[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Wassenberg over de toename van de stikstofuitstoot door de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2020D30085, datum: 2020-07-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20192020-3551).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z07908:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3551

Vragen van de leden Van Raan en Wassenberg (beiden PvdD) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toename van de stikstofuitstoot door de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg (ingezonden 4 mei 2020).

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 17 juli 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2913.

Vraag 1

Kent u de berichten over het onderzoek van Investico voor Trouw en De Groene Amsterdammer over de natuurvergunningverlening voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg?12

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 en 3

Kunt u bevestigen dat bij de natuurvergunningverlening voor de (om)bouw van beide biomassacentrales gerekend is met de uitstootcijfers uit de oorspronkelijke vergunningen, die geen realistisch beeld geven van de werkelijke stikstofuitstoot van de laatste jaren?

Kunt u bevestigen dat de originele natuurvergunningen van beide energiecentrales vele malen meer stikstofuitstoot toelieten dan er de afgelopen jaren in werkelijkheid gebeurde?

Antwoord 2 en 3

Vooropgesteld moet worden dat de provincies bevoegd gezag zijn voor deze vergunningen. Ik kan dan ook niet treden in hun beoordeling van de vergunning.

De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf RWE op 30 januari 2019 een vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft gedaan. De aanvraag betrof het overschakelen van de Amercentrale van kolen naar biomassa. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.

De provincie is vervolgens het gesprek met het bedrijf aangegaan over mogelijke aanscherping van de emissie-eisen. In dit gesprek is de provincie gekomen tot een substantiële verlaging van de vergunde emissies. Deze aanscherping van de normen gaat verder dan de eisen die de bestaande beleidsregels aan vergunningverlening stellen. Op 19 december 2019 heeft de provincie de vergunning verstrekt. In de vergunning zijn de voorwaarden opgenomen dat het bedrijf elk jaar de jaarlijks uitgestoten NH3 meldt aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant en dat gedeputeerde staten de bevoegdheid hebben om aan de hand van monitoring de jaarlijks vergunde NH3-emissie bij te stellen naar de daadwerkelijke emissie.

De provincie Noord-Holland heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf Vattenfall medio 2018 een Wnb-vergunning heeft aangevraagd. De aanvraag betrof het oprichten van een biomassacentrale. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.

De vergunde ruimte ziet niet alleen op de biomassacentrale, maar op alle centrales op het terrein van Vattenfall in Diemen. Het onderdeel biomassa is slechts een onderdeel van de vergunning, ter grootte van maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 inclusief de verkeersbewegingen. De overige vergunde stikstofruimte is bestemd is voor de twee gascentrales (DW33 en DW34) op het terrein van Vattenfall in Diemen. De vergunde stikstofruimte van de gehele centrale omvat ruimte die nodig is voor het opvangen van pieken in de elektriciteits- en/of warmtevraag en voor de opvang van calamiteiten, bijv. de plotselinge uitval van een grote kolencentrale. Deze gascentrales produceren elektriciteit voor het landelijke net en moeten kunnen bijspringen wanneer er landelijk een stroomtekort is. In de praktijk komt het bijna nooit voor dat de centrales hun volle capaciteit moeten inzetten en draaien de gascentrales maar op een (klein) deel van hun beschikbare capaciteit.

De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben informatie over de eerder vergunde emissie van NH3 en NOx, de gemiddelde jaarlijkse emissie tussen 2015 en 2019 en de huidige vergunde emissie verstrekt. De emissieruimte is bij Diemen in de nieuwe vergunning beduidend hoger dan de gemiddelde uitstoot de laatste jaren. Dit wil echter niet zeggen dat de emissie ook zal toenemen, omdat het grootste deel van de emissieruimte in Diemen is vergund om de gascentrales bij plotselinge stroomtekorten vol te laten draaien. Het onderdeel biomassacentrale is maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3. De emissiegegevens vindt u in onderstaande tabel.

Oude Wnb-vergunning 1.357 45 5.517 176
Gemiddelde uitstoot 2015–2019 295 1 1.298 < 10
Nieuwe Wnb-vergunning 836 36 1.505 50

Vraag 4

Beaamt u dat door de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt te nemen, zoals nu bij de biomassacentrales van Diemen en Geertruidenberg, en niet de daadwerkelijke uitstoot, de stikstofuitstoot van de centrales in werkelijkheid zal toenemen maar op papier niet?

Antwoord 4

Het is toegestaan om de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt voor de vergunningverlening te nemen. Er is bij de vergunningen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland uitgegaan van een lagere maximale emissie. Bij het intern salderen voor de vergunning is namelijk gerekend met de maximale productie, dus de vergunde en gerealiseerde capaciteit. Rekenen met een lagere emissie dan deze vergunde en gerealiseerde capaciteit kan alleen voorkomen in wettelijk omschreven specifieke gevallen, namelijk waar sprake is van toepassing van artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming. Daar staan de gevallen opgesomd waarin een verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, zoals het handelen in strijd met de vergunning, een vergunning die op grond van onjuiste informatie is afgegeven of wezenlijk gewijzigde omstandigheden.

Wanneer de energiecentrales maximaal produceren onder de nieuwe vergunningen is het mogelijk dat een feitelijke toename in stikstofemissie plaatsvindt. Dit is overigens ook zo onder de huidige vergunningen. Bij de huidige vergunningen zou de toename in stikstofemissie nog groter zijn dan bij de nieuw verleende vergunningen. De maximale productie is afhankelijk van de energievraag en het geplande onderhoud.

Voor de volledigheid geef ik ook de vergelijking van de nieuwe vergunningen met de feitelijke uitstoot van stikstof over de laatste vijf jaar. Deze vergelijking is niet zuiver, omdat het de feitelijke situatie (met onderhoud en energievraag) vergelijkt met de theoretisch maximale situatie onder de nieuwe vergunning. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. In Diemen zou bij volledige benutting van de nieuwe vergunning de biomassacentrale theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Omdat in Diemen naast de biomassacentrale ook vergunde gascentrales staan, is het niet mogelijk om het precieze verschil te berekenen. De maximale vergunde uitstoot van de biomassacentrale is circa 20% van de huidige uitstoot van de energiecentrale Diemen.

Bij volledige benutting van de nieuwe vergunning zou de biomassacentrale in Diemen theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Het is niet mogelijk om vast te stellen hoe hoog een eventuele maximale toename is ten opzichte van de feitelijke situatie, omdat er een verschuiving zal optreden van de huidige productie van de gascentrales naar de biomassacentrale. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar.

Vraag 5

Kunt u bevestigen dat deze twee biomassacentrales 1.300 ton stikstof per jaar uit zullen stoten, wat ruim een derde is van de «stikstofwinst» (3.500 ton per jaar) die behaald wordt door de snelheidsverlaging naar 100 km/uur?

Antwoord 5

Zie het antwoord op de vragen 2 en 3 voor de emissies van de centrales. De energiecentrales zijn op dit moment al in gebruik en vergund en stoten stikstof uit. Uit de informatie over de vergunningen blijkt dat de vergunde emissie sterk is gedaald. Gezien het antwoord op vraag 4 is de theoretische maximale toename van stikstofemissie door beide biomassacentrales ongeveer 270 ton NOx en 45 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. Maximale productie zal alleen plaatsvinden wanneer er geen groot onderhoud is ingepland in een jaar en de energievraag daar aanleiding toe geeft.

Vraag 6

Beaamt u dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vorig jaar door de Raad van State onwettig werd verklaard, mede omdat de stikstofuitstoot door het programma niet in werkelijkheid was afgenomen maar alleen op papier?

Antwoord 6

Nee. De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het Programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de eisen die in de Habitatrichtlijn worden gesteld. Uit de uitspraak blijkt dat maatregelen pas kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren als deze maatregelen niet nodig waren om verslechtering van de natuur te voorkomen en afdoende andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.

Vraag 7

Beaamt u dat de PAS-uitspraak van de Raad van State duidelijk heeft gemaakt dat de stikstofuitstoot in Nederland daadwerkelijk drastisch verminderd moet worden en niet slechts op papier? Is daar in dit geval sprake van volgens u?

Antwoord 7

In de uitspraak over het PAS oordeelt de Raad van State dat verslechtering van de natuur moet worden voorkomen en afdoende maatregelen beschikbaar moeten zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen, voordat maatregelen kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren.

Het kabinet heeft de ambitie om de natuur te verbeteren en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te bereiken. In de structurele aanpak zoals het kabinet die in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, is een omvangrijke set (bron)maatregelen genomen waardoor de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) zal komen. Bovendien wordt daarmee de stikstofdepositie op alle natuur in Nederland verminderd. Op deze wijze zorgt het kabinet voor een drastische vermindering van de feitelijke depositie.

Vraag 8

Kunt u bevestigen dat het verschil tussen de uitstoot van de vergunde activiteit in een natuurvergunning en de daadwerkelijke uitstoot (de feitelijk benutte capaciteit) de latente ruimte in een natuurvergunning is?

Antwoord 8

Ja. Deze ruimte valt uiteen in twee componenten. De eerste component is de latente ruimte in eigenlijke zin, namelijk het verschil tussen de vergunde emissie en de feitelijk gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. De tweede component is de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit die op het moment niet benut wordt.

Vraag 9

Zijn de nieuwe natuurvergunningen voor de energiecentrales in Diemen en Geertruidenberg verleend door middel van interne saldering? Zo nee, welke stappen zijn dan genomen voor de vergunningverlening?

Antwoord 9

Ik heb begrepen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland dat de betrokken vergunningen inderdaad zijn verleend met behulp van intern salderen.

Vraag 10

Kunt u bevestigen dat u met de provincies heeft afgesproken dat bij intern salderen de «onbenutte ruimte» uit de bestaande natuurvergunning wordt ingenomen, ten behoeve van de natuur, maar dat de «niet-gebruikte capaciteit» binnen de vergunning behouden blijft?

Antwoord 10

In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn van Rijk en provincies kenbaar gemaakt over intern en extern salderen. Bij intern en extern salderen is de keuze gemaakt dat niet de gehele vergunde ruimte gebruikt mag worden ten behoeve van salderen, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (bijvoorbeeld de reeds bestaande stalcapaciteit). Bij extern salderen is de ruimte vervolgens verder beperkt tot 70% van de gerealiseerde capaciteit.

Vraag 11

Is de latente ruimte in de gevallen van deze energiecentrales niet ingenomen, omdat is besloten dat dit «niet-gebruikte capaciteit» is, en niet «onbenutte ruimte»? Zo nee, wat is dan de reden voor het niet innemen van de latente ruimte?

Antwoord 11

De vergunningen zijn verleend conform de kaders van de beleidsregels rond intern salderen, zoals deze sinds 11 oktober 2019 en verder aangepast op 13 december van toepassing zijn.

Vraag 12

Beaamt u dat er in het geval van energiecentrales getwist kan worden over de benaming voor de latente ruimte in de natuurvergunning, maar dat het in de praktijk niet veel verschil maakt, omdat het in beide gevallen gaat om stikstofuitstoot op papier, die in werkelijkheid niet uitgestoten wordt?

Antwoord 12

Zie het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.

Vraag 13

Beaamt u dat het in de geest van de Habitatrichtlijn en van de beleidsregels voor intern salderen is om de latente (onbenutte) ruimte uit de natuurvergunningen van deze energiecentrales in te nemen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 13

De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben bezien of de gevraagde vergunning kon worden verleend met toepassing van intern salderen. Beide provincies hebben vastgesteld dat dit mogelijk was en vervolgens de vergunning verleend conform hun beleidsregels.

Vraag 14

Beaamt u dat door het niet innemen van latente ruimte in vergunningen bij intern salderen een vergelijkbare fout wordt begaan als bij de PAS, omdat de uitstoot op papier afneemt, maar in werkelijkheid stijgt en dat de werkelijke stikstofbelasting zal toenemen?

Antwoord 14

De Afdeling van de Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling van het programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de vereisten van de Habitatrichtlijn. Daarom werden aangevochten vergunningen vernietigd die waren gebaseerd op dat programma, maar nog niet onherroepelijk waren. Bij intern salderen staat de gebruikte vergunning al vast. De papieren ruimte vervalt voor zover de vergunde capaciteit niet is gerealiseerd. Het intrekken van gerealiseerde capaciteit kan alleen als wordt voldaan aan art. 5.4, lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming.

Vraag 15

Kunt u bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken? Zo ja, beaamt u dat de huidige stikstofcrisis een uitzonderlijke situatie is die het innemen van latente ruimte rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 15

Ik kan bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken. De structurele aanpak van de stikstofproblematiek zoals het kabinet die in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, heeft tot doel dat de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) komt. Zie verder het antwoord op vraag 13 en 14.

Vraag 16

Kunt u bevestigen dat de NOx-emissie per eenheid geleverde energie bij verbranding van biomassa hoger is dan bij de verbranding van bijvoorbeeld aardgas?

Antwoord 16

Uit een onderzoek van DNV-GL3 blijkt dat de warmteproductie in een biomassagestookte ketel in vergelijking met een aardgas gestookte ketel een hogere specifieke emissies oplevert van NOx.

Vraag 17

Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel ton stikstof er per jaar volgens de oorspronkelijke vergunningen mocht worden uitgestoten, hoeveel ton stikstof er per jaar door de centrales werd uitgestoten van 2015 tot 2019, hoeveel ton stikstof er volgens de nieuwe vergunningen mag worden uitgestoten per jaar en hoeveel ton stikstof de centrales naar verwachting zullen uitstoten per jaar?

Antwoord 17

Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.

Vraag 18 en 19

Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel draaiuren waren vergund in de oorspronkelijke vergunningen, hoeveel draaiuren er werkelijk werden gedraaid van 2015 tot 2019, hoeveel draaiuren in de nieuwe vergunningen zijn vergund en hoeveel draaiuren er naar verwachting zullen worden gedraaid?

Kunt u bevestigen dat de aangevraagde teruggang van 8.750 uur naar 5.600 uur voor de centrale in Diemen slechts een teruggang is op papier, aangezien het aantal draaiuren minder dan 1.550 was in 2017?

Antwoord 18 en 19

De provincie Noord-Brabant heeft de volgende gegevens verstrekt:

Amer 9 (bedrijfsuren) Geen opgave 7.215 6.607 4.937 5.625
Hulpketel Amer 9 (bedrijfsuren) Geen opgave 419 342 504 566
Back-upketels EN (bedrijfsuren) nvt 399 111 889 577
1 In 2015 was Amer 8 nog in bedrijf, daarna niet meer.

Het verwachte aantal draaiuren in 2020 is 6000–7.000 uur, omdat er geen groot onderhoud is voorzien.

De provincie Noord-Holland heeft de volgende gegevens verstrekt:

DM 33 5.523 6.261 1.464 2.186 3.043
DM 34 6.375 6.655 5.274 5.846 5.837
Hulpwarmte-centrale 739 1.550 212 53
Hulpketel DM34 0 295 1.000 680 66

In de oorspronkelijke omgevingsvergunning waren geen voorschriften gesteld aan het maximaal aantal draaiuren. In de nieuwe omgevingsvergunning zijn de uren beperkt voor de Hulpwarmtecentrale (HWC) op maximaal 5.600 uren en voor de biomassacentrale maximaal 8.000 uren. Er is geen verwachting over het aantal draaiuren van de verschillende centrales in Diemen bekend.

Vraag 20

Kunt u aangeven hoe laag de NOx-norm gesteld is voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg? Kunt u aangeven hoe laag die norm technisch gezien gesteld zou kunnen worden?

Antwoord 20

De emissies van deze centrales moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Bij de vergunningverlening spelen de «beste beschikbare technieken» (BBT) een belangrijke rol. De afweging wat in een concreet geval de beste beschikbare techniek is, is aan het bevoegd gezag. In het antwoord op vraag 21 en 22 wordt nader ingegaan op de beste beschikbare technieken.

De wettelijke emissiegrenswaarde in de vergunning van de biomassacentrale in Diemen bedraagt 884 mg/Nm3 bij 6% O2. De emissiegrenswaarde voor de biomassacentrale in Geertruidenberg bedraagt op grond van het Activiteitenbesluit 110 mg/Nm3 bij 6% O2.

Vraag 21

Zijn de huidige NOx-normen naar uw mening in lijn met de wettelijke verplichting om de Beste Beschikbare Technieken toe te passen?

Antwoord 21

De BBT worden in Europa in BBT-conclusies vastgesteld. De meest recente BBT-conclusies zijn in augustus 2017 vastgesteld en inmiddels geïmplementeerd in de algemene regels van het Activiteitenbesluit op een niveau dat haalbaar is voor elke installatie in Nederland. In onderstaande tabel is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dan wat Europees als BBT is vastgesteld.

50–100 MW 120–200 mg/Nm3 120–275 mg/Nm3 110 mg/Nm3
100–300 MW 100–200 mg/Nm3 100–220 mg/Nm3 110 mg/Nm3
>300 MW 65–150 mg/Nm3 95–150 mg/Nm3 110 mg/Nm3

De biomassacentrale in Geertruidenberg is al voor 2017 in bedrijf, de biomassacentrale van Diemen dateert van na 2017.

Begin jaren 90 heeft Nederland in een uitgebreid onderzoeksproject als in eerste in Europa aangetoond dat het mogelijk is om katalytische reductie bij kolencentrales en afvalverbrandingsinstallaties toe te passen om NOx te verwijderen uit het rookgas. Sindsdien zijn onze emissie-eisen voor kolen- en biomassastook daarop afgestemd. Dat betekent dat onze oude centrales voorop lopen bij de rest van Europa en op hetzelfde niveau presteren als Europese nieuwe installaties. Er is daarom geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe installaties. Voor biomassastook kunnen slechts 10 van de 70 Europese referentieplants (die zijn ingediend voor de BREF grote stookinstallaties) voldoen aan de Nederlandse emissie-eis. Voor nieuwe biomassagestookte centrales mag in de vergunning een strengere eis dan de 110 mg/Nm3 (als daggemiddelde) die in het Activiteitenbesluit is opgenomen, worden gesteld. Dat geldt ook bij ombouw van een bestaande kolencentrale of bij een herziening van de vergunning. Bijvoorbeeld een actualisatie in het kader van de implementatie van de BREF, zoals nu loopt.

Vraag 22

Bent u voornemens de emissie-eisen voor alle biomassacentrales zo ver als technologisch mogelijk aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 22

Zoals in het antwoord op vraag 20 aangegeven moeten de emissies van grote stookinstallaties voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Zie hiervoor ook de tabel bij vraag 21. Daarin is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dat wat Europees als BBT is vastgesteld.

Daarnaast moet het bevoegd gezag bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een range (zie tabel) waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021, zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.

Vraag 23

Kunt u aangeven of u nog altijd van plan bent pas in 2022 tot een herziening van de emissie-eisen voor kleine en middelgrote biomassacentrales te komen? Acht u het gezien de huidige stikstofcrisis wenselijk daarmee te wachten?

Antwoord 23

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 1 juli jl., mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, reactie gegeven op de motie-Sienot. Daarin staat dat gewerkt wordt aan het beschikbaarheid krijgen van concrete emissie-eisen. Deze emissie-eisen moeten in 2022 van kracht worden. In de genoemde brief aan uw Kamer staat ook dat in 2021 bij het toekennen van de SDE++ subsidie al wordt gewerkt met de verwachte aanscherping van emissie eisen.

Vraag 24

Bent u bereid om verder te gaan dan de motie-Sienot/Mulder (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 52) die u verzoekt eerder met normen te komen maar achterwege laat te verzoeken deze normen zo laag als technologisch mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 24

In die motie verzoeken de indieners om in 2022, en zo veel eerder als mogelijk, normen te ontwikkelen voor stikstof en fijnstof voor de nieuwverkoop van biomassacentrales. Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven streef ik naar invoering per 1-1-2022.

Vraag 25

Wat zegt u tegen starters die vanwege de stikstofcrisis op een woning moeten wachten die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?

Antwoord 25

Het kabinet erkent dat het woningtekort in bepaalde delen van Nederland groot is. Dat is de reden dat het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft aangekondigd met prioriteit depositieruimte vrij te maken voor woningbouwprojecten. Daartoe is het stikstofregistratiesysteem ingericht. De ruimte die onder andere de snelheidsmaatregel oplevert, kan hiervoor worden gebruikt. Op een later moment wordt ook de ruimte toegevoegd die de andere aangekondigde maatregelen opleveren. De uitstoot van energiecentrales heeft geen invloed op de ruimte die via het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw beschikbaar is.

Vraag 26

Wat zegt u tegen de veehouders die vanwege de stikstofcrisis hun activiteiten zullen moeten stoppen, of veel tijd, geld en energie moeten steken in het omschakelen naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?

Antwoord 26

Op 24 april 2020 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de structurele aanpak van stikstof die het kabinet voorstaat. De aanpak is gericht op het versterken van de natuur en het verlagen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zodat de vergunningverlening weer op gang kan komen. De structurele aanpak biedt de veehouder perspectief als hij zijn bedrijf wil voortzetten en een vrijwillige opkoopmogelijkheid als hij wil stoppen.


  1. Trouw, 29 april 2020 – «Rekentruc voor houtstook brengt meer stikstof in de lucht» (https://www.trouw.nl/binnenland/rekentruc-voor-houtstook-brengt-meer-stikstof-in-de-lucht~bc7994d2/)↩︎

  2. De Groene Amsterdammer, 29 april 2020 – «Nieuwe vergunningen voor biomassacentrales zorgen voor meer stikstofuitstoot» (https://www.groene.nl/artikel/nieuwe-vergunningen-voor-biomassacentrales-zorgen-voor-meer-stikstofuitstoot)↩︎

  3. https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/stookinstallaties/↩︎

  4. De emissiegrenswaarde die in de vergunning is opgenomen is 80 mg/Nm3 als maandgemiddelde. Omgerekend (conform Activiteitenbesluit)naar daggemiddelde is dat 88 mg/Nm3 (= 110% van de maandgemiddelde eis). De omrekening naar daggemiddelde is gedaan om deze emissiegrenswaarde te kunnen vergelijken met de getallen in de tabel, die zijn weergegeven als daggemiddelden.↩︎