Verslag Landbouw- en Visserijraad 20 juli 2020
Landbouw- en Visserijraad
Brief regering
Nummer: 2020D30660, datum: 2020-07-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1242).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1242 Landbouw- en Visserijraad.
Onderdeel van zaak 2020Z14393:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-08-24 14:00: Informele Landbouwraad op 1 september 2020 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-10 15:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-05-12 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1242 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juli 2020
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 20 juli jl. plaatsvond te Brussel. Tevens informeer ik uw Kamer over pulsvisserij en de nieuwe subsidieregeling voor de aquacultuursector in verband met COVID-19.
I. Onderwerpen op de Landbouw- en Visserijraad
Werkprogramma Duits voorzitterschap
Het Duitse voorzitterschap heeft een presentatie gegeven over de prioriteiten van het voorzitterschap. Een van de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap is het vaststellen van een algemene oriëntatie in de raad over het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Verder zal het Duitse voorzitterschap zich inzetten voor de Van-Boer-tot-Bordstrategie, dierenwelzijn en het voedingslabel. Op het gebied van visserij zal het voorzitterschap prioriteit geven aan het Europees Maritiem, Visserij- en Aquacultuur Fonds (EMVAF) en de vangstmogelijkheden voor 2021.
Van-Boer-tot-Bordstrategie
Tijdens de raad vond er een gedachtewisseling plaats over de Van-Boer-tot-Bordstrategie. Het doel van de gedachtewisseling was om te spreken over de uitdagingen en kansen bij de implementatie van de strategie, de relatie met de Nationale Strategische Plannen van het GLB en de prioriteiten en maatregelen in relatie tot de doelstellingen voor klimaat, milieu, gezondheid en duurzaamheid. Het doel was ook om te bespreken of de Van-Boer-tot-Bordstrategie adequaat en voldoende is om duurzame en gezonde keuzes voor consumenten makkelijker te maken en om producenten mee te laten profiteren van de hogere prijzen van hun eindproducten.
De meeste lidstaten spraken hun steun uit voor de ambities en doelstellingen van de Van-Boer-tot-Bordstrategie. Vele wezen er daarbij op dat voldoende financiering een noodzakelijke voorwaarde is voor het hoge ambitieniveau.
De lidstaten ondersteunden ook specifiek de ambities voor dierenwelzijn en antibiotica. Een groot aantal lidstaten sprak hun zorg uit over het feit dat de criteria die de Commissie gaat gebruiken voor de beoordeling van de Nationale Strategische Plannen nog niet duidelijk zijn. Hierdoor voorziet het merendeel van de lidstaten een mogelijke vertraging van de Nationale Strategische Plannen voor het toekomstig GLB. Een aantal lidstaten drong er bij de Commissie op aan om de aanbevelingen per lidstaat zo snel mogelijk te publiceren. Ook vroegen zij zich af in hoeverre deze aanbevelingen in de praktijk een bindend karakter zullen hebben. Een aantal lidstaten voerde aan dat de beoordelingscriteria die gebruikt worden voor de beoordeling van de Nationale Strategische Plannen een juridische basis nodig hebben. De lidstaten riepen ook op tot transparantie, subsidiariteit en een goede gestructureerde dialoog met de Commissie bij het goedkeuringsproces van de Nationale Strategische Plannen van het GLB. Daarnaast werd ook aandacht gevraagd voor reeds gedane inspanningen en verschillen in uitgangspositie van de lidstaten. Enkele lidstaten riepen ook op tot uitgebreide effectbeoordelingen voordat de doelstellingen van de Van-Boer-tot-Bordstrategie in wetgevingsvoorstellen worden omgezet.
Verder benadrukten de lidstaten de noodzaak om te zorgen voor voedselzekerheid binnen de EU en voor een gelijk speelveld ten opzichte van voedselproducenten uit derde landen die de EU-markt betreden. Daarbij werd er ook gepleit voor de financiële ondersteuning van met name de producent, aan de ene kant door de verwachte meerprijs niet alleen aan het einde van de keten te laten landen, maar vooral ook door de hoge voedselstandaard mee te nemen in de onderhandeling over toekomstige handelsakkoorden.
Ten aanzien van het voedingslabel was er een aantal lidstaten dat het van belang vond dat er meer ruimte is voor lokale dieetgewoonten bij de beoordeling van het product. Anderzijds waren er ook lidstaten die vonden dat er juist meer harmonisering binnen het label moet komen en dat de herkomst van de producten mee moet worden gewogen.
Tijdens de Raad heb ik kenbaar gemaakt dat de doelstellingen van de Green Deal en de Van-Boer-tot-Bordstrategie op hoofdlijnen goed aansluiten op het Nederlands beleid. De uitdagingen van onze voedselketen kunnen alleen op EU-niveau worden aangepakt, waarbij er sprake moet zijn van beleid met een wetenschappelijke basis en een gelijk speelveld.
Ik heb ook kenbaar gemaakt veel waarde te hechten aan een transparant goedkeuringsproces voor de Nationale Strategische Plannen en aan meer duidelijkheid ten aanzien van het proces, de criteria en de meetmethoden bij de beoordeling van de Nationale Strategische Plannen. Aangezien er momenteel al een Nationaal Strategisch Plan wordt ontwikkeld, heb ik kenbaar gemaakt dat het van belang is dat de Commissie de aanbevelingen per lidstaat op korte termijn publiceert, om vertraging te voorkomen. Daarbij is een one-size-fits-all benadering ten aanzien van de doelen niet gewenst, aangezien er ook rekening gehouden moet worden met nationale omstandigheden en reeds bereikte resultaten van de lidstaten. Ik heb benadrukt dat het goedkeuren van de Nationale Strategische Plannen kan gebeuren op basis van de doelen die op EU-niveau zijn vastgesteld. Het is echter aan de lidstaten om te bepalen op welke manier deze doelen het beste bereikt kunnen worden. Ik heb ook aangegeven dat de aangekondigde aanbevelingen van de Commissie de bottom-up approach van het nieuwe prestatiemodel van het GLB niet moeten ondergraven.
Tijdens de Raad heb ik ook onderstreept dat er diverse maatregelen nodig zijn om de landbouw duurzamer te maken, waarbij biologische landbouw slechts één van de methoden is. Om bijvoorbeeld de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen en weerbare gewassen te stimuleren is het van belang dat we hiervoor innovatieve instrumenten creëren, zoals nieuwe veredelingstechnieken en passende wetgeving. Ik heb de Commissie opgeroepen om hiervoor actie te ondernemen.
Daarnaast heb ik aangegeven het van belang te vinden dat de consument wordt gesteund bij het maken van duurzame en gezonde keuzes. Het zeer ambitieuze voorstel voor herkomstetikettering en voedingswaarden zal hier zeker een bijdrage aan leveren. Het is wel van belang dat er een impact assesment wordt gemaakt om vast te stellen wat de gevolgen zijn voor de producent. Ik vind het namelijk van belang dat de producent een eerlijke prijs voor zijn of haar product krijgt en zo de mogelijkheid krijgt om duurzamer te produceren. Hiervoor heb ik de Commissie opgeroepen om de betrokkenheid van alle relevante stakeholders in de voedselketen en overheidslagen aan te moedigen en publiek-private partnerschappen te faciliteren. Om duurzamer te worden is het ook van belang dat belemmeringen en kosten binnen bestaand beleid worden verminderd en dat de rol van producentenorganisaties en brancheorganisaties wordt versterkt.
De Commissie was verheugd over de steun die de lidstaten uitspraken voor de Van-Boer-tot-Bordstrategie en de ambitie van de voorzitterschap om te komen tot raadsconclusies voor de Van-Boer-tot-Bordstrategie. De Commissie lichtte toe dat het van belang is dat de doelstellingen en streefcijfers van de strategie worden opgenomen in de toekomstige nationale Strategische Plannen van het GLB. Hiervoor worden er per lidstaat aanbevelingen vastgesteld. De Commissie heeft bevestigd dat de aanbevelingen niet juridisch bindend zijn en dat zij bij de goedkeuring van elk Nationaal Strategisch Plan rekening zal houden met de uitvoering ervan. De Commissie benadrukte ook de vrijwilligheid van de indicatoren en gaf aan dat de doelen haalbaar zijn. Ten aanzien van dierenwelzijn merkte de Commissie op dat de consument een hoge dierwelzijnsstatus op het label terug wilt zien. Hierin zouden transporttijden ook meegenomen moeten worden.
Toekomst GLB: groene architectuur
De Raad heeft van gedachten gewisseld over de groene architectuur van het toekomstige GLB. Het Duitse voorzitterschap bekijkt momenteel hoe de ambitie op het gebied van klimaat en leefomgeving binnen het toekomstig GLB vorm gegeven kan worden nu de lidstaten niet meer voelen voor een «single percentage» (een minimumpercentage van het totale GLB-budget dat moet worden uitgegeven aan maatregelen voor klimaat en leefomgeving). Tijdens de Raad is daarom gesproken over het oormerken van een budget voor eco-regelingen in de eerste pijler, de mate van flexibiliteit in de planning en uitvoering daarvan en welke criteria hiervoor van belang zijn. Daarnaast is besproken hoe lidstaten denken over het vastleggen van een EU-breed minimumpercentage van het landbouwareaal voor niet-productieve (landschaps-)elementen in de conditionaliteit (GLMC 9).
Een aantal lidstaten gaf aan tegenstander te zijn van verplichte eco-regelingen.
Een groot aantal lidstaten was daarbij tegen het voorstel om een minimumbudget voor eco-regelingen te oormerken. Veel lidstaten lichtten toe zorgen te hebben over een mogelijk verlies van niet-bestede middelen wanneer de belangstelling van boeren voor deze vrijwillige regelingen tegenvalt. Er was ook een aantal lidstaten dat kenbaar heeft gemaakt wel voorstander te zijn van het oormerken van eco-regelingen. Zij toonden echter wel begrip voor de zorgen van andere lidstaten over eventueel verlies van onbestede middelen. Om het risico op verlies van niet-bestede middelen te verkleinen opperde een aantal lidstaten verschillende ideeën, zoals het idee om het oormerken toe te passen op de gehele GLB-periode in plaats van jaarlijks. Er werd ook voorgesteld om overheveling van onbestede middelen naar de tweedepijlermaatregelen voor klimaat en milieu mogelijk te maken om zodoende het risico op verlies van middelen te minimaliseren. Er werd ook voorgesteld om de mogelijkheid te creëren vrijelijk met geoormerkte middelen te kunnen schuiven naar bijvoorbeeld de directe betalingen, indien duidelijk wordt dat middelen verloren dreigen te gaan.
Ten aanzien van GLMC 9 heeft een aantal lidstaten de voorkeur uitgesproken voor een EU-breed percentage voor niet-productieve elementen op het landbouwareaal. Voorstanders van het EU-brede minimumpercentage waren van mening dat deze aanpak een gelijk speelveld zou creëren. Hiervoor zijn voorstellen gedaan voor een percentage van 5% of 6%. Er is ook een aantal lidstaten dat kenbaar heeft gemaakt geen voorstander te zijn van een dergelijk EU-breed percentage.
De Commissie heeft namelijk nog niet duidelijk gemaakt wat de impact van een dergelijk percentage is en een vast percentage kan ook de flexibiliteit in de Nationale Strategische Plannen beperken. Indien er een percentage wordt vastgesteld, pleitten enkele lidstaten voor het meetellen van productieve elementen, zoals vanggewassen. Er werd ook voorgesteld om de verplichting slechts toe te passen op bedrijven met meer dan 15 hectare grond.
Enkele lidstaten hebben aangegeven de reikwijdte van artikel 67 in de verordening Strategische Plannen van het toekomstig GLB te willen verbreden van de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 naar de NEC-richtlijn en de Nitraatrichtlijn. Daarmee zou het mogelijk worden om boeren te compenseren voor gebiedsspecifieke nadelen die voortvloeien uit eisen die gesteld worden vanwege de implementatie van die richtlijnen. Tijdens de raad is door sommigen ook het belang van een hoge conditionaliteit benadrukt. Daarnaast is er ook de oproep gedaan dat er nog gekeken moet worden naar de definitie van eligible hectare. Enkele lidstaten zien graag een verlaging van het percentage van middelen die onder operationele programma’s in de groente- en fruitsector moeten worden uitgegeven aan milieu en klimaat naar 10%. Er is ook een oproep gedaan voor verbreding van de mogelijkheid om gekoppelde steun te verlenen. Daarnaast pleitte een aantal lidstaten voor uitzonderingen op de conditionaliteit voor kleine boeren. Tot slot hebben veel lidstaten hun algemene standpunten ten aanzien van het GLB normaals geuit. Zo onderstreepten enkele lidstaten het belang van een adequaat budget voor het toekomstig GLB. De wens voor een transitieperiode van één of juist twee jaar voor het GLB is ook ter sprake gekomen.
De Tsjechische delegatie heeft tijdens dit agendapunt een korte toelichting gegeven over de Visegrad-verklaring ten aanzien van het toekomstig GLB in relatie tot de Green Deal, de Van-Boer-tot-Bordstrategie, de Europese Biodiversiteitsstrategie en de COVID-19-crisis en onderstreept dat groene ambities in balans moeten worden gebracht met economische duurzaamheid. In dit kader heeft Tsjechië het belang van adequate financiering voor het GLB, het behoud van de concurrentiepositie van de sector en de noodzaak voor een tweejarige transitieperiode onderstreept.
Tijdens de Raad heb ik kenbaar gemaakt veel belang te hechten aan de groene ambities van het toekomstig GLB en voorstander te zijn van het oormerken van budget voor eco-regelingen, omdat zonder garanties voor een gelijk speelveld geen hoge ambities voor klimaat en leefomgeving gerealiseerd zullen worden. Daarnaast heb ik ook gepleit voor het oormerken van 40% van het budget in de tweede pijler van het GLB voor klimaat en leefomgeving, aangezien het door de Commissie voorgestelde doel van 30% door de meeste lidstaten nu al wordt gehaald (Nederland besteedt overigens al ruim meer dan de helft van de tweedepijlermiddelen aan klimaat en leefomgeving). Ik heb begrip getoond voor de zorgen van andere lidstaten over een mogelijk verlies van ongebruikte middelen wanneer de belangstelling voor eco-regelingen tegenvalt. Ik heb daarbij aangegeven deze zorg niet te delen, omdat de laatste compromistekst in onze ogen toereikende financiële flexibiliteit biedt. Nog meer flexibiliteit zou niet moeten leiden tot ondermijning van de groene ambities. Ten aanzien van het vaststellen van een EU-breed minimumpercentage voor niet-productieve elementen in GLMC 9 heb ik kenbaar gemaakt het belangrijker te vinden om de kwaliteit van deze maatregel te borgen.
De Commissie is altijd voorstander geweest van verplichte eco-regelingen en heeft aangegeven geen voorstander te zijn van de voorstellen van de lidstaten voor meer flexibiliteit bij het te oormerken budget voor eco-regelingen. De Commissie heeft de voorkeur voor een ingroeimodel, waarbij het geoormerkte percentage met de tijd stijgt. Verder heeft Commissaris Wojciechowski gesteld dat verschillen in directe betalingen tussen lidstaten en staatssteun kan leiden tot verstoring van het gelijk speelveld. De Commissie heeft ook de zorg over de door de Raad voorgestelde monitoringssystematiek onderstreept, namelijk dat de uitgegeven middelen niet volledig verantwoord kunnen worden. Daarnaast heeft de Commissie laten weten dat de ambitie op klimaat en milieu van belang is voor de geloofwaardigheid van het GLB en er een adequaat GLB-budget nodig is om de Green Deal-doelstellingen te kunnen bereiken. Deze raad vond plaats voordat er een akkoord was bereikt over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. In reactie op de Visegrad-verklaring heeft de Commissie laten weten dat de verklaring de uitdaging tussen ecologische en economische duurzaamheid onderstreept.
Marktsituatie
Tijdens de raad wisselden de lidstaten van gedachten over de marktsituatie in de landbouwsectoren en de uitdagingen in het kader van de COVID-19-crisis.
De discussie werd gestart met een presentatie van de Commissie. Volgens de Commissie is de marktsituatie ondanks de verstoringen van COVID-19 over het algemeen stabiel gebleven, mede dankzij de ondersteunende maatregelen van de Commissie en de lidstaten en de doeltreffendheid van het GLB. Dit was met name het geval voor granen en de groente- en fruitsector, met uitzondering van de asperges. De sectoren voor gevogelte, rundvlees, kalfsvlees, schapenvlees, lamsvlees, geitenvlees en zuivel werden zwaarder getroffen, met name door de sluiting van de horeca. Ondanks onzekerheid laten de zuivelsector, lamsvleessector, schapenvleessector en rundvleessector volgens de Commissie momenteel verbetering zien, mede dankzij particuliere opslag. Daarnaast is heropening van de horeca ook bevorderlijk geweest voor de rundvleessector.
De exportcapaciteit van de EU kan echter wel negatief worden beïnvloed als er sprake is van een COVID-19-uitbraak onder medewerkers in slachterijen. De pluimveesector heeft ook een negatieve schok ervaren, mede door verstoring in de markt vanwege vogelgriep, gezien de korte productiecyclus kan deze markt zich snel aanpassen. Er zijn echter nog moeilijkheden in de varkensvleessector, vanwege de sluiting van slachterijen en nieuwe vereisten van China voor de import. De mondiale suikerprijs ligt ook onder druk, maar er is voorzichtig herstel te zien. Wat betreft olijfolie heeft de Commissie laten weten dat er al maatregelen zijn genomen om de druk op de markt te verlichten.
De lidstaten waren de Commissie ten algemene erkentelijk voor de genomen marktmaatregelen en vroegen de Commissie om de situatie in de gaten te blijven houden. Een aantal lidstaten heeft aan de Commissie aandacht gevraagd voor de moeilijkheden op de markt met betrekking tot de sierteelt, olijfolie, wijn, varkensvlees, pluimveevlees, rundvlees, kalfsvlees, melk, kaas, perziken, kersen, aardappelen en suikerbieten. Enkele lidstaten hebben ook aangegeven dat er lessen voor de toekomst moeten worden getrokken uit de COVID-19-crisis en de markteffecten daarvan, met eventueel een discussie over de crisismaatregelen in de GMO-verordening. Wederom werd het belang van het functioneren van de interne markt benadrukt en werd er opgeroepen tot behoud van de marktoriëntatie van het GLB.
Ik heb tijdens de Raad kenbaar gemaakt dat in Nederland, net als in andere Europese lidstaten veel sectoren negatief waren beïnvloed door de gevolgen van de COVID-19-crisis. Gelukkig is er sinds april enig herstel te zien. Er zijn echter nog sectoren die nog steeds moeilijkheden ondervinden. Tijdens de Raad heb ik de kalfsvleessector als voorbeeld genoemd. Ik heb ook opgemerkt dat de prijzen op de varkensvleesmarkt onder druk staan naar aanleiding van de Chinese maatregelen vanwege COVID-19-uitbraken onder medewerkers in slachthuizen.
Ik heb naar voren gebracht dat reacties op deze maatregelen op EU-niveau zouden moeten plaatsvinden.
De Commissie heeft laten weten dat er goed gekeken moet worden naar de meest kwetsbare sectoren, die grotendeels afhankelijk zijn van de export. De Commissie heeft vervolgens voorgesteld de vraag op lokale markten versterken. Verder heeft de Commissaris laten weten biologische landbouw als mogelijke oplossing te zien voor structurele overproductie. Tot slot heeft de Commissie kenbaar gemaakt dat het van belang is dat de EU beter voorbereid moet zijn op een eventuele toekomstige crisis en dat de tweede pijler van het GLB hierbij van groot belang is.
Diversenpunt: Moeilijkheden in de apicultuursector
De Bulgaarse delegatie informeerde de Ministers over de gezamenlijke verklaring die samen met Hongarije, Polen, Roemenië en Slowakije over de bijenteelt is opgesteld, waarin de Commissie wordt verzocht de systematische invoer van honing in de EU tegen extreem lage prijzen aan te pakken. De Bulgaarse delegatie heeft aangegeven dat producenten moeilijkheden ervaren wegens de import van honing van lage kwaliteit uit China en Oekraïne en pleit voor marktmaatregelen, het activeren van safeguards in de handelsrelatie en aanscherping van de regels over oorsprongsetikettering. Een aantal lidstaten heeft steun uitgesproken voor de oproep tot herziening van de regels over oorsprongsetikettering.
II. Pulsvisserij
Zoals aangegeven in het verslag van de informele videoconferentie voor landbouw- en visserijministers van 29 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1241) heeft de Europese Commissie vragen gesteld over de omvang van de groep pulsvissers die op dit moment nog met puls mogen vissen: de zogenoemde 5% groep. Hieronder informeer ik uw Kamer nader over de recente ontwikkelingen.
Door de Europese Commissie is Nederland erop gewezen dat bij de berekening van het aantal vissersvaartuigen dat overeenkomt met 5% van de boomkorvloot moet worden uitgegaan van de huidige omvang van de boomkorvloot.
Dit betekent dat er tot 1 juli 2021 maximaal 15 vissersvaartuigen tegelijk met de pulskor mogen vissen. In bovengenoemd verslag heb ik aangegeven in gesprek te zijn met de sector over een systeem waarin iedereen kan blijven pulsvissen, maar er ook tegemoet wordt gekomen aan de vragen van de Commissie over de omvang van deze groep pulsvissers.
Mede na overleg met de visserijorganisaties VISNED en Nederlandse Vissersbond heb ik besloten per 1 augustus 2020 de tot 1 juli 2021 resterende periode te verdelen over de 22 vissersvaartuigen waarvoor een pulstoestemming is afgegeven. Dit om het gedwongen inperken van het aantal pulsvaartuigen dat tegelijkertijd actief mag zijn zo evenredig mogelijk te laten uitwerken voor alle daartoe gerechtigde pulsvissers. Het alternatief om aan het vereiste aantal van maximaal 15 pulsvissersvaartuigen te komen, zou zijn geweest om 7 pulstoestemmingen te beëindigen. Omdat dit zeer onevenredig zou uitpakken voor de betrokken pulsvissers heb ik daarvoor niet gekozen.
III. Nieuwe subsidieregeling aquacultuursector in verband met COVID-19
Om tegemoet te komen aan de gevolgen van de nationale COVID-19-maatregelen is een nieuwe subsidieregeling toegevoegd aan de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies (REES). Het betreft een subsidiemodule voor de tijdelijke vermindering van productie of verkoop van aquacultuurproducten. Deze regeling wordt gefinancierd met middelen uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).
Subsidie wordt verstrekt voor de tijdelijke vermindering van de productie of verkoop van aquacultuurdieren die heeft plaatsgevonden tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020. In deze periode is de horeca gesloten geweest en is de afzet van aquacultuurproductiebedrijven drastisch teruggelopen. De regeling is uitsluitend bedoeld voor aquacultuurproductiebedrijven die vis kweken op land bestemd voor menselijke consumptie.
Het subsidieplafond voor deze regeling bedraagt 1.5 miljoen euro. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 5 procent van de netto-omzet van de aanvrager in het kalenderjaar 2019. Wanneer het subsidieplafond wordt overschreden worden alle aanvragen evenredig gekort, op die manier wordt zeker gesteld dat alle getroffen ondernemingen (circa 40) een compensatie ontvangen. De regeling wordt opengesteld van 17 augustus tot 17 september.
De schelpdierkweeksector heeft aangegeven meer baat te hebben bij een afzetbevorderingsproject, om de afzet weer op gang te krijgen. Daarom wordt in de REES de bestaande subsidiemodule voor afzetbevorderingsprojecten gewijzigd. Het subsidieplafond van de subsidiemodule wordt opgehoogd en onderverdeeld in twee deelplafonds. Een deelplafond van € 1.500.000 is bestemd voor de afzetbevorderingsprojecten die volledig gericht zijn op de afzetbevordering van schelpdierkweekproducten. De regeling voor afzetbevorderingsprojecten wordt opengesteld van 2 november 2020 tot 15 januari 2021.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten