[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toegankelijk hoger onderwijs: selectie en beleidsreactie Monitor beleidsmaatregelen 2019-2020

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2020D39550, datum: 2020-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-883).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -883 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2020Z18305:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 883 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2020

Met deze brief informeer ik u over de maatregelen die ik neem om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen en waar nodig te verbeteren. Deze brief bevat zowel maatregelen op het gebied van selectie in het hoger onderwijs als mijn reactie op de resultaten van de Monitor beleidsmaatregelen 2019–2020. Daarnaast ga ik in op het onderzoek naar de dalende instroom van mbo’ers in het hbo1.

Een van mijn belangrijkste ambities, zoals ook te lezen in de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek, is dat het Nederlandse hoger onderwijs toegankelijk is voor iedereen die kan en wil studeren. Gelukkig zien we dat het met de toegankelijkheid van het hoger onderwijs over het algemeen goed gaat. De Monitor beleidsmaatregelen laat zien dat er ook in 2019–2020 weer meer studenten zijn ingestroomd in het hoger onderwijs, en dat veel studenten de opleiding volgen die zij willen volgen2. Tegelijkertijd zien we ook dat sommige groepen studenten in het hoger onderwijs of op weg er naartoe meer belemmeringen tegenkomen dan andere studenten, zoals eerstegeneratiestudenten (studenten wiens ouders geen hoger onderwijs opleiding hebben afgerond), studenten met een niet-westerse migratieachtergrond, studenten met een mbo-vooropleiding en studenten met een functiebeperking. Zij stromen soms nog minder vaak door naar het hoger onderwijs, lopen vaker studievertraging op of vallen vaker uit. Met name voor deze groepen zijn er op het gebied van toegankelijkheid nog verbeteringen mogelijk. In deze brief komt een aantal maatregelen aan de orde, onder meer op het gebied van selectie, die het hoger onderwijs toegankelijker moeten maken, ook voor de groepen die het nu als minder toegankelijk ervaren.

Opbouw van deze brief

In het vervolg zal eerst het onderwerp selectie aan bod komen. Daarna ga ik, aan de hand van de resultaten van de monitor beleidsmaatregelen 2019–2020, in op doorstroom naar het hoger onderwijs, uitval en switch. Ten slotte bespreek ik nog een aantal overige elementen uit de monitor, waaronder studentenwelzijn, de instroom in de pabo en lerarenopleidingen, en de studenten uit Caribische gebiedsdelen. In de bijlage vindt u informatie over de precieze totstandkoming van de monitor, over de samenhang met de beleidsdoorlichting artikel 11 en de strategische agenda, en over twee toezeggingen. De toezeggingen hebben betrekking op het informeren van de Eerste Kamer over de resultaten van de Monitor beleidsmaatregelen en op het onderzoek naar de effecten van extra financiële bijdragen op de samenstelling van de studentenpopulatie.

Natuurlijk kan ik niet onbenoemd laten dat de coronamaatregelen voor zowel hogescholen en universiteiten als studenten zeer ingrijpend zijn. De verschuiving van fysiek naar online onderwijs heeft ongetwijfeld invloed op veel aspecten van het studeren die voor de jaarlijkse monitor worden onderzocht, zoals studievoortgang, instroom en doorstroom en studentenwelzijn. In de cijfers van dit jaar zullen deze gevolgen echter nog niet zichtbaar zijn, omdat dit rapport gebaseerd is op de gegevens over het hoger onderwijs van de peildatum 1 oktober 2019. In de monitor van volgend jaar zullen we de effecten van de coronamaatregelen wel gaan zien. De coronacrisis heeft ook effect op de uitvoering van bepaalde maatregelen, bijvoorbeeld omdat hiervoor bijeenkomsten georganiseerd zouden worden. Deze zullen zoveel als mogelijk op alternatieve manieren plaatsvinden. Ook hebben instellingen het druk met het verzorgen van alternatieve vormen van onderwijs en het implementeren van de coronamaatregelen. Binnen de ruimte en beperkingen die er nu zijn, zetten we alles op alles om doorstroom en toegankelijkheid verder te verbeteren.

1. Selectie

In deze paragraaf ga ik in op enkele belangrijke recente ontwikkelingen op het gebied van selectie en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Daarbij besteed ik ook aandacht aan de bijzondere omstandigheden ten gevolge van de coronacrisis en de uitvoering van een aantal moties die door uw Kamer zijn ingediend om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te bevorderen. Een overzicht van deze moties vindt u ook in bijlage II.

Zoals hiervoor geschetst ben ik continu op zoek naar manieren om de toegankelijkheid van het Hoger onderwijs te verbeteren. Uitgangspunt van mijn strategische agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek «Houdbaar voor de toekomst» is dat «iedere student die dat kan en wil» ook instroomt in het hoger onderwijs en een opleiding kan volgen die bij hem of haar past.3

Het is daarbij van belang om zowel de voor- als de nadelen van het toepassen van selectie-instrumenten te onderkennen. Het selecteren van studenten heeft tot doel om de student op de juiste plek te krijgen en daarmee uitval en switch zoveel mogelijk te voorkomen. Het beperken van de instroom is bovendien een noodzaak voor opleidingen met een capaciteitsbeperking die anders de kwaliteit van het onderwijs niet kunnen garanderen. Desalniettemin is de stand van zaken dat van alle selecterende bachelors in 2019 in het hoger onderwijs, 69 procent geen capaciteitsbeperking heeft. Van de reguliere masters heeft 50 procent van de selecterende opleidingen geen capaciteitsbeperking en het aantal opleidingen met selectie-eisen neemt de afgelopen drie jaar langzaam af.4

De redenen voor opleidingen om te selecteren kunnen verschillen. Voor bepaalde associate degree- en bacheloropleidingen in het hoger onderwijs gelden aanvullende eisen omdat bijzondere vaardigheden, kennis of aanleg nodig zijn. Dat geldt ook voor de deelname aan zogenaamde honours tracks binnen opleidingen. Er zijn ook associate degree-, bachelor- en masteropleidingen die vanwege capaciteitsproblemen het aantal beschikbare plekken moeten beperken. Voor deze masteropleidingen met capaciteitsbeperking geldt dat deze met en ook zonder formele capaciteitsbeperking studenten mogen selecteren, om de meest geschikte studenten een plaats te bieden. Ook bij kleinschalig intensief onderwijs, zoals gegeven aan University Colleges, kunnen studenten worden geselecteerd vanwege de bijzondere eigenschappen van deze opleidingen.

Selectie is dus soms nodig, maar het is van belang om oog te hebben voor de neveneffecten die bepaalde selectiemethoden kunnen hebben. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het zo veel mogelijk beperken en ondervangen van het mechanisme van bewuste of onbewuste zelfselectie door (bepaalde groepen) studenten, waarmee ze zichzelf op voorhand uitsluiten van deelname aan een studie. Ook zijn er selectiemethoden die groepen aspirant-studenten, bijvoorbeeld door hun culturele of sociaaleconomische achtergrond, onbewust bevoordelen en daarmee andere groepen op achterstand zetten.5

Ik vind het positief om in de Monitor beleidsmaatregelen dit jaar te zien dat maar vier procent van de eerstejaars bachelorstudenten werd afgewezen en daardoor nu een andere opleiding volgt dan zij eigenlijk hadden gewild. Het gaat hier om slechts vier procent van de totale instroom. Alle andere eerstejaars bachelorstudenten hadden niet te maken met selectie of werden na een selectieprocedure toegelaten bij de opleiding van hun eerste keuze. Daarnaast is dit jaar voor het eerst bij masterstudenten onderzocht of zij de master van hun eerste keuze volgen. De resultaten van dit onderzoek vind ik positief: verreweg de meeste studenten volgen de master van hun eerste keuze (93%) en van degene die dit niet doen (5%), zijn de meeste studenten toch overwegend positief. Zij volgen de master van hun tweede of derde keuze.

Anderzijds blijkt uit onderzoek, dat bij opleidingen met een capaciteitsfixus in de associate degree of de bacheloropleiding de diversiteit van de studentenpopulatie kleiner is dan bij andere opleidingen. Deze en andere negatieve neveneffecten dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor iedereen te borgen.

Daarom vind ik het belangrijk dat instellingen beschikken over actuele, toegankelijke en wetenschappelijke onderbouwde kennis, zodat zij een zorgvuldige afweging kunnen maken over het eventueel beperken van de instroom. Ook vind ik het belangrijk dat instellingen gebruik maken van elkaars kennis en van elkaars ervaringen leren. Daarnaast is het van belang dat hogescholen en universiteiten een passende keuze kunnen maken in het gebruik van selectie-instrumenten gericht op hun specifieke opleidingsdoelen, en hier ook duidelijk over communiceren. De monitoring en evaluatie door instellingen en, onder andere, het onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) naar selectie brengen een dynamiek op gang waarin structureel kennis over selectie kan worden gegenereerd. Hierop kan verder onderzoek worden uitgevoerd en de verkregen kennis kan breder worden gedeeld.

Om dit te bevorderen zet ik in op twee beleidslijnen:

1. Het verbeteren van het selectie-instrumentarium en de kennisdeling over selectie.

2. Het vergroten van onze actuele kennis over de impact van selectiemethoden op de kansen(on)gelijkheid in het hoger onderwijs.

Lijn 1. Het verbeteren van het selectie-instrumentarium en de kennisdeling over selectie

Allereerst is uitbreiding van het gebruikte instrumentarium en de handelingsopties voor de instellingen een belangrijk speerpunt. Soms doen zich situaties voor waarin instellingen instrumenten moeten inzetten die de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperken maar die echt nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. In die gevallen is het belangrijk dat instellingen verantwoordelijk gebruik maken van selectie-instrumenten, om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te waarborgen. De keuze voor het beste instrument verschilt per opleiding, en kan daar dan ook het beste worden bepaald.

Invoering decentrale loting

Met het oog op verbetering van het instrumentarium en de handelingsopties voor selectie werk ik momenteel aan de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Van der Molen6 die oproept tot herinvoering van de mogelijkheid tot loting als één van de instrumenten die in het kader van decentrale selectie bij associate degree- of bacheloropleidingen met een numerus fixus kunnen worden ingezet.

De uitgangspunten die ik hanteer bij het uitwerken van het voorstel zijn:

– Het gaat om decentrale loting, waarbij zowel gewogen loting (bijvoorbeeld naar behaalde cijfers in de vooropleiding) als ongewogen loting mogelijk worden gemaakt.

– Het blijft met deze toevoeging van decentrale loting, naast het huidige instrumentarium, aan de instellingen zelf óf en hoe zij dit instrument willen inzetten.

Bij de verdere totstandkoming van het wetsvoorstel zullen ook de koepels en de studentenbonden nauw worden betrokken. Ik verwacht begin 2021 het definitieve wetsvoorstel met uw Kamer te delen.

Wet taal en toegankelijkheid

Met het Wetsvoorstel taal en toegankelijkheid (Kamerstuk 35 282) zet ik verdere stappen om terughoudendheid te stimuleren in de inzet van een numerus fixus. Op 11 december 2019 is deze wet in de Tweede Kamer behandeld (Handelingen II 2019/20, nr. 35, items 7 en 11). Daarbij zijn ook enkele amendementen aangenomen. Het wetsvoorstel ligt op dit moment in de Eerste Kamer.

Kader voor toelating tot de master

Waar bovenstaande maatregelen zich op de toegankelijkheid van de associate degree of de bachelor richten, heb ik vorig jaar samen met de VSNU en studentenbonden de laatste hand gelegd aan het «kader voor de toelating tot de master», om ook de toegankelijkheid van het masteraanbod te borgen.7 Dit kader waarborgt dat elke student een master kan volgen in Nederland en dat de selectieprocedures transparant en eerlijk verlopen. Ook is de afspraak gemaakt met instellingen dat zij niet meer eisen stellen dan nodig is aan studenten om de geschiktheid voor de opleiding aannemelijk te maken. Uit de meest recente monitor van de inspectie8 blijkt dat het aantal masteropleidingen dat selectie-eisen stelt aan studenten de laatste drie jaar licht is afgenomen. In 2017 stelde 41 procent van alle masteropleidingen selectie-eisen, in 2018 was dat bijna 38 procent en in 2019 stelt 37 procent selectie-eisen.9 Ik zie dit als een positieve ontwikkeling die ik nauw blijf monitoren.

Rol van de instellingen

Ik streef naar meer kennis over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en naar een betere kwaliteit en validiteit van selectie-instrumenten en -procedures. Dat streven draagt ook bij aan het effectiever delen van kennis als het gaat over de effectiviteit en de bijdrage van selectie aan kansengelijkheid. De hogescholen en universiteiten spelen hierbij een grote rol. Zij zijn verantwoordelijk voor beslissingen over selectie, over manieren van selecteren en over de evaluatie van neveneffecten van selectie in relatie tot de opleidingsdoelen. Instellingen zijn zich daar terdege van bewust.

Hogescholen en universiteiten werken al aan een aanpak waarbinnen zij hun selectieprocedures en -methodes, en het wervings- en selectiebeleid structureel onderbouwen en periodiek evalueren. Deze noodzaak werd onderstreept door de motie van de leden Van Meenen, Futselaar en Van der Molen.10 Dit geldt voor de associate degree, de bachelor en de master. Instellingen doen dit zoveel mogelijk met behulp van beschikbare wetenschappelijke inzichten, zodat zij op basis daarvan verbeteringen kunnen doorvoeren. Universiteiten hebben hiervoor onder meer een onderlinge leergemeenschap ingericht. In november 2020 vindt de volgende bijeenkomst van de learning community «toelating en selectie» plaats. Deze was aanvankelijk gepland in maart, maar door de coronamaatregelen kon deze toen geen doorgang vinden. De bijeenkomsten staan in het teken van het evalueren van toelatings- en selectiebeleid. De learning community wordt georganiseerd samen met het Center for Expertise in Admissions van de UU. Ook de hogescholen organiseren in het najaar een eerste bijeenkomst om kennis te delen, op basis waarvan zal worden bezien hoe kennisdeling hierover binnen het hbo structureler kan worden georganiseerd. Over het geheel van de voortgang die instellingen op dit gebied boeken ontvangt u in 2021 meer informatie.

Lijn 2. Het vergroten van onze actuele kennis over de impact van selectiemethoden op de kansen(on)gelijkheid in het hoger onderwijs

Om de juiste afweging te maken over het wel of niet toepassen van selectie die de instroom in het hoger onderwijs beperkt én over de juiste keuze voor die instrumenten, is het nodig dat instellingen gebruik maken van relevante (wetenschappelijke en praktische) kennis. Waar deze kennis (nog) niet (voldoende) beschikbaar is, moet deze worden ontwikkeld en beschikbaar worden gesteld aan de hogescholen en universiteiten voor een evidence based-aanpak. Voor het vergroten van de kennis bij de instellingen neem ik de volgende maatregelen.

Expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs en overzichtsstudie NRO

De motie van het lid Van Meenen11 roept op tot het inrichten van een «Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs»(ETHO) en heeft geresulteerd in een nieuw knooppunt van kennis over toegankelijkheid dat wordt ondergebracht bij een onderzoekinstituut. Met de VH, de VSNU, het ISO en de LSVb is overeengekomen dat de ETHO wordt ondergebracht bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Daarmee krijgt de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, conform de inzet van de motie, een meer structurele plek in het stelsel van hoger onderwijs. De ETHO wordt ondergebracht bij het NRO vanwege de centrale rol die het NRO speelt als het gaat om praktijkgericht onderzoek over het hoger onderwijs en de kennisdeling tussen de instellingen. Bovendien draagt haar oprichting bij aan het streven om het beleid op dit terrein nog meer en beter te baseren op wetenschappelijke inzichten en goede praktijkvoorbeelden.

De ETHO krijgt op hoofdlijnen de volgende taken.

– Zorgen voor actuele overzichten van problemen en oorzaken daarvan op het gebied van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

– Het (laten) verrichten van praktijkgericht onderzoek naar urgente vraagstukken rond de toegankelijkheid van het hoger onderwijs

– Het leveren van concrete aanbevelingen voor de verbetering van de toegankelijkheid in de onderwijspraktijk en het beleid.

– Het delen van goede voorbeelden uit de onderwijspraktijk.

Met het oog op de start van de ETHO in januari 2021 en het ontwikkelen van een kennisbasis voor haar functioneren, heb ik het NRO gevraagd om in het najaar van 2020 een overzichtsstudie uit te voeren die betrekking heeft op de volgende vraagstukken:

– De oorzaken van uitval en switch en de kosten van uitval en switch voor studenten, instellingen en de overheid (Motie van de leden Tielen en Bisschop).12

– De samenhang tussen het bindend studieadvies en een studie-switch (Motie van het lid Van Meenen).13

– Alternatieve methoden voor selectie die kansenongelijkheid voorkomen (Motie van de leden Westerveld en Van den Hul).14

De resultaten van deze overzichtsstudie dienen als input voor de ETHO en verwacht ik in januari 2021. Tegelijkertijd gaat dan ook het online kennisplatform over toegankelijkheid de lucht in en wordt een seminar georganiseerd over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs na corona. Ik zal uw Kamer in januari 2021 verder over de voortgang informeren.

Onderzoek Inspectie van het Onderwijs

Ook de Inspectie van het Onderwijs draagt bij aan het vergroten van de kennis over toegankelijkheid van ons hoger onderwijs. De inspectie doet dit al een aantal jaren in het kader van een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit jaar richt het onderzoek van de inspectie zich bijvoorbeeld op zelfselectie. Om de inmiddels verzamelde kennis te benutten is de inspectie op zoek gegaan naar «rode draden» in de uitkomsten van de onderzoeken binnen dit meerjarig programma. Welke lijnen zijn er door de jaren heen te zien? Welke specifieke groepen studenten hebben aandacht nodig, als we het hebben over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs? Daarbij betrekt de inspectie mogelijke effecten van de coronacrisis.

De inspectie wil hierover in 2020 verder in gesprek gaan met betrokkenen, met als doel om een gedeeld beeld te krijgen van mogelijke aandachtspunten en hoe op die punten kan worden geanticipeerd of geacteerd. De inspectie zal hierover rapporteren in de Staat van het Onderwijs 2021. De corona-actualiteit en de eventuele implicaties daarvan voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zal de inspectie daarbij meenemen.

Zelfselectie

Naar aanleiding van de motie van het lid Van den Hul15 voert de inspectie een onderzoek uit naar zelfselectie onder leerlingen in het voortgezet onderwijs en studenten in het mbo. De inspectie onderzoekt of aspirant-studenten zelfselectie toepassen en probeert hiermee een groep in beeld te brengen die tot nu toe nog niet goed in beeld gebracht was. In het onderzoek wordt nagegaan wat voor leerlingen en studenten overwegingen zijn om af te zien van een studie in het hoger onderwijs of van een bepaalde opleiding, terwijl ze wel de benodigde kwalificaties daarvoor hebben. De resultaten van dit onderzoek worden vóór de zomer van 2021 naar de Tweede Kamer verzonden.

Praktijk en verankering selectiebeleid bij instellingen in het hoger onderwijs

De inspectie zal in 2021 en 2022 onderzoeken hoe instellingen in de praktijk omgaan met selectiecriteria en welke lessen hieruit op landelijk niveau getrokken kunnen worden (zie ook de Strategische Agenda hoger onderwijs 2020). In haar onderzoek zal de inspectie ook ingaan op het aantal selectiecriteria en de effecten hiervan op de kansengelijkheid in reactie op de motie van de leden Van Meenen, Futselaar en Van der Molen.16 Op basis van dit onderzoek van de inspectie zal ik eventueel besluiten over de maximering van het aantal selectiecriteria waartoe de motie oproept. De uitvraag vindt plaats in het najaar van 2021 en het rapport wordt medio 2022 verwacht.

2. Doorstroom, uitval en switch

Zoals gezegd hebben sommige groepen studenten meer moeite met de overgang naar het hoger onderwijs dan andere studenten. De Monitor beleidsmaatregelen onderzoekt onder andere de positie van mbo-studenten, eerstegeneratiestudenten en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond in het hoger onderwijs. Studenten met een functiebeperking komen aan bod in de volgende paragraaf. Het is belangrijk om op te merken dat deze groepen in de praktijk overlappen. Twee van de belangrijkste conclusies uit het rapport vind ik dat het percentage mbo-4 gediplomeerden dat doorstroomt naar het hoger onderwijs licht is gedaald en dat de percentages studenten die in het eerste jaar uitvallen of switchen wederom niet zijn gedaald.

Doorstroom naar het hoger onderwijs

Het aandeel mbo-gediplomeerden dat doorstroomt naar het hbo is de afgelopen jaren kleiner geworden en is op dit moment kleiner dan vóór de invoering van het studievoorschot. In de laatste drie jaren daalde het aandeel directe mbo-doorstromers telkens met enkele tienden van een procent. In het onderzoek stonden de volgende vragen centraal:

• Welke ontwikkelingen kunnen in de afgelopen tien jaren worden onderscheiden in de omvang en samenstelling van de groep mbo-4 studenten, hun onderwijsloopbaan en hun keuzes na het behalen van het mbo-diploma?

• Welke omstandigheden, oorzaken en motieven kunnen de ontwikkelingen in de keuzes van gediplomeerde mbo-4 studenten verklaren?

• Welke handvatten zijn er om de dalende instroom mbo-hbo te keren?

Uit het onderzoek blijkt dat meerdere factoren een rol spelen die met elkaar interacteren:

• De invoering van het leenstelsel dat voor sommige studenten een financiële barrière kan zijn bij de keuze om door te studeren.

• Negatieve verwachtingen van mbo-studenten over hun kansen op het hbo.

• De gunstige arbeidsmarkt voor mbo-4 gediplomeerden.

• Gebrek aan effectieve voorlichting en voorbereiding van mbo-studenten die naar het hbo willen.

Deze resultaten zijn voor mij aanleiding om met de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen en de studentbonden het gesprek te voeren over de onderzoeksresultaten en de wijze waarop in gezamenlijkheid de doorstroom van mbo’ers in het hbo verder kan worden verbeterd, mede in het licht van het convenant dat beide koepels in 2019 met elkaar hebben afgesloten. Belangrijke gespreksonderwerpen zijn mijns inziens daarbij het verbeteren van voorlichting en voorbereiding, de doorontwikkeling van de op doorstroom gerichte keuzedelen en de beelden van mbo’ers over hun kansen in het hbo.

Overigens wil ik wel benadrukken dat de keuze van een mbo-4 gediplomeerde voor de arbeidsmarkt ook een prima keuze is. Ook de mbo-afgestudeerden zijn hard nodig op de arbeidsmarkt. Ik wil alleen wel dat het hoger onderwijs voor de mbo’er die wil en kan doorstuderen, een toegankelijke weg blijft. Dat kan door direct de stap te maken naar een hogeschool, maar uiteraard ook na een tussenjaar of na een aantal jaren gewerkt te hebben.

Uit het onderzoek blijkt dat het leenstelsel een rol speelt bij beslissingen ten aanzien van doorstroom. In de aanbiedingsbrief bij de beleidsdoorlichting studiefinanciering heb ik aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om te bepalen in hoeverre het leenstelsel aangepast zou kunnen worden. Mogelijk zou de doorstroom gestimuleerd kunnen worden door het aanpassen van de 1 februariregeling, zoals ook in deze aanbiedingsbrief gemeld. Met deze regeling is het nu mogelijk voor eerstejaars studenten om de verkregen prestatiebeurs (aanvullende beurs en reisvoorziening) omgezet te krijgen in een gift als de studie wordt stopgezet vòòr 1 februari. Studenten hebben dan dus maximaal 5 maanden de tijd om te kijken of de studie bij hen past zonder dat de prestatiebeursbedragen een lening worden als de studie niet binnen tien jaar wordt afgerond. Door dit te verlengen, wordt die periode langer. Hiermee wordt voor studenten die twijfelen of ze zullen doorstuderen de financiële barrière wellicht kleiner. Ook zou dit gediplomeerde mbo-studenten kunnen helpen toch een hbo-studie te proberen, als sprake is van negatieve verwachtingen over de kansen op het hbo.

Binnen de groep mbo-gediplomeerden stromen specifiek eerstegeneratiestudenten minder vaak door naar het hoger onderwijs dan studenten met ten minste een hoogopgeleide ouder. Ik vind het belangrijk dat aandacht besteed wordt aan deze eerstegeneratiestudenten afkomstig uit het mbo, zowel voordat zij aan een opleiding in het hoger onderwijs beginnen als in de eerste periode van de studie.

Veel mbo-studenten die gestopt of geswitcht zijn, noemen een verkeerde studiekeuze als reden. Het blijft van belang in te zetten op goede studiekeuzebegeleiding. Daarnaast mist een deel van de studenten de hulp en de ervaring van ouders die ook gestudeerd hebben. Instellingen hebben hiervoor bijvoorbeeld pre-academic programs om mbo-studenten voor te bereiden op studeren in het hoger onderwijs en programma’s gericht op de eerste honderd dagen om deze studenten een zachte landing te geven. Ook de doorstroomkeuzedelen in het mbo zijn voor deze studenten extra relevant. Tussen 2018 en 2021 ontvangen instellingen voor hoger onderwijs daarnaast van OCW extra middelen om door middel van regionale samenwerking de aansluiting tussen mbo en hbo en tussen voortgezet en hoger onderwijs te versoepelen. In de strategische agenda heb ik toegezegd deze middelen tussen 2022 en 2025 te continueren. In totaal gaat het om 33,5 miljoen euro.

Uitval en switch

Van alle studenten die in studiejaar 2018–2019 zijn begonnen met studeren heeft binnen het eerste jaar 12,5 procent het hoger onderwijs verlaten en is 20 procent geswitcht naar een andere opleiding. Dit brengt de totale uitval en switch op 32,5 procent, ten opzichte van 32,3 procent vorig jaar. Ook liggen de percentages uitval en switch in het hbo met 15 procent uitval en 21 procent switch nog steeds hoger dan in het wetenschappelijk onderwijs, met 7 procent uitval en 18 procent switch. Gemiddeld is de uitval en switch ook hoger onder studenten met een mbo-achtergrond, eerstegeneratiestudenten en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. Hierbij valt met name op dat van de studenten met een niet-westerse migratieachtergrond die van het mbo doorstromen naar het hbo maar liefst 50 procent uitvalt of switcht.

Terwijl vwo’ers en havisten vaker switchen dan uitvallen, zien we daarnaast nog steeds dat studenten met een mbo-achtergrond over het algemeen vaker uitvallen dan switchen. Problemen met de aansluiting van de studie op het mbo of de zwaarte van de opleiding spelen hierbij een rol. Het uitvalpercentage van mbo-gediplomeerden in het hbo kan te maken hebben met het feit dat mbo-studenten al een diploma op zak hebben waarmee zij een goede plek kunnen vinden op de arbeidsmarkt, waardoor zij minder de noodzaak voelen om (op dit moment) alles op alles te zetten om een ho-opleiding af te ronden.

De groepen mbo-studenten, eerstegeneratiestudenten en studenten met een migratieachtergrond in het hoger onderwijs zijn heel divers. Veel instellingen hebben manieren gevonden om deze studenten te begeleiden en ondersteunen op een manier die bij hen past. In overleg met de instellingen en studenten volg ik deze belangrijke ontwikkelingen. Het gaat dan vaak om activiteiten zoals extra workshops, bijspijkercursussen, leren omgaan met stress en het werken aan motivatie. Soms zijn deze activiteiten ondergebracht in bijvoorbeeld een «studentsuccescentrum» waarbij vaak ook ouderejaars ingezet worden om eerstejaars te ondersteunen. Andere voorbeelden hiervan zijn het 100 dagen programma bij Saxion hogescholen met de bedoeling voormalig mbo studenten optimaal voor te bereiden op een hbo-opleiding; en de HvA-experience, waarbij de Hogeschool van Amsterdam aspirant-studenten alvast een voorproefje geeft van het studentenleven aan de hogeschool.

Niet alle jonge mensen lukt het om in een keer de juiste studiekeuze te maken. Switchen naar een andere opleiding is voor sommige studenten dan een goede oplossing. Uitval daarentegen moeten we zo veel mogelijk voorkomen. Door hogeronderwijsinstellingen en door OCW worden diverse maatregelen genomen om uitval en switch te voorkomen en ook om studenten die willen switchen op een goede manier en waar mogelijk zonder studievertraging te laten instromen in een andere opleiding. Onder de noemer «wisselstroom» lopen er initiatieven van hbo-instellingen en universiteiten om gezamenlijk voorlichting te geven en om de overstap van wo naar hbo en omgekeerd gedurende het eerste jaar van de opleiding te faciliteren.

OCW onderzoekt samen met de sector of er belemmeringen zijn en hoe die weg te nemen. Zo moet het gemakkelijker worden om elke student snel op de juiste plek te krijgen. Behalve voor soepele overgangen is ook veel aandacht voor studiebegeleiding. OCW heeft bijvoorbeeld de middelen voor «students-4-students» projecten na 2021, met vijf jaar verlengd. Ook heeft het RIVM opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de mentale gezondheid van studenten. Afhankelijk van de resultaten van deze nulmeting zullen eventueel nieuwe maatregelen volgen.

Er zal altijd een percentage studenten zijn dat uitvalt of switcht. Het is echter de vraag of 32,5 procent dat minimale percentage is, of dat er wel degelijk nog mogelijkheden zijn om uitval en switch te verminderen. Ik wil deze mogelijkheden graag onderzoeken en ook de Tweede Kamer heeft mij gevraagd onderzoek te doen naar de hoofdoorzaken en de kosten van uitval en switch (motie van de leden Tielen en Bisschop17). Dit onderzoek zal worden uitgevoerd als onderdeel van de overzichtsstudie van het NRO als input voor de Expertgroep Toegankelijk Hoger Onderwijs (ETHO).

Uitval en switch in de sector Economie

Zoals al aangegeven in mijn brief van 25 oktober 2018, Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs vraagt de sector economie extra aandacht.18 De sector economie is de sector met de hoogste instroom binnen het hbo (38%) maar de sector heeft met ruim veertig procent ook de hoogste uitval en switch.19 Als studenten switchen is dat vaak naar een andere studie binnen de sector economie. De relatief hoge uitval en switch is het afgelopen jaar helaas niet verbeterd, ondanks de € 7 mln. die ik in 2018 extra beschikbaar heb gesteld om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren, met voorrang voor de sector economie.

Het verwachte gemiddelde arbeidsmarktperspectief voor afgestudeerden van deze economische opleidingen is volgens het ROA matig tot redelijk.20 Hierin zijn mogelijke negatieve effecten van het COVID-19 virus nog niet meegenomen. Ook zijn er verschillen binnen de sector. Analyses over de arbeidsmarktpositie van hbo en wo opleidingen, laten bijvoorbeeld zien dat de arbeidsmarktpositie voor een aantal economische opleidingen in het hbo in tien jaar sterk is verbeterd (cohort 2007/2008, tien jaar na afstuderen).21

De verschillende uitdagingen in de sector economie vragen om een integrale aanpak. De hogescholen hebben hier al de nodige aandacht voor, bijvoorbeeld door de switch naar andere opleidingen te vergemakkelijken waardoor zo min mogelijk studievertraging wordt opgelopen.

Eind 2019 adviseerde de Commissie Macrodoelmatigheid MBO (CMMBO) ook over opleidingen in het economisch-administratief domein.22 De commissie adviseerde de leerroute vmbo-mbo-hbo zo in te richten dat tegenmoet gekomen wordt aan de behoefte van jongeren om zich persoonlijk tot een zo hoog mogelijk niveau te kunnen ontwikkelen en om zich eerst breder te kunnen oriënteren op de arbeidsmarkt om verder in de leerloopbaan voor een beroepsvorming te kiezen waarmee een zo hoog mogelijk arbeidsmarktperspectief kan worden behaald.

Dit sluit aan bij de aanbevelingen die een onafhankelijke denktank, ingesteld door vier Rotterdamse roc’s en hogescholen, recent in het manifest Vrije Zones heeft gedaan om het economisch beroepsonderwijs in de regio Rotterdam toekomstbestendig te maken. De denktank wijst daarvoor naar nieuwe vormen van onderwijs (vrije zones) waarin doorlopende leerlijnen tussen mbo en hbo met dubbele degrees mogelijk gemaakt worden, en waarbij crossovers tussen verschillende sectoren (economie/ict/techniek/zorg) ontwikkeld worden. Dit in nauwe samenwerking met de beroepspraktijk waarbij het bedrijfsleven ook de leeruitkomsten van studenten zou moeten kunnen valideren. De bestuurders van de onderwijsinstellingen willen zich voor deze vernieuwingen in gaan zetten. In het najaar vindt over deze ideeën een conferentie plaats.

Ik waardeer deze initiatieven en ga met betrokkenen in gesprek om te kijken wat nodig is om het economisch beroepsonderwijs in Rotterdam te versterken. Daarnaast zal de VH dit jaar starten met een sectorale verkenning van het economisch domein, in nauwe betrokkenheid met het werkveld. Hierin staat vooral de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt centraal, maar wordt ook aandacht besteed aan de hoge uitval en switch. Op basis van deze verkenning maken de hogescholen een gezamenlijk plan voor de toekomst van de economische opleidingen. De verkenning zal naar verwachting na de zomer 2021 gereed zijn.

Studiekeuze

Dat studenten na het eerste jaar switchen van opleiding of het hoger onderwijs verlaten komt vaak door een combinatie van factoren. De redenen die het vaakst genoemd worden zijn «een verkeerde studiekeuze» (50%) en «de opleiding sloot niet aan bij de verwachtingen» (51%). Andersom geldt dit ook: eerstejaars die een weloverwogen keuze hebben gemaakt voor de studie ervaren een betere binding met hun opleiding en vallen minder vaak uit. Dit onderstreept het belang van de juiste studiekeuze en van een goede oriëntatie op het hoger onderwijs van aankomende studenten. Ik denk dat hier wat het voorkomen van uitval en switch betreft nog winst te behalen is.

Het Expertisepunt LOB heeft met de subsidieverlening tot eind juni 2022 nu ook haar ondersteuning uitgebreid richting het hbo. Het expertisepunt werkt nauw samen met studenten(organisaties), decanen, vo-, mbo- en ho-onderwijskoepels. Daarbij ligt de focus vooral op de voorbereiding en ondersteuning van de studiekeuze van vo-leerlingen en mbo-studenten die naar het hbo gaan. Ook wordt door het Expertisepunt LOB samen met andere partijen onderzocht hoe de arbeidsmarktinformatie en -voorlichting versterkt kan worden, met als doel de keuze voor opleidingen met meer arbeidsmarktperspectief te bevorderen. Daarnaast wordt bekeken hoe LOB beter in het curriculum verankerd kan worden. De tweede meting van de LOB Monitor die de ontwikkelingen rondom LOB in het vo en mbo meet, is in juni 2020 gepubliceerd. In het najaar van 2020 ontvangt u over dit rapport en andere ontwikkelingen op het gebied van LOB een brief met een blik op de toekomst.

Actieve studiekeuzebronnen – zoals open dagen bijwonen, websites van instellingen raadplegen en deelnemen aan activiteiten zoals proefstuderen en meelopen – hebben de sterkste invloed op de uiteindelijke studiekeuze van aankomende studenten. Aankomende studenten maken het vaakst gebruik van actieve bronnen, maar het gebruik hiervan neemt wel iets af. Voor het maken van een goede studiekeuze zijn er ook nog de activiteiten in het kader van de studiekeuzecheck. De monitor laat zien dat van al deze activiteiten het laatste jaar minder gebruik is gemaakt en dat de groep aankomende studenten die aan geen van de activiteiten heeft deelgenomen is gegroeid. Tegelijkertijd hebben minder studenten na deelname aan de studiekeuzecheck feedback of advies ontvangen. Ik vind dit geen goede ontwikkeling en ga in gesprek met de VH en VSNU en ISO en LSVb over wat de oorzaken hiervan zijn en hoe we dit kunnen verbeteren. Deze gelegenheid wil ik ook aangrijpen om de motie van de leden Paternotte en Van den Hul23 te bespreken, over het laten meebeslissen van studenten en docenten in opleidingscommissies over de invulling van de studiekeuzecheck. Zo mogelijk zal ik hierbij ook de invloed van COVID-19 op de uitvoering van de studiekeuzecheck betrekken. Binnenkort start ik daarnaast samen met het Ministerie van Algemene Zaken een breed onderzoek naar voorlichting aan aankomende studenten. Hierin zullen ook de studiekeuzebronnen worden meegenomen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2021.

3. Studentenwelzijn

Studentenwelzijn en studeren met bijzondere omstandigheden

Een op de drie studenten heeft een ondersteuningsbehoefte omdat zij te maken krijgen met bijzondere omstandigheden, variërend van mantelzorgtaken, dyslexie tot een lichamelijke functiebeperking. Zoals in de beleidsmonitor zichtbaar wordt, verschillen studenten die te maken hebben met bijzondere omstandigheden weinig van elkaar wat betreft hun tevredenheid met de voorzieningen waarvan zij gebruikmaken. Kijken we bijvoorbeeld naar studenten met een functiebeperking, dan zien we dat meer dan tachtig procent neutraal tot (zeer) tevreden is. De monitor laat zien dat het aantal studenten dat belemmeringen ervaart van zijn of haar functiebeperking in het hbo dit jaar iets is afgenomen, maar in het wo enigszins is toegenomen.

Ik vind het belangrijk om samen met de instellingen ervoor te zorgen dat studenten met een functiebeperking zo min mogelijk belemmeringen ervaren in het hoger onderwijs, zodat we studieachterstand en uitval en switch bij deze groep kunnen verlagen. Het afgelopen jaar heb ik verschillende onderzoeken en inventarisaties laten uitvoeren naar het huidige ondersteuningsaanbod op hogescholen en universiteiten. De resultaten hiervan waren positief, het aanbod lijkt op orde. De ondersteuning van instellingen om maatwerk te leveren aan studenten met een ondersteuningsbehoefte heeft mijn voortdurende aandacht. Ik zal dit onder andere aan de orde laten komen in de Landelijke werkgroep studentenwelzijn en bij bijeenkomsten met instellingen. Daarnaast is met de Landelijke werkgroep studentenwelzijn gewerkt aan het organiseren van een landelijke inspiratiedag voor het delen van goede voorbeelden en het vergroten van het draagvlak voor studentenwelzijn bij instellingen op maandag 26 oktober.

De laatste jaren is uit verschillende hoeken en ook vanuit de Tweede Kamer steeds meer aandacht voor studentenwelzijn en de mentale gezondheid van studenten. Ook de inspectie heeft in de Staat van het Onderwijs 2020 hierover een paragraaf opgenomen, naar aanleiding van de motie van het lid Van Meenen.24 De inspectie stelt dat eenduidige bevindingen over studentenwelzijn ontbreken, doordat bestaande onderzoeken niet met elkaar zijn te vergelijken. Zoals u weet heb ik daarom het RIVM opdracht gegeven om, naar aanleiding van de motie van het lid Özdil25, een grootschalig kwantitatief onderzoek uit te voeren naar de mentale gezondheid van studenten. Zoals ik al eerder heb gemeld, heeft de uitvoering van dit onderzoek vanwege de coronamaatregelen vertraging opgelopen. Ik verwacht de resultaten daarom na de zomer van 2021. De meting voor het onderzoek zal uitgevoerd worden in het voorjaar van 2021.

De coronamaatregelen onderstrepen de noodzaak van aandacht voor het onderwerp studentenwelzijn. De signalen zijn dat de maatregelen de zorgelijke staat van de mentale gezondheid van studenten die ook al voor corona aandacht vroeg verergeren. Veel studenten zouden zich eenzaam voelen nu zij lang niet in de gelegenheid zijn geweest om fysiek onderwijs te volgen en studiegenoten en docenten te ontmoeten. Samen met de Landelijke werkgroep studentenwelzijn werk ik aan een gezamenlijke aanpak om studentenwelzijnsbeleid binnen de instellingen te verbeteren. In de werkgroep worden knelpunten geagendeerd en goede voorbeelden gedeeld. Op 14 juli is ook de Handreiking studentenwelzijn in coronatijd gepubliceerd.26 De handreiking is opgesteld door de Landelijke werkgroep studentenwelzijn. Doel van de handreiking is het delen van manieren om onder bijzondere omstandigheden de stress voor studenten met een ondersteuningsvraag te verminderen.

Studentenwelzijn en een passend ondersteuningsaanbod staan hoog op de agenda, getuige ook het aantal moties dat in 2019 is ingediend rondom deze thema’s. Deze moties waren grofweg onder te verdelen in drie categorieën: 1) het verbeteren van het ondersteuningsaanbod op hogescholen en universiteiten voor studenten met een beperking, (mantel)zorgtaken of andere bijzondere omstandigheden (motie van het lid Bruins c.s.,27 motie van het lid Westerveld,28 motie van de leden El Yassini en Westerveld,29 motie van het lid Van der Molen,30 motie van de leden Kwint en Van den Hul,31), 2) het verbeteren van de informatievoorziening aan studenten over het beschikbare (financiële) ondersteuningsaanbod, zodat zij het gemakkelijker kunnen vinden en er gebruik van kunnen maken (motie van de leden Van den Hul en Westerveld,32 motie van de leden Kuik en Westerveld,33 motie van het lid Van den Hul,34 motie van het lid Van Meenen,35) en 3) het stimuleren van een goede overdracht tussen vo- of mbo- en ho-instellingen, zodat kennis over de benodigde ondersteuning en de specifieke situatie van de student niet verloren gaat (motie van de leden Van den Hul en Van Meenen,36 motie van het lid Kwint,37). Omdat het een groot aantal moties betreft, stuur ik u een uitgebreid overzicht van de stand van zaken per motie in bijlage III bij deze brief.

Ik heb het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (ECIO) opdracht gegeven de informatievoorziening aan zowel ho- als mbo-studenten te verbeteren. Voor mbo-studenten is er nu de website mbotoegankelijk.nl en ook voor ho-studenten komt er een aparte website. ECIO onderzoekt op dit moment hoe een site voor hbo- en wo-studenten het beste kan worden opgezet en in 2021 zal voor het hbo en wo een site in de lucht zijn.

4. Instroom lerarenopleidingen po en vo

De instroom in de pabo in de voltijdopleiding in het studiejaar 2019–2020 is met vijf procent gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. De grootste stijging is te zien bij studenten met een havo- en mbo-vooropleiding.

Ook bij de academische lerarenopleidingen voor het primair onderwijs groeit het aantal gestarte eerstejaars studenten.38 Ten opzichte van 2018/2019 (374) hebben de academische lerarenopleidingen voor het primair onderwijs zeven procent meer starters in 2019/2020.39

Tegelijkertijd stijgt ook het aantal zij-instromers. Ten eerste is namelijk de instroom in de pabo deeltijd- en duale opleiding verdubbeld tussen studiejaar 2015–2016 en 2019–2020. Ten tweede is het aantal subsidieaanvragen voor zij-instroom in beroep in het primair onderwijs tussen 2016 en 2019 gestegen van 16 naar maar liefst 853.40 De instroom in de hbo-lerarenopleidingen is sinds 2015 gestaag gestegen naar ruim vier procent. Dit jaar is daar ook geen verandering te zien. De instroom voor de educatieve minor voor het voortgezet onderwijs, educatieve module heeft ook een groeiend aan zij-instromers. Van 2018/2019 naar 2019/2020 zijn hier acht procent meer starters.41 Tenslotte, de instroom in de tweedegraads lerarenopleidingen voor tekortvakken is de laatste jaren aan het dalen. Het gaat hierbij om de vakken klassieke talen, Duits en Frans en ook om techniek, informatica, scheikunde, wiskunde en natuurkunde.

De vooraanmeldingen voor de pabo laten een veelbelovende 25 procent stijging zien, hierbij moet wel expliciet een aantal voorbehouden in het achterhoofd worden gehouden zoals opgesomd op de website van de Vereniging Hogescholen.42

Om de in-, door- en uitstroom binnen lerarenopleidingen te verhogen, en zo vanuit die opleidingen bij te dragen aan de aanpak lerarentekort, wordt ingezet op de volgende punten.

– De lerarenopleidingen werken aan flexibilisering om de opleidingen toegankelijker en aantrekkelijker te maken en beter te laten passen bij de wensen van potentiële studenten. Naar aanleiding van de motie van de leden Van der Molen en Rog43 werk ik bijvoorbeeld aan het wegnemen van barrières in de toelatingseisen tot de pabo.

– Ook werken de opleidingen aan het aantrekken van zijinstromers en het passend maken van deze route voor deelnemers.

– Om aan de vraag om gespecialiseerde pabo-opleidingen tegemoet te komen, zijn in september (mede naar aanleiding van de motie van het lid Rudmer Heerema c.s. (Kamerstuk 27 020, nr. 115)) binnen zes pabo’s pilots gestart, waarbij nieuwe eerstejaarsstudenten aan of kort na de start van hun opleiding al voor een specialisatie jonge of oudere kind kunnen kiezen. Dit in plaats van de reguliere leeftijdsspecialisatie die pabo-studenten voorheen altijd pas in hun derde of vierde studiejaar konden kiezen. De huidige groep studenten die aan de pilots deelneemt, wordt nog opgeleid voor de brede onderwijsbevoegdheid voor het po; in lijn met de motie werken we nu de formalisatie van de nieuwe opleidingsroutes uit (Kamerstuk 27 923, nr. 409).

– Ten slotte zijn de lerarenopleidingen ook betrokken in de regionale aanpak van het lerarentekort, waarbij zij samen met po-, vo- en mbo-scholen een variatie aan activiteiten ondernemen. Specifiek voor het lerarentekort in de tekortsectoren heeft mijn collega de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media daarnaast het tekortvakkenplan opgezet.

De groei in het aantal studenten dat aan de pabo begint past bij de maatregelen die we de afgelopen tijd op dit gebied hebben genomen en bij activiteiten die door de opleidingen zijn uitgevoerd. Vermeldingswaardig is hierbij dat we dit jaar een groei zien van negen procent in het aantal mannen dat aan de pabo begint. Relatief is de groei van het aantal mannen, ten opzichte van het aantal vrouwen, wel gelijk gebleven omdat er ook een groei aan instroom van het aantal vrouwen te zien was. Ook dit past bij de aandacht die we voor het vergroten van het aantal mannen op de pabo hebben – en hebben gehad. Zo is in november 2019 de Alliantie Divers voor de Klas van start gegaan. Deze alliantie bestaat uit het Landelijk Overleg Lerarenopleiding Basisonderwijs (LOBO), de PO-Raad en de stichting Meestert! en ontvangt financiële ondersteuning van OCW. De alliantie zet zich in voor de verbetering van de instroom, doorstroom en uitstroom van een diverse lerarenpopulatie, te beginnen met meer mannen.

OCW is met de tweedegraadsopleidingen in het voorjaar van 2020 (ondanks de coronamaatregelen) een onderzoek naar succesfactoren in de lerarenopleiding gestart. Dit actieonderzoek is erop gericht om samen met de opleidingen cyclisch acties te implementeren die bewezen resultaat hebben om hiermee het studiesucces van studenten in de tweedegraads lerarenopleidingen te verhogen en de uitval te verminderen.

Studenten uit Caribische gebiedsdelen

Uit de monitor blijkt dat studenten met een Caribische vooropleiding het zowel in hbo als wo hier in Nederland gemiddeld minder goed doen dan andere groepen studenten. Hiervoor zijn vele mogelijke oorzaken aan te wijzen. In afstemming met mijn collega-ministers van onderwijs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt in 2020 een breed onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van Caribische studenten en de ervaringen van de onderwijsinstellingen met de Caribische studenten ten aanzien van de aansluiting tussen hun vooropleiding en de vervolgstudie in het hoger onderwijs, zowel in de Caribische regio als in Nederland. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de vier Ministers van onderwijs van de vier landen van het Koninkrijk. De resultaten van deze studie worden eind 2020 verwacht. Na het ministeriële vierlandenoverleg van januari 2021 zal ik de Tweede Kamer informeren over de resultaten en de voorgenomen maatregelen.

Tot slot

Nederland kent een toegankelijk stelsel voor hoger onderwijs en ook dit jaar laat de Monitor beleidsmaatregelen weer zien dat het in veel opzichten goed gaat. De monitor laat ook zien waar ruimte is voor verbetering. Aandachtspunten zijn de dalende doorstroom van mbo-gediplomeerden naar het hbo en de gelijkblijvende percentages uitval en switch. In deze brief heb ik een overzicht gegeven van de maatregelen die ik neem om de toegankelijkheid van het stelsel waar nodig nog verder te vergroten. Ik waardeer de inzet van uw Kamer op deze onderwerpen en de voortdurende inspanningen van hogescholen en universiteiten op het gebied van toegankelijkheid. Ik heb er vertrouwen in dat ook studenten die nu belemmeringen ervaren in de toekomst sneller hun plek weten te vinden in het hoger onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven

Bijlage I.

Totstandkoming van de Monitor beleidsmaatregelen

Verhouding ten opzichte van de beleidsdoorlichting artikel 11 en de voortgangsrapportage van de strategische agenda

Toezegging informeren Eerste Kamer

Totstandkoming Monitor beleidsmaatregelen

De Monitor beleidsmaatregelen geeft een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het hoger onderwijs en kijkt daarbij zowel naar het afgelopen jaar als naar meerjarige trends. Voor het onderzoek worden verschillende bronnen en databestanden gecombineerd, waaronder de aanmeldcijfers uit het 1-cijfer-HO-bestand, de studiefinancieringscijfers en de doorstroombestanden van DUO, CBS-gegevens over achtergrondkenmerken van studenten en verschillende enquêtes, zoals de startmonitor en de studentenmonitor. Een aantal onderwerpen is dit jaar nieuw. Door middel van een korte enquête is dit jaar onderzocht wat de invloed is van keuzedelen in het mbo op de aansluiting met, en het studiesucces in, het hoger onderwijs. Daarnaast is er een verkennend onderzoek gedaan naar welk percentage van de studenten de master van hun eerste keuze volgt en ten slotte is voor het eerst behalve naar studenten met een functiebeperking of (mantel)zorgtaken ook gekeken naar studenten die studeren onder andere bijzondere omstandigheden.

Verhouding van deze brief ten opzichte van de beleidsdoorlichting artikel 11 en de strategische agenda

Voor het zomerreces heeft u van mij de beleidsdoorlichting van artikel 11: studiefinanciering ontvangen, met daarin de evaluatie van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Uit de beleidsdoorlichting Studiefinanciering kwam naar voren dat de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs wordt geborgd door het studiefinancieringsstelsel. De invoering van het studievoorschot heeft nauwelijks effect gehad op de doorstroom naar het hoger onderwijs. Wel is de al dalende doorstroom van mbo naar hbo na invoering van het studievoorschot verder gedaald. In hoeverre die daling een gevolg is van de invoering van het studievoorschot of bijvoorbeeld door de aantrekkende arbeidsmarkt, is apart onderzocht. In deze brief zal ik nader ingaan op de doorstroom van mbo naar hbo. In de beleidsdoorlichting zijn ontwikkelingen van de afgelopen jaren samengenomen op basis van dezelfde studiefinancieringsgegevens waarvan voor deze Monitor beleidsmaatregelen gebruik is gemaakt. Deze monitor en de toekomstige edities dienen om jaarlijks vinger aan de pols te houden bij de ontwikkelingen binnen het studiefinancieringsstelsel waarover in de beleidsdoorlichting is gerapporteerd.

Begin 2021 ontvangt u de voortgangsrapportage van de strategische agenda. In deze voortgangsrapportage ga ik in op de impact van de coronacrisis op de ambities in de strategische agenda. Daarnaast zal de stand van zaken van de aangekondigde maatregelen worden weergegeven en zal duidelijk worden gemaakt hoe de voortgang op de beleidsdoelen de komende jaren in kaart zal worden gebracht.

Toezegging informeren Eerste Kamer

Bij de behandeling van de Wet studievoorschot hoger onderwijs (Kamerstuk 34 035) heb ik toegezegd de Eerste Kamer te betrekken bij het proces van monitoring van de effecten van de wet (Handelingen I, nr. 17, Items 3 en 8). Dit is gebeurd via deze jaarlijkse Monitor beleidsmaatregelen. Nu de beleidsdoorlichting over Artikel 11: Studiefinanciering is gepubliceerd met daarin de evaluatie van voornoemde wet heb ik uitvoering gegeven aan deze toezegging. Dit laat onverlet dat ik de Eerste Kamer net als de Tweede Kamer de Monitor beleidsmaatregelen met daarin de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van onderwijsdeelname, studiegedrag en studiefinanciering in het hoger onderwijs zal blijven toesturen.

Toezegging onderzoek effecten extra financiële bijdragen op samenstelling studentenpopulatie

Uit de monitor blijkt dat het hoogste percentage ouders met een bovenmodaal inkomen te vinden is in de vwo-wo doorstroom (52% in 2019). Uit de Staat van het onderwijs 2018 blijkt ook dat University Colleges het grootste aandeel studenten met ouders in de hoogste inkomenscategorie hebben, namelijk 55 procent in 2016. Eerder is aan de Tweede Kamer toegezegd44 dat er onderzoek zal worden gedaan naar de effecten van extra gevraagde financiële bijdragen op de samenstelling van de studentenpopulatie. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft laten weten dit onderzoek niet te kunnen afronden. Gezien de beschikbare capaciteit heeft het SCP keuzes moeten maken en prioritering gelegd bij kennisontwikkeling en advisering van het kabinet en de Tweede Kamer rond de aanpak van coronacrisis. Het was daarom niet mogelijk om door te gaan met het onderzoek. In het hoger onderwijs komen extra financiële bijdragen alleen voor bij University Colleges die een hoger collegegeld mogen vragen. Het is evenwel niet duidelijk of het lage aandeel van studenten met ouders in lagere inkomenscategorieën in University Colleges het effect is van de hogere collegegelden, omdat deze lagere deelname ook voorkomt in het reguliere wetenschappelijk onderwijs en honoursonderwijs zonder extra financiële bijdragen. Om deze reden wil ik voorstellen dit vraagstuk voor een beter en breder beeld mee te geven aan de ETHO.

Bijlage II: Overzicht stand van zaken moties op het gebied van selectie

Kamerstuk 31 288, nr. 767 MOTIE VAN HET LID VAN MEENEN over de oprichting van een expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) De expertgroep is ondergebracht bij het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 288, nr. 770 MOTIE VAN DE LEDEN TIELEN EN BISSCHOP over de oorzaken van uitval en switch en kosten van uitval en switch voor studenten, instellingen en de schatkist Deze motie wordt uitgevoerd in najaar 2020 als onderdeel van de overzichtsstudie door het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) in het kader van de start van de expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO)
Kamerstuk 31 288, nr. 759 MOTIE VAN HET LID VAN MEENEN over de samenhang tussen het bindend studieadvies en een studie-switch Deze motie wordt uitgevoerd in najaar 2020 als onderdeel van de overzichtsstudie door het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) in het kader van de start van de expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO)
Kamerstuk 35 282, nr. 42 MOTIE VAN DE LEDEN WESTERVELD EN VAN DEN HUL over het onderzoek naar alternatieve methoden voor selectie die kansenongelijkheid niet aanwakkeren Deze motie wordt uitgevoerd in najaar 2020 als onderdeel van de overzichtsstudie door het Nederlands Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) in het kader van de start van de expertgroep toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO)
Kamerstuk 31 288, nr. 705 MOTIE VAN HET LID VAN DEN HUL over het onderzoek naar zelfselectie De inspectie onderzoekt zelfselectie in 2020/2021 en informeert uw kamer voor de zomer van 2021. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 288, nr. 713 MOTIE VAN HET LID VAN MEENEN C.S. Onderbouwing en maximering selectiecriteria (bachelor én master) Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. De hogescholen en universiteiten zijn bezig met een aanpak voor structureel onderbouwen en evalueren van selectiemethoden. De inspectie doet in 2021 onderzoek naar selectiecriteria en rapporteert medio 2022 hierover.
Kamerstuk 31 288, nr. 822 MOTIE VAN DE LEDEN PATERNOTTE EN VAN DER MOLEN over de herinvoering van de mogelijkheid tot loting als selectie-instrument. Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. Naar verwachting wordt begin 2021 het definitieve wetsvoorstel met uw kamer gedeeld.

Bijlage III: Overzicht stand van zaken moties op het gebied van studentenwelzijn

Kamerstuk 35 000 VII, nr. 75.

MOTIE VAN HET LID BRUINS C.S.

over de aanwezigheid van laagdrempelige psychische hulpverlening op mbo-, hbo- en wo-instellingen.

Het rapport is opgeleverd door ECIO (toen Expertisecentrum Handicap + Studie) en op 30 augustus 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden1. Naar aanleiding van de resultaten is in de Landelijke werkgroep studentenwelzijn samen met de studentenbonden ISO en LSVB besloten om een Landelijke inspiratiedag te organiseren voor het vergroten van draagvlak voor het onderwerp bij instelling en voor het delen van goede voorbeelden. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 497, nr. 305.

MOTIE VAN DE LEDEN VAN DEN HUL EN WESTERVELD

over één aanspreekpunt binnen onderwijsinstelling voor leerlingen en studenten met een zorgbehoefte.

Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden, waaruit bleek dat één aanspreekpunt door instellingen op verschillende manieren is vormgegeven, passend bij de studentenpopulatie.

Blijvende aandacht hiervoor wordt gevraagd. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.

Kamerstuk 31 524, nr. 423.

MOTIE VAN HET LID WESTERVELD

over het beschikbaar stellen van alternatieve toetsingsvormen en het bestaan hiervan breed onder de aandacht brengen.

Dit verzoek is belegd bij het Netwerk Toegankelijk Toetsen & Evalueren (TTE) dat is gestart in 2019. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 524, nr. 424.

MOTIE VAN DE LEDEN EL YASSINI EN WESTERVELD

over het begeleiden van studenten met een beperking in het mbo en hoger onderwijs, zodat de studenten gereed zijn om de arbeidsmarkt te betreden.

Dit onderwerp staat op de agenda van de Landelijke Inspiratiedag. Hier zullen best practices gedeeld worden over de voorbereiding van studenten op de doorstroom naar de arbeidsmarkt. Ook in andere bijeenkomsten van ECIO zal het onderwerp onder de aandacht gebracht worden. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie, zoals eerder gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 december 20192.
Kamerstuk 31 524, nr. 425.

MOTIE VAN DE LEDEN KUIK EN WESTERVELD

over het verkennen hoe de WEB en de WHW aangepast kunnen worden t.b.v. de informatievoorziening aan studenten met een ondersteuningsvraag & inspectie structureel de naleving van de wetten voor wat betreft dit onderdeel te laten nagaan.

Er is een onderzoek opgezet in samenwerking met KBA-Nijmegen als Monitor Passend Onderwijs (kwetsbare jongeren). Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 524, nr. 426.

MOTIE VAN HET LID VAN DEN HUL

over het opzetten van een landelijke, toegankelijke website voor studenten met een functiebeperking met informatie over de beschikbare ondersteuning.

De website www.mbotoegankelijk.nl is al in de lucht en de website voor hbo en wo zijn in voorbereiding. In 2021 zijn deze landelijke websites toegankelijk, hier wordt aan gewerkt door ECIO. Samen zijn deze websites voor studenten met een functiebeperking complementair aan de website studeermeteenplan.nl die gericht is op alle studenten. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 524, nr. 427.

MOTIE VAN DE LEDEN VAN DEN HUL EN VAN MEENEN

over een voorstel om de warme overdracht vanuit vooropleidingen te bevorderen met inachtneming van de privacy van studenten.

Dit onderwerp staat op agenda van de Landelijke Inspiratiedag. Best practices over een warme overdracht tussen onderwijsinstellingen zullen gedeeld worden. Ik moedig instellingen aan om gebruik te maken van de mogelijkheden die er al zijn om een warme overdracht te organiseren.

Daarnaast zal het onderwerp ook meegenomen worden in de interne studiedag van de vsnu en aan bod blijven komen in de Landelijke werkgroep studentenwelzijn. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.

Kamerstuk 31 524, nr. 428.

MOTIE VAN HET LID VAN MEENEN

over het verbeteren van de informatievoorziening op de website Studeermeteenplan.nl in overleg met verschillende partijen.

De website www.mbotoegankelijk.nl is al in de lucht en de website voor hbo en wo zijn in voorbereiding. In 2021 zijn deze landelijke websites toegankelijk, hier wordt aan gewerkt door ECIO. Samen zijn deze websites voor studenten met een functiebeperking complementair aan de website studeermeteenplan.nl die gericht is op alle studenten. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 524, nr. 429

MOTIE VAN HET LID VAN MEENEN

met het verzoek om het onderwerp studentenwelzijn te laten meenemen door de inspectie in de Staat van het Onderwijs.

Studentenwelzijn is als onderwerp meegenomen in de Staat van het Onderwijs 2019/2020. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 524, nr. 431.

MOTIE VAN HET LID KWINT

met het verzoek in gesprek te gaan met de VH en de VSNU om een goede overdracht tussen onderwijsinstellingen van studenten met een functiebeperking te faciliteren en bestaande belemmeringen weg te nemen.

Dit onderwerp staat op agenda van de Landelijke Inspiratiedag. Best practices over een warme overdracht tussen onderwijsinstellingen zullen gedeeld worden. Ik moedig instellingen aan om gebruik te maken van de mogelijkheden die er al zijn om een warme overdracht te organiseren.

Daarnaast zal het onderwerp ook meegenomen worden in de interne studiedag van de vsnu en aan bod blijven komen in de Landelijke werkgroep studentenwelzijn. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.

Kamerstuk 31 288, nr. 708.

MOTIE VAN HET LID VAN DER MOLEN

met het verzoek om de NVAO kaders te laten opstellen voor een nieuw bijzonder kenmerk «zorg en welzijn».

Om opleidingen die zich buitengewoon inspannen voor het welzijn en de begeleiding van studenten daarvoor erkenning te geven, gaan we ervoor zorgen dat hun aanpak als goed voorbeeld wordt gedeeld. Dit onderwerp staat onder andere op de agenda van de inspiratiedag op 26 oktober en zal een plek krijgen op de website over de toegankelijkheid van het mbo en het ho. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 31 288, nr. 716.

GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID ÖZDIL TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER KAMERSTUK 31 288, NR. 699

met het verzoek een grootschalig kwantitatief onderzoek te verrichten om de problematiek onder studenten van hogescholen en universiteiten in kaart te brengen.

De opdracht voor dit onderzoek is verleend aan het RIVM. Door corona is de meting uitgesteld naar het voorjaar 2021. De resultaten verwacht ik na de zomer 2021. Hiermee is uitvoering gegeven aan deze motie.
Kamerstuk 35 252, nr. 19.

MOTIE VAN DE LEDEN KWINT EN VAN DEN HUL

over het in kaart brengen wat nodig is om zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs mogelijk te maken.

Aan de uitvoering van deze motie wordt nog gewerkt. Een verzoek om input voor een plan van aanpak zal na de zomer neergelegd worden bij de Landelijke werkgroep studentenwelzijn.

1 Kamerstuk 31 497, nr. 331.

2 Kamerstuk 31 497, nr. 335.

Bijlage IV: Rapport MBO-HBO doorstroom ResearchNed45


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  2. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  3. Kamerstuk 31 288, nr. 797.↩︎

  4. Inspectierapport In- en doorstroommonitor hoger onderwijs 2009–2018. Kamerstuk 31 288, nr. 843.↩︎

  5. Zie o.a. Isik, U. Tekort rolmodellen voor geneeskundestudent met migratieachtergrond, VUmc, 2019; Van den Broeck, A. et al. Numerus fixus, selectie en kansengelijkheid in het wetenschappelijk onderwijs, ResearchNed, 2018, en; Wouters, A., Effects of medical school selection on the motivation of the student population and applicant pool, VUmc en NFU, 2017.↩︎

  6. Kamerstuk 31 288, nr. 822.↩︎

  7. Kamerstuk 31 288, nr. 720.↩︎

  8. Kamerstuk 31 288, nr. 843.↩︎

  9. Dit is inclusief de research masters.↩︎

  10. Kamerstuk 31 288, nr. 713.↩︎

  11. Kamerstuk 31 288, nr. 767.↩︎

  12. Kamerstuk 31 288, nr. 770.↩︎

  13. Kamerstuk 31 288, nr. 759.↩︎

  14. Kamerstuk 35 282, nr. 42.↩︎

  15. Kamerstuk 31 288, nr. 705.↩︎

  16. Kamerstuk 31 288, nr. 713.↩︎

  17. Kamerstuk 31 288, nr. 770.↩︎

  18. Kamerstuk 29 388, nr. 664.↩︎

  19. Uitval in de sector economie na 1 jaar is 15,2 procent en switch na 1 jaar is 22,5 procent. Bron: sectordashboard Vereniging Hogescholen https://www.vereniginghogescholen.nl/kennisbank/feiten-en-cijfers/artikelen/dashboard-studiesucces-uitval-en-studiewissel.↩︎

  20. ROA, Arbeidsmarktinformatiesysteem, Arbeidsmarktprognoses tot 2024 per opleidingstype.↩︎

  21. Ranglijsten arbeidsmarktpositie hbo en wo-opleidingen, SEO Economisch Onderzoek/Elsevier Weekblad op basis van CBS Microdata, bewerking UWV (2020).↩︎

  22. Kamerstuk 31 524, nr. 457.↩︎

  23. Kamerstuk 31 288, nr. 823.↩︎

  24. Kamerstuk 31 524, nr. 429.↩︎

  25. Kamerstuk 31 288, nr. 716.↩︎

  26. Kamerstuk 35 497, nr. 12.↩︎

  27. Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 75.↩︎

  28. Kamerstuk 31 524, nr. 423.↩︎

  29. Kamerstuk 31 524, nr. 424.↩︎

  30. Kamerstuk 31 288, nr. 708.↩︎

  31. Kamerstuk 35 252, nr. 19.↩︎

  32. Kamerstuk 31 497, nr. 305.↩︎

  33. Kamerstuk 31 524, nr. 425.↩︎

  34. Kamerstuk 31 524, nr. 426.↩︎

  35. Kamerstuk 31 524, nr. 428.↩︎

  36. Kamerstuk 31 524, nr. 427.↩︎

  37. Kamerstuk 31 524, nr. 431.↩︎

  38. De volledig universitaire pabo voor het primair onderwijs in Nijmegen (PWPO) heeft een instroom van 23 studenten in 2019/2020.↩︎

  39. Bron: IDU gegevens academische pabo’s Nederland.↩︎

  40. Bron: DUO.↩︎

  41. Bron: website VSNU/lerarenopleidingen.↩︎

  42. Voor een compleet overzicht: https://www.vereniginghogescholen.nl/kennisbank/feiten-en-cijfers/artikelen/vooraanmeldingen.↩︎

  43. Kamerstuk 27 923, nr. 402.↩︎

  44. Handelingen II 2015/16, nr. 18, items 4 en 11.↩︎

  45. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎