Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Informele Energieraad 5 en 6 oktober 2020
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D37462, datum: 2020-09-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D37462).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M. Witzke, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z16895:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-09-25 12:00: Energieraad (informeel) 5 en 6 oktober 2020 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-09-29 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-10-06 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-04-14 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D37462 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda voor de Informele Energieraad 5 en 6 oktober 2020, het verslag van de Energieraad van 15 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 822), de BNC-fiche: Mededeling over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem en de BNC-fiche: Mededeling over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa.
De voorzitter van de commissie,
Renkema
Adjunct-griffier van de commissie,
Witzke
Inhoudsopgave
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Minister | 7 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de impact assessment verhoging 2030 EU-Klimaatdoelstellingen ook op de kortst mogelijke termijn gedeeld kan worden met de Kamer. Hoe bepaalt het kabinet welk van de te presenteren scenario’s voor Nederland het voorkeursscenario is? Is voor het kabinet ook in deze besprekingen het belangrijkste uitgangspunt dat Nederlandse bedrijven geholpen zijn met een gelijk speelveld en gelijke concurrentiepositie ten opzichte van bedrijven in andere lidstaten?
De leden van de VVD-fractie vragen welke lidstaten nog niet de ambitie hebben om 55% CO2 te reduceren in 2030 en wat het kabinet doet om andere landen aan te sporen zich aan de klimaatdoelstellingen te houden. Klopt het dat met name Polen een aangescherpt doel nog niet heeft onderschreven, maar de eventuele bereidheid ook onderdeel uitmaakt van de wens om kernenergie ten volle te kunnen inzetten binnen bijvoorbeeld de criteria van het JUST transitiefonds? Zo, ja ondersteunt het kabinet deze beweging, zoals eerder ook al is toegezegd aan de Kamer?
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de BNC-fiche over de Mededeling over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem wat het kabinet gaat doen om de genoemde aandachtspunten (p.3) aan te pakken. Deze leden vragen voorts op welke wijze het kabinet poogt om een Europese CO2-beprijzing te realiseren. Deze leden vragen hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat de kosten gedekt worden binnen de financiële kaders van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 en het MFK (2021–2027). Deze leden vragen het kabinet de Kamer te informeren als er budgettaire gevolgen zullen zijn voor Nederland.
De leden van de VVD-fractie vragen met betrekking tot het geagendeerde onderwerp waterstof en de BNC-fiche Waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa in hoeverre de Europese waterstof strategie in lijn is met de Nederlandse strategie. Deze leden vragen voorts wat er naar verwachting aangepast zal worden in het milieu en energiesteunkader (MESK) van de Europese Commissie. In hoeverre heeft deze ontwikkeling een positief resultaat voor de Nederlandse ambities? Op welke wijze zet het kabinet in op erkenning van de Nederlandse waterstofambities, na de recente uitspraak van de Europese Commissie dat Nederlandse waterstofprojecten (nog) niet in aanmerking komen voor subsidiëring?
Op welke wijze zet het kabinet zich in voor een zo groot mogelijke ontwikkeling van waterstof, waarbij geen enkele soort waterstof (groen, blauw, paars, zilverblauw) wordt uitgesloten? Dit mede in het licht van de studie van DRIFT (Erasmus Universiteit Rotterdam)1 waarin werd aangegeven dat het Nederlandse productiepotentieel lang niet toereikend is voor de toekomstige vraag naar waterstof?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Energieraad 5 en 6 oktober 2020 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese effectbeoordeling over de ophoging van de EU-klimaatdoelstelling enkel ingaat op de situatie in de Europese Unie als geheel. Deze leden merken tevens op dat de Minister in het verslag van het schriftelijk overleg over de informele bijeenkomst van milieu en klimaatministers schrijft dat een hoger Europees doel zal leiden tot een wijziging van het nationale doel en dat de nationale Klimaatwet hiermee in overeenstemming moet worden gebracht. Deze leden vragen de Minister om bij het in kaart brengen van aanvullende maatregelen en de aanvullende nationale opgave ook inzichtelijk te maken welke effecten deze aanvullende maatregelen en de verhoogde doelstelling als geheel zullen hebben voor onze inwoners en voor het Nederlandse bedrijfsleven.
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland het met de Europese Commissie eens is dat voor de implementatie van het nieuwe 2030-doel het Emissions Trading System (ETS) verder aangescherpt dient te worden en dat specifieke voorstellen medio 2021 worden verwacht. Deze leden hebben, net als het kabinet, de voorkeur voor Europese afspraken. Klimaatbeleid is immers bij uitstek een terrein voor een Europese aanpak. Deze leden kijken met interesse uit naar voorstellen voor aanscherping van het ETS. Deze leden vragen de Minister wat zijn verwachtingen zijn met betrekking tot het tijdspad waarin daadwerkelijke aanscherping van het ETS verwacht mag worden en wat de mogelijke gevolgen van een aangescherpte ETS zullen zijn voor de Nederlandse CO2-heffing.
De leden van de CDA-fractie lezen in de BNC-fFiche Mededeling over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa dat het kabinet het van belang vindt dat de taxonomie bij waterstofprojecten ruimte laat voor transitionele activiteiten, zoals blauwe waterstof in de transitie van grijs naar groen. Deze leden hebben echter ook vernomen dat gesprekken over goedkeuring van de Europese Commissie omtrent staatssteun hebben geleid tot een wijziging in de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE)-categorie waterstof door elektrolyse, waardoor het aantal draaiuren bij deze categorie de eerste jaren zal worden beperkt. Deze leden vragen de Minister op deze situatie te reflecteren, duidelijk te maken wat hiervan de impact zal zijn op het opschalen van de productie van waterstof in Nederland, en hoe hij ervoor zal zorgen dat productie van waterstof toch zoveel mogelijk wordt gestimuleerd.
De leden van de CDA-fractie lezen tevens dat de Europese Commissie een nog onbekend bedrag uit bestaande fondsen wil inzetten voor de ontwikkeling van waterstof. Kan de Minister verhelderen wanneer hierover duidelijkheid wordt verwacht? Wat is de inschatting van de Minister met betrekking tot de hoogte van het bedrag dat uit bestaande Europese fondsen zal worden ingezet voor de ontwikkeling van waterstof? Kan de Minister tevens aangeven wat Nederland concreet in de informele Energieraad zal gaan voorstellen aan acties om te zorgen dat waterstof grootschalig inzetbaar wordt en op welke wijze het Just Transition Fund daarvoor zou kunnen worden ingezet?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie overweegt om het IPCEI-instrument (Important Projects of Common European Interest) te benutten om waterstofprojecten te ondersteunen en dat het kabinet onder marktpartijen verkent of Nederlandse deelname aan een mogelijke IPCEI waterstof nuttig en kansrijk is. Kan de Minister duidelijk maken wat de belangrijkste aandachtspunten zijn bij deze verkenning? Waarvan is het afhankelijk of een IPCEI waterstof nuttig en kansrijk is voor Nederlandse marktpartijen? Wat zijn voor deze marktpartijen de belangrijkste elementen die onderdeel moeten vormen van een IPCEI-instrument voor waterstof?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet overweegt deel te nemen aan de European Clean Hydrogen Alliance. Deze leden vragen de Minister wat de belangrijkste overwegingen zijn om wel of niet deel te nemen aan deze alliantie. Wat zouden de belangrijkste voor- en nadelen zijn van deelname? Deze leden merken op dat de Kamer zich meerdere malen in moties heeft uitgesproken voor versnelling van de ontwikkeling van waterstof en een toonaangevende rol van Nederland in Europa in de waterstoftransitie, waarbij Nederland zich positioneert als waterstofpoort naar Europa (Kamerstukken 35 300-XIII, nr. 38, 32 813, nr. 454 en 35 377, nr. 15). Deze leden vragen de Minister te omschrijven hoe hij eraan werkt om dit doel, om een toonaangevende rol te spelen in Europa, te verwezenlijken en welke rol deelname aan de European Clean Hydrogen Alliance daarbij zou kunnen spelen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de BNC-fiche Mededeling over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem dat het kabinet in 2020 onderzoekt of en hoe er tot een effectief afwegingskader grote projecten voor de energietransitie kan worden gekomen. Deze leden vragen de Minister te beschrijven wat het doel en inhoud van dit afwegingskader grote projecten zou moeten zijn. Wat zijn de belangrijkste overwegingen om tot dit afwegingskader te komen en voor welke knelpunten in de energietransitie kan het een oplossing bieden? Welke partijen zullen worden betrokken bij het opstellen van dit afwegingskader?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet in de herziening van de TEN-E (Trans-Europese energienetwerk) verordening graag zou zien dat ook transport van CO2 en waterstof per schip, boot en vrachtauto mogelijk wordt gemaakt. Deze leden onderschrijven het belang hiervan en vragen de Minister om te schetsen wat het standpunt is van andere lidstaten op dit punt en hoe groot hij de kans acht dat de herziene TEN-E vergunning dit daadwerkelijk mogelijk zal maken. Hoe gaat de Minister zich ervoor inzetten dat transport van CO2 en waterstof per schip, boot en vrachtauto zo snel mogelijk wordt gemaakt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie spreken hun waardering uit voor de inzet van het kabinet tot het vormen van een kopgroep om het CO2-reductiedoel in 2030 op te hogen naar 55%. De urgentie van een ambitieus klimaatdoel wordt steeds beter zichtbaar, gezien de weerrecords waar we ook in Nederland mee worden geconfronteerd. Deze leden vragen de Minister welke lidstaten tijdens deze Energieraad nog (bilateraal) benaderd worden om de kopgroep te versterken. Tevens vragen deze leden aan de Minister wat het recente besluit om het CO2-reductiedoel op te hogen naar 60% zal betekenen voor de onderhandelingen in de Energieraad en de Europese Raad?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de ambities en inzet van de Minister bij de tafelronde over waterstof. De leden vragen de Minister om verder uiteen te zetten wat de inbreng van de Minister zal zijn tijdens deze tafelronde en welke concrete wensen de Minister op tafel zal leggen voor de Europese waterstofstrategie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie wachten met spanning de uiteindelijke besluitvorming rondom de klimaatdoelstelling af. Deze leden hebben hier in het kader van de Milieuraad al vragen over gesteld. Uit het antwoord van de Minister blijkt dat in het voorstel van de Europese Commissie van ten minste 55% CO2-reductie voor 2030, ook de LULUCF (land use, land-use change and forestry)-emissies zijn meegenomen, terwijl dat bij het 40%-doel niet het geval was. De Europese Commissie geeft in haar mededeling aan dat het voorgestelde doel van ten minste 55% daardoor niet volledig vergelijkbaar is met het vorige doel. Is de Minister het eens dat hiermee onduidelijkheid wordt gecreëerd? Deelt de Minister de mening dat dit onwenselijk is? Kan van LULUCF geen apart doel worden gemaakt, zoals eerder ook het geval was? Wil de Minister zich hiervoor inzetten?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat groene waterstof binnen de Europese Unie wordt ontwikkeld, en stellen vast dat andere EU-landen, zoals Duitsland en Frankrijk, hier concrete budgetten aan hebben gekoppeld, in tegenstelling tot Nederland waar het nog onduidelijk is of er vanuit het Groeifonds groene waterstofprojecten worden gefinancierd. Recent werd ook duidelijk dat Nederland EU-subsidies voor groene waterstof misloopt omdat de Nederlandse energiemix nog te grijs is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de Nederlandse inspanningen om groene waterstof te ontwikkelen niet achterblijven bij de andere EU-landen en aan te sluiten bij de landen om ons heen? Is de Minister het met deze leden eens dat deze boot niet moet worden gemist? Wat zal het kabinet concreet in de informele Energieraad gaan voorstellen aan acties om te zorgen voor een kickstart van de ontwikkeling van groene waterstof?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de te verwachten agendapunten van de Energieraad en zijn van mening dat duidelijk is dat Nederland niet alleen de klimaatcrisis kan stoppen.
De leden van de SP-fractie zien daarom graag dat de steun van de lidstaten groeit en een groter aantal landen mee wil doen in de kopgroep. Deze leden vinden het ook goed dat het de ambitie van de Europese Commissie is om het Europese broeikasgasreductiedoel op te hogen naar ten minste 55%. Deze leden constateren dat Europese samenwerking en afstemming essentieel is, maar wat dat niet is, is verder gaan op de heilloze weg van verdere marktwerking van een publiek goed. En die markt, dat is precies waar een Europees geïntegreerd energiesysteem op gestoeld is volgens deze leden. Deze leden zijn van mening dat de energievoorziening een publieke taak is die niet uit handen kan en mag worden gegeven aan de Europese energiemarkt waar fossiele bedrijven de dienst uitmaken. Deze leden zien nu dat huishoudens en het midden- en kleinbedrijf (mkb) onevenredig hard getroffen worden doordat een groot deel van de rekening vooral daar wordt neergelegd, terwijl de energiereuzen er met de winsten vandoor gaan en de grootste uitstoters van broeikasgassen nog steeds worden gesubsidieerd. De ongelijkheid die dit oneerlijke systeem veroorzaakt, zorgt er voor dat draagvlak bij de bevolking onder druk staat, draagvlak dat nodig is om het gehele klimaatprobleem aan te kunnen pakken, zo constateren deze leden.
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet een kosteneffectieve aanpak van de transitie centraal stelt en vragen welke maatregelen volgens het kabinet kosteneffectief zijn. Maakt een kosteneffectieve aanpak het wel rechtvaardig? Kan de Minister daar op ingaan? Ook vragen deze leden of de Minister aan wil dringen bij de Europese Commissie om juist de industrie met de hoogste CO2-uitstoot te dwingen die te reduceren. Het zou het kabinet sieren hier een goed voorbeeld te zijn, want goed voorbeeld doet goed volgen, zo menen deze leden. Is de Minister bereid in Nederland de bedrijven met de hoogste uitstoot te dwingen tot reductie? Zo ja, hoe wil de Minister dat dan aanpakken?
De leden van de SP-fractie zien in waterstof ook een mogelijk toekomstige energiedrager. Wel geven deze leden aan dat het alleen om groene waterstof zou moeten gaan. De Minister geeft aan vanwege de kosten ook gebruik te willen maken van blauwe waterstof. Deze leden vinden dat subsidies aan de fossiele industrie beter ingezet kunnen worden voor duurzame energie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdD-fractie constateren dat er in Europa stappen gezet worden in de richting van een bescheiden ophoging van het broeikasgasreductiedoel voor 2030. Europees lijkt het doel van 40% naar 55% te gaan. Ook de optie van 60% ligt op tafel.
Erkent de Minister dat met deze scenario’s het tempo van broeikasgasreductie nog steeds te laag ligt om een verdere opwarming van de aarde zo veel mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Is de Minister het met deze leden eens dat er juist zou moeten worden ingezet op een maximale inspanning, namelijk het zo snel mogelijk, zo veel mogelijk reduceren van de uitstoot? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister onderbouwen waarom hij van mening is dat een reductiedoel van 55% in 2030 in lijn is met het Parijsakkoord, waarin een maximale inspanning van Nederland gevraagd wordt?
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat, klein als de Europese stappen zijn, ze wel verder gaan dan de huidige Nederlandse doelstellingen. In de Nederlandse Klimaatwet is slechts een niet bindend «streven» naar 49% in 2030 opgenomen. Welke stappen gaat de Minister zetten om de Nederlandse doelstellingen in lijn te brengen met het Parijsakkoord? Welke stappen gaat de Minister zetten om de Nederlandse doelstellingen op zijn minst zo snel mogelijk in lijn te brengen met de opgehoogde Europese doelstellingen? In welke mate zal er sprake zijn van juridische afdwingbaarheid van de opgehoogde Nederlandse doelstelling? Deze leden zijn van mening dat het ontbreken van juridische afdwingbaarheid van de toch al ontoereikende reductiedoelen slechts een van de redenen is waarom de Nederlandse Klimaatwet zwaar tekort schiet. Deze leden hebben bij de behandeling van de Klimaatwet 17 amendementen ingediend om deze te repareren2. Al deze amendementen werden verworpen. Binnenkort zullen deze leden daarom een wijzigingswetsvoorstel indienen: de «Klimaatwet 1.5».
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gevolgen van de verhoging van de EU-doelstelling voor CO2-reductie naar 55%. Deze leden hebben in dit verband enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Europese Commissie voornemens is de 55%-doelstelling in een Europese klimaatwet op te nemen. Is de Minister bereid een Europese klimaatwet tenminste pas te steunen als de gedelegeerde bevoegdheid voor de Europese Commissie om tussentijdse doelen vast te stellen uit de wet gehaald wordt?
De leden van de SGP-fractie horen graag of het kabinet onderzoek laat doen naar de consequenties van de mogelijk bijgestelde EU-doelstelling voor Nederlandse sectoren en de Nederlandse energievoorziening en of de Minister bereid is de steun voor de Europese klimaatwet en de besluitvorming over het al dan niet aanpassen van de Nederlandse klimaatwet tenminste van de uitkomst van dit onderzoek af te laten hangen. Deze leden willen erop wijzen dat het Europese mpactassessment bijvoorbeeld nauwelijks ingaat op de fysieke, procedurele en maatschappelijke haalbaarheid van de opgave om richting 2030 extra duurzame energieproductie in het energiesysteem in te passen en op de gevolgen voor de betrouwbaarheid van het energiesysteem.
De leden van de SGP-fractie maken uit de Europese Impactassessment op dat veel verwacht wordt van de gebouwde omgeving: ruim 60% reductie ten opzichte van 2015. Doorvertaald naar de Nederlandse situatie zou dat een verdubbeling van de reductieopgave van 3,4 megaton in het huidige Klimaatakkoord zijn. Dat is gelet op de complexiteit van de verduurzaming van de gebouwde omgeving niet realistisch, zo menen deze leden. De Europese Commissie heeft daarbij ook aangegeven dat zij met aanvullend beleid voor de gebouwde omgeving wil komen. Deze leden vragen of de Minister bereid is zich ervoor in te zetten dat ambitie en invulling met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving overgelaten wordt aan de individuele lidstaten. Deze leden wijzen in dit verband ook op het subsidiariteitsprincipe. In de ogen van deze leden is Europese samenwerking wat betreft gebouwde omgeving veel minder relevant dan bij bijvoorbeeld industrie en energiesector die te maken hebben met Europese marktwerking en fysieke interconnecties.