Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Ondernemen en Bedrijfsfinanciering (Kamerstuk 32367-381)
Bedrijfslevenbeleid
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D39645, datum: 2020-10-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D39645).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z18956:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-10-09 14:45: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-10-29 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-11-14 12:00: Reactie op de gewijzigde motie-Stoffer/Wörsdörfer over ambulante handel (TK 32637-381) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-05-18 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-06-03 12:30: Procedurevergadering (via videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-10-08 10:00: Ondernemen en bedrijfsfinanciering (omgezet in een schriftelijk overleg) (Algemeen overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-10-08 12:00: Ondernemen en Bedrijfsfinanciering (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-01-20 10:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D39645 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de reactie op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel (Kamerstuk 32 637, nr. 381), de handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening (Kamerstuk 31 579, nr. 27), de reactie op het verzoek van de commissie over een reactie op de brief INretail van 11 november 2019 «Help de veenbrand bestrijden!», de reactie op de motie van de leden Amhaouch en Wörsdörfer over afschermen woonadres en adviezen Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien van het Handelsregister (Kamerstuk 32 761, nr. 158), de stand van zaken met betrekking tot de MKB-deals (Kamerstuk 32 637, nr. 397), het toetsingskader risicoregelingen: Garantie EZK Stichting Risk Exchange NSDF (Kamerstuk 32 637, nr. 399), het toetsingskader verruiming BMKB voor door PFAS en/of stikstof getroffen (deel)sectoren (Kamerstuk 35 334, nr. 38), het onderzoek naar haalbaarheid en marktappreciatie van het Dutch Venture Initiative (Kamerstuk 32 637, nr. 400), de voorwaarden van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en mogelijkheden die de BMKB biedt voor niet-bancaire financiers (Kamerstuk 32 637, nr. 403), de financieringsmonitor 2019 en de speciale uitgave over vrouwelijk ondernemerschap (Kamerstuk 32 637, nr. 411), de reactie op de motie van het lid Aartsen over aanpassing van de BMKB-regeling en de gewijzigde motie van de leden Aartsen en Amhaouch over deelverpanding mogelijk maken (Kamerstuk 32 637, nr. 414), het jaarbericht 2019 Staat van het mkb en brief over familiebedrijven en voortgang acties MKB-actieplan (Kamerstuk 32 637, nr. 419), de antwoorden op vragen commissie over reactie op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel (Kamerstuk 32 637, nr. 418), de evaluatie van de wet op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen (Kamerstuk 32 637, nr. 421), het tussenbericht Staat van het mkb 2020 (Kamerstuk 32 637, nr. 428), het onderzoeksrapport «Oprichten zonder omwegen» (Kamerstuk 32 637, nr. 429), de hoofdpunten van een voorgenomen wijziging van het Handelsregisterbesluit 2008 e.a., de kabinetsinzet Sociaal Ondernemen (Kamerstuk 32 637, nr. 426), de monitor Betaaltermijnen overheid 2019 (Kamerstuk 31 490, nr. 283), de verdere ontwikkeling van de Kamer van Koophandel (KVK) als organisatie na de evaluatie van de Wet op de Kamer van Koophandel 2014 (Kamerstuk 32 637, nr. 427) en het rapport «Investeren in herstel en groei van het mkb» (Kamerstuk 32 637, nr. 430).
De vragen en opmerkingen zijn op 9 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van ...... zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Renkema
De adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
II | Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris | 11 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat de coronacrisis grote gevolgen heeft voor ondernemers. Veel ondernemers hebben hun zaak moeten sluiten of kunnen hun deuren minder vaak en minder lang openen. Daarnaast weten ondernemers niet hoe lang zij deze crisis financieel kunnen dragen en wanneer hun bedrijf weer open kan. Door het steunpakket zijn veel ondernemers tijdelijk geholpen. Deze leden zijn daar blij mee. Desondanks zijn er vanuit de geagendeerde stukken nog een aan maatregelen mogelijk waarmee de Staatssecretaris ondernemers kan helpen. Deze steun verdienen de ondernemers.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de regering van 8 juni 2020 aangaande de evaluatie van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven dat de Staatssecretaris schrijft dat zij het wetsvoorstel voor het herfstreces ter internetconsultatie wil aanbieden. Deze leden zijn blij dat dit op 1 oktober 2020 is gebeurd. Daarnaast schrijft de Staatssecretaris dat de Kamer separaat geïnformeerd wordt over de mogelijke rol die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gaat nemen omtrent het registreren van klachten en meldingen over het niet naleven van de regels ten aanzien van de betaaltermijnen. Wat is de huidige stand van zaken op dit punt en wanneer deze informatie verwacht kan worden?
De leden van de VVD-fractie hebben in het verleden aangegeven dat het verplicht opnemen in het jaarverslag of een bedrijf voldoet aan de wettelijke betaaltermijnen kan bijdragen aan beter betaalgedrag van grote bedrijven aan het midden- en kleinbedrijf (mkb). De Staatssecretaris gaf aan dat zij dit een goed idee vond. Wat is er tot nu toe gebeurd met dit punt? Is dit besproken met de branchevereniging van de accountants en wat is er uit die gesprekken gekomen? Zijn er gesprekken gevoerd met medeoverheden om hun betaalgedrag te verbeteren?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 10 juli 2020 over maatschappelijke ondernemingen. Deze leden vragen wat de impact van de maatschappelijke besloten vennootschap (BVm) is op het gelijke speelveld en of hier onderzoek naar wordt gedaan, zoals de Staatssecretaris aangeeft in de brief. Welke juridische waarborgen komen er om te voorkomen dat bijvoorbeeld bij een aanbesteding, een gemeente de voorkeur geeft aan een BVm in plaats van een bv? Hoe gaat de Staatssecretaris garanderen dat de BVm juridisch exact gelijk is aan een andere rechtsvorm?
De leden van de VVD-fractie lezen, in het verslag van het schriftelijk overleg over de reactie op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel, dat de Staatssecretaris in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voornemens is om een geobjectiveerd en uniform beoordelingsinstrument te laten ontwikkelen. Hoe staat het met de ontwikkeling van dit instrument? Wanneer wordt dit instrument verwacht?
Deze leden vragen of de regering samen met de VNG nog specifieke afspraken heeft gemaakt omtrent de looptijd van vergunningen. Zij zouden graag zien dat er een vaste periode van tenminste vijf jaar met een optie tot verlenging van vijf jaar (zoals ook vaste praktijk is bij contracten van onroerende goederen) komt voor vergunningen van ambulante handel. Nu worden ondernemers overgelaten aan de grillen van een gemeente, waardoor ze geen rendabele investeringen kunnen doen. Is de Staatssecretaris bereid om dit voorstel over te nemen, uit te werken en om te zetten in praktijk? Zo nee, waarom niet? De motie-Aartsen/Verhoeven, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar, roept de regering op om een taskforce op te richten om problemen en oplossingen in de retail te onderzoeken. De branche heeft veel behoefte aan een extra impuls en zoekt zelf ook de verbinding met de horeca en cultuur. Een aparte taskforce die met ideeën komt voor de retail kan hierbij helpen. Hoe staat het met de oprichting van deze taskforce?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de mkb-impacttoets op het Klimaatakkoord. Kan de reactie op korte termijn verwacht worden? Zo niet, wanneer dan wel? Is er al overleg geweest met het mkb over de bekostiging van de maatregelen? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen naar de stand van zaken is rondom de kredietfaciliteit voor de reisbranche.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar een schriftelijk overleg over ambulante handel dat heeft plaatsgevonden op 14 november 2019, waarbij ook deze leden inbreng hebben geleverd. Het verslag van dit schriftelijk overleg, met antwoorden op de gestelde vragen, hebben zij op 23 april 2020 ontvangen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het opstellen van een landelijke leidraad voor gemeenten voor het inrichten van een vergunningsstelsel en het bepalen van de vergunningsduur. Wat is de stand van zake met betrekking tot e ontwikkeling van een uniform beoordelingsinstrument waarmee het voor gemeenten eenvoudiger wordt een redelijke vergunningstermijn vast te stellen voor te onderscheiden branches binnen de ambulante handel?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening, die inzicht biedt in de achtergrond en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn en het Nederlandse detailhandels-vestigingsbeleid. De handreiking stelt gemeenten en provincies in staat hun ruimtelijke voorschriften te toetsen aan de Dienstenrichtlijn, opnieuw te doordenken en zo nodig aan te passen. Is het de Staatssecretaris bekend in welke mate decentrale overheden deze handreiking toepassen? In een brief van 11 november 2019 «Help de veenbrand bestrijden!» stelt INretail de oprichting van een interdepartementale taskforce voor om de problematiek van de retail kabinetsbreed aan te pakken. Ook de Kamer heeft hier bij motie om verzocht, maar een taskforce is er nog niet. Is de Staatssecretaris bereid deze taskforce alsnog in het leven te roepen, juist nu als gevolg van de coronacrisis winkelgebieden met veel detailhandel hard zijn geraakt en een gecoördineerde aanpak des te urgenter is? Hoe staat de Staatssecretaris tegenover een «ambassadeur voor de retail», die het gezicht van deze aanpak wordt? Hoe en op welke termijn wordt invulling gegeven aan de recent aangenomen motie-Palland/Amhaouch over leegstand van winkelgebieden in gemeenten tegengaan (Kamerstuk 35 420, nr. 131)?
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van de uitvoering van de aangenomen motie-Amhaouch/Wörsdörfer over afschermen van het woonadres bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid (Kamerstuk 32 637, nr. 333). Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwerpbesluit en het tijdspad ten behoeve van de aanpassing van artikel 51 Handelsregisterbesluit 2008 om het afschermen van alle natuurlijke personen die in het Handelsregister mogelijk te maken? Van hoeveel natuurlijke personen zal het woonadres zichtbaar blijven in het Handelsregister, omdat hun onderneming is gevestigd op het woonadres? Wat is de uitkomst van de verkenning naar hoe de contractueel vastgelegde gebruiksbeperkingen die al zijn verbonden aan (her)gebruik van handels-registerinformatie (zoals de Non Mailing Indicator van de Kamer van Koophandel (KvK)) kunnen worden aangescherpt of aangevuld? In welke mate is sinds het stoppen van de levering van het product «Adressenbestand Online» door de KvK per 1 juli 2019 het aantal klachten over ongewenste direct marketing afgenomen en/of bestaat er noodzaak voor aanvullende maatregelen? In welke mate is het aantal klachten over agressieve verkopers van energiecontracten onder met name zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) afgenomen?
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris een korte stand van zaken kan geven over de eerste en tweede ronde MKB-deals. Kan de Staatssecretaris tevens informeren over de marktverkenning en een eventuele gehele of gedeeltelijke verkoop van de DVI-I en/of DVI-II aandelen door Oost NL?
De leden van de CDA-fractie lezen dat op basis van de Financieringsmonitor 2019 geconcludeerd kan worden dat de potentie van alternatieve financieringsvormen nog niet volledig wordt benut. Door de coronacrisis is toegang tot financiering voor ondernemers essentieel om hun bedrijf voort te zetten, daarom kijken deze leden uit naar de opvolging van de acties uit de beleidsvisie mkb-financieringsmarkt van 5 november 2019. Acties zoals het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen. Wanneer ontvangt de Kamer bericht over de opvolging van de acties? Deze leden merken op dat in de Financieringsmonitor 2019 van de ondernemers van wie een financieringsaanvraag (deels) werd afgewezen, slechts 12% is doorverwezen naar een andere financieringsvorm (tegen 17% in 2018). Hoe is in dit licht uitvoering gegeven aan de motie-Amhaouch/Wörsdörfer over de afstemming tussen en de doorwijzing naar de loketten (Kamerstuk 32 637, nr. 364)?
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris naar haar indruk van het Nederlandse financieringsinstrumentarium voor kennis- en kapitaalintensieve start- en scale-ups ondernemers met hoog risico. Hoezeer ziet zij «gaten» in het (corona-ondersteunings)aanbod? Hoe zouden die kunnen worden gedicht? Welke rol kan de nationale scale-up faciliteit, aangekondigd in de EZK-begroting 2021, hierbij spelen? Wat is de huidige status van het verbetertraject rond het Innovatiekrediet? Kan de Staatssecretaris ingaan op de verschillende onderdelen van dit traject? Verwacht zij dat ondernemers al vanaf 2021 de vruchten kunnen plukken van het verbeterd Innovatiekrediet?
De leden van de CDA-fractie hebben er begrip voor dat de Staatssecretaris in haar brief van 24 april 2020 schrijft dat de Kamerbrief over familiebedrijven, de Voortgangsrapportage MKB-actieplan en «een aantal onderwerpen op welk gebied resultaten vóór de zomer zijn toegezegd» als gevolg van de coronacrisis later naar de Kamer verzonden worden. Kan de Staatssecretaris inmiddels wel een stand van zaken kan geven omtrent de uitvoering van de onderstaande moties?
o motie-Amhaouch over een evaluatie van de MKB-Werkplaatsen (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 44);
o motie-Amhaouch/Palland over een kwantitatief CBS-onderzoek naar familiebedrijven (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 41);
o motie-Amhaouch c.s. over een vervolg op de tanteagaathregeling onderzoeken (Kamerstuk 32 637, nr. 407);
o motie-Amhaouch/Van Eijs over een internationaal concurrerende regeling voor de versterking van het groeivermogen van jonge bedrijven (Kamerstuk 33 009, nr. 86).
Is de Staatssecretaris bereid extra haast te maken met de uitvoering van motie motie-Amhaouch/Van Eijs omwille van het belang om deze bedrijven door de coronacrisis te helpen? In schriftelijke reactie op de aangenomen gewijzigde motie-Aartsen/Amhaouch over deelverpanding mogelijk maken (Kamerstuk 32 637, nr. 408) geeft de Staatssecretaris aan deze nog niet te kunnen uitvoeren vanwege een lopend onderzoek naar praktische knelpunten in de huidige situatie. Zijn de resultaten van dit onderzoek inmiddels bekend en wanneer gaat de Staatssecretaris uitvoering geven aan de motie?
De leden van de CDA-fractie steunen de Staatssecretaris in haar inzet om onredelijk lange betaaltermijnen tegen te gaan en zien uit naar het wetsvoorstel dat de betaaltermijn van grote bedrijven aan kleine bedrijven maximeert op 30 dagen. Ligt dit wetsvoorstel, waarvan de consultatie voor het herfstreces 2020 was voorzien, op schema? Wat kan de Staatssecretaris melden over de mogelijke rol die de ACM gaat nemen omtrent het registreren van klachten en meldingen over het niet naleven van de regels ten aanzien van de betaaltermijnen? Wat kan de Staatssecretaris melden over de verbetering van de informatievoorziening over betaaltermijnen door de overheid middels de websites van de rijksoverheid en het Ondernemersplein? Hoe weegt de Staatssecretaris het pleidooi vanuit diverse Nederlandse detailhandelsbranches om voor de voorraadfinanciering van handelsgoederen in de detailhandel een (met wederzijds goedvinden en onderbouwde) betalingstermijn van 60 dagen aan te houden?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een onderzoekrapport is uitgebracht over het vereenvoudigen van de oprichting van een bv. Op basis hiervan heeft de Staatssecretaris een online consultatie van beleidsopties onder belanghebbende aangekondigd. Wanneer kan de Kamer een beleidsstandpunt verwachten? De Staatssecretaris werkt aan een wettelijke regeling ten behoeve van een betere herkenbaarheid van maatschappelijke ondernemingen, door ondernemers de mogelijkheid te bieden te kiezen voor een BVm.
Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen het pleidooi van Cedris voor een stevige ondergrens, waarmee ondernemingen die in aanmerking komen voor de BVm-status zich op maatschappelijk gebied duidelijk onderscheiden? Wat vindt zij van het afbakenen van sociaal ondernemerschap tot ondernemingen die zich inzetten op het gebied van zowel «planet» als «people», zoals voorgesteld door Cedris, VNO-NCW en MKB-NL? Hoe kijkt zij aan tegen practice-based in plaats van principle-based erkenning via een BVm-status, door alleen ondernemingen die in de praktijk het verschil maken en concreet invulling geven aan inclusief werkgeverschap in aanmerking te laten komen voor een aparte juridische status?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Monitor Betaaltermijnen overheid 2019 en de antwoorden op Kamervragen over de omgang van grote ondernemingen met het Coronavirus. Hoofdconclusie is dat de overheid haar uiterste best doet om facturen die aan alle vereisten voldoen zo snel mogelijk te betalen. De ervaring leert echter dat voor overheden het uitvoeringsvraagstuk in de praktijk weerbarstig is. De Staatssecretaris schrijft dat het overheden op dit moment niet allemaal lukt om binnen 30 dagen 90% of 95% van de facturen betaald te hebben. Welke stappen zouden kunnen worden gezet om dit te verbeteren, bijvoorbeeld door e-facturatie te bevorderen en leveranciers van de overheid te helpen met het in één keer correct indienen van een e-factuur, die binnen zeven dagen kan worden betaald?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal KvK-kantoren in de regio sinds 2014 is teruggebracht van 55 naar 19 vestigingen en gaat in de komende jaren verder terug naar zes, waarvan vijf als fysiek ondernemersplein in Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Eindhoven en Arnhem. Deze leden zien de toename van onlinedienstverlening, maar vragen in hoeverre de teruggang in het aantal fysieke KvK-vestigingen raakt aan andere wettelijke taken van de KvK, bijvoorbeeld regiostimulering. Deelt de Staatssecretaris de mening dat economische ontwikkeling in de regio hoort plaats te vinden en een fysiek aanwezige KvK daarin een functie heeft? Hoe denkt de Staatssecretaris dat de KvK voor lokale ondernemers een rol van betekenis kan blijven spelen wanneer zij minder fysiek in de regio aanwezig is en nog slechts op afstand? Bestaat het risico dat hierdoor economische activiteiten zullen afnemen? Kan de Staatssecretaris garanderen dat de oplossing voor de verwachte € 70–80 miljoen kostenverhoging/inkomstenderving voor de KvK niet ten koste gaat van de dienstverlening aan ondernemers?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport Investeren in herstel en groei van het mkb en de aanbevelingen die het Nederlands Comité voor Ondernemerschap doet voor een herstel- en groeiplan, met tien gerichte maatregelen. Is de Staatssecretaris bereid per maatregel een appreciatie te geven hoe zij hier tegenaan kijkt? Wat vindt zij van de programmatische aanpak die het Comité voorstelt teneinde samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners en marktpartijen met het maatregelenpakket aan de slag te gaan? Is zij bereid hiervoor een speciale gezant aan te stellen met als eerste opdracht het vertalen van eerdergenoemde maatregelen in een concreet actieplan en roadmap?
De leden van de CDA-fractie zouden naar aanleiding van de aangenomen motie-Heerma/Segers (Kamerstuk 35 570, nr. 16) over het herstelplan regionale economie uitwerken in overleg met provincies en andere stakeholders van de Staatssecretaris willen weten welke afspraken inmiddels met provincies en andere partijen zijn gemaakt over de uitvoering van deze motie. Op welke wijze(n) gaat de Staatssecretaris regio’s betrekken bij het herstel van de economie, in het bijzonder als het gaat om het ondersteunen/versterken van het mkb (bij onder andere digitalisering, vergroening en om- en bijscholing van vakkrachten) en het versterken van de regionale samenwerking tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven (innovatieclusters die bijdragen aan het missiegedreven innovatiebeleid)? Welke actuele informatie heeft de Staatssecretaris over de gevolgen van de coronacrisis voor jonge, innovatie «niet-omzetbedrijven» (zoals kennis- en kapitaalintensieve start- en scale-ups)? In welke mate hebben deze ondernemingen aanspraak kunnen maken op de regelingen uit de diverse steunpakketten, zoals de Corona-OverbruggingsLening (COL)? Hoe hoog is het aantal aanvragen, afwijzingen en toekenningen geweest? Bieden de huidige regelingen in de ogen van de Staatssecretaris deze bedrijven voldoende perspectief?
De leden van de CDA-fractie willen stilstaan bij de gevolgen van de op dit moment geldende coronabeperkingen voor ondernemers, zoals het om 22.00 uur moeten sluiten van horeca en het niet open mogen van sportkantines. Dit leidt tot onduidelijkheid voor die sporten waar de sport wordt beoefend in een horecagelegenheid (bijvoorbeeld bowlingbanen) of horeca met een diffuse functie (bijvoorbeeld deels onderdeel van een manege, deels dorpscafé). Hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan? Is de Staatssecretaris bereid voor bowlingbanen en andere sportaccommodaties mogelijk te maken dat zij worden gezien als horeca en daaruit inkomsten kunnen hebben? Op dit moment telt het aantal beschikbare vierkante meters en de mogelijkheid om gasten zittend te kunnen spreiden niet mee in het coronabeleid richting sport en horeca. Is de Staatssecretaris bereid hiernaar te kijken, zodat net als in grote winkelketens ook in sportaccommodaties met voldoende (binnen)oppervlak op een veilige manier horeca-activiteiten kunnen worden ontplooid? Kan de Staatssecretaris als laatste schetsen hoe het huidige beleid ter ondersteuning van kermissen en evenementen er nu precies uitziet? In hoeverre gaan seizoensbedrijven in deze branches in aanmerking komen voor aanvullende sectorale steun? Hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken.
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de reactie van de Staatssecretaris op de gewijzigde motie-Stoffer/Wörsdörfer over ambulante handel. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom bij het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek naar de tijd die ondernemers nodig hebben om hun investering terug te verdienen, enkel onderzoek gedaan wordt naar de terugverdientijd van vaste activa, zoals de aanschafkosten van de verkoopwagen, en niet naar andere investeringen die betrekking hebben op de bedrijfsvoering, zoals bijvoorbeeld overname kosten? Deze leden vragen of het klopt dat er een verschil zit tussen het bepalen de fiscale waarde van een bedrijf en de feitelijke waarde van de activa van dat bedrijf en waarom bij de terugverdientijd daarmee geen rekening is gehouden.
De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak de Europese Commissie Nederland in de afgelopen jaren heeft aangesproken op het overtreden van de Dienstenrichtlijn bij vergunningen voor de ambulante handel. Heeft de Europese Commissie Nederland erop gewezen dat de vergunningverlening aan de ambulante handel in strijd is met de Dienstenrichtlijn? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom het mogelijk is dat in België vergunningen voor één jaar op grote schaal stilzwijgend verlengd worden en waarom de Europese Commissie dit kennelijk niet in strijd vindt met de Dienstenrichtlijn? Deze leden vragen waarom het in Nederland niet toegestaan zou moeten zijn om kortdurende marktvergunningen te verstrekken die stilzwijgend verlengd worden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zowel op markten waar geen vergunningen beschikbaar zijn, als op markten waar veel vergunningen beschikbaar zijn, bestaande marktvergunningen voor onbepaalde tijd ingetrokken zouden moeten worden? Zij vragen op hoeveel markten geen plek is voor nieuwe ondernemers en op hoeveel markten deze situatie permanent is.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat in de Dienstenrichtlijn een vergunning waarbij de looptijd afhankelijk is van bepaalde voorwaarden wordt gekwalificeerd als een vergunning met een beperkte geldigheidsduur en dus geen vergunningen voor onbepaalde tijd, terwijl deze vergunning volgens het Nederlandse recht wel een vergunning voor onbepaalde tijd is. Kan de Staatssecretaris aangeven welke gevolgen het omzetten van de vergunning naar een beperkte tijd heeft voor ondernemers in de ambulante handel die een vergunning hebben tot wederopzegging? Kan de Staatssecretaris aangeven of een vergunning die een voorschrift bevat dat de vergunning blijft gelden zolang er plaatsen beschikbaar zijn op de markt, een vergunning is die volgens de Dienstenrichtlijn voor onbepaalde tijd geldt en daarom niet toegestaan is? De leden zouden graag een overzicht krijgen van het aantal gesprekken dat de Staatssecretaris in 2019 en 2020 met de Europese Commissie over de Dienstenrichtlijn heeft gevoerd en wat het standpunt en het oordeel van de Europese Commissie is over de vergunningverlening aan de ambulante handel in Nederland.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van de gesprekken die de Staatssecretaris met de Europese Commissie heeft gevoerd naar aanleiding van de uitspraak-Appingedam/Visser. Deze leden zien hier op twee gebieden verontrustende jurisprudentie ontstaan. In de eerste plaats het feit dat de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is op een zuiver interne situatie, wat verder gaat dan de doelstelling van het mogelijk maken van grensoverschrijdend diensten kunnen verrichten of kunnen vestigen. In de tweede plaats dat de detailhandel moet worden gerekend onder de diensten die onder der Dienstenrichtlijn vallen, waarmee een deel van het Nederlands ruimtelijk ordeningsbeleid onder druk staat zoals ook wordt beschreven in de handreiking.
De leden van de SP-fractie constateren dat deze punten afwijken van de Nederlandse interpretatie tot dan toe. Deze leden vinden deze uitbreiding van de invloedssfeer van de Dienstenrichtlijn onwenselijk en hoe wel het aan te moedigen is dat het kabinet een handreiking biedt voor hoe hier mee om te gaan, horen zij ook graag welke stappen het kabinet neemt om de Europese Commissie te overtuigen van de noodzaak van een aanpassing van de Dienstenrichtlijn om deze effecten tegen te gaan. Zij worden graag op de hoogte gehouden van de uitkomst van de gesprekken over de notificatieplicht.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar de haalbaarheid en de marktappreciatie van het Dutch Venture Initiative. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij de aanbevelingen en aanvullende criteria die uit het onderzoek naar voren komen overneemt? Deze leden vragen wat de meerwaarde van het vermarkten van deze fondsen is. Zij vragen wat de overhead kosten van deze fondsen op dit moment zijn en welke deze zullen worden als besloten wordt tot het vermarkten van deze fondsen? Kan de Staatssecretaris aangeven of zij, als op enig moment blijkt dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen, in dat geval ook bereid is om af te zien van het vermarkten van deze fondsen?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het kabinet op sociaal ondernemen en vragen op welke wijze de Staatssecretaris zelf maatschappelijke ondernemingen gaat betrekken in het inkoop- en aanbestedingsbeleid.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben de volgende vragen en opmerkingen. De detailhandelsstructuur en voorzieningenstructuur in de steden en centrumplaatsen die een bovenlokale verzorgingsfunctie hebben, stonden voor het uitbreken van de coronapandemie al onder zware druk. Veranderingen in koopgedrag, ontwikkeling en groei van het digitale verkoopkanaal en demografische ontwikkelingen, in het bijzonder in de krimpgebieden, zijn daar een aantal oorzaken van. De detailhandel is een belangrijke bron van werkgelegenheid en een belangrijke drager voor de leefbaarheid en voorzieningenstructuur. Deze leden brengen graag in herinnering dat in de Kamer meermaals is gepleit voor een aanpak van de structurele problemen en middels de motie-Aartsen/Verhoeven is verzocht om hiertoe een taskforce in te stellen. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan deze motie?
De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat culturele en maatschappelijke voorzieningen sterk ontwikkeld zijn, onder meer wegens de aantrekkingskracht daarvan op bedrijven. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Deelt de Staatssecretaris tevens de opvatting dat een omvangrijk herstelplan nodig is om de detailhandels- en voorzieningenstructuur op peil te brengen en te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is de Staatssecretaris bereid daar vorm aan te geven? Is er de bereidheid om samen met de vertegenwoordigende organisaties van de detailhandel, horeca en culturele voorzieningen een samenhangend en robuust herstelplan op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen worden daarbij betrokken?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over sociale ondernemingen. De brief wekt de indruk dat niet de daadwerkelijke maatschappelijke impact, maar de intenties van een onderneming bepalen of de onderneming in aanmerking komt voor een BVm. In dat geval is de erkenning uitsluitend «principle-based» en niet «practice-based». Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat dit is niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt geborgd dat het beginsel van «practice-based» zal worden toegepast voor het kwalificeren als BVm?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris de opvatting deelt dat het stimuleren van sociale ondernemingen wenselijk is omdat deze ondernemingen in hun doelstellingen en activiteiten bijdragen aan het publiek belang van bevorderen van inclusiviteit en duurzaamheid. Deelt de Staatssecretaris ook de opvatting dat via het inkoop- en aanbestedingsbeleid van overheden sterk kan worden bijgedragen aan de ontwikkeling en groei van sociale ondernemingen? Is de Staatssecretaris bereid om, bij voorkeur in samenwerking in samenwerking met koepelorganisaties van organisaties die zich inzetten voor inclusiviteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen, te onderzoeken op welke wijze sociale ondernemingen een voorrangspositie kunnen krijgen bij inkoop en aanbestedingen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het BMC-rapport dat bij de brief van 10 juli 2020 over sociaal ondernemen is gevoegd, waarin langs drie sporen 18 maatregelen worden aanbevolen. Kan de Staatssecretaris per maatregel aangeven of, en zo ja op welke wijze, deze aanbevolen maatregelen worden overgenomen en uitgewerkt?
VNO-NCW, MKB-Nederland en Cedris hebben gepleit voor het afbakenen van sociaal ondernemerschap, tot ondernemingen die zich inzetten op het gebied van «planet and people». Dit om te voorkomen dat organisaties die alleen op het terrein van duurzaamheid voor de leefomgeving activiteiten ontplooien, maar geen verantwoordelijkheid nemen in het inclusiever maken van de arbeidsmarkt, toch een aparte juridische status kunnen krijgen. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat dit in de afbakening worden geborgd?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel bedrijven, in onder meer de «life sciences- sector, een specifiek businessmodel kennen, waarbij de kosten in de regel vele jaren voor de baten uitgaan en zij in de tussentijd niet of nauwelijks omzet maken. Door het ontbreken van omzet komen deze bedrijven niet in aanmerking voor het leeuwendeel van de noodmaatregelen vanuit de overheid. Tezelfdertijd wordt breed het belang onderschreven dat we onze economie met investeringen en innovatie uit de crisis moeten trekken. Op welke wijze is de Staatssecretaris voornemens om dit type bedrijven, waaronder veel start- en scale-ups, te ondersteunen en beter toegang te bieden tot de noodmaatregelen, in het bijzonder de COL? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg te treden met koepelorganisaties, waaronder Holland Bio, die knelpunten hebben geadresseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil de Staatssecretaris de Kamer informeren over de uitkomsten van het overleg?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris invulling gaat geven aan de toezegging die is gedaan in de schriftelijke behandeling van de Wet Tijdelijke maatregelen covid-19 om duidelijk en toegankelijk te communiceren naar ondernemers over de ministeriële regelingen die op hen betrekking hebben, en om zo generiek mogelijk uitzonderingsgronden te hanteren voor de afstandsnorm wanneer gebruik kan worden gemaakt van bijvoorbeeld spatschermen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij erop kunnen rekenen dat de Staatssecretaris samen met ondernemers kijkt hoe regelgeving dienstbaar kan zijn aan bestrijding van het virus én zo regelarm en adaptief als mogelijk kan worden vormgegeven om ondernemers met innovatieve en veilige oplossingen daartoe de mogelijkheid te bieden. Deze leden gaan in hun schriftelijke inbreng verder graag nader in op de brieven over sociaal ondernemen en de ambulante handel. Zij zijn verheugd dat de Staatssecretaris het voorstel tot uitwerking van een modaliteit op de bestaande rechtsvorm, de BVm, overneemt. Zij lezen dat de Staatssecretaris voornemens is de Kamer voor het eind van dit jaar over te voortgang te informeren. Kan hierin ook een specifiek tijdspad komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat BVm een titel van betekenis is. Hoe gaat de Staatssecretaris dit vormgeven? Hoe wordt ervoor gezorgd dat niet alleen de intentie of de visie, maar ook het aantoonbaar en afrekenbaar handelen van een onderneming voorwaardelijk wordt voor de modaliteit? Welke ondergrens is de Staatssecretaris voornemens te hanteren en zijn er reeds aantoonbaar effectieve privaatrechtelijke keurmerken waarbij kan worden aangesloten? Wordt hierin ook een brede benadering van sociaal ondernemerschap voorgestaan, waarbij een onderneming zowel richting aarde als mensen, maatschappelijke verantwoordelijkheid tentoonspreidt. Op welke wijze inventariseert de Staatssecretaris de vragen die nog moeten worden beantwoord en de keuzes die daaruit voortvloeien, om vervolgens te komen tot een nadere invulling van de BVm?
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen of de Staatssecretaris er niet een te stringente lezing van de Dienstenrichtlijn op nahoudt. Klopt het dat in bijvoorbeeld België in voorkomende gevallen automatische verlenging van vergunningen plaatsvindt, maar de Staatssecretaris hier geen mogelijkheid toe ziet? Klopt het dat hier niet op is ingegrepen vanuit de Europese Commissie? Vallen momenteel alle vergunningen die volgens Nederlands recht onder onbepaalde tijd vallen, ook onder de dienstenrichtlijn onder onbepaalde tijd. Zo nee, is hier niet meer maatwerk nodig?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gang van zaken rond de standplaatsvergunningen en hebben enkele vervolgvragen. Is de veronderstelling juist dat in Duitsland en België in veel gevallen sprake is van stilzwijgende verlenging van standplaatsvergunningen?
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken van het eerder toegezegde overleg van de Staatssecretaris met de Europese Commissie over de problematiek van de schaarse vergunningen is. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris omgaat met terrasvergunningen voor de horeca die ook voor onbepaalde tijd afgegeven worden. Zij hebben een vraag over de focus op de terugverdientijd en het onderzoek hiernaar. Wordt daarbij ook gekeken naar het verkrijgen van een redelijk rendement en de opbouw van een pensioenvoorziening?
De leden van de SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is in beeld te brengen in hoeverre bij gemeenten het aanbod van standplaatsen groter is dan de vraag. Als in een bepaalde gemeente vanuit praktijk en onderzoek blijkt dat al lange tijd het aanbod van standplaatsen groter is dan de vraag, is er dan geen legitieme basis om te blijven kiezen voor standplaatsvergunningen voor onbepaalde tijd?