Reactie op het rapport “Onderzoek naleving van de sectorregelingen voor bestuurskosten in het hoger onderwijs”
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Brief regering
Nummer: 2020D31869, datum: 2020-08-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-874).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -874 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z14815:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-03 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-28 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 874 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 augustus 2020
De Inspectie van het Onderwijs heeft onderzocht hoe het gesteld is met de naleving van de voorschriften voor bestuurskosten in het hoger onderwijs. Met deze brief bied ik u het rapport van dit onderzoek aan1 en geef ik daarop mijn reactie.
Wat bestuurskosten betreft, is gekozen om in 2012 te beginnen met het verplichten van de openbaarmaking in het jaarverslag. Van openbaarmaking bleek destijds nog onvoldoende normerende werking uit te gaan. De hogescholen en de universiteiten hebben vervolgens een gezamenlijke regeling opgesteld en vastgesteld. Het eerste boekjaar waarin deze regelingen van kracht waren, was 2018. De Inspectie heeft zich in haar onderzoek dan ook op de naleving in dat verslagjaar gericht.
De Inspectie heeft zich in haar onderzoek gericht op:
– de naleving van de declaratierichtlijnen voor wat betreft de aard van de bestuurskosten;
– de naleving van de declaratierichtlijnen voor wat betreft de hoogte van de bestuurskosten;
– de naleving van bepalingen voor de openbaarmaking van bestuurskosten, en;
– de duidelijkheid van de richtlijnen.
De Inspectie concludeert dat bepalingen uit de regelingen goed bekend zijn bij de betrokken bestuurders, toezichthouders en de medewerkers die betrokken zijn bij de financiële verwerkingen en dat de regelingen op een correcte manier worden nageleefd. In de weinige gevallen waar geen naleving plaatsvond of het maximale bedrag werd overschreden, was hiervoor een valide verklaring.
De ruimte in de regelingen en de maximumbedragen worden als voldoende toereikend gezien door bestuurders, toezichthouders en andere betrokkenen. Het maximaal te declareren bedrag is in de praktijk geen minimum geworden.
Op onderdelen is niet altijd volledig aan alle verantwoordingsvereisten voldaan, concludeert de Inspectie. De richtlijn van de Vereniging Hogescholen bevat een publicatieverplichting van bonnen en nota’s, die niet door alle hogescholen wordt nageleefd. Overigens heeft een aantal universiteiten dit gedaan zonder dat de richtlijn deze verplichting bevat.
Verder zijn opleidingskosten niet altijd onder de bestuurskosten van de betreffende bestuurder(s) verantwoord. Opleidingskosten voor bestuurders zijn bestuurskosten, maar omdat deze functionarissen met naam en toenaam in het jaarverslag genoemd worden, kiezen sommige instellingen er voor deze kosten niet in het overzicht op te nemen en zo de privacy van de bestuurder te beschermen.
Met betrekking tot de duidelijkheid van de richtlijnen constateert de Inspectie dat de bepalingen in de regelingen over het algemeen helder zijn, maar op enkele onderdelen duidelijker of uitgebreider geformuleerd kunnen worden. Dat geldt volgens de Inspectie vooral voor het onderscheid tussen bestuurskosten en organisatiekosten. Daarnaast kunnen de onderdelen die binnenlandse reiskosten en opleidingskosten behandelen duidelijker beschreven worden, zodat er geen onwenselijke verschillen in de toepassing van deze onderdelen ontstaan. Verder kunnen de regelingen van de hogescholen en de universiteiten nog beter op elkaar aansluiten. De Inspectie geeft aan dat de regelingen al in hoge mate eensluidend zijn, maar nog enkele verschillen bestaan.
Alles afwegende is de eindconclusie van de Inspectie dat de regelingen werken en de zelfregulering binnen het hoger onderwijs effect sorteert.
Vorig jaar heb ik in beantwoording van Kamervragen over de bestuurskosten bij de Universiteit Utrecht aangegeven dat ik nieuwe wet- of regelgeving zou overwegen naar aanleiding van dit rapport (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 3953). Ik ben op basis van dit rapport van mening dat aanvullende wet- of regelgeving niet nodig is. Het stemt mij tevreden dat zelfregulering van de sectoren werkt. De hogescholen en universiteiten hebben op dit onderwerp verantwoordelijkheid gekregen en genomen.
De Inspectie heeft een aantal aanbevelingen geformuleerd om bij te dragen aan verdere verbetering van de regelingen van de hogescholen en universiteiten:
1. Het is voor de uniformiteit en vergelijkbaarheid van bestuurskosten wenselijk als de regelingen eensluidend zijn. Veel tekstpassages stemmen nu al letterlijk overeen, maar de regelingen zijn toch niet op alle punten eensluidend. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet toekennen van een vaste kosten vergoeding voor representatiekosten aan bestuurders.
2. Opleidings- of coachingskosten zouden volgens de Inspectie niet mogen worden geboekt op een post die zich aan het publieke zicht onttrekt en altijd als bestuurskosten moeten worden verantwoord. Dat voorkomt dat bij onderlinge vergelijking tussen instellingen verkeerde indrukken ontstaan. Daarom is uniformering en naleving gewenst. Het is goed als de sectorkoepels hun leden wijzen op de bepalingen hieromtrent, deze verder verduidelijken en er bij hun leden op aandringen hier ook naar te handelen.
3. Het is wenselijk dat er geen verschillen zijn in de manier waarop instellingen hun reiskosten verantwoorden. De Inspectie pleit ervoor om alle binnenlandse reiskosten van bestuurders, waaronder alle leasekosten en alle kosten voor woon-werkverkeer uitsluitend onder de bestuurskosten te verantwoorden. Dit bevordert de transparantie en voorkomt interpretatieverschillen.
4. Opvolging van de aanbevelingen hierboven leidt tot meer transparantie en meer uniformiteit in de verantwoording. Als deze aanbevelingen worden overgenomen kan, naar het oordeel van de Inspectie, de verplichting uit de VH-regeling om alle nota’s en bonnen op de website te publiceren worden vervangen door een verplichting voor zowel hogescholen als universiteiten om een verzamelstaat daarvan te publiceren. Daarmee gaat volgens de Inspectie geen relevante informatie verloren maar wordt ook tegemoetgekomen aan de lastendruk die de instellingen op dit punt ervaren. Samen met het intern toezicht en de verantwoordingstabel in het jaarverslag blijft er inzicht in de omvang van de bestuurskosten.
Omdat ik hecht aan zorgvuldige verantwoording van publieke middelen, neem ik de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie over en vraag ik de raden van toezicht van de hogescholen en universiteiten om mij te informeren over een eventuele actualisering van de regelingen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Inspectie.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎