Uitstel beantwoording vragen van de leden Groothuizen en De Groot over het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
Mededeling (uitstel antwoord)
Nummer: 2020D36151, datum: 2020-09-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-0016).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z15101:
- Gericht aan: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Gericht aan: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Indiener: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: T.C. de Groot, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
16
Vragen van de leden Groothuizen en De Groot (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn (ingezonden 27 augustus 2020).
Mededeling van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 18 september 2020).
Vraag 1
Kunt u middels beantwoording van deze vragen nadere toelichting verschaffen op uw antwoorden van 9 maart 2020, aangaande het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR)?1
Vraag 2
Bent u bekend met het recente, internationale onderzoek «The small home ranges and large ecological impacts of pet cats», waaruit blijkt dat het effect van huiskatten op hun wilde prooidieren vier tot tien maal groter is dan het effect van vergelijkbare wilde roofdieren?2
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat het laten loslopen van huiskatten of verwilderde katten in Nederland resulteert in het doden van inheemse vogels – bijvoorbeeld in duingebieden bij grote steden waar grond-broedende vogels slachtoffers worden van huiskatten – en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen)?
Vraag 4
Vindt u het wenselijk dat het loslopen van huiskatten resulteert in het doden van inheemse vogels en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Deelt u de mening dat het irrelevant is voor een eventuele schending van de verboden in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR dat de achteruitgang in de populatiegrootte van bepaalde betrokken inheemse soorten niet alleen is toe te schrijven aan huiskatten, maar dat hierbij ook andere dieren zoals roofvogels betrokken zijn, en dat het eveneens irrelevant is of er überhaupt sprake is van een (meetbare) weerslag op de populatie, aangezien de betreffende verboden betrekking hebben op individuele dieren ongeacht de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Kunt u aangeven of u de conclusies deelt van het rechtswetenschappelijk onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» waarin op basis van een analyse van jurisprudentie en de best beschikbare wetenschappelijke informatie over de effecten van huiskatten op wilde dieren, geconcludeerd wordt dat het laten loslopen van huiskatten in het leefgebied van soorten van Bijlage IV van de HR (zoals vleermuizen) en in het leefgebied van inheemse vogels (d.w.z. overal in Nederland) binnen de reikwijdte valt van, respectievelijk, de in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR genoemde verboden? Zo nee, op welke (feitelijke en/of juridische) gronden komt u dan tot een andere conclusie en welke conclusie is dat precies?3
Vraag 7
Kunt u in dit verband, voortbouwend op uw antwoord van 9 maart 2020 op onze aanvankelijke vraag 6, in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre bij het laten loslopen van huiskatten sprake kan zijn van «voorwaardelijk opzet»?4
Vraag 8
In hoeverre deelt u de conclusie naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van Justitie dat de betreffende verboden ook situaties bestrijken waarin «degene die de handeling heeft verricht... de mogelijkheid van... vangst of dood heeft aanvaard», waarvan onder meer sprake is in situaties waarin de autoriteiten in een lidstaat bepaalde handelingen toestonden terwijl zij «wisten dat zij mogelijkerwijs [beschermde dieren] in gevaar zouden brengen», waarbij het om zulke gevallen gaat, in de woorden van het ook door u aangehaalde richtsnoer van de Europese Commissie, om «unwanted but accepted side-effects», die stuk voor stuk inbreuk maken op de bedoelde verbodsbepalingen, gelet op dat er volgens het genoemde onderzoek bij het laten loslopen van huiskatten typisch sprake is van dergelijk voorwaardelijke opzet, waardoor het grootschaligede facto toelaten ervan een inbreuk maakt op de verplichtingen van Nederland onder artikel 5 VR en artikel 12 (1) HR?5 6 7
Vraag 9
Indien u de conclusies van het onderzoek deelt, welke maatregelen bent u dan voornemens te verbinden aan deze conclusies, teneinde te voldoen aan de meermaals door het Hof van Justitie benadrukte verplichting om «concrete en specifieke beschermingsmaatregelen te treffen teneinde de daadwerkelijke naleving van bovengenoemde verbodsbepalingen te verzekeren»?8
Vraag 10
Herinnert u zich uw antwoorden van 2 juli jl. op Kamervragen van het lid De Groot over sterfte onder Pimpelmezen?9
Vraag 11
Kunt u uw antwoord op vraag 7 waarin u stelt dat «[h]et voorkomen van sterfte vooral gevonden [moet] worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten, maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties kool- en pimpelmezen» nader toelichten? Over welke soorten heeft u wel zorgen, welke relatie ziet u daar met predatie door huiskatten en wat gaat u daaraan doen?
Mededeling
Op 27 augustus jongstleden hebben de leden Groothuizen en De Groot (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid vragen gesteld over katten en het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn. Vanwege de benodigde afstemming met betrokken partijen en personen betreffende de beantwoording kunnen deze vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord worden.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1981↩︎
Animal Conservation, 11 maart 2020, «The Small Home Ranges and Large Ecological Impacts of Domestic Cats» (https://zslpublications.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.1111/acv.12563)↩︎
Journal of Environmental Law, 27 november 2019, «Domestic Cats (Felis catus) and European Nature Conservation Law – Applying the EU Birds and Habitats Directives to a Significant but Neglected Threat to Wildlife» (https://academic.oup.com/jel/advance-article/doi/10.1093/jel/eqz035/5640440)↩︎
Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1981↩︎
HvJEU C-221/04, 18 mei 2006, par. 71↩︎
HvJEU C-221/04, par. 73. In zijn rechtspraak heeft het Hof reeds vastgesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet in onder meer de volgende concrete situaties: het plaatsen van strikken voor (niet strikt beschermde) vossen in gebieden waarvan bekend is dat er ook (strikt beschermde) otters voorkomen (HvJEU C-221/04); kamperen in de nabijheid van een legstrand van strikt beschermde zeeschildpadden met mogelijke verstoring tot gevolg (HvJEU C-504/14, 10 november 2016); het aanleggen van een pijpleiding in zee met mogelijke verstoring van strikt beschermde walvisachtigen tot gevolg (HvJEU C-183/05, 11 januari 2007); motorcrossen in het leefgebied van strikt beschermde slangen met het mogelijke doden en/of verstoren van zulke dieren tot gevolg (HvJEU C-340/10, 15 maart 2012); en het uitvoeren van landbouwwerkzaamheden met het mogelijke doden, verstoren of vernielen van nesten of eieren van vogels tot gevolg (HvJEU 412/85, 17 september 1987).↩︎
European Commission, Guidance document on the strict protection of animal species of Community interest under the Habitats Directive 92/43/EEC, 2007, par. 33↩︎
HvJEU C-441/17, 17 april 2018, par. 252↩︎
Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3408↩︎