Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. Instellingsbesluiten commissies toeslagen
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D29629, datum: 2020-07-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D29629).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Schukkink, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z10060:
- Indiener: A.C. van Huffelen, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2020-06-18 16:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-07-02 09:15: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2020-07-13 12:00: Nadere regels hardheidsregeling (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-15 13:05: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D29629 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 13 juli 2020 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane voorgelegd over een drietal brieven van de Staatssecretaris inzake nadere regels hardheidsregeling in het kader van de kinderopvangtoeslag van respectievelijk 3 juni 2020 (Zaaknummer 2020Z10060), 29 juni 2020 (Kamerstuk 35 468, nr. 41) en 1 juli 2020 (Zaaknummer 2020Z12967).
De voorzitter van de commissie,
Anne Mulder
De griffier van de commissie,
Weeber
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende documenten met nadere regels over de hardheidsregeling. Voor deze leden is het van belang dat de uitvoeringsorganisatie nu voortvarend en adequaat te werk gaat. De kaders zijn duidelijk, nu moet het gaan om de gedupeerde ouders. De leden van de VVD-fractie hebben verder geen vragen over de ministeriële regelingen. Zij hebben enkel nog een aantal vragen over de instellingsbesluiten van de commissies.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Belastingdienst/Toeslagen «zoveel» mogelijk rekening houdt met het oordeel van de commissies. Zij vragen waarom de Belastingdienst/Toeslagen niet aangeeft het oordeel van de commissie in zijn geheel over te nemen. Kan de Staatssecretaris een toelichting geven op die situaties waarop het oordeel van de commissie niet overgenomen wordt? Kan de Staatssecretaris aangeven of in het geval een oordeel niet of slechts gedeeltelijk overgenomen wordt dit ook kenbaar wordt gemaakt? Is de Staatssecretaris bereid om de Kamer in de voortgangsrapportage te informeren over het aantal keren dat het oordeel niet overgenomen wordt en de reden waarom?
Is de Staatssecretaris voornemens het evaluatieverslag van de commissie van onafhankelijk deskundigen en mogelijk beide andere commissies uiterlijk begin 2024 te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie verwijzen verder naar de brief van 23 juni 2020 over fouten bij aanlevering informatie aan Commissie van Wijzen1. Hoe wordt voorkomen dat ditzelfde ook bij de twee andere commissies gebeurt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nadere regels inzake de hardheidsregeling. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De hardheidsregeling is van toepassing in twee situaties: ten eerste als een derde gefraudeerd heeft met de kinderopvangtoeslag en bij een geringe formele tekortkoming. Bij de eerste situatie speelt een groot bewijsprobleem. Is het aan de ouder te bewijzen dat een derde gefraudeerd heeft met de kinderopvangtoeslag? En op welke wijze kan een ouder dit aannemelijk maken? Voor de fraude geldt als voorwaarde dat dit zonder medeweten of betrokkenheid van de belanghebbende heeft plaatsgevonden. Is hier ook aan voldaan als de ouder zijn of haar DigiD heeft afgegeven aan de derde, bijvoorbeeld de gastouder of het gastouderbureau?
Bij de tweede situatie, namelijk een geringe formele tekortkoming, vragen de leden van de CDA-fractie bij welke geringe formele tekortkomingen de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag in eerdere jaren heeft teruggevorderd. Het ontbreken van een handtekening of een paraaf op elke bladzijde is een bekend voorbeeld, maar welke geringe formele tekortkomingen zijn er nog meer geconstateerd door de Belastingdienst? Klopt het dat bij onjuiste of onvolledige informatie over het aantal uren of de uurprijs in de overeenkomst met het gastouderbureau eigenlijk geen sprake is van een geringe formele tekortkoming? Ouders kunnen immers na de schriftelijke overeenkomst altijd extra opvang of juist minder opvang nodig hebben en de uurprijs wijzigt jaarlijks, terwijl de schriftelijke overeenkomst meestal niet jaarlijks wordt aangepast. Zijn dit dan wel geringe formele tekortkomingen op grond waarvan de kinderopvangtoeslag is teruggevorderd en vallen deze onder de hardheidsregeling?
De hardheidsregeling is ook bedoeld voor ouders die de eigen bijdrage van de kinderopvang niet of slechts deels hebben betaald en bij wie de gehele kinderopvangtoeslag is teruggevorderd. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris hoe dit zich verhoudt tot de terminologie van «een geringe formele tekortkoming». Wanneer is het niet betalen van de eigen bijdrage gering? De hardheidsregeling is niet van toepassing als de geringe formele tekortkoming door de ouders hersteld had kunnen worden en de Belastingdienst hier meermaals om verzocht heeft, wat in de meeste gevallen niet gebeurd is. Ligt de bewijslast met betrekking tot deze verzoeken bij de Belastingdienst? Wat als ouders hebben aangeboden de tekortkoming te herstellen, maar dit door de Belastingdienst geweigerd werd? Bijvoorbeeld bij ouders die hebben aangeboden alsnog de eigen bijdrage te betalen, maar waarbij de Belastingdienst heeft aangegeven dat dit geen gevolgen zou hebben voor het recht op kinderopvangtoeslag, omdat het te laat was.
In de regelgeving over de hardheidsregeling zijn drie logische situaties opgesomd waarin geen recht bestaat op de hardheidsregeling: in het geval van kwade trouw, er zijn minder uren opvang afgenomen dan waarvoor toeslag was aangevraagd en het werkelijke inkomen was hoger dan het opgegeven inkomen. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wel hoe het begrip te kader trouw bij de kinderopvangtoeslag moet worden geïnterpreteerd. Als iemand bewust gefraudeerd heeft met de kinderopvangtoeslag, is het duidelijk dat sprake is van kwade trouw. Als iemand bijvoorbeeld geen kinderen heeft, maar wel kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd, zal sprake zijn van kwade trouw, maar overigens ook van minder uren opvang dan de aanvraag. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris echter of ook al sprake is van kwade trouw als de ouder had moeten weten dat de handelwijze niet klopte. Voor het niet betalen van de eigen bijdrage zou immers gesteld kunnen worden dat ouders dit juridisch gezien hadden kunnen weten, wanneer zij de wet bestudeerd hadden en niet vertrouwd hadden op het gastouderbureau. Maar het zou vreemd zijn als deze situatie niet onder de hardheidsregeling valt, terwijl de regeling daarvoor wel ontworpen is. Kan de Staatssecretaris daarom nader duiden wat er wel en niet onder kwade trouw valt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de publicatie en inwerkingtreding van de ministeriële verzamelregeling en de nadere regels voor de hardheidsregeling. Deze leden benadrukken het belang van de snelle inwerkingtreding van deze regelingen om ouders tegemoet te komen. Deze leden verwelkomen het dat de Staatssecretaris hiermee stappen zet om de dienstverlening en menselijke maat binnen het toeslagenstelsel op korte termijn te bevorderen. Deze leden hebben een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting te geven op de beschrijving in de uitvoeringstoets dat de stapeling van de implementatie van wetgeving in het toeslagendomein extra risico’s met zich meebrengt ten aanzien van tijdige implementatie. Hoe worden deze risico’s in de gaten gehouden?
De leden van de D66-fractie lezen dat het nieuwe beleid inhoudt in dat iedereen met een toeslagschuld in beginsel recht heeft op een persoonlijke betalingsregeling van twee jaar op basis van betalingscapaciteit, gevolgd door het afzien van inning van de restschuld, maar dat deze restschuld gedurende de volgende drie jaar verrekend wordt met eenmalige teruggaven inkomstenbelasting en nabetalingen toeslagen. Deze leden vragen of dit betekent dat na deze drie jaar dus geen verrekening meer zal plaatsvinden. Waarom is gekozen voor een termijn van drie jaar? Heeft het kabinet overwogen om deze mogelijke verrekening achterwege te laten?
De leden van de D66-fractie vragen wat de belangrijkste conclusies waren van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling ten aanzien van de voorgestelde wijziging om het burgerservicenummer te kunnen gebruiken bij toepassing van het derdenbeslag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de invulling van de hardheidsregeling en zij hebben daar zorgen over. Zij vinden de formuleringen met betrekking tot bijzondere omstandigheden in het tweede lid van het toegevoegde artikel 9b van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen erg neigen naar het toch weer langs een strenge meetlat leggen van ouders die al jaren gedupeerd zijn door de handelwijze van de Belastingdienst.
De leden van de SP-fractie vragen onder verwijzing naar het eerste lid, onder a, van artikel 9b, waarin is beschreven wanneer in elk geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden, op wie de bewijslast rust. Wie stelt vast dat er buiten betrokkenheid of zonder medeweten van de belanghebbende is gefraudeerd? Stel dat een ouder een kindcentrum zijn DigiD-gegevens heeft gegeven om de aanvraag in te dienen, waarmee derden aan de haal zijn gegaan: hoe valt dan de beslissing uit? Het is in het verleden ook mogelijk geweest om voor anderen DigiD aan te vragen. Kortom, hoe is aan te tonen dat er misbruik is gemaakt van je persoonsgegevens?
De leden van de SP-fractie vragen onder verwijzing naar het eerste lid, onder b, van artikel 9b wat er verstaan wordt onder een door een belanghebbende redelijkerwijs niet meer te herstellen formele tekortkoming. Gaat het hier om het ontbreken van een handtekening, of ook van niet meer aanwezig bewijs van uren kinderopvang? Klopt het dat, als er vanuit het samenstel van papieren blijkt dat de bedoeling van de inhoud als overeenkomst kan worden gezien, er dan kinderopvangtoeslag kon worden toegekend? Is dat hier ook de bedoeling?
De leden van de SP-fractie vragen zich ook af wat bedoeld wordt met de in het eerste lid, onder b, van artikel 9b vermelde situatie dat belanghebbende herhaalde verzoeken heeft gekregen om de geringe formele tekortkoming te herstellen. Is de Staatssecretaris ermee bekend dat ouders vaker heel veel hebben opgestuurd, maar dat die informatie bij de Belastingdienst/Toeslagen niet aankwam of kwijtraakte? De ouders hebben niet de indruk dat hen ooit de mogelijkheden zijn geboden die hier worden omschreven. Ouders is bijvoorbeeld ook nooit de kans gegeven om ontbrekende betaling van de eigen bijdrage recht te zetten, ook al boden velen dat aan. Waarom is gekozen voor deze bewoording, zo vragen de leden van de SP-fractie. Het komt op hen niet ruimhartig over, iets wat de Staatssecretaris wel veelvuldig heeft beloofd tijdens de wetsbehandeling.
Over artikel 9b, tweede lid, onder a, hebben de leden van de SP-fractie ook vragen. Wat wordt onder kwade trouw verstaan? Hoe wordt dat vastgesteld en door wie? Kan een ouder zich verweren tegen dit oordeel en, zo ja, op welke wijze? Kan de Staatssecretaris aangeven bij wie de bewijslast voor «te kwader trouw» ligt?
De leden van de SP-fractie zouden ook graag willen weten waarom het tweede lid, onder b, van artikel 9b in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is opgenomen. Zij begrijpen serieus niet waarom deze uitsluitende bepaling is opgenomen. Zij wijzen erop dat er vele situaties zijn waarbij mensen meer uren inkopen dan worden gebruikt; kinderen zijn weleens ziek of er is sprake van een ongeplande vakantie. Realiseert de Staatssecretaris zich dat er bij vele kindercentra gewerkt wordt met de afname van pakketten? En dat er in tijden van wachtlijsten ook centra waren die eisten dat een gezin een minimumaantal afnam?
De leden van de SP-fractie vinden dit lemma echt veel te uitsluitend voor mensen om in aanmerking te komen voor de regeling en vragen de Staatssecretaris dit dan ook te schrappen bij de eerstvolgende gelegenheid. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
Tot slot willen de leden van de SP-fractie opmerken dat zij het niet prettig vinden om deze ministeriële regeling te ontvangen nadat de wet is aangenomen. Zij kunnen zich moeilijk voorstellen dat deze formulering niet al gewoon klaar was ten tijde van de wetsbehandeling. Ook omdat juist deze ministeriële regeling was uitgesloten van het amendement-Omtzigt2, dat voorhangen regelt en de positie van de Kamer versterkt. Zij vragen de Staatssecretaris hier in de toekomst secuur mee om te gaan.