Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek bestedingsaandeelkortingen in de advertentiemarkt (Kamerstuk 32827-198)
Toekomst mediabeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D36627, datum: 2020-09-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D36627).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z13858:
- Indiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-09-03 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-09-03 14:45: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-22 14:00: Onderzoek bestedingsaandeelkortingen in de advertentiemarkt (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-11-19 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-11-30 11:00: OCW-begroting, onderdeel Media (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-12-09 14:30: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D36627 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 juli 2020 inzake het onderzoek bestedingsaandeelkortingen in de advertentiemarkt (Kamerstuk 32 827, nr. 198).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Inhoud | |
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties |
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie | |
– Inbreng van de leden van de D66-fractie | |
II | Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
I. Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over bestedingsaandeel-kortingen in de advertentiemarkt. Deze leden hebben de volgende vragen bij het schriftelijk overleg.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het klopt dat hij heeft toegezegd een onderzoek uit te laten voeren, in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, naar bonussen en kortingen die media-adviesbureaus (achteraf) ontvangen van media-exploitanten op basis van gerealiseerde omzetvolumes in de advertentiemarkt. Zo ja, waar kunnen deze leden dit onderzoek vinden? Waarom is dit niet toegevoegd aan de Kamerbrief? Is de Minister bereid het onderzoek alsnog naar de Kamer te sturen? Is het waar dat het aangegeven onderzoek van de ACM1 gestart is in november 2016 en de toezegging van de Minister dateert van november 2018? Wat is de reden voor de Minister om de Kamer pas laat te informeren over het ACM besluit van 2 december 2019, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister heeft geconstateerd dat bestedingsaandeel-kortingen moeten worden beoordeeld op basis van hun mogelijke effect op marktwerking. Op basis van welke informatie trekt de Minister deze conclusie en hoe kwam hij tot deze conclusie? Kan de Minister aangeven wat de ongewenste effecten zijn van bestedingsaandeel-kortingen op de marktwerking? Kan de Minister verder aangeven hoeveel mediabureaus op dit moment zowel geld ontvangen van adverteerders als van de partijen die de advertenties plaatsen? In hoeverre vindt de Minister deze gang van zaken wenselijk? De ACM geeft in haar besluit aan dat de toezegging van OMS2 een looptijd heeft van twee jaar, omdat dan de vergunningen voor FM-radio aflopen. Dit kan leiden tot wijzigingen in de krachtverhoudingen tussen radiostations. Impliceert de ACM daarmee dat bestedingsaandeel-kortingen toegestaan zijn, tenzij toegepast door een dominante partij? Wat is de reden dat het kabinet er niet voor kiest de toepassing van bestedingsaandeel-kortingen te verbieden, zoals in landen als Griekenland, Frankrijk en Canada het geval is, waar eveneens algemeen toezicht wordt gehouden op mededinging? Is het waar dat het ACM onderzoek en uitkomst specifiek en uitsluitend van toepassing is op de radiosector? Is de Minister het met deze leden eens dat bestedingsaandeel-kortingen ook in andere delen van de mediasector onwenselijk is, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister in de Kamerbrief aan geeft dat door ACM geconstateerde risico’s OMS heeft toegezegd om met ingang van 1 januari 2020 geen bestedingsaandeel-kortingen meer aan te bieden. Kan de Minister aangeven of dit moet worden gezien als regel dat via zelfregulering bestedingskortingen niet zijn toegestaan? Kan de Minister bevestigen wie hierop handhaaft en of dit inderdaad niet meer gebeurt? Vindt de Minister het niet voor betrokkenen een te grote stap dat tegen de praktijk alleen kan worden opgetreden na het indienen van een melding bij de ACM? Bewandelt de Minister niet de weg van de minste weerstand door er vanuit te gaan dat marktpartijen zelf hun verantwoordelijkheid oppakken door (onderbouwde) signalen van eventuele problemen bij de Minister en de ACM onder de aandacht te brengen? Kan de Minister aangeven hoeveel meldingen de ACM tot op heden heeft ontvangen die betrekking hebben op eventuele misbruik van een economische machtspositie? Wat is de reden dat de ACM informatie als «vertrouwelijk» heeft gekwalificeerd in haar besluit (onderdeel 5.1, 23)? Kunt u bevestigen dat de ACM op 30 juni 2020 in het bezit was van alle door OMS gesloten overeenkomsten voor de verkoop van radioadvertentieruimte, inclusief een compliance certificaat van het bestuur van OMS dat deze overeenkomsten geen bestedingsaandeel-kortingen bevatten? Is het waar dat OMS (d.d. 20 september 2020) op haar website de zin publiceert: «Je ontvangt op basis van de hoogte van het te besteden volume, een basisprijs (K/GRP & CPM) of een korting (vaste prijs per spot).» Is deze informatie conform de uitspraak, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aan geeft dat als op basis van signalen uit de markt zou blijken dat aanvullende wet- en regelgeving of andere maatregelen nodig zijn dat hij zal bezien welke vervolgstappen daarvoor gezet kunnen worden. Hecht de Minister evenzo zwaar aan een politiek signaal, aangegeven door de Kamer, door het aannemen van een motie? Kan de Minister schetsen welke vervolgstappen tot de mogelijkheden behoren? Welke vervolgstappen liggen hierbij, volgens de Minister, het meest voor de hand als uit signalen blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media naar de zogenaamde sur commission, oftewel bonussen en kortingen die media-adviesbureaus (achteraf) ontvangen van media-exploitanten op basis van gerealiseerde omzetvolumes in de advertentiemarkt. De leden waren in de veronderstelling dat de Minister een marktbreed onderzoek naar dit fenomeen zou doen, maar constateren dat enkel de praktijk van bestedingsaandeelkortingen bij één partij, te weten OMS, is onderzocht. Waarom heeft de Minister dit onderzoek niet breder uitgezet? Kan de Minister de resultaten van het onderzoek naar OMS aan de Kamer doen toekomen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister ervan uitgaat dat marktpartijen zelf hun verantwoordelijkheid oppakken door problemen bij hem of de ACM te melden. De aan het woord zijnde leden kunnen niet ontkennen dat dit op hen overkomt als een afwachtende houding. Wat is de reden dat de Minister zelf geen regulerende voorstellen doet om deze – zoals in de OMS-casus blijkende – ongewenste effecten te voorkomen maar het enkel aan de markt laat? Is er geen enkele andere partij dan OMS die deze praktijken bezigt, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister bekend is met het gegeven dat in landen als Canada, Griekenland en Frankrijk wél regulerende maatregelen bestaan om de praktijk van bestedingsaandeelkortingen aan te pakken. Kan hij toelichten wat de effecten zijn van het beleid in deze landen, zo vragen de leden.
Eerder vroegen de leden van de D66-fractie naar financiële gevolgen van het afschaffen van het stelsel van sur commission. De Minister antwoordde destijds dat dit pas na afloop van het kalenderjaar vastgesteld zou kunnen worden. De leden zijn benieuwd wat de Minister daar nu over kan zeggen. Is de Minister bereid om, zoals hij destijds stelde, alsnog onderzoek naar de motieven van adverteerders te doen om de financiële effecten van afschaffing van sur commission in kaart te brengen, zo vragen de leden.
Tot slot constateren de leden van de D66-fractie dat de Minister momenteel geen reden ziet voor verder onderzoek of aanvullende wet- en regelgeving of andere noodzakelijke maatregelen. Op welke wijze is hij van plan de voortdurende praktijk te monitoren? Op welk moment vindt een nieuw weegmoment plaats om, in overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, wél over te gaan tot aanvullende wet- en regelgeving of andere noodzakelijke maatregelen? Kan de Minister aangeven welke aanvullende wet- en regelgeving of andere noodzakelijke maatregelen op dat moment tot de mogelijkheden behoren, zo vragen de leden.