Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang programma Ruimte voor Regie (Kamerstuk 31293-541)
Primair Onderwijs
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D33699, datum: 2020-09-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D33699).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M. Verouden, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z11255:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-06-25 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-07-02 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-09-04 10:00: Voortgang programma Ruimte voor Regie (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-29 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D33699 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 16 juni 2020 inzake Voortgang programma Ruimte voor Regie (Kamerstuk 31 293, nr. 541).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Verouden
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie | 4 | |
• | Inbreng van de leden van de SP-fractie | 5 | |
• | Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 6 | |
II | Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media | 7 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven met betrekking tot de voortgang programma Ruimte voor Regie en hebben hier nog enkele vragen over.
De leden zijn verheugd te lezen dat 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment Ruimte in Onderwijstijd (ERiO). Ook lezen zij dat er 20 scholen daadwerkelijk mee doen aan het experiment, dat zijn er 4 minder. Wat is de reden dat zij uiteindelijk niet mee doen aan het experiment? Aan welke voorwaarden en eisen hebben zij eventueel niet voldaan? Deze leden ontvangen graag per school een toelichting. Daarnaast vragen de leden welke rol de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: Onderwijsinspectie) speelt? Zijn zij toegerust met de juiste kennis en expertise op deze manier van onderwijs geven? Welke eisen stellen zij aan dit experiment? Wanneer is het experiment geslaagd en wanneer niet? Hoe ziet het beoordelingsformulier er voor deze scholen uit? Is dit hetzelfde als voor scholen die niet aan het experiment mee doen?
Voornoemde leden lezen dat administratieve taken en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen een sterk effect hebben op de ervaren werkdruk. Als advies wordt gegeven om een brede discussie te voeren over de volledige tijd die leraren aan schoolwerk besteden. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en wat gaat de Minister hieraan doen, zo willen deze leden weten.
De gevolgen van de uitbraak van het coronavirus hebben experimenten voor scholen lastiger gemaakt. Ook het project Anders Organiseren heeft het lastig, zo lezen deze leden. Waar lopen de scholen nu tegen aan met betrekking tot dit project? Hoeveel kan er van dit project nu niet doorgaan? Welke onderdelen zijn niet uit te voeren? Wat betekent het coronavirus voor de voortzetting van dit project?
Het animo voor de SIOF-beurzen (Schoolleiders Innovatie en Ontwikkelfonds) was bijzonder groot, zo lezen de leden. Hoe gaat de Minister vervolg geven aan dit animo? Hoe heeft de Minister de keuze gemaakt wie er wel of niet in aanmerking kwam voor de beurs, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brief van de Minister. Deze leden hebben nog enige vragen.
De leden lezen in de brief dat er 24 scholen zich hebben aangemeld voor het Experiment Ruimte in Onderwijstijd. Van deze 24 scholen zijn er zeven van de acht scholen die ook met het vorige experiment ERiO meededen. Kan de Minister aangeven wat de reden is dat de achtste school zich niet opnieuw heeft aangemeld voor het experiment?
Uit het internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm blijkt volgens de Minister geen lineair verband tussen de urennorm en leerresultaten, maar wordt onder andere wel geconcludeerd dat meer onderwijstijd voor achterstandsleerlingen belangrijk is, dat de onderwijstijd effectief wordt ingezet en dat daarnaast de urennorm minder bepalend is voor de werkdruk dan zaken als bureaucratie, oudergesprekken etc. Deze leden vragen de Minister in hoeverre de constatering van het belang van meer onderwijstijd voor achterstandsleerlingen ook zal leiden tot bijvoorbeeld onderzoek of experimenten naar meer differentiatie in onderwijstijd die leerlingen wordt aangeboden of meer flexibiliteit bij de invulling van de onderwijstijd voor leerlingen die minder tijd nodig hebben en zich bijvoorbeeld ook kunnen bezighouden met andere vakken?
Voornoemde leden vragen de Minister of in het vergelijkend internationale onderzoek ook is gekeken naar de ontwikkelmogelijkheden van leraren in landen met een lagere urennorm en de mogelijkheden die zij hebben om bijvoorbeeld eigen lesmateriaal te ontwikkelen of andere zaken die de onderwijskwaliteit ten goede komen, maar ook de professionele ontwikkeling van de leraar. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de inzichten die hieruit naar voren komen?
Een van de aanbevelingen uit het vergelijkend onderzoek is dat de discussie over de urennorm in het bredere perspectief van werkdruk geplaatst moet worden. Deze leden vragen de Minister wat hij met deze aanbevelingen gaat doen en of hij bereid is om verder te verkennen hoe de werkdruk omlaag kan met name op het gebied van administratie, maar ook bijvoorbeeld meer ruimte voor eigen beslissingen die leraren kunnen nemen over afwijkingen van regels voor bepaalde leerlingen en meer vertrouwen in de professionaliteit van de leraren.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang programma Ruimte voor Regie en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
Algemeen
Deze leden zijn het eens met de stellingname van de Minister dat het van belang is dat basisscholen meer regie voelen en nemen in de invulling en organisatie van hun onderwijstijd. De coronacrisis heeft aangetoond dat scholen dit aankunnen. Deze leden vragen de Minister of dit leidt tot wijzigingen in het beleid. Hoe kijkt de Onderwijsinspectie de komende periode naar onderwijstijd? Betekent dit dat leerlingen die tijdelijk niet fysiek naar school kunnen, bijvoorbeeld door ziekte, afstandsonderwijs kunnen blijven volgen, zo vragen deze leden.
Experiment ruimte in onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat het Experiment Ruimte in Onderwijstijd wordt doorgezet. Deze leden vragen de Minister of in dit onderzoek de ervaring van leraren wordt meegenomen, bijvoorbeeld het werkplezier en de werkdruk. Voorts vragen deze lezen of er onderscheid wordt gemaakt in scholen die kiezen voor meer les om achterstanden in te halen en scholen die kiezen voor minder lesuren omdat ze het efficiënter kunnen inrichten.
Internationaal vergelijkend onderzoek
Deze leden vragen de Minister of er een samenhang is tussen het aantal lesuren en het aantal fulltime werkende leraren, aangezien er in Nederland regelmatig te horen is dat leraren parttime werken om op hun vrije dag aan het onderwijs te werken. Deze leden lezen dat onderwijstijd niet een op een te koppelen is aan leerresultaten en vragen of er wel sprake is van een verband tussen onderwijstijd en de kwaliteit van de leraar.
Ook lezen deze leden dat achterstandsleerlingen profijt hebben van meer onderwijstijd. Hoe kijkt de Minister in dit licht naar de wettelijke eisen ten aanzien van vakanties en met name de zes weken zomervakantie voor het basisonderwijs?
Inzichten uit het onderwijsveld als richtsnoer
De aan het woord zijnde leden lezen dat er interdepartementaal wordt nagedacht over een nauwere samenwerking tussen kinderopvang en basisschool. Wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan verwachten? Behoort het overhevelen van kinderopvang van het Ministerie van SZW naar OCW tot een van de uitgewerkte scenario’s, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat de Minister de ervaringen die zijn opgedaan in de coronaperiode met betrekking tot afstandsonderwijs en de invulling van organisatie en onderwijstijd wil onderzoeken. Dit sluit ook aan bij de aangenomen motie van het lid Westerveld c.s.1 waarin wordt opgeroepen om de ervaringen met afstandsonderwijs te benutten voor de aanpak van thuiszitters. Voornoemde leden lezen dat er gewerkt wordt aan de opzet voor een onderzoek. Op welk termijn zal dit onderzoek uitgevoerd worden? Wordt specifiek het probleem van thuiszitters hierin meegenomen? Is de Minister het met deze leden eens dat hierin ook structurele problemen (en oplossingen) in het onderwijs moeten worden meegenomen, die nu nog duidelijker zichtbaar worden door de coronacrisis? Hierbij denkende aan: te volle klassen, slechte ventilatie en klimaat in schoolgebouwen en het lerarentekort.
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
Voornoemde leden lezen dat twintig basisscholen gaan meedoen met het experiment. De aanmeldperiode liep van 1 tot en met 31 mei, midden in de coronacrisis. Hebben alle scholen voldoende kennis en mogelijkheden gehad om zich aan te melden in deze periode, waarin ze misschien wel met andere zaken bezig waren? Wordt het experiment nog aangepast vanwege de coronatijd en bijbehorende aanpassingen in het onderwijs? Worden de scholen in de G5 die ook de ruimte nemen om te experimenteren, zij het met een andere reden namelijk het lerarentekort, ook gemonitord en geëvalueerd? Deze leden zouden zich kunnen voorstellen dat hier ook interessante uitkomsten mogelijk zijn, zeker omdat de context waaronder dit plaatsvindt anders is. Op welke manier wordt zowel bij het Experiment Ruimte in Onderwijstijd én bij de ruimte die wordt gegeven in de G5 in de gaten gehouden dat de kwaliteit van het onderwijs goed genoeg blijft? Hoe wordt de balans gevonden tussen ruimte geven aan experiment en toch ook het behouden van kwaliteit, zo vragen deze leden.
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het PO
De aan het woord zijnde leden hebben met interesse de conclusies van het onderzoek naar de onderwijstijd en urennorm gelezen: Nederlandse leerlingen krijgen in vergelijking met leerlingen in andere landen relatief veel onderwijs, het aantal uur doet er toe, hoewel de effecten ervan beperkt in omvang zijn. De effecten op leerresultaten zijn vooral context- en leerling afhankelijk, achterstandsleerlingen en leerlingen uit economisch minder welgestelde gezinnen hebben meer profijt van meer onderwijstijd. Is hieruit te concluderen dat het weinig effect zal opleveren als de urennorm in zijn algemeen iets naar beneden geschroefd zou worden en er per leerling die het nodig heeft extra bijgeschakeld wordt? Kortom is meer maatwerk het antwoord? Hoe reflecteert de Minister op deze conclusies? Deze leden lezen ook dat geconcludeerd wordt dat het aantal lesuren niet bepalend is voor de werkstress bij leraren. Administratieve taken, communicatie met ouders en zorgen over leerlingen met gedragsproblemen hebben wel een sterk effect op de werkdruk. Wat gaat de Minister doen met deze inzichten en het bijbehorende advies om een bredere discussie te voeren over de volledige tijd die leraren aan schoolwerk besteden, dus niet alleen over de urennorm, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Onderwijstijd: meer of minder?» en de brief van de Minister over de voortgang van het programma Ruimte voor Regie. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Beproeving, maar mogelijk met waardevolle inzichten
Allereerst vinden deze leden het een goede zaak dat er wordt gewerkt aan een opzet van een onderzoek om blijvend te kunnen leren van de opgedane ervaringen met afstandsonderwijs. Is dit onderzoek tevens onderdeel van de uitvoering van de motie Westerveld c.s.2 die de regering verzoekt om ervaringen van het afstandsonderwijs te benutten voor de aanpak van thuiszitters? Zo ja, kan de Minister toezeggen dat we de resultaten van dit betreffende onderzoek voor het debat over de evaluatie van de Wet passend onderwijs zullen ontvangen? Hoe wordt verder invulling gegeven aan deze motie? Indien dit niet het geval is, waarom niet en hoe wordt deze motie dan uitgevoerd?
Experiment Ruimte in Onderwijstijd
In het Experiment Ruimte in Onderwijs (ERiO) krijgen scholen de mogelijkheid om andere professionals dan de bevoegde leerkracht onder voorwaarden voor maximaal honderd uur per jaar les te laten geven. Deze leden vinden dit een zeer onwenselijke ontwikkeling. Waarom staat de Minister een experiment toe waarbij mensen zonder onderwijsbevoegdheid voor de klas mogen gaan staan en dat voor vijf jaar? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie om onbevoegd lesgeven tegen te gaan? Kan de Minister daarnaast toelichten hoe precies onderzocht gaat worden wat een onbevoegde professional voor de klas voor effect heeft op de onderwijskwaliteit? Hoe verhoudt dit experiment zich tot de noodplannen voor het primair onderwijs in de G5? Waarom wordt het voor de klas zetten van een onbevoegde professional bij die maatregelen als noodplan gezien, terwijl het op deze scholen onderdeel van een experiment is? Is de Minister van plan om het inzetten van professionals zonder onderwijsbevoegdheid uiteindelijk mogelijk te maken voor een grotere groep scholen, dan wel voor alle scholen, al dan niet in het kader van het lerarentekort? Wordt de tijd die door mensen die geen docent zijn besteed aan het voor de klas staan dan ook niet meegerekend als onderwijstijd? Deze leden ontvangen graag een toelichting. Tevens vragen deze leden wat aanleidingen kunnen zijn voor de Minister om het experiment vroegtijdig stop te zetten. Is vroegtijdige stopzetting ook mogelijk per individuele school, zo vragen deze leden.
Internationaal vergelijkend onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po
In de tabel op pagina 7 van het onderzoek naar onderwijstijd en urennorm in het po staat in de tabel bij zowel de OESO als EU23 onderwijstijd per thema aangegeven. In Nederland is dit onbekend, vanwege het flexibele curriculum. Leidt het verdelen van de onderwijstijd per thema tot hogere leerresultaten bij leerlingen? In het onderzoek wordt ook aangegeven dat het raadzaam is om nader te onderzoeken hoe het niet-lineair verband tussen onderwijstijd en leerresultaten er in de Nederlandse onderwijspraktijk precies uitziet. Gaat de Minister dit verder onderzoeken? Zo ja, kan de Kamer deze resultaten ontvangen en wanneer kan de Kamer deze resultaten dan verwachten? Zo nee, waarom niet? Tevens wordt gesteld dat leraren in Nederland nog steeds hoge administratieve lasten ervaren. Gaat de Minister ook hier bekijken hoe dit nog verder teruggedrongen kan worden, zoals ook in het onderzoek wordt voorgesteld? Is de Minister dan bereid om verder te kijken dan brochures met tips die in de praktijk niet altijd gebruikt (kunnen) worden? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten ontvangen? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen bij de onderhavige brief.
De organisatie en invulling van de onderwijstijd heeft ook gevolgen voor ouders. Zeker in het primair onderwijs wanneer sprake is van een afstemming onderwijs en opvang. Het is daarom erg belangrijk dat ouders, naast leerlingen en leraren, betrokken worden bij het vormgeven van het experiment en dat in de evaluatie wordt gekeken naar de effecten voor ouders. In hoeverre deelt de Minister deze mening en op welke wijze(n) geeft hij gestalte aan deze betrokkenheid?
Deze leden begrijpen dat onbevoegde professionals in het Experiment Ruimte in Onderwijstijd 100 uur per jaar voor de klas kunnen worden gezet. Dat is veel onderwijstijd, al snel meer dan twee uur per week. De lesbevoegdheid bestaat echter met een reden: leraarschap is een vak. Kennis van professionals uit de praktijk kan wel van grote toegevoegde waarde zijn in het onderwijs. Deze leden vragen of we niet beter het vak aantrekkelijker kunnen maken voor professionals werkzaam buiten het onderwijs. Er moet genoeg geld zijn om zij-instromers scholing te bieden en er moet meer worden geïnvesteerd in leraren: hoge salarissen, lagere werkdruk en ondersteuning in de klas (het moge inmiddels duidelijk zijn). Aangezien deze investeringen ontbreken en het lerarentekort groeit, is de angst dat onbevoegde professionals een deel van de leraren gaat vervangen reëel. Wat zijn de consequenties van het gerommel met de onderwijstijd, nu er nog altijd geen plan ligt voor de lange termijn ligt om het lerarentekort structureel aan te pakken? Hoe denkt de Minister over de overweging dat men hen geen leraar moet laten vervangen, maar het aantrekkelijker moet maken om leraar te worden?
Er is behoefte aan meer ruimte en beslissingsvrijheid om op individueel niveau af te mogen wijken, bijvoorbeeld bij talentvolle leerlingen op cultureel of sportgebied, of leerlingen die een bijzondere leerervaring kunnen opdoen. In hoeverre kan deze ruimte en beslissingsvrijheid ook werken als een excuus om bij leerlingen die om andere redenen, waaronder ziekte of handicap, minder onderwijs op school kunnen volgen, af te wijken van de onderwijstijd, zo vragen deze leden.
Leerlingen met een onderwijsachterstand en leerlingen uit minder welgestelde gezinnen hebben meer baat bij de onderwijstijd dan andere leerlingen, zo blijkt uit het onderzoek dat is uitgevoerd door het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Voornoemde leden vragen op welke wijze de Minister dit gegeven wil benutten zonder dat de geboden ruimte leidt tot verdere segregatie in het onderwijs?
Uit het onderzoek van het CAOP blijkt bovendien dat communicatie met ouders effect heeft op de werkdruk die leraren ervaren. Goed contact met ouders is essentieel voor de samenwerking tussen school, leraar en ouder. Dit contact verloopt niet altijd goed. Om de werkdruk weg te nemen zou communicatie met ouders meer aandacht verdienen in de opleiding van de (toekomstige) leraar. Kan de Minister, samen met zijn collega verantwoordelijk voor de pabo, een plan uitwerken om leraren beter voor te bereiden op het contact met ouders, zo vragen deze leden.