssecretaris het proces dan weer verder boven brengt en wonden openkrabt. Bij open wonden heb je de neiging om daar extra pleisters op te plakken. Daar gaat mijn motie, straks in de tweede termijn, over. Want net zoals de heer Kerstens vind ik het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel een prima element om op hele korte termijn compensatie te bieden aan de Zeeuwen voor het niet doorgaan van de kazerne. Want veel van de maatregelen waarover nu wordt gesproken zijn langetermijnmaatregelen. Ik denk dat het voor alle partijen beter zou zijn als er ook maatregelen zijn op hele korte termijn.

Wat Zeeland en de Kamer – wij hoeven niet gecompenseerd te worden; wij kunnen de bewindspersonen rechtstreeks aanspreken – gemeen hebben, is dat ze beide tot het onwetende deel van Nederland behoorden als het ging om alle voorbereidende maatregelen die er waren. Van Zeeland kan je dan nog denken dat het een gebied is dat moeilijk te bereiken is, zelfs met alle communicatiemiddelen, maar ook de Kamer was niet op de hoogte van alle maatregelen die zijn genomen. Dat geeft toch te denken.

Ik vind de redenering van de heer Van Helvert onnavolgbaar. Ik heb in mijn verleden niet meegemaakt dat bewindspersonen bij alle wat gevoelige dossiers al gelijk meegingen op verkenning in het land. Dat ze betrokken zijn bij het afsluiten van dossiers, bij besluitvorming, ja, maar bij voorbereiding, nee. Maar dit was sowieso al een bijzonder CDA-dossier. Misschien heeft dat er ook mee te maken dat de eerste deal ook weer door een andere deal ongedaan moest worden gemaakt.

De voorzitter:

Meneer Van Otterloo, er is een vraag voor u van de heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Het is heel lovenswaardig dat de heer Van Otterloo de tunnel in Zeeland tolvrij wil maken, maar heeft hij er geen vertrouwen in dat de Zeeuwse gedeputeerde zelf een goed pakket kan uitonderhandelen met Staatssecretaris Knops? Moet hij daarbij geholpen worden door 50PLUS?

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Volgens wat er tot nu toe van bekend is geworden zit dat er niet in. Ik zie het als een extra compensatie. Daar gaat de motie ook over. Daarom sprak ik ook over een pleister op een wonde die weer open is gegaan. Want anders dan de heer Bosman ken ik maar één staat van dood zijn, namelijk dood, maar ik ken meerdere stadia van boos zijn. In dat opzicht denk ik dat wij hier moeten proberen de zaak tussen Zeeland en het kabinet en ons toch te apaiseren met een dergelijke maatregel, die op hele korte termijn kan plaatsvinden.

De voorzitter:

Vervolgvraag van de heer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Ja, dit maakt me echt nieuwsgierig. Ik begrijp dat de heer Van Otterloo al weet wat er in het pakket zit en wat niet. Ik nog niet, dus dat hoor ik graag van hem.

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Ja, nou ja, anders dan de heer Stoffer lees ik de berichten in de media. Ik hoor onze Provinciale Statenleden in Zeeland. Ik weet dus waar de gaten zitten tussen het aanbod en de vraag. Ik zie hier dus een extra middel om de Zeeuwen te compenseren.

De voorzitter:

Mevrouw Belhaj heeft ook nog een vraag op dit punt.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ja. Bij mijn weten zijn de Zeeuwse Staten vertrouwelijk geïnformeerd. Het lijkt mij dat die informatie niet bij u bekend is, tenzij u aangeeft dat dat wel zo is, meneer Van Otterloo. Daarnaast begrijp ik wat u probeert te doen, maar we hebben juist in de Kamer afgesproken om de provincie zelf aan het woord te laten en provinciale staten Zeeland dus ook zelf te laten instemmen, of niet, met het pakket dat er ligt. Wat u nu doet, klinkt aardig en het is ook aardig, maar u walst wel over de provinciale staten van Zeeland heen. Volgens mij is dat niet uw intentie. Bent u het met D66 eens dat provinciale staten echt wel een pakket kan afdwingen waar zij ook gelukkig van worden?

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Het is zeker niet mijn intentie om eroverheen te walsen, maar het is wel mijn intentie om extra compensatie te geven. Want hier is schade toegebracht, extra schade, door een verspreking. Een verspreking waarvan ik me niet kan voorstellen dat je die doet. Het lijkt me al zo gênant als je steeds moet onderhandelen met de Zeeuwen terwijl je weet dat je andere mensen op pad hebt gestuurd, terwijl je weet dat je bezig bent andere dingen te onderzoeken, zelfs met de Minister. Ik kan me niet voorstellen dat je dat niet meer weet op de momenten dat je dat hebt gedaan, want dat moet vanaf het eerste moment een gênant gevoel zijn geweest. Mij gaat het erom die schade die de Zeeuwen is aangedaan, te repareren.

De voorzitter:

Dank u wel. U was klaar met uw betoog. Dank daarvoor. Dan is aan de beurt de heer Stoffer van de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter. Dat we vandaag met de Staatssecretaris in debat mogen, is iets wat vast goed doet, maar sommige dossiers zitten ook goed vast.

Ik zou allereerst de staat van het Defensievastgoed in het algemeen bij de kop willen pakken, want helaas is het op veel kazernes een tombola aan gebreken. Het herstel daarvan is peperduur en tijdrovend. Wat dat betreft is er werk aan de winkel. De SGP is blij met de bijna 2 miljard extra voor revitalisering van het vastgoed. Daarnaast is de professionaliseringsslag in het omgevingsmanagement positief. Bij de herstelwerkzaamheden moeten operationele behoeften wat de SGP betreft leidend zijn.

Daarbij heb ik de volgende vragen. Als het extra geld niet in vijftien jaar maar in tien jaar geïnvesteerd wordt, welke consequenties heeft dat dan voor de periode na die tien jaar? Welke oplossingen ziet de Staatssecretaris voor de mismatch tussen het beschikbare budget en het budget dat nodig is? Waar ligt bijvoorbeeld ruimte voor extra medegebruik tegen betaling?

Voorzitter. Dan de actualiteit, het Volkskrantartikel van afgelopen zaterdag. Als je dat leest, dan ga je jezelf afvragen: wat betekent dit; zitten hier nieuwe dingen in? De nieuwe elementen waren voor mij de betrokkenheid van de heer Verdaas en de inzet van Minister Bijleveld met betrekking tot Rotterdam. Verder heb ik er niets nieuws uit kunnen halen.

Maar het artikel onderstreept nog eens heel duidelijk dat er een langere periode twee parallelle projecten hebben gelopen: een met Zeeland en daarnaast een zoektocht naar alternatieve locaties zonder Zeeland, en ook zonder dat ze op de hoogte waren. Dat onderstreept temeer dat Zeeland geschoffeerd is. Maar over het principiële punt van excuses voor de bestuurlijke fouten richting Zeeland en ook richting ons parlement is in februari reeds uitgebreid gedebatteerd. Wat ons betreft moeten we dat niet nog een keer overdoen. Voor ons was van groot belang dat de Staatssecretaris schuld heeft beleden en ruimhartig haar excuses aanbood voor de gang van zaken. Dat was en is wat ons betreft te prijzen.

Wat het Volkskrantartikel voor mij zeker onderstreept, is het belang van goede compensatie voor Zeeland. Ik breng daarbij de motie van collega Bosman en de andere coalitiepartners van 20 februari in herinnering. Voor de SGP is het cruciaal dat er een pakket ligt waar de Zeeuwen zelf van zeggen: ja, dit doet recht aan onze wensen en belangen, en biedt ook perspectief voor onze economie en werkgelegenheid, zeker ook voor jonge mensen in Zeeland. Dat pakket moet er wat mij betreft uiterlijk 26 juni liggen. Daar beoordeel ik het kabinet op.

Voorzitter. Dan het radarstation Herwijnen. Ik kan daar een heleboel over zeggen, maar laat ik het maar gewoon samenvatten, gezien de tijd. De SGP kan instemmen met de plaatsing van de SMART-L-radar in de omgeving van Herwijnen.

Voorzitter. Ik had ook nog iets staan over het schiethuis, maar daar heeft collega Bosman al van alles over gezegd. Ik sluit me daarbij aan en houd de rest van de tijd graag over voor de tweede termijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Er is nog een vraag van u van de heer Krol als eerste. Daarna kom ik bij de heer Voordewind.

De heer Krol (GKVK):

Ik probeer de heer Stoffer goed te begrijpen. Ik lees in de Volkskrant dat hij uiterst kritisch is over de Staatssecretaris. Daar zegt u dat we op het verkeerde been zijn gezet. Drie dagen later in het interview op Radio 1 is het ineens pais en vree en zegt u niet op het verkeerde been te zijn gezet. Nu hoor ik weer woorden als «dramatisch» en «Zeeland is geschoffeerd». Kunt u mij uitleggen hoe u er nu precies in zit?

De heer Stoffer (SGP):

Jazeker. Dan moet de heer Krol even goed de tijdslijn bekijken, want dat wij in Zeeland op het verkeerde been zijn gezet, dat was zo. Dat is in februari aan de orde geweest. Dat hebben we daar afgehandeld. Ik kijk nu vooruit en zeg: laten we nu zorgen dat Zeeland een goed compensatiepakket krijgt. Daar wordt aan gewerkt. Dat wacht ik af. Daar beoordeel ik straks het kabinet op.

De heer Krol (GKVK):

En ik begrijp dus dat alles nu pais en vree is?

De heer Stoffer (SGP):

Nee. Wat geweest is, is geweest. Die excuses zijn aanvaard. Nu wachten we af wat er over tweeënhalve week ligt. Is dat een goed pakket, dan zeg je op een gegeven moment dat de wond geheeld kan worden. Is het pakket niet goed, dan hebben we een heel ander dispuut met het kabinet, maar dan wordt het wel heel lastig. Wat geweest is, is geweest.

De voorzitter:

Dan was er ook nog een vraag voor u van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoor de SGP zeggen: hij kan prima geplaatst worden in Herwijnen. Dan gaat het weer over de SMART-L-radar. Maar wat vindt de SGP dan van het ALS-onderzoek dat was toegezegd en dat nog steeds niet gedaan is, de ICNIRP-normen, de nieuwe normen waar de radar ook nog aan getoetst moet worden? Wat vindt de heer Stoffer van plan B? Er liggen drie alternatieven. Die kosten misschien wat meer tijd. Maar is het niet verstandig om die parallel te laten lopen aan de verdere onderzoeken naar Herwijnen?

De heer Stoffer (SGP):

Ik dank de heer Voordewind voor de vraag. Ik had best wat meer tekst staan, maar gezien de tijd dacht ik: dat red ik niet meer en dus kan ik beter de conclusie neerzetten. Wij vinden dat de Staatssecretaris de zorgen binnen de lokale gemeenschap terecht heel serieus heeft genomen: inloopbijeenkomsten, website enzovoorts. Er is ook grondig onderzoek gedaan door TNO. Als je dit allemaal ziet en erbij betrekt de nieuwe metingen die straks voor en na operationeel gebruik worden uitgevoerd, dan zeggen wij: ga door. Volgens mij hebben de drie alternatieve locaties geen echte voordelen, maar kunnen zij wel zomaar voor forse vertraging zorgen. Dat vinden wij niet verantwoord. Daarmee zeggen wij: wat ons betreft kan die radar geplaatst worden.

De voorzitter:

Er is een vervolgvraag voor u van de heer Voordewind, na de bel.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De alternatieven zouden geen voordelen hebben. Dat weten we niet, omdat de Staatssecretaris die drie alternatieven verder niet heeft onderzocht. We weten alleen dat daar in ieder geval geen andere radars staan, zoals in Herwijnen wel het geval is. En er is nog het ALS-onderzoek dat was toegezegd, maar dat begrijpelijkerwijs deze maanden niet kon worden uitgevoerd. Dat moet nog steeds worden uitgevoerd. Vindt de heer Stoffer dan wel dat deze onderzoeken cruciaal zijn om te kijken of we daadwerkelijk daar kunnen plaatsen?

De heer Stoffer (SGP):

Ik denk dat het goed is om die onderzoeken verder uit te voeren. Prima. Maar als een instituut als TNO volop onderzoek heeft gedaan en er ook goed is gekeken wat er in de lokale context speelt, waarbij je ook van het gemeentebestuur en dergelijke hoort dat het geplaatst kan worden, dan zeggen wij: wat ons betreft kan het doorgaan. Als de Staatssecretaris daarop wil terugkomen, dan is daar wat ons betreft alle ruimte voor. Maar nu zeggen we dat het wat ons betreft gewoon door kan gaan.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. U was ook gekomen aan het eind van uw betoog. We gaan over naar de laatste spreker in deze eerste termijn van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Krol van de Groep Krol/van Kooten-Arissen. Daar heb ik op geoefend!

De heer Krol (GKVK):

Dank u, voorzitter. De Kamer maar ook de bedonderde Zeeuwen verdienen maximale openheid, maar die krijgen zij niet. De brief van de Staatssecretaris rammelt. Meteen al in de eerste alinea stelt zij dat er nog een WOB-verzoek in behandeling is. Maar dat weet de Kamer nog niet. Waarom zijn die stukken niet al meteen met de Kamer gedeeld? De Staatssecretaris heeft een actieve informatieplicht. Zeker nu moet ze alles op alles zetten om daaraan te voldoen.

En dan het gehannes met data. Als ik het stenogram teruglees, concludeer ik dat «het najaar van 2019» geen verspreking is. Mevrouw Karabulut stelde ter plekke namelijk al dat het niet klopte. De Staatssecretaris zei toen niet: o, ik vergis me; ik was al anderhalf jaar bezig. Nee, ze houdt vol dat het klopt. Krijgen we straks ook nog een brief waarin staat dat die verspreking een black-out was?

De Minister van Defensie staat voor grote opgaven. Er staan belangen op het spel voor onze militairen. De bewaking van ons land, het nakomen van de afspraken met de NAVO: daar hebben we capabele bewindspersonen voor nodig. Maar wat zien we? Een stapeling van blunders, misstanden op kazernes, het rammelende IT-project GrIT, intimidatie met seks, winterkleding, het niet op orde zijn van wapens, giftige stoffen en zelfs cocaïnesmokkel. Denkt de Staatssecretaris dat zij de krachtige bewindspersoon is die we nodig hebben?

Daar komt bovenop de onjuiste informatievoorziening. Visser richt een kettingreactie van heimelijke besluiten aan. Het is orkaan Barbara die over ons heen trekt. Zelfs tijdens het grote excuusdebat van februari informeerde zij de Kamer niet juist. Want wat blijkt? De dossiers Marinierskazerne en Herwijnen staan niet los van elkaar. Ze was al in de zomer van 2018 bezig om de radar te verplaatsen van Nieuw-Milligen naar Herwijnen. In Nieuw-Milligen moest de nieuwe kazerne komen en daarom moest de radar weg. Was ze dat ook vergeten in het debat van februari? Dat gaat er bij mij gewoon niet in. De informatievoorziening aan zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer, waar senator Jeroen de Vries de kwestie aan de orde stelde, is onvolledig en onjuist. De motie die de plaatsing van de radar wil tegenhouden, zal ik van harte steunen.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Krol. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Dan kijken we meestal naar de Staatssecretaris. En die zegt? Het voorstel is om te schorsen tot 13.00 uur precies. En dan hebben we nog anderhalf uur, want we moeten echt om 14.30 uur deze zaal ontruimen. Dat is anders dan anders. We gaan even nadenken hoe we die tijd zo goed mogelijk kunnen invullen.

De vergadering wordt van 12.19 uur tot 13.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik wil de leden vragen te gaan zitten, om verder geen tijd te verliezen. Voordat ik het woord geef aan de Staatssecretaris voor haar beantwoording, deel ik mee dat het mogelijk is om tot 15.00 uur deze zaal te gebruiken. Dat moet ook technisch mogelijk zijn. Nou, dat is mogelijk, tot 15.00 uur. Dus ik wil u voorstellen om die tijd ook te gaan gebruiken. Ik hoop dat de eerste termijn van de zijde van de regering rond 14.15 uur kan worden afgerond, zodat er dan nog drie kwartier is voor de tweede termijn van de zijde van de Kamer, de preadvisering van de Staatssecretaris over de moties en de beantwoording van de vragen in tweede termijn. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris. Ik wil iedereen in de eerste plaats de mogelijkheid geven drie keer iets te vragen aan of op te merken richting de Staatssecretaris. Dan kijken we daarna hoe we verdergaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zijn dat drie losse vragen of drie met vervolgvraag?

De voorzitter:

Drie keer een vraag of een opmerking. Ik heb gister naar het debat in de Amsterdamse gemeenteraad gekeken. Tot mijn verrassing kunnen ze dat daar heel kort. Ik wist dat niet. Daar duren de interrupties echt niet langer dan vijf seconden. Ik kan u aanraden om dat eens terug te kijken. Dat zeg ik overigens ook tegen mezelf. Dit gaat allemaal niet van uw tijd af.

De heer Stoffer (SGP):

Voorzitter, ter correctie: het duurde daar af en toe langer.

De voorzitter:

Het woord is aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Visser:

Voorzitter, dank u wel. Ik denk dat het goed is dat we vandaag dit notaoverleg hebben over vastgoed. Een aantal leden van u begon erover hoe belangrijk het onderwerp is. Welkom in deze vaste Kamercommissie voor Defensie, meneer Van den Nieuwenhuijzen.

Het is dus een belangrijk onderwerp. Maar ik denk ook dat het goed is, ook gelet op alle vragen, terechte vragen, die u heeft gesteld over de vastgoedportefeuille, om te beginnen met de actualiteit, zoals ook een aantal van u heeft gedaan in uw bijdrage. Ik heb het over het artikel in de Volkskrant rondom de verhuizing van de marinierskazerne. Een aantal van u heeft aangegeven daar specifieke vragen over te hebben.

Allereerst wil ik teruggaan naar Zeeland. Ik begrijp heel erg goed dat de Zeeuwen vragen hebben naar aanleiding van dat artikel en dat ook uw Kamer daarover vragen heeft. Ik denk dat het goed is om terug te gaan naar dat debat en, zoals de heer Stoffer van de SGP aangaf, om te kijken naar wat we toen met elkaar hebben besproken. Ik heb u toen meegenomen in mijn worsteling. Ik heb u aangegeven dat ik met dit dossier dat ik op mijn bord kreeg – ik ben verantwoordelijk voor de vastgoedportefeuille, dus ook voor de marinierskazerne – echt heb geworsteld.

In het voorjaar van 2018 – ook in uw Kamer zijn die twijfels geuit – kwamen de zorgen vanuit het Korps Mariniers over de uitstroom en over wat Vlissingen betekent voor de thuissituatie. Wat doe je dan? Ga je dan bij die eerste twijfel direct naar uw Kamer of naar Zeeland? Nee. Als je twijfels hebt, denk je: hoe ga ik hiermee om? Daar worstel je eerst zelf mee. Dan denk je: wat moet ik? Dit besluit – de heer Van Helvert gaf dat ook aan – is met een meerderheid in de Kamer aangenomen. Op een gegeven moment ga je denken: Doorn, is dat nou een reële optie? Die vraag kwam ook naar boven. Daar heb ik ook naar gekeken. Ik heb u in het debat meegenomen in dat proces, dat groeiproces van twijfel naar een alternatievenonderzoek naar uiteindelijk besluitvorming. Ik heb u die documenten ook doen toekomen.

Uiteindelijk gaat het erom dat ik ben gaan twijfelen en dat ik in die twijfel dingen heb verkend – Doorn, Rotterdam – en uiteindelijk heb gezegd: dat moet ik niet op deze manier doen. Want als je zo'n groot besluit uit 2012, dat door de Kamer is aangenomen, gaat heroverwegen, moet je je huiswerk op orde hebben. Dan moet je helder hebben waarom, wat de afwegingen zijn die je hanteert en hoe je daar goed naar gaat kijken.

Ik heb inderdaad naar Doorn gekeken. Ik heb gekeken of dat een geschikte locatie was, of dat nog steeds een geschikte locatie was. Maar u heeft in de uiteindelijke besluitvorming gezien dat ik u niet heb voorgesteld om in Doorn te blijven. Ik heb u ook niet voorgesteld om naar Rotterdam te gaan. Ik heb u, op basis van het brede alternatievenonderzoek – daarin zijn 68 elementen beoordeeld; van 80 locaties in Nederland getrechterd naar 16 en uiteindelijk getrechterd naar mijn voorstel – uiteindelijk voorgesteld om naar Nieuw-Milligen te gaan.

Het is dus een groeiproces bij mij geweest. Ik heb mij inderdaad versproken. De Handelingen kloppen: ik heb inderdaad «2019» gezegd. Maar ik heb u ook meegenomen in het proces als het gaat om welke afweging ik heb gemaakt. Ik heb u aangegeven dat er een moment van twijfel was en dat ik vervolgens heb gekeken in Doorn. Rotterdam speelde al een hele tijd, want zoals u weet, zitten wij ook al met de Van Ghentkazerne in Rotterdam. Maar er spelen ook discussies rondom DSI, Dienst Speciale Interventies, en daarmee de huisvesting van de MARSOF. Zoals u weet, zit MARSOF op dit moment ook in Doorn. Het was nooit de bedoeling dat zij meegingen naar Vlissingen. Wij moesten daar ook al een oplossing voor vinden. Die discussie liep al met Rotterdam.

Ik heb u in het debat meegenomen vanuit mijn rol, want het is ook mijn verantwoordelijkheid, mijn politieke verantwoordelijkheid. De heer Stoffer gaf het al aan: wat zag ik nou in dat artikel staan, wat viel mij nou op? Ik heb daar inderdaad niet de naam van de heer Verdaas of die van de heer Aboutaleb genoemd, omdat het uiteindelijk niet uitmaakt wie de contacten heeft of op welke manier het wordt uitgevoerd. Uiteindelijk gaat het erom dat ik op basis van die verkenningen heb gezegd: zo ga ik geen besluit nemen; zo kán ik ook geen besluit nemen, als ik zou willen heroverwegen. Een besluit moet ik nemen op basis van de juiste en adequate informatie. Die informatie heb ik met de Kamer gedeeld. Dat zijn de vier nota's waarin u kunt zien hoe er stapsgewijs uiteindelijk uitkomt dat Nieuw-Milligen een geschikte locatie zou zijn voor de huisvesting van het Korps Mariniers. Dat is de afweging die ik met uw Kamer heb gedeeld, waarin ik u in hoofdlijnen heb meegenomen in dat proces. Ik denk dat het belangrijk is om dat nogmaals aan te geven. Ik zal ingaan op de specifieke vragen die daarover zijn gesteld.

De heer De Graaf van de PVV gaf aan dat er vaak dingen niet goed gaan en dat er stukken naar boven komen. Er werden ook een aantal vragen gesteld over de stukken die er zijn. Ik heb u de relevante informatie toegestuurd over het voorgenomen besluit om niet naar Vlissingen maar naar Nieuw-Milligen te gaan. Dat zijn alle nota's die u heeft meegekregen op het moment dat het kabinet deze twee voorgenomen besluiten bekendmaakte, op 14 februari. Wat betreft alles van daarvoor: ik weet niet wat de Volkskrant heeft. Er loopt nog een WOB-verzoek over het hele dossier MARKAZ. Dat loopt vanaf 2012. Er ligt heel veel informatie en er is ook heel veel onderliggende documentatie. We zijn dat nu nog aan het beoordelen. De stukken die er liggen zijn de stukken van de provincie Zeeland zelf en van de gemeente Vlissingen. Die zijn niet van mij, dus ik weet ook niet welke informatie er precies ligt bij de Volkskrant. De informatie die noodzakelijk is voor het besluit zoals dat is genomen, het voorgenomen besluit, heeft de Kamer ontvangen, want dat zijn alle nota's die ik heb meegestuurd met mijn brief van 14 februari. Deze brief is mede namens de Minister gestuurd.

Voorzitter. De heer Van den Nieuwenhuijzen vroeg waarom de Minister betrokken was. Een aantal andere Kamerleden vroegen daar ook naar. Het is vrij gebruikelijk dat je op een departement, waar je met elkaar samenwerkt en waar gewoon de ministeriële verantwoordelijkheid geldt, dat met elkaar deelt als het gaat om grote politieke besluiten. Je neemt elkaar daarin mee. De heer Van Helvert gaf het denk ik goed aan: het zou juist heel erg gek zijn als je dat niet zou doen. Dat is dus ook gebeurd. Zoals ik u gisteren in de Kamerbrief heb gemeld, was de Minister gewoon betrokken bij het proces. Maar uiteindelijk geldt dat ik de politieke verantwoordelijkheid voor dit dossier draag. Daarom heb ik u in het debat meegenomen in mijn afwegingsproces als het gaat om een nieuw voorgenomen besluit. Ik heb daarbij inderdaad geen specifieke namen genoemd. Ik heb daar niet de naam van de heer Verdaas genoemd, ik heb daar niet de naam van Aboutaleb genoemd, ik heb daar niet de naam van de Minister genoemd, want dat is in die zin onderliggende informatie. Ik heb u ook niet genoemd met wie ik precies op welk moment heb gesproken. Het gaat er uiteindelijk om dat ik u heb meegenomen – daar ging het debat met uw Kamer over – in het voorgenomen besluit, maar vooral in het proces dat ik heb gevolgd. Dat proces was niet goed. Dat was niet goed naar Zeeland, dat was ook niet goed naar uw Kamer. Daar heb ik ook mijn excuses voor aangeboden. Ik heb u erin meegenomen waarom ik dat proces heb gevolgd, vanuit mijn rol, vanuit mijn verantwoordelijkheid. Er is vast nog heel veel onderliggende informatie waarvan u zegt «hé, dat vind ik opvallend» of «dat vind ik niet opvallend»; dat verschilt per invalshoek waarvan uit u dat beoordeelt. Ik heb u in ieder geval de informatie die nodig was voor mij om tot een nieuw voorgenomen besluit te komen – dat is het brede alternatievenonderzoek geweest – naar uw Kamer gestuurd.

Op de vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen waarom niet specifiek is gemeld dat de Minister betrokken was, is het antwoord dat het mijn politieke verantwoordelijkheid is. Zoals ik heb aangegeven, draagt de Minister uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid op een departement, ook voor een Staatssecretaris. Dat is de ministeriële verantwoordelijkheid, die ook gewoon geldt. Mevrouw Karabulut stelde ook een vraag over de betrokkenheid van de Minister. Ook de heer Kerstens vroeg daarnaar.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut wil u op dit punt een vraag stellen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zou de Staatssecretaris dan zo vriendelijk kunnen zijn om in overleg met de provincie Zeeland en de gemeente Vlissingen, omdat zij weten welke stukken zijn geleverd aan de Volkskrant, die stukken op te vragen en die ons te doen toekomen? Ik hoor de Staatssecretaris niks ontkennen van wat in het Volkskrantartikel staat. Kan de Staatssecretaris nu dan in alle eerlijkheid, openheid en transparantie erkennen dat zij had moeten zeggen, in antwoord op mijn vraag of zij al eerder bezig was met een alternatief, dat zij inderdaad na de opstand van de mariniers Co Verdaas heeft aangesteld, samen met de Minister is gaan spreken met allerlei gemeenten en provincies, inclusief burgemeester Aboutaleb en dat iedereen daarvan op de hoogte was, behalve de provincie Zeeland en de Kamer?

Staatssecretaris Visser:

Voor de stukken die Zeeland heeft verstrekt moet u bij Zeeland zijn. Want die liggen niet bij mij, die zijn van Zeeland zelf. Zeeland heeft het WOB-verzoek afgehandeld, en dat geldt ook voor de gemeente Vlissingen. Ik denk dat die gewoon openbaar beschikbaar zijn. Daar kan ik u dus niet in tegemoet komen.

U hebt verder gevraagd waar de discussie in het debat over ging. Die ging over het proces. Uw terechte kritiek was: u hebt het proces verkeerd aangepakt. Daar hebben we het hele debat met elkaar over gevoerd. Ik heb u ook aangegeven dat dat zo was, dat het moment van twijfel in het voorjaar van 2018 misschien het moment was om al te delen met de Zeeuwen en daarmee wellicht met uw Kamer. Het moment van de verkenning in Doorn, de vraag of Doorn nog een geschikte locatie was, had ook een moment kunnen zijn geweest. Het moment in Rotterdam zou ook een moment kunnen zijn geweest. Maar uiteindelijk – ik probeer u daarin mee te nemen, en dat heb ik ook in het debat gedaan – is deze twijfel een groeiproces geweest. Ik heb niet bij de eerste twijfel, bij Rotterdam en bij Doorn, een besluit genomen. De discussie ging namelijk over de vraag of ik al eerder een besluit had genomen. Nee, want ik kon op basis van die verkenningen geen besluit nemen. Dat was precies mijn worsteling. Ik dacht: dit voelt niet goed, wat doe ik daarmee? Wat doe je daar dan mee? Dan ga je niet ineens een afwegingskader opstellen en/of een alternatievenonderzoek instellen. Dat is een groeiproces, waarbij je langzaamaan een aantal stappen zet. Ik heb de Kamer daarin meegenomen, aangevend dat dat stapsgewijs is gegaan. Het klopt dat ik daarbij niet de naam van de verkenner of van bestuurlijke contacten heb genoemd, maar dat was in het kader van het debat wat we met elkaar hadden. Dat debat ging over de vraag hoe ik het proces had aangepakt. U sprak mij aan op mijn politieke verantwoordelijkheid. Daar heb ik u ook in meegenomen. Uiteraard geldt voor dit soort afwegingen, twijfels en verkenningen dat daarbij onderliggende stukken worden gegeven en dat er onderliggende informatie is. Maar uiteindelijk is de kernvraag: heeft de Kamer van mij de informatie gekregen als het gaat om het voorgenomen besluit rondom het niet naar Vlissingen, maar naar Nieuw-Milligen verhuizen? Die vraag beantwoord ik met ja. Ik verwijs naar alle nota's die ik op 14 februari naar uw Kamer heb gestuurd.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nog altijd erkent de Staatssecretaris niet ruiterlijk dat het eerlijke antwoord toen geweest had moeten zijn – en ook nu zou moeten zijn – dat samen met Minister Bijleveld, blijkt nu, en admiraal Kramer, en in overleg met heel bestuurlijk Nederland, zij eerst veilig heeft willen stellen dat zij haar besluit kon doordrukken en dat toen bekend heeft gemaakt, terwijl ze wel degelijk veel eerder, al direct na de opstand van de mariniers, bezig was met het alternatief. Dát was het eerlijke antwoord geweest en daarover had ze ons en de Zeeuwen veel eerder open, eerlijk en transparant moeten informeren. Het is typerend dat ze dat niet ruiterlijk kan toegeven, vandaag hier in dit debat.

Staatssecretaris Visser:

Maar dat heb ik gezegd in het debat; daar ben ik het debat mee begonnen. Ik heb gezegd dat ik uw Kamer en Zeeland daar eerder in had moeten betrekken, dat ik twijfels kreeg in het voorjaar van 2018, dat ik daarna allereerst heb gekeken of het blijven in Doorn een reële optie was, dat ik ook naar Rotterdam en omgeving heb gekeken. Ik heb u dat meegegeven in dat debat. Ik heb u aangegeven dat ik daarnaar heb gekeken, omdat ik mij realiseerde dat je van goeden huize moet komen als je een met een democratisch meerderheid genomen besluit uit 2012 heroverweegt of zou willen heroverwegen. Dat doe je niet zomaar. Je doet dat op basis van een zorgvuldig transparant onderzoek en dat is het brede alternatievenonderzoek geweest. Op basis daarvan is het voorgenomen besluit genomen.

De voorzitter:

Goed. De heer Kerstens heeft op dit punt ook een vraag.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik denk dat de Staatssecretaris en ik iets van menig verschillen over de vraag hoe dat proces precies is verlopen. Meld je daar nu wel of niet bij dat er derden bij zijn betrokken, dat de Minister in stelling wordt gebracht en dat ook de hoogste baas van de marine op pad gaat? Mijn vraag richt zich op de rol van de Minister. Ook de Staatssecretaris zegt in navolging van de heer Van Helvert dat het eigenlijk een vanzelfsprekendheid is dat die betrokken is bij zo'n proces. Dat geldt blijkbaar ook voor de manier waarop de Minister daarbij betrokken is, namelijk echt op pad gaan. Als dat nou zo gebruikelijk is, waarom is dat dan gisteren toch zo prominent gemeld in die brief? Het zal de Staatssecretaris ook opgevallen zijn dat behalve zij en wellicht de heer Van Helvert heel veel mensen daarover verbaasd waren. Alle kranten hebben dat ook opgepikt. Waarom is gisteren zo pregnant naar voren gebracht dat de Minister van begin af aan niet alleen op de hoogte was van het onderzoek naar andere plekken voor de marinierskazerne maar er ook actief bij betrokken was? Dat is immers iets wat eigenlijk vanzelfsprekend is volgens de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Visser:

Omdat het normaal is op een departement dat je als Minister en als Staatssecretaris met elkaar samenwerkt. Vooral als het gaat om gevoelige dossiers, informeer je elkaar. Je trekt dan samen op en dat is hier ook gebeurd. U heeft dat ook al eerder kunnen zien, want de brief van 14 februari is mede namens de Minister verstuurd. Dat de Minister hierbij een betrokkenheid heeft gehad, dat klopt. Voor mij is dat een vanzelfsprekendheid, want ik zou het juist heel gek vinden als dat niet zo zou zijn bij een politiek gevoelig dossier.

De voorzitter:

Ik denk dat de vraag een net iets andere was. Ik geef de heer Kerstens, zonder dat het als interruptie telt, de gelegenheid om de vraag te herhalen.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Dat is heel aardig van u. Ik heb het daarstraks in een interruptiedebatje met ...

De voorzitter:

Dan moet u wel snel de vraag nog een keer herhalen.

De heer Kerstens (PvdA):

Ja, dat is goed. Mijn concrete vraag was: als dat zo vanzelfsprekend is, waarom is het gisteren dan toch zo pregnant gemeld in die brief? Het moet de Staatssecretaris zijn opgevallen dat dat voor heel veel mensen juist wel nieuws was.

Staatssecretaris Visser:

Omdat de Kamer daar heel specifiek om vroeg.

De voorzitter:

Oké. De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Visser:

Ja.

De voorzitter:

O, sorry. De heer Van den Nieuwenhuijzen.

De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):

Dan toch de vraag of de Staatssecretaris het niet met mij eens is dat het heel veel gewicht geeft aan een proces als de Minister gesprekken gaat voeren. Het werd eerder bestempeld als een verkenning, een twijfel en een proces van groei. Natuurlijk heb je een team, ben je samen en heb je een gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar dan is het toch logisch dat mensen op dit moment verwonderd zijn over het feit dat de Minister er wel bij betrokken was? Doordat je Minister, bestuurder, bent, geef je immers gewicht aan de gesprekken die gevoerd worden. Daardoor is de beeldvorming op dit moment dat het niet lijkt op een vrijblijvende verkenning of een proces van twijfel.

Staatssecretaris Visser:

Ik vertaal uw vraag zo dat u wilt weten of de betrokkenheid van de Minister meer gewicht in de schaal legt. Dat zie ik zo niet, voorzitter. Hoe loopt zo'n proces? Je twijfelt, iets wat ik u ook heb aangegeven. Die twijfel deel je met elkaar en dan ga je ook kijken of Doorn toch een geschikte plek is en of we daar niet kunnen blijven. Uiteraard zou het gek zijn als ik daar de Minister niet van op de hoogte zou brengen en als de Minister daar niet bij betrokken zou zijn. U heeft ook gezien dat wij heel veel contacten hebben met bestuurders in Nederland. In zo'n contact met een bestuurder kunnen dingen worden aangegeven. Ik heb u ook aangegeven dat Rotterdam zich heeft gemeld. Het was niet zo dat Defensie op zoek was naar iets, want er liepen al gesprekken met Rotterdam over de huisvesting van speciale eenheden. In zo'n informeel contact wordt zoiets dan neergelegd en dat heeft niks te maken met het gewicht dat de bewindspersoon meebrengt, of dat nu een Minister of een Staatssecretaris is. Dat heeft niks te maken met het gewicht dat een bewindspersoon meebrengt en of dat een Minister of een Staatssecretaris is. Het zijn gewoon alle informele contacten die er kunnen zijn en ook de formele contacten die er kunnen zijn. Uiteindelijk gaat het erom dat ik in het hele proces de politieke verantwoordelijkheid draag. In het debat van 20 februari heb ik uitgelegd hoe ik die heb ingevuld. Ik heb u ook aangegeven dat dat toen niet goed is gegaan. U heeft me daar ook terecht op gewezen. Ik heb u meegenomen in de afwegingen, waarom ik het zo lastig vond en waarom ik daarmee worstelde. Uiteindelijk heeft die worsteling ertoe geleid dat ik, zoals ik heb gezegd, op deze manier niet tot een besluit wil en kon komen en dat ik niet tot een heroverweging kon komen. Ik heb daarvoor een goed alternatievenonderzoek nodig, waarbij ik alle dingen die ik relevant acht voor de huisvesting van het Korps Mariniers tegen elkaar afzet. Niet omdat ik toevallig in Doorn zit, niet omdat Rotterdam zich toevallig meldt, maar omdat ik vind dat dit zo'n majeur besluit is dat als je het heroverweegt, je dan ook de verplichting hebt om te kijken naar wat dan geldt en wat dan relevante elementen zijn, en ook om dan breed te kijken in Nederland. Op basis van die trechtering zou je uiteindelijk tot een heroverweging kunnen komen. Dat is uiteindelijk ook gebeurd, want er is een ander voorgenomen besluit genomen.

De voorzitter:

Goed. De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Visser:

Voorzitter. Daarmee denk ik dat ik een aantal vragen van mevrouw Karabulut en van de heer Krol al heb beantwoord. Ook de heer Kerstens stelde een aantal vragen over de discussie rondom het radarstation Herwijnen, vooral over de locatie Nieuw-Milligen, maar ook als het gaat om Nieuw-Milligen als eventuele toekomstige locatie voor huisvesting, als het kabinet daartoe besluit. Het is goed om u weer mee terug te nemen in de tijd, ook als het gaat om het radarstation Herwijnen. Wij hebben namelijk al in 2015 grond aangekocht op de locatie in de gemeente Lingewaal. Het besluit om het radarstation te verplaatsten is dus al eerder genomen, maar heeft in 2015 al geleid tot een anterieure overeenkomst met de gemeente Lingewaal. Op de suggestie die u opwerpt dat de twee dossiers met elkaar samenhangen in de zin van dat ze van elkaar afhankelijk zijn geweest, antwoord ik dus: nee. Daar zit een heel groot tijdsverschil in. Tussen 2015, het formele moment van de anterieure overeenkomst, en nu, het voornemen dat het kabinet heeft om niet naar Vlissingen maar naar Nieuw-Milligen te gaan, zit een heel groot tijdsverloop. Er zit dus geen samenhang in als het gaat om de besluitvorming en eventuele afhankelijkheden daarin.

Er is gevraagd wanneer de twijfels zijn begonnen en hoe ik dat zie. Die vragen heb ik volgens mij beantwoord.

Er is ook een aantal vragen gesteld over transparantie. Mevrouw Karabulut vroeg daarnaar, en dan vanuit het departement. Ook de heer De Graaf en de heer Krol vroegen daarnaar. Ik heb u aangegeven dat ik de informatie die relevant was voor dit dossier heb toegestuurd. Uiteraard werken de Minister en ik er dagelijks aan om de cultuur binnen Defensie te verbeteren. De vraag is gesteld of dat nu allemaal op orde is. Nee. Dat heb ik ook met de Kamer gedeeld. Ook de Minister heeft dat met de Kamer gedeeld en heeft er toezeggingen over gedaan. Aan het begin van ons aantreden hebben we ook gezegd dat wij vinden dat we opener en transparanter moeten zijn. Een aantal concrete voorbeelden zijn bijvoorbeeld dat wij alle meldingen over chroom-6 op onze website plaatsen en dat wij incidenten die er zijn proactief melden. U heeft dat gisteren gezien, met een F-16. Dat zijn allerlei zaken die wij in het kader van transparantie maximaal proberen mee te geven. We hebben geïnvesteerd in een inspectie die ons scherp houdt. We hebben geïnvesteerd in een directie veiligheid. We hebben geïnvesteerd in uitbreiding van de COID. We hebben onze vertrouwenspersonen verder opgeleid. Dat zijn allemaal zaken die randvoorwaardelijk zijn aan het opener worden van de cultuur. Dat betekent niet dat het gerealiseerd is. Het betekent niet dat het over een jaar klaar is, want cultuur is iets wat je met elkaar doet en waar je dagdagelijks aan moet werken. Maar de insteek van de Minister is nadrukkelijk om ervoor te zorgen dat we die openheid en transparantie ook geven. In het vorige debat, op 20 februari, heb ik gezegd dat dat in dit dossier niet is gebeurd.

Voorzitter. Dan zijn er nog een aantal vragen gesteld. De heer Kerstens vroeg naar de cultuurverandering; volgens mij heb ik daar antwoord op gegeven. Verder zijn er vooral vragen gesteld over compensatie als het gaat om de marinierskazerne. Zoals u weet is collega Knops daar druk mee bezig, is er een speciaal adviseur aangesteld en lopen die gesprekken. Ik snap alle vragen die daarover worden gesteld en de suggesties die worden gedaan. Maar daarvan hebben we ook gezegd: laat die speciaal adviseur vooral aan de slag gaan en laat hem verkennen wat er allemaal speelt. Dat heeft u ook gezegd. De heer Voordewind noemde het rapport van Berenschot. Ik neem aan dat de speciaal adviseur daar kennis van heeft. Ik neem vooral aan dat de provincie Zeeland daar kennis van heeft, en de gemeente Vlissingen en het waterschap Scheldestromen ook. Ik neem aan dat daar allemaal naar wordt gekeken en over wordt gesproken. Maar ik ben niet betrokken bij die gesprekken; dat ligt geheel bij collega Knops. Zoals u ook hebt kunnen lezen in de brief streven wij er nog steeds naar om voor de zomer eventueel tot twee voorgenomen besluiten te kunnen komen. Want ook dat was in het vorige debat nadrukkelijk aan de orde: als je het ene besluit neemt, dan moet je ook zorgen voor het andere besluit. Als je het voorgenomen besluit neemt om niet naar Vlissingen te gaan, dan moet je ook zorgen voor een reële compensatie. Die processen lopen. Ik kan daar verder geen inhoudelijke mededelingen over doen.

De voorzitter:

Er is op dit punt een vraag van de heer Krol.

De heer Krol (GKVK):

Er is nu uitgelegd dat die afspraak er in 2015 al was. Maar dan krijg je op een gegeven moment het moment dat de gemeenteraad unaniem zegt: we willen die radar niet bij ons. Dan heeft u de rijkscoördinatieregeling nodig om dat te overrulen. Had dat niet ook voorgelegd moeten worden aan de Eerste en de Tweede Kamer?

Staatssecretaris Visser:

De rijkscoördinatieregeling ís voorgelegd aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Daar hebben we vorig jaar een uitgebreid debat over gehad met elkaar.

De voorzitter:

Ik zag dat mevrouw Belhaj iets wil zeggen, dacht ik. Toch? Ja. Gaat uw gang.

Mevrouw Belhaj (D66):

Dat ben ik. Ik vraag toch nog even naar aanleiding van de korte opmerking van de Staatssecretaris: heeft het zin dat we nu vanuit de Kamer moties gaan indienen over wat er in Vlissingen goed zou zijn, wat er moet gebeuren of niet? Want mijn partij heeft daar ook ideeën over. Ik denk dat het dan goed is dat wij van u horen of het zin heeft om nu vanuit de Kamer moties neer te leggen over wat er in Vlissingen allemaal zou kunnen.

Staatssecretaris Visser:

Ik denk dat de heer Bosman daar in het vorige debat een hele terechte opmerking over maakte. Het zijn autonome bestuursorganen. Geef die ook de kans om hun rol en hun positie te pakken in dit hele proces. Ze zijn mans of vrouws genoeg om nadrukkelijk hun wensen en hun voorstellen op tafel te leggen. Zij worden daarin ook gecontroleerd door hun provinciale staten, door hun gemeenteraad en door hun algemeen bestuur. Ik denk dat daar ook die discussie moet plaatsvinden. Ik weet dat er heel veel suggesties zijn gedaan, ook vanuit de Kamer. De heer Van Otterloo deed net ook een suggestie. Maar uiteindelijk gaat het erom dat als de marinierskazerne niet naar Vlissingen gaat, er gekeken zal gaan worden wat dat dan betekent en of je daar een reëel compensatiepakket tegenover kunt stellen. Ik denk dat de Zeeuwen zelf zeer goed in staat zijn om daarover te onderhandelen en daar gesprekken over te voeren.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Visser:

Ja, voorzitter. Volgens mij heb ik in mijn inleiding heel veel vragen beantwoord, maar ...

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, ik heb een punt van orde.

De voorzitter:

Een punt van orde?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ja, een punt van orde. Is dit de beantwoording als het gaat om Herwijnen? Ik heb namelijk een hele trits vragen ... Nee, toch?

De voorzitter:

Nee, dit is niet ...

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Want we gingen een beetje van Zeeland naar Herwijnen en weer terug naar Zeeland ...

De voorzitter:

Nee, sorry, meneer Voordewind. Het antwoord is nee. Oké? Gaat u verder, Staatssecretaris.

Staatssecretaris Visser:

Voorzitter. Ik ben aan het kijken of ik alle vragen rondom ... Om het even per blokje aan te geven: ik was van plan om eerst MARKAZ te doen, daarna algemeen vastgoed en daarna Herwijnen. Dan weet u de volgorde van de beantwoording en kunt u eventuele vragen opsparen of niet.

De voorzitter:

U was aan het kijken of u alle vragen over de kazerne had beantwoord, dacht ik.

Staatssecretaris Visser:

Ja, klopt. Dat ben ik nu ook aan het doen, voorzitter. De kernvragen waren het compensatiepakket en de rol van de Minister. Mevrouw Karabulut vroeg ook specifiek naar wat er in de Volkskrant stond. De heer Krol, de heer De Graaf en de heer Kerstens vroegen naar überhaupt de cultuur bij Defensie. Volgens mij ben ik daarop ingegaan en heb ik daarmee de vragen beantwoord. Als dat niet zo is, hoor ik dat ook graag.

De voorzitter:

Ja, prima. Heel fijn dat u dat zo helder aangeeft. Mevrouw Karabulut heeft op dit punt nog een vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, super, voorzitter, maar zonder dat ik mijn derde vraag wil benutten: volgens mij gaat dit over een niet-beantwoorde vraag. Mag ik die voorleggen zonder dat ik ...

De voorzitter:

Dan doen we dat in de tweede termijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké. De Staatssecretaris nodigde me namelijk net uit om ...

De voorzitter:

Ja, dus als u nog iets wilt vragen ... Bepaalde vragen van u zijn nog niet beantwoord, begrijp ik.

Mevrouw Karabulut (SP):

Juist.

De voorzitter:

Stelt u ze nu.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dank, voorzitter. Dat ging over de precieze rol van de Minister wat betreft de marinierskazerne en alle overleggen en toestanden die ze samen hebben gehad. Wat was de precieze rol van de Minister?

Staatssecretaris Visser:

Zoals ik heb aangegeven was zij betrokken bij dit proces. Zij heeft dus op verschillende momenten bij overleggen gezeten, en ik heb haar op de hoogte gehouden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Welke overleggen?

De voorzitter:

Dit is antwoord op uw vraag, mevrouw Karabulut?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, maar kan zij dat nader specificeren? Welke overleggen? Welke rol had de Minister daar? De Staatssecretaris is namelijk formeel verantwoordelijk, maar nu blijkt de Minister een steeds grotere rol te hebben gehad.

De voorzitter:

Dit is dan de laatste vraag op dit punt. Kunt u dus nog specificeren wat de rol van de Minister is geweest? Dat is eigenlijk de vraag.

Staatssecretaris Visser:

Op een departement waar een Minister en een Staatssecretaris zitten, is het vrij normaal dat je wekelijks overleg hebt met elkaar in de ministerstaf, waarin belangrijke onderwerpen met elkaar worden besproken. Dan spreek je ook met elkaar. Dat geldt ook bij dit soort dossiers, politiek gevoelige dossiers, grote dossiers. Die worden met elkaar besproken. Uiteindelijk gaat het erom dat u mij erop moet aanspreken als u vindt dat er in dit dossier iets niet goed is gegaan, want ik draag die politieke verantwoordelijkheid.

De heer Krol (GKVK):

Even nog, omdat data in deze kwestie zo belangrijk zijn. De Staatssecretaris geeft net aan dat de grond in Herwijnen in 2015 is aangekondigd. Maar in het uittreksel van het Kadaster ...

De voorzitter:

Meneer Krol, de Staatssecretaris komt nog op het onderwerp Herwijnen. Dat heeft ze zojuist gezegd. Zou u daarop willen wachten?

De heer Krol (GKVK):

Maar het Kadaster geeft een andere datum aan.

De voorzitter:

Daar komen we straks op.

Staatssecretaris Visser:

Ik geloof de heer Krol direct. Maar de suggestie was dat er een link zat tussen het radarstation Herwijnen en het dossier MARKAZ. Daar neem ik echt afstand van. Het hele dossier Herwijnen loopt al lange tijd. Dat is ermee begonnen dat we een al 40 jaar oude radar hebben, zowel in Wier als in Nieuw-Milligen, die hard aan vervanging toe is. Wij hebben geconstateerd dat Nieuw-Milligen niet de juiste locatie was. Dat heeft niks te maken met wie er op dit moment zit. Nieuw-Milligen bestaat uit drie verschillende locaties, zeg ik om het direct helder te maken. Dat heeft ermee te maken dat je in een kom zit. Als je goede radardekking wilt hebben, op grote hoogte en op geringe hoogte, dan werkt het niet om in een kom te zitten. Dan moet je op vlak land zitten. Daarom is Nieuw-Milligen afgevallen. Luchtverkeersleiding Nederland had er altijd een radar staan. Die werd te koop aangeboden in 2012. Zo zijn we gaandeweg op Herwijnen gekomen. Je gaat niet zomaar een radar aankopen als het niet-militair terrein is. Daarom hebben we eerst gevraagd of de gemeente bereid is om daaraan mee te werken. Het antwoord daarop was: ja. Als de heer Krol de exacte datum van het Kadaster heeft, dan hoor ik die graag. Maar zijn suggestie was dat er een link tussen zat. Dat was ook de suggestie van de heer Kerstens. Daar wil ik echt afstand van nemen. Het zijn twee separate dossiers. Die hangen niet met elkaar samen.

De voorzitter:

Goed. Dan is dit punt nu afgehandeld.

Staatssecretaris Visser:

Volgens mij wel, voorzitter. En als ik iets ben vergeten ...

De voorzitter:

Ik zie niemand van de collega's nog de hand opsteken. Dan kunt u verder met uw betoog over de andere punten.

Staatssecretaris Visser:

Ja, dan ga ik naar het algemene vastgoedgedeelte, voorzitter. Er zijn vragen gesteld die te maken hebben met brandveiligheid, het Korps Commandotroepen – dat gaat over de schietbaan in Ossendrecht – en over klimaatgelden en de financiën in het algemeen.

De Kamer heeft zorgen geuit over de staat van het vastgoed. Die deel ik volledig. Mevrouw Belhaj gaf aan dat in het regeerakkoord staat: de basis op orde. Een van de dingen die je doet om de basis op orde te brengen, is kijken waar je nu staat. Ik heb u vorig jaar meegenomen in waar we staan met het vastgoed. Gisteren heb ik de externe validatie gestuurd. U heeft kunnen zien dat het bedroevend is. Dat ziet u al als u gewoon op een kazerneterrein komt, of als u ergens in Den Helder komt of op een vliegbasis. De heer Kerstens, zo weet ik, is op Woensdrecht geweest. U ziet dat er grote achterstanden zijn. Daarom hebben we ook in kaart gebracht wat er nodig is. Dat betekent niet dat we het deze kabinetsperiode oplossen, want met 1,5 miljard extra lossen we de vastgoedproblemen echt niet op. We hebben daar structureel per jaar een paar honderd miljoen voor nodig, gedurende lange tijd.

De heer Van Helvert en de heer Stoffer zeggen helemaal terecht dat we nu heel veel geld stoppen in correctief onderhoud – het dichten van gaten, lekkende daken, brandveiligheidsissues – en niet in wat je uiteindelijk wilt, namelijk preventief onderhoud: ervoor zorgen dat je ergens op vooruitloopt en juist niet die lekkende daken krijgt. Juist om die reden hebben we gezegd dat we dit zo belangrijk vinden dat we een deel van de gelden die gereserveerd stonden voor materieelverwerving, gaan inzetten voor vastgoed. Ik zag net in het debat al dat u daar onderling over van mening verschilt. Als u de bedragen bij elkaar optelt, dan komt u inderdaad op bijna 2 miljard uit. In de Defensienota hebben we de vastgoedbandbreedte in het investeringsbudget al verhoogd. We hebben in de afgelopen twee jaar incidenteel ook extra geld naar legering gedaan. En naar aanleiding van het Strategisch Vastgoedplan hebben we gezegd: we vertragen de LCF-fregatten en de pantserhouwitzer en die gelden schuiven we door naar vastgoed. Dat is niet genoeg. Absoluut niet. Wil je dit probleem oplossen, dan zul je er extra in moeten investeren. Ik denk dat dat uiteindelijk een politieke afweging is, niet alleen voor de vastgoedportefeuille, maar voor veel meer. Want als u zegt «ik wil dat militairen tijdens oefeningen voldoende munitie hebben», dan zal daar ook extra geld naartoe moeten gaan. Ik heb een aantal van u ook horen zeggen: wij vinden dat er ook extra geld naar personeel moet. Dat is dan ook een afweging. Als u vindt dat militairen met goed materiaal op pad moeten worden gestuurd, zoals de heer Bosman aangaf, dan moet daar ook extra in worden geïnvesteerd. Dus uiteindelijk is het een politieke afweging als het gaat om het geld dat je hiervoor beschikbaar stelt. Wij vinden dit zo belangrijk dat we een deel van de gelden extra willen investeren. We kijken ook naar versnelling. De heer Van den Nieuwenhuijzen riep daartoe op. We zijn bezig om te kijken of een aantal dingen van vijftien jaar naar tien jaar kunnen, want dat was een van de zaken.

De heer Stoffer vroeg wat dat betekent. Als je wilt dat die balans wordt hersteld, zul je er nog steeds extra geld in moeten stoppen. Dat betekent uiteindelijk dat het politieke keuzes zijn. Om die reden hebben we ook gezegd dat we daar niet op gaan wachten. We gaan samen met het Rijksvastgoedbedrijf kijken of er creatieve oplossingen te bedenken zijn, waardoor je niet op deze weg doorgaat, want dan ben je er heel lang mee bezig. Dan ben je er 30 jaar mee bezig en dan moet er heel veel geld tegenaan.

Kun je nou niet op een andere manier kijken naar die vastgoedportefeuille? Defensie heeft heel veel terreinen en is eigenaar van 11.000 gebouwen. Heb je die nog allemaal nodig? Wat kun je nog meer doen op je terreinen? Kun je bijvoorbeeld inkomsten genereren door die terreinen beschikbaar te stellen? Je kunt op een hele andere manier, creatief kijken naar die vastgoedportefeuille. Op dit moment wordt dat ook gedaan, samen met het Rijksvastgoedbedrijf.

De heer Bosman vroeg hoe de samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf gaat en of daar ook breder naar wordt gekeken. Deze evaluatie is alleen tussen Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf. Wij zijn ook de enige die nog eigenaar zijn van het vastgoed, waarbij het Rijksvastgoedbedrijf het beheer doet. Dat is anders dan bij alle andere departementen, want die zijn geen eigenaar meer van hun vastgoed.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Bosman.

De heer Bosman (VVD):

Dat is een bijzondere positie; dat begrijp ik. Maar er is ook een bepaalde relatie tussen de gebruiker en het Rijksvastgoedbedrijf. Ik hoor ook weleens wat. Er zijn meerdere partijen die gebruiker zijn van gebouwen van rijksvastgoed die zich daar wat zorgen over maken. Ik weet niet of dat signaal puur en alleen op Defensie wordt gericht of breder wordt gehoord, want dan moet ik met de woordvoerder voor rijksvastgoed gaan spreken.

Staatssecretaris Visser:

Ik denk dat u deze vraag aan uw collega moet stellen. Ik weet alleen dat ik samen met collega Knops zie dat wij een enorme opgave hebben bij Defensie en dat we er juist om die reden naar kijken. Het Rijksvastgoedbedrijf is relatief nieuw. Er zijn ook heel veel medewerkers van Defensie overgegaan naar het Rijksvastgoedbedrijf. Het is heel normaal dat het in het begin een zoektocht is in een nieuwe organisatie. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf. Dat is ook de reden om die evaluatie uit te voeren; omdat je na een aantal jaar constateert dat het toch her en der wringt. Hebben we scherp hoe we die samenwerking willen doen?

Ik denk dat de Algemene Rekenkamer daar ook nadrukkelijk op wees. De heer Kerstens gaf dat ook al aan. Ik herken ook de kritiek van de Algemene Rekenkamer. In de beantwoording van de vragen over de Algemene Rekenkamer is dat ook gezegd. De samenwerking is nog niet optimaal. Er is bijvoorbeeld geen actueel inzicht in wat er per dag gebeurt in een bepaald gebouw, wat de actuele onderhoudsinformatie is. Dat komt doordat dat onderhoudssysteem door het Rijksvastgoedbedrijf moet worden aangeschaft. Daar hebben we het in een vorig debat ook over gehad. Die aanbesteding heeft vertraging opgelopen, dus we proberen elkaar nu heel praktisch te informeren over wat de achterstanden zijn per gebouw, wat de actuele informatie is. Het gaat nog een paar jaar duren voordat je dat ook hebt.

Ik denk dus dat de Algemene Rekenkamer de komende jaren deze onvolkomenheid nog gaat constateren, zeg ik in antwoord op de heer Kerstens. Dit gaan we niet heel snel oplossen. Dit is alleen maar oplosbaar door heel nadrukkelijk samen te werken met het Rijksvastgoedbedrijf om ervoor te zorgen dat we dit gaan oplossen. Daar is betere samenwerking voor nodig, zoals u bij de evaluatie heeft kunnen zien, maar daarvoor is vooral extra capaciteit en extra geld nodig. Zo simpel is het ook. Daarvan heb ik aangegeven dat het uiteindelijk een politieke weging is en die werd ook al zichtbaar tussen u en mevrouw Belhaj.

De voorzitter:

Mevrouw Belhaj wil hierop ingaan.

Mevrouw Belhaj (D66):

Het luistert nauw. Volgens mij geeft de Staatssecretaris in haar eigen brief aan, op basis van de Defensienota, dat het investeren in vastgoed consequenties heeft voor de investeringen die je zou willen doen in wapensystemen. Dat is wat zij in haar brief schrijft. Ik zeg dan dat dit mij heel verstandig lijkt, omdat wij niet willen dat mensen in slecht vastgoed wonen. Laat niet het beeld ontstaan dat ik zeg: doe maar minder wapensystemen, want vastgoed klinkt leuker. Volgens mij staat duidelijk in de brief dat het niet anders kan, dus dat het niet een afweging is van verschillende politieke partijen. Ik steun u daarin, want daarmee doet u recht aan het regeerakkoord.

Staatssecretaris Visser:

Klopt, maar volgens mij was de vraag van verschillende politieke partijen wat ervoor nodig is om die portefeuille op orde te brengen. Daarover heb ik gezegd: gewoon geld. Binnen het huidige budget hebben wij gekeken naar de balans. Terecht dat u dat aangaf in uw bijdrage: het is uiteindelijk zoeken naar een balans. Want Defensie heeft meer materieel nodig. Willen wij onze hoofdtaken kunnen uitvoeren, dan is er gewoon meer materieel nodig, ook gelet op de dreigingen in de wereld. Die dreigingen zijn gericht op cyber, maar zijn ook gewoon fysiek, op zee of in de lucht. Er is gewoon meer geld nodig. We zitten niet op de 2%, verre van, en de dreiging in de wereld en de situatie in de wereld zijn niet veiliger geworden. Maar uiteindelijk is het een politieke weging. Je zult moeten kijken naar de vastgoedportefeuille, de personeelsportefeuille en de materiële portefeuille om te beoordelen wat de basis is die op orde moet worden gebracht en hoe we ervoor zorgen dat Defensie niet alleen herstelt, maar ook vernieuwt. Want de dreigingen in de wereld van nu worden steeds sneller en steeds meer hybride, dus je zult moeten gaan investeren.

Dat is wat ik bedoelde met de uiteindelijke politieke weging per politieke partij: wat vind je relevant en hoeveel geld ben je bereid te investeren in Defensie? Dit kabinet heeft 1,5 miljard extra geïnvesteerd. Daar zijn keuzes in gemaakt. Omdat de urgentie in de vastgoedportefeuille zo groot is, hebben we uiteindelijk besloten om inderdaad een deel van de materiële investeringen te verschuiven naar vastgoed. Daarmee accepteren we ... De heer Van Helvert zei: ik wil juist wel die LCF-fregatten. Dat kan dus niet. Op een gegeven moment, als het budget is vastgesteld, is het niet en-en. Op de vraag van de heer Van Helvert of voor de LCF-fregatten een en ander kan worden versneld, is het antwoord dus nee; of ik moet de vastgoedportefeuille weer uitstellen.

Dan de vraag van de heer Van den Nieuwenhuijzen over de kasschuiven. Zoals ik aangaf, ben ik bereid om te kijken wat daarin mogelijk is, maar ik vind het wel belangrijk om te markeren dat dat dan consequenties heeft. Want als je iets naar voren haalt – in het begrotingsfonds Defensiematerieel zit niet alleen materieel, maar daar zitten ook vastgoed en IT in – moet je iets anders naar achteren schuiven. Dat gaat ergens wringen. Dat betekent dat IT naar achteren schuift. De heer Van Helvert van de CDA-fractie heeft daar kritische vragen over gesteld bij het jaarverslag. Daarvoor geldt eigenlijk precies hetzelfde als voor de vastgoedportefeuille: ik ben nu ook in kaart aan het brengen wat de achterstanden daar zijn. Ik zal bij de Kamer terugkomen om aan te geven wat de bandbreedte is en wat noodzakelijk is. Daar zal vast een gat tussen zitten, schat ik zomaar in.

Hetzelfde geldt voor materieel. Daar hebben we natuurlijk zaken in opgenomen, maar als je kijkt naar wat er in de wereld gebeurt, kun je daar dezelfde vragen voor opwerpen. Ik denk dat het aan een volgend kabinet zal zijn om daar besluiten over te nemen.

Dan ga ik door, voorzitter.

De voorzitter:

Voordat u doorgaat, heeft de heer Bosman nog een vraag.

De heer Bosman (VVD):

Misschien begrijp ik het niet helemaal goed, maar een kasschuif is volgens mij niets anders dan geld naar voren halen; het is geen vervanging. Je hebt een bepaald budget en ... Volgens mij doen ze dat bij IenW ook. Als er projecten naar voren worden gehaald, gaat dat via kasschuiven waarbij geld vanuit de toekomst naar nu gehaald wordt. In principe is het dus gewoon extra geld dat je naar voren haalt en niet zozeer een vervanging. Ik snap dat de totale delta een risico is, omdat je geld naar voren gaat halen dat je misschien niet hebt. Dat is een discussie die dan later gevoerd moet worden. Als ik een kasschuif doe, til ik geld van de toekomst naar nu. Of zie ik dat verkeerd?

Staatssecretaris Visser:

Maar de opgave is niet minder geworden; die zit helemaal vol. Het is niet zo dat Defensie ergens nog ruimte heeft in haar budget. Voor de opgaven van de komende vijftien jaar zeggen we niet: er zit nog wat vrije ruimte in. Ik geef u mee dat ik bereid ben om te kijken wat je kunt versnellen, ook in het kader van de huidige covidcrisis. Er is gevraagd: bent u bereid daarnaar te kijken? Ja. Maar u moet zich realiseren dat dat betekent, zoals dat ook met de 700 miljoen uit het Strategisch Vastgoedplan het geval was, dat ik de LCF-fregatten en de pantserhouwitzer dan naar achteren schuif. Dat is de consequentie. Ik wil dat u zich dat goed realiseert. Een kasschuif is geen extra geld. Een kasschuif betekent dat je iets naar voren haalt, maar het is niet extra. Als u dat wilt voor de opgave die voor Defensie geldt – dat mag van mij uiteraard ook; ik zal u daarin niet tegenhouden – dan moet u een amendement bij de begroting indienen. Dan moet u zeggen «ik vind dat Defensie extra geld verdient» en dan moet u zorgen dat u daar een meerderheid voor vindt. Maar dat is een andere discussie.

De voorzitter:

Zoals u al zegt, is dat een andere discussie, die op een ander moment wordt gevoerd.

Staatssecretaris Visser:

Volgens mij ben ik daarmee ingegaan op de vragen rondom de kasschuif en het versnellen. O, er is nog de vraag van de heer Bosman over de inzetbaarheid.

De voorzitter:

Over de kasschuif heeft de heer Van den Nieuwenhuijzen nog een vraag. Hij gaat proberen dit nog verder te verhelderen.

De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):

Ja, in het verlengde van de collega van de VVD. Als het goed is zijn voor de komende jaarschijven, waarvoor je met een kasschuif geld naar voren zou halen, ook gelden gereserveerd voor vastgoed. Het enige wat je dus zou doen met een kasschuif – dat is in ieder geval de intentie – is gelden die je voor de langere termijn hebt bestemd, naar voren halen. Die gelden zouden toch al bestemd zijn voor het vastgoed op de langere termijn. Je doet dan dus een versnelde opwaardering van je vastgoed. Volgens mij is dat iets anders dan dat je daarmee een andere keuze maakt waaraan je de gelden op de langere termijn gaat besteden.

De voorzitter:

Oké. De Staatssecretaris.

Staatssecretaris Visser:

U wilt het binnen de vastgoedbandbreedte binnen het investeringsbudget; dat is wat u aangeeft. Deels doen we dat al, want we hebben gezegd dat we de 700 miljoen extra niet in vijftien jaar, maar in tien jaar doen. Dat is ook al een versnelling. Ik heb u aangegeven dat ik bereid ben om daar nog meer naar te kijken, ook als het gaat om de huidige covidcrisis, maar dan geldt ook dat het uitvoerbaar moet zijn. Dat zal dan de beperking worden, ook in relatie tot bijvoorbeeld de vragen over de schietbaan in Ossendrecht. Dat geld is er, alleen loop ik tegen een beperking aan als het gaat om stikstof, als het gaat om flora- en faunawetgeving en als het gaat om geluid. Nog steeds geldt dat je de juiste procedures moet volgen en ervoor moet zorgen dat je aan de vergunningen voldoet voordat je überhaupt kunt gaan bouwen. Ik heb u aangegeven dat ik bereid ben ernaar te kijken. U noemt de vastgoedbandbreedte. Uiteraard; daar kijk ik zelf ook naar. Maar ik wil u wel meegeven dat dat niet per se betekent dat we heel veel projecten kunnen versnellen, omdat er in de PAS – ook dat is een ander debat, voorzitter – uiteraard nog de nodige uitdagingen zijn. Zoals u weet, zit Defensie op heel veel locaties in Nederland, bijvoorbeeld in Brabant, heel dicht bij natuurgebieden. Ossendrecht is er bijvoorbeeld zo één. Daarom duurt het ook langer met de schietbaan, precies om deze reden: omdat we zo dicht bij een natuurgebied zitten, omdat we moeten kijken naar de Flora- en faunawet, omdat we aan de geluidsnormering moeten voldoen en om de PAS-wetgeving.

De voorzitter:

Volgens mij is uw toezegging duidelijk: er welwillend nog eens naar kijken en daar uiteraard bij de Kamer op terugkomen op het moment dat u hierover een besluit heeft genomen. Gaat u verder met uw betoog.

Staatssecretaris Visser:

Voorzitter. De heer Van Helvert vroeg naar zijn motie over de klimaatgelden. Daar zijn we druk mee bezig. Wij kijken, ook samen met andere departementen, hoe we daar invulling aan kunnen geven. Heel concreet zijn we met aanvragen bezig. Het wordt uitgewerkt en het wordt ook opgepakt.

Mevrouw Belhaj vroeg naar het plan van aanpak verduurzaming. Ook dat komt voor de zomer.

Over brandveiligheid zijn een aantal vragen gesteld. Het is heel toevallig dat de heer Van den Nieuwenhuijzen op dit onderwerp is afgestudeerd. Ik snap de vragen ook. Inzake het Caribisch gebied hebben we gekeken of het versneld kan worden. Dat kan helaas niet. We hebben gekeken of het kan, maar de uitvoering start in 2021 en we koersen erop dat het eind 2021 ook gereed is. Ik zou willen dat het iets sneller kon, maar er is al naar gekeken of het sneller te doen is, bijvoorbeeld omdat we nu brandwachten moeten inzetten. Dat helpt natuurlijk ook niet. Hier geldt dat wij versnelling willen, maar dat dat niet mogelijk is. Er is ook gevraagd wanneer de brandscans zijn afgerond. Ook hier koersen wij erop dat dit in 2021 voor alle gebouwen is afgerond. Dat betekent niet dat je daarmee alle maatregelen hebt genomen. Het gebeurt dus niet dit jaar, maar in 2021. Uit al die brandscans komen natuurlijk allerlei maatregelen die moeten worden opgepakt. Het onderwerp «brandveiligheid» zal dus nog lange tijd ... De constatering was dat het onderwerp sinds 2003 op de agenda staat. Daar zal het ook blijven staan, want de wetgeving ontwikkelt zich ook. Maar zoals u terecht aangaf, hebben wij de afgelopen jaren hier fors extra capaciteit op ingezet. Het is echt een prioriteit, maar nog steeds geldt dat dit nog niet is afgerond.

De voorzitter:

De heer Van Helvert heeft een vraag voor u.

De heer Van Helvert (CDA):

Ja, nog even over de beantwoording van de Staatssecretaris inzake de investeringen, de kasschuiven, het al dan niet naar voren halen van dingen en geld dat al dan niet beschikbaar is. Dat is op basis van de situatie nu. Het kan niet anders dan dat de Staatssecretaris op het ministerie ook bezig is met de herijking van de Defensienota. Een eerdere motie die ik heb ingediend, ging over het werken aan een nationaal plan, maar ook over het oproepen van Minister en Staatssecretaris om een duidelijke waarschuwing te geven dat er in de toekomst meer geld zal moeten naar Defensie. Ik ga ervan uit dat er in die herijking zal staan dat we meer moeten doen. Ik hoor geen enkele verwijzing richting die veranderingen van de Staatssecretaris. Komen die nog? Of moet ik concluderen dat in de herijkingsnota financieel gezien niets gaat veranderen? Dat zou ik erg betreuren.

Staatssecretaris Visser:

Wij zijn druk bezig met de herijkingsnota. Die zult u, zoals de Minister volgens mij ook hier in deze zaal heeft aangegeven, na de zomer maar voor de begrotingsbehandeling ontvangen. Ik denk dat dat ook het moment is om dit soort discussies met elkaar te voeren; ook als het gaat om eventuele extra gelden. Wij zullen dat uiteraard in het kabinet ook met elkaar doen. De herijking van de Defensievisie is vooral gericht op de toekomst, op de komende vijftien jaar. Wat zien wij nu? Welke ontwikkelingen zijn er, los van de 2%-discussie of wat dan ook? Welke ontwikkelingen zijn er in de wereld en wat betekent dat voor Defensie? Enerzijds voor de grondwettelijke taken die er zijn, maar een ander aspect dat ook zwaar meeweegt in dezen is de organisatie. Dan heb ik het bijvoorbeeld over het feit dat de grondwettelijke taak, als het gaat om de eerste hoofdtaak, belangrijker is geworden. Defensie was jarenlang gericht op haar tweede hoofdtaak: de internationale rechtsorde.

Voorzitter, ik wacht even tot de stemmingsbel klaar is.

De voorzitter:

Dat was het antwoord op een interruptie van de heer Van Helvert. De Staatssecretaris verwees zelf al naar het feit dat de herijking na de zomervakantie zal verschijnen, voor de begrotingsbehandeling, en dat dan de discussie daarover gevoerd zal worden. Ik wil haar vragen om nu door te gaan met de beantwoording van de vragen die in dit overleg over vastgoed zijn gesteld.

Staatssecretaris Visser:

Ja, voorzitter. Er is door de heer Van Otterloo, de heer Van den Nieuwenhuizen en de heer Kerstens gevraagd naar covid en wat dat betekent in relatie tot vastgoed. De afgelopen periode was bijzonder. Ik denk voor iedereen. We hebben natuurlijk ook binnen Defensie onze bedrijfsvoering aangepast, als het gaat om opleidingen en keuringen bijvoorbeeld, maar ook als het gaat om de legering van onze mensen. Wij hebben ervoor gekozen om zo veel mogelijk mensen thuis te laten werken. We hebben er ook voor gezorgd dat de IT-ondersteuning is vergroot. De RIVM-richtlijnen gelden ook gewoon voor Defensie. Alleen, wij zijn natuurlijk een vitale sector. Dat betekent dat er een aantal dingen gewoon doorgaan. Als je in de buurt van Schaarsbergen hebt rondgereden, heb je grote posters langs de kant van de weg kunnen zien: weet, wij zijn hier aan het oefenen. Er waren militairen aan het oefenen en mensen gingen bellen dat militairen bij elkaar stonden. Dat was dus omdat ze aan het oefenen waren. Onze werkzaamheden zijn dus zo veel mogelijk doorgegaan.

De heer Kerstens vroeg of er toezicht is. Nee, commandanten zijn gewoon verantwoordelijk. We zijn een lijnorganisatie. We zijn een professionele organisatie, met professionals. Een commandant moet ervoor zorgen dat zijn medewerkers op een veilige manier werken. Mijn ervaring is dat dat ook gebeurt. Ik ben zelf recent ook bij het brandstofbedrijf geweest en bij verschillende onderdelen van Defensie. Dan zie ik ook dat men op die manier ernaar kijkt. We hebben wel aan de IVD gevraagd om bij de opleidingen te kijken in hoeverre de covidmaatregelen worden toegepast, wat dat betekent en op welke manier je dat nog veiliger zou kunnen doen. Dus nee, er is geen centraal toezicht. We hebben wel gevraagd aan de inspectie of we bij bijvoorbeeld de opleidingen de juiste maatregelen hebben genomen, hoe het gaat, wat het betekent en wat we daar nog meer in zouden kunnen doen. Dat wat betreft covid.

De vraag was: heeft het impact? Ja. Als je de anderhalvemetermaatregel doorvoert en je kijkt naar alle mensen en de legering, dan zie je dat het op sommige locaties heel krap gaat worden en dat je op andere locaties veel meer capaciteit hebt. Met die puzzel zijn we nu bezig. We hebben aan alle Defensieonderdelen gevraagd wat er nodig is. We zijn nu aan het puzzelen om te zien wat het betekent voor de legering en op welke manier we onze mensen op een veilige manier doordeweeks kunnen laten slapen in de gebouwen. Aan die puzzel wordt dus hard gewerkt en het heeft inderdaad consequenties. Ik denk dat we het daar volgende week, bij het debat over het personeel, ook over zullen hebben.

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Dat er hard aan gewerkt wordt, daar ga ik van uit, maar zijn er in de tussentijd mensen in gevaar gebracht doordat de maatregelen nog niet volledig konden worden uitgevoerd? Dat er in de toekomst meer ruimte wordt geschapen door aanpassingen van gebouwen en dergelijke, daar ga ik direct van uit, maar kunnen wij erop vertrouwen dat mensen in de tussentijd niet in gevaar zijn gebracht?

Staatssecretaris Visser:

Wij hebben net als ieder ander de RIVM-richtlijnen als uitgangspunt. We hebben net als ieder ander het uitgangspunt dat we zo veel mogelijk thuiswerken. Maar net als in andere vitale sectoren, zijn onze mensen gewoon aan het werk. Uiteraard staat de gezondheid van onze medewerkers daarin voorop. U heeft kunnen zien dat bij de onderzeeboot mensen besmet zijn geweest. U heeft kunnen lezen dat militairen in Litouwen besmet zijn geraakt. Ik kan nooit iets uitsluiten. Het kan altijd gebeuren dat mensen besmet raken, net zoals dat geldt voor politieagenten en zorgpersoneel. Maar dat proberen we zo veel mogelijk te voorkomen door het hanteren van de RIVM-maatregelen en door, als dat niet kan, op basis van een risicoanalyse te kijken welke maatregelen je verantwoord kunt nemen. Militairen zullen fysiek contact met elkaar moeten hebben bij bepaalde oefeningen en bij een bepaalde inzet. Uiteindelijk is de kerntaak het verdedigen van het Koninkrijk Nederland, het NAVO-bondgenootschap en de internationale rechtsorde. Daarnaast leveren de militairen ondersteuning in Nederland. Dat hebben we de afgelopen periode ook nadrukkelijk gedaan in ziekenhuizen en bij voedselbanken. Daarbij proberen wij uiteraard de RIVM-maatregelen na te leven en, als dat niet kan, te kijken hoe we dan toch zo veilig mogelijk kunnen handelen. Als we moeten worden ingezet, is het een risicoafweging tussen inzet versus de RIVM-maatregelen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Visser:

Dan de vraag rondom de schietbaan van het KCT. De heer Bosman vroeg naar de inzetbaarheid van de speciale eenheden. Nee, die kan niet alleen met de tijdelijke schietbaan worden gerealiseerd. Daarvoor geldt nog steeds dat we gewoon in het buitenland moeten oefenen. Dat gebeurt ook. Mevrouw Belhaj vroeg: waarom twee sporen? Nou, juist om deze reden. Ik vond het belangrijk, ook met het oog op het OVV-rapport naar aanleiding van het ongeval met Sander Klap, om maatregelen die we al konden nemen, ook gelijk te nemen. Dat heeft geleid tot de tijdelijke schietbanen op het terrein in Roosendaal, zodat er in ieder geval wat meer kan worden getraind op eigen terrein. Is dat voldoende? Nee. In de tussentijd zijn we bezig in Ossendrecht om te kijken of we die onderzoeken kunnen uitvoeren. Daarnaast ben ik bezig om te kijken naar andere militaire locaties. Als Ossendrecht niet lukt vanwege de vergunningen, zijn er dan andere militaire locaties? Nee, die zijn er niet. Nu zijn we bezig met de verkenning naar civiele locaties om te kijken of die schietbaan alsnog ergens gerealiseerd kan worden. Het is een zoektocht. Wij hanteren nog steeds Ossendrecht, maar wij zijn in de tussentijd dus ook bezig om te kijken naar eventuele andere locaties, mocht het in Ossendrecht niet lukken. Die tijdelijke schietbanen in Roosendaal zijn in de tussentijd ontzettend van belang. Het Korps Commandotroepen vindt het belangrijk om daar te kunnen oefenen. Maar ze kunnen daar niet alle oefeningen uitvoeren die ze moeten doen. Volgens mij heb ik hiermee de onderwerpen «algemeen vastgoed» behandeld.

De voorzitter:

U heeft nog ...

Staatssecretaris Visser:

Ik hoor nee, maar ...

De voorzitter:

U heeft nog een onderwerp Herwijnen te bespreken. Is dat het laatste?

Staatssecretaris Visser:

Dat is het laatste.

De voorzitter:

Dan nodig ik u uit om verder te gaan met Herwijnen.

Staatssecretaris Visser:

Ja, voorzitter. Over Herwijnen zijn een aantal vragen gesteld. Ik zou allereerst een procesvoorstel willen doen, want ik heb een aantal heel technische vragen gehoord. Ik zou u willen voorstellen om een technische briefing te laten geven. Ik weet dat het lastig is in covidtijd, maar ik doe toch het voorstel. Dan krijgt u een duiding en dan kunt u vragen stellen aan bijvoorbeeld TNO of het RIVM. Ik kan op die technische vragen ingaan, maar ik ben geen stralingsexpert. Daarom heb ik TNO om een onderzoek gevraagd, wat ik ook met de Kamer heb gedeeld.

Bij een interruptie rondom de marinierskazerne heb ik al aangegeven dat wij al langere tijd twee radars hebben. Wij zijn op zoek gegaan naar vervanging. LVNL wilde haar radars verkopen en toen zijn wij in Herwijnen terechtgekomen, de toenmalige gemeente Lingewaal. Er was de bereidheid om hieraan mee te werken. Ik zoek het nog precies uit. Ik had het over de anterieure overeenkomst, het voornemen om over te gaan tot koop, maar ik zal de heer Krol in tweede termijn de specifieke data geven. Het is weer iets anders dan het Kadaster. In ieder geval is het langer geleden dan het najaar van 2019 of van 2018. Het is veel langere tijd geleden. In het vorige debat met de Tweede Kamer, maar ook met de Eerste Kamer, heb ik naar aanleiding van de vragen die u heeft gesteld, gezegd dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat we zo veel mogelijk openheid en transparantie geven. Want het was duidelijk dat in het voortraject wel inloopavonden waren georganiseerd, maar dat bijvoorbeeld bepaalde documenten alleen maar mochten worden ingezien. Dat is de reden waarom we hebben gezegd: we gaan alle documenten die beschikbaar zijn, ook op de website zetten. Er kunnen ook vragen worden gesteld. Helaas hebben we, net zoals iedereen in Nederland, in de afgelopen periode te maken gehad met de covidmaatregelen. Dat is de reden waarom er nog geen inloopavonden zijn georganiseerd. We zijn nu wel naar een praktische invulling aan het zoeken om ervoor te zorgen dat mensen hun vragen kunnen stellen die zij bijvoorbeeld naar aanleiding van de rapporten hebben.

Dat proces loopt. De rijkscoördinatieregeling is in werking getreden. Ik wil daarbij nog twee dingen benoemen. Het gaat om de nationale veiligheid, zoals de heren Stoffer en Bosman ook aangaven. Wij hebben deze twee radars nodig voor de luchtruimbewaking, om ervoor te zorgen dat er geen gekke dingen gebeuren. We hebben ze ook nodig voor de realisatie van de klimaatakkoorden die er zijn, vooral als het gaat om windmolens op land, want daarvoor geldt dat er een verplichting ligt om die tijdig te realiseren. Zolang de radar niet is verplaatst uit Nieuw-Milligen, geldt dat er daarmee problemen zijn in Flevoland, vanwege de windmolenparken die daar moeten worden gerealiseerd. Dat zijn de twee nationale belangen waarom de rijkscoördinatieregeling is ingezet. Ik realiseer me heel erg goed dat Defensie dat normaal gesproken niet doet; Economische Zaken en Binnenlandse Zaken doen dat weleens. Maar wij hebben dit gedaan vanuit deze noodzaak.

Naar aanleiding van de vragen van bijvoorbeeld de heer Van Helvert en de heer Voordewind, die daaraan refereerden, heb ik gezegd dat ik de vraag rondom het alternatievenonderzoek snap; ik heb zelf ook met de gemeente West Betuwe gesproken. Ik snap ook de vraag en de zorgen die er zijn rondom stralingseffecten en wat dat betekent voor de gezondheid. Dat is de reden waarom de twee onderzoeken zijn gedaan. De heer Voordewind gaf aan: als je er toch niks mee doet, waarom heb je het dan gedaan? Dat heb ik in het vorige debat gezegd: als er geschikte locaties uit zouden komen, dan zou ik daar uiteraard naar kijken. U heeft in het rapport kunnen zien dat het vergelijkbaar is met Herwijnen. Hiervoor geldt ook dat het gronden zijn die niet in het bezit zijn van de overheid. Die zijn in particuliere handen. Ik heb u in de beantwoording het meest gunstige scenario geschetst. Ik heb u het scenario geschetst als iedereen meewerkt, dus als degene die de grond heeft, zegt «ik verkoop hem» en als de gemeente waarin de gronden liggen, zegt «ik werk mee aan een eventuele bestemmingsplanwijziging; ik werk ook mee aan vergunningen». Want u heeft ook kunnen zien dat de plekken in weilanden liggen, dus er moet allerlei infrastructuur voor worden aangelegd, En dat betekent dat er vergunningen moeten worden verleend. Als iedereen daaraan meewerkt, dan hebben we dat binnen anderhalf en twee jaar gerealiseerd. Als een paar mensen zeggen «dat willen wij niet», dan komen we in dezelfde discussie als met Herwijnen. Dan kom ik ook weer bij uw Kamer terug met de rijkscoördinatieregeling en dan krijgen we eigenlijk precies dezelfde discussie.

Ik heb informeel getoetst of er bereidheid is bij de twee gemeenten waarbinnen deze gronden liggen. Als ze dat zouden willen, moeten ze dat uiteraard formeel aan hun gemeenteraden voorleggen. Maar hun inschatting is dat er niet direct een bereidheid zou zijn. Uiteraard wil ik die vraag nog een keer voorleggen, naar aanleiding van de vraag van de heer Voordewind. Maar ik geef u wel alvast een winstwaarschuwing mee als u zegt: ga door met die alternatieve locaties. De bereidheid om mee te werken vanuit de twee gemeenten waar deze drie locaties liggen, zal beperkt zijn. Maar die vraag wil ik nog een keer expliciet voorleggen.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De bereidheid van de gemeente Lingewaal zou er zijn om mee te werken met de Staatssecretaris. Dat was een toezegging van een wethouder, die, toen het bestemmingsplan bekend werd, meteen werd teruggefloten door de gemeenteraad van Lingewaal, die tegen was. Vervolgens is ook de gemeente West Betuwe structureel tegen geweest. Ik heb net nog even met de wethouder gebeld. Ik begreep even van de heer Stoffer dat de gemeente zou instemmen, maar ik heb van de wethouder klip-en-klaar begrepen dat zowel het college als de raad tegen dit besluit is.

Alternatieven? Ja, dat zal ongetwijfeld ook wat langer gaan duren. Dat weten we van Herwijnen. Maar het grote voordeel van de alternatieven is natuurlijk dat op die locaties geen KNMI-radars staan. Mijn vraag was meer: is de Staatssecretaris eventueel bereid die verder te onderzoeken als wij vastlopen met Herwijnen? Daar heb ik nog geen antwoord op.

Staatssecretaris Visser:

Het klopt dat de gemeente Lingewaal uiteindelijk tegen de wijziging van het bestemmingsplan heeft gestemd. Als ik die suggestie heb gewekt, was dat niet de bedoeling. Ik heb aangegeven dat wij niet zomaar op die plek zijn gekomen. Er is toentertijd met de gemeente overleg geweest omdat er in eerste instantie bereidheid was om daaraan mee te werken. Dat is ook de reden waarom de gemeente toen zelf de wijziging van het bestemmingsplan heeft voorgelegd. Uiteindelijk heeft dat tot een negatief besluit geleid. Ik spreek ook met de wethouder en met de burgemeester. Ik ken hun standpunt in dezen duidelijk. Zij hebben dat namelijk ook namens hun gemeenteraad uitgesproken.

Het verkennen van de alternatieve locaties heb ik gedaan met het onderzoek zoals u dat heeft kunnen zien. U heeft kunnen zien dat dit niet leidt tot een betere dekking of andere afstanden. Het is vrij vergelijkbaar. Als u dan aan mij de vraag stelt waarom we deze hele procedure doen, is het antwoord dat we gewoon een radar nodig hebben in het kader van de nationale veiligheid en het andere nationale belang, namelijk de duurzaamheid. Onze inschatting is dat je zowel met de duurzaamheid als met de nationale veiligheid eigenlijk niet meer kan wachten als je aan beide verplichtingen wilt voldoen. Dat is de reden waarom ik heb gezegd dat ik doorga met de rijkscoördinatieregeling. Eigenlijk komt uit beide onderzoeken, ook uit het alternatieve onderzoek, niet iets nieuws. Ik vond het wel belangrijk, ook in het kader van de vragen die gesteld zijn, om daarover openheid te geven en transparant te zijn, ook richting de gemeente West Betuwe, en ook als het gaat om het gezondheidseffectenonderzoek.

U heeft kunnen zien dat in een rechterlijke uitspraak is bevestigd dat de ICNIRP-normen gelden. Recent zijn die weer bevestigd in de uitspraak over 5G. Als overheid word je daaraan getoetst. Als de ICNIRP-normen worden aangepast in Nederland – nu ligt er een nieuw voorstel dat eerst door Europa moet worden vastgesteld en daarna in Nederland – zullen die uiteraard gelden. U heeft kunnen zien in de beantwoording van uw vragen dat ik TNO juist om deze reden al heb gevraagd om te kijken met een blik van: wat zouden de nieuwe ICNIRP-normen betekenen? Leiden die tot een andere uitkomst? Het is een terechte vraag die u stelt. TNO geeft aan dat de eerste inschatting is dat dit niet het geval is. Uiteraard zal TNO er verder naar kijken, zodat we dat weer openbaar kunnen maken en kunnen bevestigen.

Ik wil niet de discussie van de vorige keer overdoen, maar uiteindelijk moet ik aan de normen voldoen. Wil ik die radar kunnen plaatsen, moet ik aan alle normen voldoen. De Raad van State zal mij daarop toetsen. Dat geldt voor de milieunormen en voor de gezondheidsnormen die gelden in Nederland. Ik heb u aangegeven dat er een aantal sloten op de deur zitten. Allereerst is dat het onderzoek naar alternatieven en gezondheidseffecten, het tweede zijn de vergunningaanvragen die gelden in het geheel en het derde is dat er een meting wordt uitgevoerd voordat de radar aangaat om te kijken wat de straling is en of die voldoet aan de ICNIRP-normen. In de tussentijd, zo heb ik tegen de Kamer gezegd, zal ik uiteraard ook metingen doen bij de nieuwe radar die nu wordt gebouwd in Wier. Die gegevens zal ik gaan gebruiken. In de tussentijd gebeuren er in het kader van de rijkscoördinatieregeling heel veel dingen.

Naar aanleiding van uw vragen en die van de bewoners heb ik de GGD gevraagd naar ALS. Ik heb gevraagd of er sprake is van een significante afwijking ten opzichte van Nederland. De GGD is bezig met de beantwoording van die vraag, maar die beantwoording loopt ook in de rijkscoördinatieregeling. Als daar rare dingen uit zouden komen, om het zo maar even te noemen, zal ik daar rekening mee houden. Want ik moet gewoon voldoen aan gezondheidsnormen in Nederland. Maar in het TNO-onderzoek heeft u kunnen zien dat er vanuit de wetenschap geen aanwijsbare causaliteit is tussen deze twee zaken. De wetenschap zegt altijd: we kunnen niet bewijzen dat er iets niet is, maar alleen op basis van wetenschappelijke inzichten kijken naar wat er ligt en op basis daarvan beoordelen of er voldoende grond en voldoende bewijs zijn voor bepaalde uitspraken als het gaat om causaliteit. Zij hebben aangegeven dat dit niet het geval is. Dat is een uitspraak van TNO. Naar aanleiding van de motie van de heer Kerstens die werd ingediend in het debat over Herwijnen heb ik het TNO-onderzoek vertaald en heb ik aan een internationaal instituut gevraagd om daarbij mee te kijken om te zien of het onderzoek op de juiste manier is aangepakt en wat dat betekent. Ik wil wel aangeven dat in een recente internationale review de TNO-afdeling in dezen als uitmuntend of goed – een van beide, in ieder geval heel hoog – heeft gescoord. Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan de uitspraken van TNO, maar naar aanleiding van de vragen van de heer Kerstens is deze vraag specifiek uitgezet. Ook zal dit worden betrokken in de rijkscoördinatieregeling.

De voorzitter:

Goed. Om voldoende tijd over te houden voor de tweede termijn moeten we nu echt toe naar een afronding. Ik heb gezien dat mevrouw Karabulut, meneer Van Helvert en ... O, ik heb ook gezien dat de heer Voordewind nog een vervolgvraag wil stellen. Ik stel voor dat de Staatssecretaris haar beantwoording op dit punt afmaakt. Dan is zij klaar met de beantwoording in de eerste termijn. Dan geven we eerst de heer Voordewind het woord, dan mevrouw Karabulut en dan de heer Van Helvert. Het moet echt kort, want anders hebben we echt geen tijd meer voor de tweede termijn. Ik geef eerst het woord aan de Staatssecretaris om haar betoog af te maken.

Staatssecretaris Visser:

Ja, voorzitter. Eerst de GGD-vraag. We hebben dus gevraagd of ze de aantallen die genoemd zijn, kunnen bevestigen en dat ook kunnen duiden in vergelijking met de rest van Nederland. Wij vragen dat nogmaals na. Ik heb u ook gezegd dat de GGD – dat gaf u zelf ook aan – op dit moment natuurlijk druk is met andere zaken. De termijn van de beantwoording is dus nu nog onbekend. Er wordt op dit moment wel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar oorzaken van ALS door de Universiteit Utrecht. Dat is niet in opdracht van Defensie. Dat is gewoon een algemeen, lopend wetenschappelijk onderzoek. Hiervan is ook niet de termijn bekend. Beide onderzoeken – dat geldt in ieder geval voor de beantwoording van die eerste vraag – nemen we gewoon mee in de rijkscoördinatieregeling. Deze vraag zal immers uiteraard ook komen van betrokkenen in dit proces. Zoals ik aangaf, kunnen wij pas de radar aanzetten als wij voldoen aan de normen die gelden in Nederland. Ik weet niet wanneer het onderzoek van de Universiteit Utrecht is afgerond, want dat wordt niet in opdracht van Defensie gedaan.

Volgens mij had de heer Van Helvert deze vragen ook gesteld. Wij blijven dus in gesprek om te kijken of die duidelijkheid kan worden gegeven, want ik snap de vragen van de bewoners. Ik denk dat het van belang is om daar snel duidelijkheid over te geven.

Dan de vraag van mevrouw Karabulut. Zij vroeg of ik bereid ben om deze onderzoeken af te wachten. Ze lopen. Ik neem ze dus mee in de rijkscoördinatieregeling. Ik heb daar ook gewoon rekening mee te houden. Anders geldt dat, in die totale rijkscoördinatieregeling, de Raad van State daar ook iets van zal gaan zeggen. Die waarborgen zitten er dus in, om ervoor te zorgen dat ik gewoon voldoe aan de normen die gelden in Nederland. Ik zal zodra de GGD de vragen heeft beantwoord, dat uiteraard ook openbaar maken. Dat zal in ieder geval op de website openbaar gemaakt worden, maar ook richting uw Kamer kan daar een korte appreciatie over worden gegeven, zodat u die informatie ook heeft.

De vraag was ook of ik bereid ben om daarop te wachten. De rijkscoördinatieregeling is in werking getreden op 14 februari van dit jaar. Ik heb vanwege covid gewacht met het daadwerkelijk presenteren van het voorontwerp en met het in gesprek gaan met bewoners, omdat er geen interactie mogelijk was, maar we zijn wel van plan om dat nu te starten. Maar dat zullen we waarschijnlijk niet fysiek doen, maar dan via de digitale weg, om in ieder geval het voorontwerp ook te bespreken. Ik hecht eraan om dit te zeggen, want normaal is er bij het voorontwerp geen inspraakmogelijkheid, maar naar aanleiding van het Eerste Kamerdebat heeft het CDA gevraagd om dat wel te doen. Er zijn dus twee inspraakmogelijkheden voor bewoners, namelijk zowel bij het voorontwerp als bij het uiteindelijke ontwerpplan dat voor zal liggen.

Mevrouw Karabulut vroeg of het bewonerscomité serieus wordt genomen. Ja. Dat is ook de reden waarom ik in het vorige debat in september met uw Kamer, maar ook in de Eerste Kamer, zo veel mogelijk vragen wilde beantwoorden. Ik weet dat de bewoners daar ook bij gezeten hebben; ik heb ze zelf gesproken en naar aanleiding daarvan hebben ze ook doorgesproken met een aantal van mijn ambtenaren. Dat hebben we gedaan om juist zo veel mogelijk vragen te kunnen beantwoorden, want ik snap de vragen ook. Ik snap dat je, als je in Herwijnen woont, je zorgen kunt gaan maken en dat je gewoon wilt weten hoe het precies zit. Dat is de reden waarom we TNO hebben gevraagd. Dat is ook de reden waarom ik het RIVM heb gevraagd om daar een nadere duiding van te geven en om vragen te beantwoorden. Daarom wil ik ook zo snel mogelijk in de niet-fysieke inloopavonden, om ze zo maar te noemen, de mogelijkheid bieden om die vragen te kunnen stellen, zodat daarvan verslagen kunnen worden gemaakt en die verslagen kunnen worden gepubliceerd, zodat het zo veel mogelijk in de openbaarheid en in transparantie gebeurt.

Mevrouw Belhaj vroeg naar de metingen van TÜV Rheinland. Is dat van dezelfde kwaliteit als TNO? Ja. Het is een geaccrediteerd instituut. Daarmee voldoet het dus aan de accreditatienormen. Zij hebben die metingen gedaan en, zoals ik u heb toegezegd, zal er ook voor de inwerkingstelling van de radar nog een keer een meting worden uitgevoerd. Maar we vonden het belangrijk om nu al te kijken, zodat je ook vergelijken kunt, want anders doe je een meting nadat het al staat. Het lijkt mij juist goed om ook nu al een meting te doen, zodat je kunt gaan vergelijken. Daardoor is er niet alleen de berekening van TNO over de vraag of je aan de ICNIRP-normen voldoet, maar kun je ook daadwerkelijk zien wat dit nou betekent. Dat is ook de reden geweest om die meting nu te gaan doen. Ik denk dat dit van belang is, ook richting bewoners, om aan te geven wat die radar doet als hij er daadwerkelijk staat, als de rijkscoördinatieregeling is afgerond en als alles om aan te voldoen, akkoord is bevonden.

Wanneer is het gepubliceerd? Dat was 14 februari.

Dan de vraag van mevrouw Belhaj over de opmerkingen tijdens de inloopavond. Uiteraard ga ik de inspraak verwerken. De zorgen zijn ook genoemd.

De heer Van den Nieuwenhuijzen en mevrouw Belhaj vroegen naar de nieuwe ICNIRP-normen. Ik heb TNO er al een eerste blik op laten werpen en die zeggen: het past. Ik heb TNO verder gevraagd om dat uit te werken in een onderzoeksrapport, zodat dat ook echt vaststaat. Zodra dat rapport er is, zullen we dat ook delen.

De vragen over ALS heb ik volgens mij ook beantwoord.

Ik zou willen voorstellen de vraag van de heer Voordewind over de piekveldsterkte in een technische briefing te behandelen. Daar kunnen we dat dan duiden, voorzitter.

De voorzitter:

Dat voorstel is duidelijk. Dat komt in de procedurevergadering ongetwijfeld aan de orde. U bent klaar, hè?

Staatssecretaris Visser:

Ik kijk nog even of de vragen vergelijkbaar zijn of dat er anders ...

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft een vervolgvraag. Een korte vraag en een kort antwoord, graag. Daarna mevrouw Karabulut en de heer Van Helvert. Daarmee komen we dan gelijk aan het einde van deze eerste termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het grote verschil is natuurlijk dat er op de andere locaties geen KNMI-radar zou zijn.

Dank verder voor het aanbod van de Staatssecretaris voor een briefing. Dat gaan we ongetwijfeld doen als de commissie daarmee instemt. Het zou ook goed zijn om daar onafhankelijke insprekers over te horen, maar goed. Ik vind het toch wel belangrijk om nu mijn vraag over de ICNIRP-norm te stellen aan de Staatssecretaris, omdat dat mogelijk een wijziging inhoudt van de eerdere norm en de norm die we in 2020 hebben. Voor zover wij hebben kunnen nagaan, zit dat gemiddelde van zes minuten in de piek er niet in. Als dat zo is, zou dat een groot verschil kunnen zijn met de metingen die tot nu toe zijn gedaan. Kan de Staatssecretaris daar nu toch iets over zeggen?

Kan zij verder ook iets zeggen over de windmolens die op het Flevopark bij Nieuw-Milligen staan en voor storingen zorgen? Die molens komen straks ook bij Herwijnen te staan en dan zouden ze geen storingen veroorzaken. Dank u wel.

Staatssecretaris Visser:

Volgens mij heb ik de vraag over ICNIRP-normen net beantwoord. Ik heb namelijk gezegd dat ik TNO al heb gevraagd om te kijken of we voldoen aan de normen. De eerste inschatting is ja, maar ik heb TNO nog een keer expliciet gevraagd om dat uit te werken en om het in een rapport te zetten, zodat iedereen daar kennis van kan nemen.

Uiteraard geldt dat ik aan de huidige ICNIRP-normen moet voldoen. Als die normen veranderen, dan geldt natuurlijk dat ik ook aan die nieuwe normen moet voldoen. Ik kan nu niet inschatten wanneer ze veranderen, maar daar zal gewoon op enig moment op getoetst worden en dan heb ik daaraan te voldoen.

Ik snap de vraag van de heer Voordewind over de windmolens niet helemaal, maar dat kan aan mij liggen. Op de windparken passen wij gewoon een berekeningsmethode toe die wij overal in Nederland toepassen als er windmolens worden geplaatst. Iedere windmolen heeft effect op de radar en het hangt dus af van wat je wel of niet acceptabel vindt. Als er hele grote windmolens staan, heeft dat een heel ander effect dan bij hele kleine windmolens. Daarom wordt Defensie ook altijd gevraagd om een verklaring van geen bezwaar af te geven. In heel veel gemeentes wil men windmolens plaatsen en dat heeft gevolgen voor Defensie. Wij berekenen daarom altijd hoe groot dat effect is op onze radardekking. Het heeft altijd consequenties, maar wij maken altijd de afweging of we die acceptabel achten. Kunnen we onze werkzaamheden dan nog wel op een goede manier uitvoeren? Als dat zo is, dan geven wij daar toestemming voor. Maar uiteraard is het schipperen met de ruimte in Nederland, want we willen niet alleen windmolens plaatsen. Ik weet dat niet iedereen in de zaal dat wil, maar velen willen dat wel. En we willen ook kunnen wonen, vliegen en rijden. We willen fietspaden aan kunnen leggen en we willen ook natuur. We wonen in een heel klein landje met heel veel mensen en daarom is het iedere keer schipperen, maar wij proberen daar op een zorgvuldige manier invulling aan te geven.

De voorzitter:

Dan is het woord aan mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, en we willen vooral heel erg veilig zijn. Maar de bewoners van Herwijnen voelen zich onveilig en dat begint met de basisvraag of deze radar ons wel of niet veiliger maakt. En de Staatssecretaris stapte daar in haar beantwoording heel gemakkelijk overheen. Waarom zou een nieuwe radar in Wier, die, geloof ik, een tennisbal zou kunnen zien in Portugal, niet afdoende zijn? Verder ziet het ernaar uit dat dit onderdeel wordt van het Amerikaanse raketschild. Wordt het dan niet juist onveiliger, omdat we direct een aanvalsdoel zijn? Maakt het ons echt veiliger? De Staatssecretaris gaf eigenlijk zelf het antwoord al.

Die technische vragen van de heer Voordewind heeft het actiecomité ook voorgelegd aan Defensie. Die vragen zijn niet allemaal beantwoord, maar ze zijn inderdaad wel relevant. Ik vind het daarom een uitstekend idee om een hoorzitting of een rondetafel in de Tweede Kamer te organiseren. Daar zullen uiteraard mensen van Defensie voor worden uitgenodigd, maar ook alle andere technische experts. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen, omdat de bewoners zeker niet afdoende zijn gehoord en er heel veel open vragen zijn, om die rijkscoördinatieregeling op te schorten. Dat is echte democratie, dat is respect voor de democratie. Dan kunnen we alle onbeantwoorde vragen over de veiligheid, de noodzaak et cetera et cetera beantwoorden. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Visser:

De rijkscoördinatieregeling is gepubliceerd, maar nog niet gestart. Dat is precies het hele punt. Ik zou willen dat we die inloopavonden al hadden kunnen organiseren. Dan hadden we de vragen en de zorgen van de bewoners direct kunnen adresseren. Door het coronavirus zijn we er nog niet mee gestart. Ik snap dat er bij de bewoners nog steeds vragen zijn. De vragen die wij op onze website binnen kregen, hebben we zo veel mogelijk beantwoord. Op de website is een bundeling gemaakt van alle vragen en antwoorden. Ik snap dat er nog steeds vragen zijn, maar daarvoor gaan we nu dus digitale inloopavonden organiseren in samenspraak met de gemeente. Ik vind het belangrijk om te weten welke vragen er leven en wat er mogelijk is. Ik wil die vragen serieus nemen. Daarom willen wij het voorontwerp ook aan de bewoners voorleggen, zodat zij daarop kunnen reageren, zodat zij zien wat het voor hen betekent. Wat zijn die stralingseffecten, hoe zit het precies? Net als de Kamer heb ik termen als «piekveldsterktes» van de bewoners gehoord. Daarop wil ik kunnen ingaan. Die avonden gaan we starten. Het RIVM is de afgelopen periode langsgegaan bij de mensen om vragen te beantwoorden. Wij proberen op een heel laagdrempelige manier nu al invulling te geven aan de vragen die er leven. Nogmaals, de vragen zullen wij adresseren tijdens de voorontwerpfase en gedurende de hele procedure.

De voorzitter:

Dan ligt de laatste vraag bij de heer Van Helvert.

De heer Van Helvert (CDA):

Ik wilde iets vragen over de alternatieven. Een alternatief kost natuurlijk weer extra tijd, maar zijn er betere locaties dan Herwijnen als het gaat om de afstand tot woningen en woonkernen?

Staatssecretaris Visser:

Niet significant beter. Het is vergelijkbaar. Uiteraard geldt: 50 meter, 100 meter, 200 meter, er zitten gradaties in. Grote verschillen met Herwijnen zijn er niet. Ik kan me voorstellen dat bewoners zeggen: 100 meter is voor ons wel een groot verschil. Het hangt natuurlijk af van het perspectief waarmee je ernaar kijkt. De effecten en de afstanden zijn redelijk met elkaar vergelijkbaar.

Wat de andere locaties betreft hebben we aan die gemeenten gevraagd of zij bereid waren om eraan mee te werken. Zij moeten dat formeel aan de gemeenteraad vragen, maar naar hun inschatting zou er waarschijnlijk hetzelfde gebeuren als in Herwijnen: daar gaan we niet aan meewerken. Dan zit ik weer met die rijkscoördinatieregeling die ik dan op een andere manier moet gaan toepassen. Ik snap heel erg goed dat een radar direct gevoelens en emoties oproept in de zin van «wat betekent dat voor mij». Ik heb mij gewoon te houden aan de normen die in Nederland gelden voor milieu en gezondheid. En daar zullen we ook aan voldoen. Anders gaat de radar niet aan.

De voorzitter:

Met deze woorden van de Staatssecretaris zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik weet dat er behoefte is een aan hele korte schorsing. Ik schors het overleg voor twee minuten.

De vergadering wordt van 14.31 uur tot 14.34 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik vraag de leden om hun plek weer in te nemen. Dan gaan wij nu beginnen met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Daarin geef ik het woord aan de heer De Graaf van de fractie van de PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik weet dat de tijd vandaag kort is, vandaar dat ik mij ook wat rustiger heb gehouden. Algemeen: de Staatssecretaris heeft rond het probleem met de radar in Herwijnen aangegeven dat zij eigenlijk drie of vier heren moet dienen, en dan gaat het natuurlijk mis. We moeten het klimaat dienen, we moeten de EU dienen, maar wij van de PVV vinden dat we vooral de bevolking moeten dienen, door de landsgrenzen goed te verdedigen. Als dan de focus ligt op die twee andere heren die gediend moeten worden, gaat het dus mis en komt in dit geval zo'n radar op een totaal verkeerde plek te staan. Dus mijn oproep aan de Staatssecretaris is vooral: sloop wat windmolens of plaats er minder en zet dan die radar neer op een plek waar de mensen er geen last van hebben, maar alleen voordeel. Dat is vraag één.

Twee. Dat betreft een vraag die erbij is gekomen vanwege de actualiteit die ik heb zitten volgen tijdens het debat: de beeldenstorm die op dit moment door Amerika raast en die ondertussen ook naar Groot-Brittannië overslaat. De Staatssecretaris zit hier namens het kabinet en ik zou graag een vraag willen stellen aan de Staatssecretaris als toevoeging aan dit debat: is de Staatssecretaris, mocht het nodig zijn, bereid om het erfgoed waar wij zo trots op mogen zijn, uitgebeeld in de beelden die wij ook in Nederland hebben, te beschermen zodra dit nodig is tegen tuig dat die beelden dreigt af te breken?

Tot slot: ik heb in dit debat niet heel veel nieuws gehoord in vergelijking met het vorige debat. Is ons vertrouwen daarmee toegenomen? Ik kan het nog niet echt zeggen. Ik heb zelf geen moties, maar wacht de moties van de collega's af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Dan is het woord aan de heer Bosman van de fractie van de VVD.

De heer Bosman (VVD):

Dank, voorzitter. Dank aan de Staatssecretaris voor al haar antwoorden en haar tijd. Ik ben vooral blij met het antwoord van de Staatssecretaris in de discussie over de vraag of wij iets voor Zeeland moeten gaan regelen. Volgens mij was dat ook de uitkomst van het debat dat wij in februari hebben gevoerd, waarbij we met zijn allen als Kamer serieus hebben gezegd: dit is echt iets voor de Zeeuwse bestuurders en het kabinet. Tussen hen is er volgens mij een prima discussie. Net zo goed als de Staatssecretaris heb ik het volste vertrouwen dat onze Zeeuwse bestuurders dat prima aankunnen. Het zou denk ik onverstandig zijn om even een 50PLUS-vluggertje te doen en nog eens even wat naar binnen te kieperen, om te laten zien dat je dan meer opkomt voor de Zeeuwen dan al die andere Kamerleden hier in de Tweede Kamer. Volgens mij stond eenieder achter het idee dat de Zeeuwen ruimhartig gecompenseerd moeten worden voor wat er is gebeurd. Volgens mij leeft dat Kamerbreed.

De discussie over vastgoed en materieel is een lastige. Ik snap de discussie, waarin de Staatssecretaris aangeeft dat je, als je dingen naar voren haalt, ergens iets verliest. Ik voel dat ook als een opdracht, waarbij we met z'n allen moeten kijken naar de vraag of er niet meer geld naar Defensie moet. Volgens mij is dat een oproep die we veel vaker moeten doen en moeten mensen zich daarvan veel meer bewust zijn. Want als wij onze rol willen spelen voor de veiligheid van Nederland, maar ook van Europa en de NAVO, moeten wij daar serieus geld in steken. Ik voel dat als een opdracht aan mijzelf, maar ik zal hem nogmaals herhalen daar waar ik kom te spreken.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u zeer, meneer Bosman. Dan is het woord aan de heer Van den Nieuwenhuijzen. Ik zeg erbij dat hij maximaal tweeënhalve minuut heeft. Dus als u moties heeft, wacht daar dan niet te lang mee. Ga uw gang.

De heer Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik zal het snel doen. Drie dingen. Het proces dat de Staatssecretaris schetst, lijkt mij aannemelijk. De excuses zijn aangeboden, maar één zin ijlt na: het maakt niet uit wie de gesprekken voert. Misschien is dat in de praktijk ook wel zo, maar de perceptie daarvan is anders en het beeld dat wordt geschetst, wordt anders. Voor een lokale bestuurder voelt het belangrijker wanneer hij praat met een Minister dan wanneer hij met een ambtenaar van het ministerie praat.

Wij maken graag gebruik van de technische briefing over Herwijnen, maar wij willen graag dat daar de GGD en misschien zelfs de Universiteit Utrecht bij betrokken worden, om ook te praten over ALS in relatie tot straling.

Tot slot, voorzitter, ben ik blij met de positieve en welwillende houding van de Staatssecretaris op het gebied van vastgoed, en wil ik graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Defensie kampt met een grote hoeveelheid achterstallig onderhoud van legeringsgebouwen en dat in de huidige plannen tot 2023 slechts een kleine helft van de gebrekkige gebouwen kan worden aangepakt met de bestaande middelen;

overwegende dat Defensie een goed werkgever met veilige, schone legeringsgebouwen dient te zijn en er daarom haast is geboden met het onderhoud van de gebrekkige gebouwen;

overwegende dat het tevens van belang is de bouwsector te stimuleren nu ook deze sector zwaar is getroffen door de coronacrisis;

verzoekt de regering te bezien of het mogelijk en wenselijk is om door middel van kasschuiven middelen naar voren te halen, zodat op korte termijn meer onderhoud kan plaatsvinden aan legeringsgebouwen met gebreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Nieuwenhuijzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (34 919).

Dank u wel, meneer Van den Nieuwenhuizen. Dan is het woord aan de heer Van Helvert. U heeft één minuut.

De heer Van Helvert (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording. We gaan nu samen met het kabinet met Zeeland in gesprek over die compensatie, die er zeker moet komen. Ik moet mij inhouden om niet nu allemaal suggesties te doen waarvan ik denk dat ze goed voor Zeeland zijn. Ik laat Zeeland dat eerst met het kabinet bespreken. Dat het ruimhartig moet zijn, hebben we heel duidelijk gezegd.

Dan Herwijnen. Laten we, omdat we niet zeker weten of alle GGD-onderzoeken en andere onderzoeken alles wel doorlaten en of de radar straks aan alle eisen voldoet, de alternatieven die ongeveer even goed zijn niet van tafel gooien. Laten we die blijven onderzoeken, zodat we wel door kunnen gaan op het moment dat Herwijnen toch niet zou kunnen. Daarom steun ik ook de oproep van de heer Voordewind, die daar nog mee gaat komen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Helvert. Dan is het woord aan mevrouw Karabulut van de SP. Zij heeft anderhalve minuut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Ministerie van Defensie lijnrecht staat tegenover de bewoners van Herwijnen, die vrezen voor hun gezondheid en veiligheid door toepassing van de rijkscoördinatieregeling door Defensie voor plaatsing van de SMART-L-radar in Herwijnen;

constaterende dat er alternatieve locaties in beeld zijn voor de plaatsing van de SMART-L-radar;

constaterende dat relevant medisch onderzoek van de GGD nog niet is afgerond;

constaterende dat de nieuwe richtlijnen van de ICNRP nog niet gepubliceerd zijn;

verzoekt de regering alle onderzoeken en informatie af te wachten, de rijkscoördinatieregeling op te schorten en derhalve de Smart-L-radar nu niet in Herwijnen te plaatsen;

verzoekt de regering tevens om in gesprek te gaan met het bewonerscomité Radar nee en de gemeente West Betuwe,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut, Kerstens en Van den Nieuwenhuijzen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (34 919).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik ben van mening dat deze radar, die uiteindelijk onderdeel kan gaan worden van een Amerikaans raketschild, ons niet veiliger maakt, maar misschien juist de onveiligheid doet toenemen. Tegelijkertijd, door deze radar niet aan te schaffen, zouden we meer budget kunnen overhouden om in het personeel te steken. Dat lijkt mij een goede suggestie die de Staatssecretaris in overweging kan nemen.

Tot slot een laatste zin. Het moet mij van het hart dat, gezien alle feiten die afgelopen zaterdag in de Volkskrant naar voren zijn gekomen, ik vrees dat het niet heel erg lang zal duren voor we weer een volgend debat voeren over desinformatie vanuit Defensie. Ik zou wensen dat de Staatssecretaris en de Minister hun goede voornemens kunnen waarmaken, maar ik vrees dat zij zich misschien laten meesleuren en een tunnelvisie hebben.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karabulut. Dan is het woord aan mevrouw Belhaj van de fractie van D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. Ik zal het kort houden. Voor de vele woordvoerders die vandaag aanwezig zijn van de commissie Defensie, zijn er vele antwoorden gekomen. Ik denk dat het verdriet of de teleurstelling of de boosheid nog niet weg is bij de Zeeuwen. Ik denk dat niemand van ons dat kan wegnemen. Ik kijk dan ook uit naar een pakket waarmee de Zeeuwen het gevoel krijgen om met opgeheven hoofd richting hun nieuwe toekomst te gaan.

Over Herwijnen zullen door mijn collega Voordewind een aantal moties ingediend worden die ik meeondertekend heb. Ik kijk ook uit naar de technische briefing, zodat niet alleen wij maar ook de bewoners de juiste informatie kunnen krijgen. Ze hebben nu het gevoel dat ze die nog missen.

De voorzitter:

Dank u zeer, mevrouw Belhaj. Dan is het woord aan de heer Kerstens van de fractie van de Partij van de Arbeid. Hij heeft twee minuten.

De heer Kerstens (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Ik stel vast dat het aanpakken van de Defensiecultuur – van zo gesloten als mogelijk naar zo open als kan – taai is, dat dat nog niet gelukt is. De Algemene Rekenkamer en de Ombudsman hebben daar ook al vaker over gesproken. Ik heb ook niet echt de illusie dat dat de komende negen maanden even gaat gebeuren, maar ik zou de Staatssecretaris er wel toe willen oproepen om in dat verband alles op alles te zetten.

Ik heb een motie over een element dat ik naar voren heb gebracht in eerste termijn, maar waar de Staatssecretaris niet op ingegaan is. Wellicht doet ze dat wel naar aanleiding van mijn motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Defensie wellicht zal moeten bijdragen aan het compensatiepakket voor Zeeland dat noodzakelijk is geworden in verband met de gang van zaken rondom de verhuizing van de marinierskazerne;

verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat dit niet ten koste gaat van de medewerkers van Defensie en niet van bijvoorbeeld het nieuwe functie- en beloningsgebouw, dat van Defensie een aantrekkelijkere werkgever moet maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (34 919).

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb nog een afsluitende vraag aan de Staatssecretaris. Ikzelf maar ook een aantal collega's hebben hun zorgen geuit over de vraag in hoeverre Defensie erin slaagt om zich te houden aan de RIVM-richtlijnen ten aanzien van covid. Ik krijg daar stevige signalen over. We weten allemaal dat het niet zo vanzelfsprekend is dat militairen daarover hun beklag doen. Dus ik zou de Staatssecretaris willen vragen om daar bijvoorbeeld richting de commandanten nog eens extra aandacht voor te vragen. De Staatssecretaris zegt dat de inspectie ernaar kijkt. Misschien kan zij dat ook nog even met de inspectie opnemen? Want als het niet automatisch gemeld wordt en we het pas terugkrijgen als er besmettingen zijn, dan zijn we met z'n allen te laat. Vandaar mijn vraag aan de Staatssecretaris om daar aandacht aan te besteden.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kerstens. Dan is het woord aan de heer Voordewind van de ChristenUnie. Hij heeft twee minuten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, dat ga ik redden want ik mag namens de collega's een drietal moties voorlezen. De eerste gaat over de alternatieve locaties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat een zo spoedig mogelijke plaatsing van de SMART-L-radar in het landsbelang is, omdat de oude radar in Nieuw-Milligen aan vervanging toe is;

constaterende dat er nog verschillende onderzoeken moeten worden uitgevoerd en dat het nog niet zeker is dat de nieuwe radar in Herwijnen komt te staan;

verzoekt de regering vanwege dit landsbelang door te gaan met het zoeken naar alternatieve locaties, voor het geval Herwijnen toch niet de definitieve locatie van de SMART-L-radar kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Helvert en Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (34 919).

Dan de tweede motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De tweede motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de spierziekte ALS in het gebied rond Herwijnen waarschijnlijk 36 keer vaker voorkomt dan gemiddeld in Nederland;

overwegende dat het van het grootste belang is hier duidelijkheid over te hebben voordat er een nieuwe sterke bron van straling in het gebied wordt bijgeplaatst;

verzoekt de regering te wachten met de bouw van de radar tot het ALS-onderzoek er is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (34 919).

De laatste motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Mijn laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de nieuwe SMART-L-radar ook aan de nieuwe ICNIRP-norm zal moeten voldoen als deze de geldende norm wordt;

verzoekt de regering aan te tonen dat de SMART-L-radar aan zowel de ICNIRP-norm van 1998 als de ICNIRP-norm van 2020 zal voldoen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Belhaj. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (34 919).

Dank u wel, meneer Voordewind. Dan is het woord aan de heer Van Otterloo van de fractie van 50PLUS. Hij heeft anderhalve minuut.

De heer Van Otterloo (50PLUS):

Dank u wel, voorzitter. Ik ben niet overtuigd door wat de heer Bosman zei, want wij gaan als Kamer over de inzet van het kabinet, en niet over de inzet van de provincie Zeeland. Er zijn nieuwe feiten. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door deze marinierskazerne 1.800 tot 2.000 manschappen zich zouden vestigen in Zeeland;

constaterende dat de marinierskazerne zich definitief niet zal vestigen in Vlissingen;

constaterende dat de Zeeuwen door het niet vestigen van de marinierskazerne financieel gedupeerd zijn;

verzoekt de regering om in het compensatiepakket extra op te nemen dat de tolheffing bij de Westerscheldetunnel wordt afgeschaft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Otterloo, Kerstens en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (34 919).

Er is echt een héle korte vraag van de heer Bosman.

De heer Bosman (VVD):

Wat is de dekking?

De voorzitter:

Meneer Van Otterloo, wat is de dekking?

De heer Van Otterloo (50PLUS):

De dekking is dezelfde als die met de opdracht is meegegeven, alleen kost dit meer, omdat de wond opentrekken ook geld moet opleveren voor de Zeeuwen. Wat dat betreft is de compensatie dus in het totaal het budget wat onverhoopt beschikbaar is, maar we weten geen van allen hoeveel er precies zal worden uitgetrokken.

De voorzitter:

Oké, dank u wel voor uw bijdrage. Mevrouw Karabulut, dan hebben we nu natuurlijk de deur opengezet. U heeft een vraag over de motie?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik zou de motie graag van harte mee willen ondertekenen.

De voorzitter:

U wilt de motie meeondertekenen. Nou, dan kan de heer Van Otterloo uw naam er nog onder zetten. Dan ga ik door naar de heer Stoffer van de fractie van de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Dank, voorzitter. Twee dingen. Een: geen mens is onfeilbaar, zeker ik niet. Daar waar ik in eerste termijn heb gezegd dat rond Herwijnen de gemeente geen bezwaar had, bedoelde ik te zeggen dat ik niet meer ben benaderd door bezwaarde gemeentebestuurders in de afgelopen periode. Twee, over Zeeland: in 2012 is er veel beloofd en niets van terechtgekomen. Nu, in juni 2020, kan dat recht worden gezet. Ik zou zeggen: ruimhartig toezeggen en gewoon doen. Ik zie uit naar het pakket dat over twee weken hier moet liggen. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Dan is ten slotte het woord aan de heer Krol.

De heer Krol (GKVK):

Onze teleurstelling onder meer over de kwestie Zeeland is niet verminderd. Onze zorgen over de twee radars in Herwijnen zijn alleen maar toegenomen. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

zegt het vertrouwen op in de Staatssecretaris van Defensie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol.

Zij krijgt nr. 63 (34 919).

Ik moet wel handen zien om vast te kunnen stellen of de motie voldoende wordt ondersteund. Ja, de motie wordt in voldoende mate ondersteund en maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, de índiening van de motie wordt daarmee voldoende ondersteund. Ik ondersteun de indiening van de motie, maar de mótie niet. Even voor de helderheid.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Voordewind. Goed dat u mij daarop attendeert. De indiening van deze motie wordt in voldoende mate ondersteund en daarom maakt ze onderdeel uit van de beraadslaging. Wat ik hiervoor zei, kan worden gedeletet in het verslag – hoewel ik niet weet of dat kan.

Hiermee komt een einde aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 14.50 uur tot 14.55 uur geschorst.

De voorzitter:

De Staatssecretaris heeft kans gezien om naar de moties te kijken en gaat in haar tweede termijn de moties langslopen. En zo nodig gaat ze nog openstaande vragen beantwoorden. Maar die zijn er denk ik niet, hè?

Staatssecretaris Visser:

De vraag van de PVV over de beeldenstorm zie ik als een als-danvraag. We gaan er dan naar kijken. Dat was volgens mij de enige nog openstaande vraag.

Ik wil snel beginnen met de openstaande moties, voorzitter.

De voorzitter:

Meneer De Graaf, heel kort.

De heer De Graaf (PVV):

Het is niet helemaal een als-danvraag, omdat heel veel van de protesten uit Amerika en dergelijke zijn overgewaaid naar ons land. Dus is het heel reëel dat dit ook dreigt te gebeuren. Ik zou dus toch graag een iets serieuzer antwoord van de Staatssecretaris daarop willen. Het is echt een punt van hele grote zorg.

Staatssecretaris Visser:

Tegen die tijd gaan we kijken wat er gebeurt. Maar dit is echt een als-danvraag. We gaan er op dat moment naar kijken, als zich dat voordoet.

Ik wil overgaan naar de moties, voor zover ik ze heb kunnen beoordelen, want het gaat iets anders dan normaal. Ik heb ze net ontvangen. Ik loop erdoorheen.

Ik zou ook nog terugkomen op het punt van de heer Krol betreffende de koopakte en Herwijnen. De conceptovereenkomst was er in 2015 en de daadwerkelijke overeenkomst is in 2016 ondertekend, zeg ik om alle misverstanden weg te nemen. Dit staat ook in diverse brieven aan de Kamer.

Ik kom op de moties. De motie op stuk nr. 56 van de heer Van den Nieuwenhuijzen gaat over versneld onderhoud van vastgoed. In mijn antwoord aan u heb ik al gezegd dat dat op zich goed klinkt. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook aan de Kamer.

Over de motie op stuk nr. 57 van mevrouw Karabulut wil ik eerst iets zeggen voordat ik er mijn oordeel over geef. Ik denk dat het goed is om aan te geven, zoals ik in mijn antwoord aan u eigenlijk ook al heb gezegd, dat ik de zorgen uiteraard serieus neem, dat ik uiteraard in gesprek wil gaan met de mensen die in dat actiecomité zitten, met de gemeente en met iedereen die daarbij betrokken is. Als uw vraag is om daarmee het hele proces stil te zetten, dan moet ik daar negatief op antwoorden. Ik moet er namelijk voor zorgen dat we de luchtruimbewaking op een goede manier kunnen doen. Het is niet zo, zoals uw standpunt is, dat dit het meehelpen van de Amerikanen is. Wij hebben als Nederlandse Staat een zelfstandige verantwoordelijkheid om ons luchtruim te bewaken. Dat kunnen we niet met één radar. Daar hebben we er twee voor nodig. Dat hebben we ook in eerdere debatten met elkaar gedeeld. We hebben in Nederland gewoon twee radars nodig om heel Nederland – zover als dat kan; u heeft ook de plaatjes gezien – zo goed mogelijk te bewaken. Ik zou daarbij zelfs «helaas» willen zeggen; ik zou willen dat ik met alleen Wier uit de voeten kon. Maar dan is een groot gedeelte van Nederland niet gedekt. Daarom is een tweede radar echt nodig.

Om die reden – anders had ik dat niet gedaan – heb ik ook de rijkscoördinatieregeling ingezet. Ik moet naar een andere locatie, en daarvoor is Herwijnen uitgekozen. Maar dat doet niks af aan de terechte zorgen die door u zijn geuit en die ik ook zeer serieus neem. Die zorgen wil ik juist meenemen in de rijkscoördinatieregeling, want die zorgt voor allerlei waarborgen in het proces waaraan ik gewoon moet voldoen. Voor het voorontwerp en het ontwerpinpassingsplan gelden gewoon termijnen en inspraakmogelijkheden. Dus juist als u zo veel mogelijk waarborgen wilt, dan geldt dat die er binnen de rijkscoördinatieregeling zijn. Daarbij wordt democratisch getoetst. En de Raad van State kijkt daar ook nog naar. Dus als u wilt dat er democratische controle op is, dan zou ik u willen meegeven dat die er juist is binnen de rijkscoördinatieregeling. Ik ontraad de motie dus, met deze kanttekeningen erbij.

Voorzitter. Ik stel voor dat de motie op stuk nr. 58 van de heer Kerstens wordt aangehouden. Ik snap wat de heer Kerstens wil zeggen, maar ik vraag hem echt om het kabinet en Zeeland de ruimte te geven om nu even geen uitspraken te doen over het compensatiepakket. Dat geldt dus voor beide kanten, of het nu gaat om de invulling of om de invulling vanuit het kabinet. Ik snap de oproep die de heer Kerstens doet, maar ik zou hem echt willen vragen om deze motie aan te houden.

De heer Kerstens (PvdA):

Daar ga ik even over nadenken. Ik laat het ruim op tijd weten. Ik heb nog een vraag aan de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Dat is de vraag wat het oordeel van de Staatssecretaris is als u besluit om de motie niet aan te houden.

De heer Kerstens (PvdA):

Nee, dan snap ik dat de Staatssecretaris haar gaat ontraden. Dat is helder. Ze zegt: we moeten niet vooruitlopen op de compensatie, niet aan de ene kant – wat komt erin te staan – en niet aan de andere kant. Bedoelt ze dan met «aan de andere kant»: waar moet het geld vandaan komen? Dat is even de vraag om verheldering.

Staatssecretaris Visser:

Ja. Wij zullen daarop terugkomen. De heer Stoffer noemde volgens mij 26 juni als duidelijke datum. We hebben gezegd dat we daarnaar streven. Maar uiteindelijk geldt – dat staat ook in diverse moties van de Kamer, en u hebt ernaar gevraagd – dat er aan beide kanten een aanvaardbaar pakket moet liggen. De gesprekken daarover lopen. We streven naar «voor de zomer».

De heer Kerstens (PvdA):

Als de Staatssecretaris inderdaad bedoelt dat ze niet vooruit wil lopen op waar het geld vandaan moet komen, kan ik de motie aanhouden.

Staatssecretaris Visser:

Ja, dat klopt.

De voorzitter:

Dan wordt deze motie aangehouden. Dank u wel, meneer Kerstens.

Op verzoek van de heer Kerstens stel ik voor zijn motie (34 919, nr. 58) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Dan de motie op stuk nr. 59.

Staatssecretaris Visser:

Ja, daar zit ik even naar te kijken. De overwegingen in de motie kloppen niet helemaal. Het besluit om naar Herwijnen te gaan is in principe gewoon genomen door het kabinet met de rijkscoördinatieregeling. Die regeling is beide Kamers gepasseerd. Daarmee is de rijkscoördinatieregeling uiteindelijk ook in werking getreden door de publicatie op 14 februari 2020, nadat ik beide toegezegde onderzoeken aan de Kamer en aan de gemeente heb doen toekomen. Uiteindelijk geldt dat de Raad van State daar een eindoordeel over velt. De motie klopt dus niet. Ik geef de heer Voordewind mee dat het helpt om de motie aan te passen, zodat hierover geen onduidelijkheid ontstaat.

Als ik het verzoek in de motie zo kan interpreteren dat ik nogmaals aan de twee betrokken gemeenten die gaan over de drie locaties die uit het alternatievenonderzoek zijn gekomen, vraag hoe zij daar tegenover staan, dan zou ik de motie oordeel Kamer kunnen geven. Als er echt om een daadwerkelijk onderzoek wordt gevraagd, moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

De heer Voordewind wil hierop reageren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In zoverre dat de Staatssecretaris in eerste termijn heeft gezegd dat er nog verschillende onderzoeken moeten plaatsvinden. Als de radar straks niet voldoet aan bepaalde normen, dan gaat het alsnog niet door. Dat is de context van de overwegingen in de motie. Ik snap dus niet helemaal wat de Staatssecretaris bedoelt met een wijziging daarvan.

Staatssecretaris Visser:

Als het eerste antwoord van de gemeente is «ik werk er niet aan mee», dan is dat een heel duidelijk signaal. Dan weet uw Kamer namelijk ook dat we dan precies dezelfde discussie gaan krijgen. Dan hebben we namelijk een gemeente die zegt: ik ben niet bereid om een bestemmingsplanwijziging toe te staan als dat nodig is en ik ben niet bereid om medewerking te verlenen als het gaat om vergunningen. Als dat het eerste antwoord is, is nader onderzoek niet meer nodig. Waarschijnlijk kom ik dan bij u terug om alsnog de rijkscoördinatieregeling toe te passen mocht Herwijnen niet lukken. Dat is een apart traject. Ik wil de motie oordeel Kamer geven als dat de eerste stap blijft. Als u zegt dat ik nog een keer heel breed in Nederland moet gaan kijken om alternatieven te vinden, dan moet ik de motie echt ontraden.

De voorzitter:

Dus de vraag aan de indiener is of de Staatssecretaris de motie mag uitleggen op de manier zoals ze dat zojuist heeft gedaan. Zo ja, dan kan ze de motie oordeel Kamer geven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat snap ik, maar ik probeer even haar punt over de overwegingen helder te krijgen. Ze zegt dat ze daar een probleem mee heeft. In eerste termijn heeft de Staatssecretaris gezegd dat er nog een aantal onderzoeken lopen. Die moeten nog getoetst worden, net als de nieuwe norm. Dat zouden showstoppers kunnen zijn. Wat bedoelt de Staatssecretaris met een aanpassing op dit punt?

Dan het tweede punt: het dictum. Natuurlijk vragen wij niet om weer het hele land te onderzoeken. Het gaat nu concreet over drie gemeentes. Ik zou graag willen dat de Staatssecretaris daar actief onderzoek naar doet.

De voorzitter:

Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over deze motie met deze toelichting? De indiener heeft de motie nu drie keer toegelicht.

Staatssecretaris Visser:

En ik heb ook drie keer mijn antwoord gegeven. Ik heb aangegeven hoe ik de motie interpreteer. Daarmee geef ik ’m oordeel Kamer. Als u meer wilt, dan moet ik ’m ontraden. Naar aanleiding van mijn toezegging aan de heer Voordewind ga ik aan de twee gemeentes een concrete vraag stellen mede naar aanleiding van de vragen en wellicht de motie: bent u bereid hier medewerking aan te verlenen, ja of nee? Dat is de eerste stap. Dan is richting de Kamer duidelijk of die alternatieve locaties er zijn en of ze überhaupt kans van slagen hebben qua medewerking vanuit de gemeenten?

De voorzitter:

Nee, meneer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik moet antwoord geven aan de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Ja, maar daar heb ik u al drie keer de gelegenheid voor gegeven, want ze heeft al drie keer hetzelfde gevraagd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Als dat de eerste stap is, wacht ik die eerste stap af. Dan komen we elkaar nader te spreken.

De voorzitter:

Dat betekent dus dat de Staatssecretaris de motie kan uitleggen zoals ze ’m uitlegt en dat zij daardoor de motie oordeel Kamer kan geven. Dat is de conclusie.

De heer Van Helvert (CDA):

Dat is wat mij betreft de strekking van de motie die ik heb ondertekend.

De voorzitter:

Heel goed. Dan nu de vijfde motie, de motie op stuk nr. 60.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik niet, hoor.

De voorzitter:

Nee, ik wil deze discussie zo kort mogelijk houden. Ik begrijp het verder heel goed, hoor.

Staatssecretaris Visser:

Voorzitter, ik ga proberen om het weer kort te houden, maar ook de tweede motie van de heer Voordewind roept bij mij vragen op, omdat ik ’m op meerdere manieren kan uitleggen. Dat maakt het lastig.

De voorzitter:

Goed, maar nu is het volgens mij helder. Dus iedereen die voor die motie op stuk nr. 59 stemt, weet waar hij of zij voor stemt. De motie op stuk nr. 60.

Staatssecretaris Visser:

Ik vrees dat daar hetzelfde gaat gebeuren, voorzitter. Ik ga mijn interpretatie geven, omdat ik de motie op meerdere manieren kan uitleggen. Ik heb aangegeven dat ik de GGD specifiek heb gevraagd om te duiden of de aantallen die door bijvoorbeeld bewoners genoemd worden, kloppen. Dat zijn dus de aantallen waaraan wordt gerefereerd. Verder heb ik gevraagd of ze die aantallen kunnen duiden. Die vraag heb ik uitgezet. Daarnaast heb ik gezegd dat er volgens mij een wetenschappelijk onderzoek loopt van de Universiteit Utrecht. Ik weet dat niet helemaal zeker, maar volgens mij doet de Universiteit Utrecht dus ook onderzoek, overigens niet in opdracht van Defensie maar gewoon in algemene zin. Daar ga ik niet op wachten, voorzitter. Het is een onafhankelijk onderzoek en ik weet niet wat het tijdpad is. Ik weet dus ook niet wanneer het beschikbaar komt. Het enige wat ik kan beïnvloeden, is de GGD en de vraag die ik heb gesteld. In de motie staat «de bouw van de radar». Als ik de rijkscoördinatieregeling inclusief alle stappen ga doen, betekent dat dat de bouw in 2021 zou starten. Ik kijk even opzij en zie dat dat klopt. Als ik de motie zo zou mogen uitleggen dat de vraag die ik aan de GGD heb gesteld, voor die tijd moet zijn beantwoord, dan is de motie oordeel Kamer. Als de indiener zegt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht moet worden afgewacht, dan moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

Meneer Voordewind, misschien kunt u zeggen of de Staatssecretaris ’m mag uitleggen zoals ze dat in eerste instantie deed.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat laatste zou wenselijk zijn, maar ik kan me vinden in de interpretatie van de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Oké, dan geeft de Staatssecretaris deze motie oordeel Kamer. Dan hebben we de zesde motie, de motie op stuk nr. 61.

Staatssecretaris Visser:

Even kijken. Dat wordt oordeel Kamer, voorzitter, want die motie is me helder. Ik heb volgens mij ook toegezegd dat ik zal doen wat wordt gevraagd met de resultaten van het onderzoek naar eventuele nieuwe ICNIRP-normen, resultaten die TNO nu naar alle waarschijnlijkheid aan het opstellen is. Die motie is dus oordeel Kamer.

De voorzitter:

De zevende motie, de motie op stuk nr. 62.

Staatssecretaris Visser:

De motie op stuk nr. 62 ontraad ik, voorzitter. Ik heb volgens mij beide kanten toegelicht en heb ook gezegd dat we volgens mij die ruimte moeten geven. En over de motie op stuk nr. 63 gaat de Kamer.

De voorzitter:

Zo is het. Dan dank ik de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen in tweede termijn. Is er iets blijven liggen, meneer Kerstens?

De heer Kerstens (PvdA):

Ik had de Staatssecretaris nog gevraagd of er extra aandacht kan komen, bijvoorbeeld in de vorm van extra informatie, voor het voorkomen van covid-onveilige situaties op kazernes.

Staatssecretaris Visser:

Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording zijn alle Defensieonderdelen aan het bekijken wat covid voor de bedrijfsvoering betekent. Zoals u weet, zijn we Nederland in het klein en heeft het dus hele grote effecten. Ik zou de Kamer mee willen geven dat ik graag de signalen te horen krijg die de Kamer heeft over specifieke problemen. Uiteraard zullen we ze ook intern tot ons nemen. Ik snap verder uw oproep over de «can do»-mentaliteit en de zorgen die u daarover heeft, maar ik zie heel veel commandanten die juist die verantwoordelijkheid nemen en oppakken. Maar ik zal er nog een keer aandacht voor vragen. U ziet de plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten knikken en die boodschap is dus begrepen!

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan rest mij nog te zeggen dat er door de Staatssecretaris geen toezeggingen zijn gedaan anders dan zaken die ze heeft gezegd naar aanleiding van de door u ingediende moties en de manier waarop ze die heeft geïnterpreteerd of gepreadviseerd. Ik wil daarom nu de vergadering sluiten door de Staatssecretaris en de haar ondersteunende staf te bedanken, net als overigens alle mensen die hebben meegekeken.

Sluiting 15.16 uur.