Antwoord op vragen van de leden Kuiken en Van Nispen over de uitzending van Argos over ritueel misbruik
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2020D32565, datum: 2020-08-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20192020-3883).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2020Z12682:
- Gericht aan: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: M. van Nispen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2020-09-09 15:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-10-06 17:00: Zeden (is omgezet in een schriftelijk overleg) (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-10-07 10:00: Zeden (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3883
Vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitzending van Argos over ritueel misbruik (ingezonden 30 juni 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 27 augustus 2020) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3575.
Vraag 1
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Antwoord 1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vraag 2
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Vraag 3
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Antwoord 3
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Vraag 5
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
Antwoord 5
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Vraag 6
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 6
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Antwoord 7
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.