[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Stand van zaken Herstel kinderopvangtoeslag

Belastingdienst

Brief regering

Nummer: 2020D40577, datum: 2020-10-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-712).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -712 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2020Z18753:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 066 Belastingdienst

Nr. 712 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 oktober 2020

In voorbereiding op het Algemeen Overleg van 15 oktober 2020 over de Hersteloperatie kinderopvangtoeslag treft u bijgaand de volgende documenten:

– De reactie op de inbreng voor het schriftelijke overleg over de brief van 3 september 2020: «Afschrift Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken en Verzamelbesluit Toeslagen (Kamerstuk 31 066, nr. 696)»1. Ontvangen op 18 september 2020.

– De reactie op de inbreng voor het schriftelijke overleg over de brief van 17 september 2020 over «politieke besluitvorming rondom de vorming van het CAF-team (Kamerstuk 31 066, nr. 701)»2. Ontvangen op 2 oktober 2020.

– De antwoorden op de lijst van vragen, over de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 31 066, nr. 704) inclusief bijlagen3. Ontvangen op 5 oktober 2020.

Daarnaast ga ik onderstaand in op een aantal zaken rondom de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag.

Passages samenwerking met gemeenten 3e Voortgangsrapportage

In de voortgangsrapportage die ik op 29 september jl. met uw Kamer heb gedeeld zijn per abuis twee onderwerpen weggevallen in Hoofdstuk 3 (samenwerking met gemeenten). Deze zijn hieronder opgenomen in actuele vorm.

De belangrijkste reden voor het organiseren van de samenwerking met gemeenten op deze manier is het feit dat er geen wettelijke basis is om contactgegevens van ouders met gemeenten te delen. Het wijzigen van deze wettelijke basis kan niet op korte termijn worden gerealiseerd. Wel werkt de Belastingdienst samen met het Ministerie van SZW, het Ministerie van BZK en enkele gemeenten aan het vormgeven van een experiment om gegevens van burgers proactief met gemeenten te delen, om zo vroegtijdig passende hulp aan te kunnen bieden. De wettelijke grondslag voor dit experiment ligt in artikel 10 (experimenteerbepaling) van de aangepaste Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Doel van het experiment is om te onderzoeken of met de aanlevering van gegevens van mensen met betalingsachterstanden of verrekeningen bij de Belastingdienst, mensen in beeld komen die tot op dat moment niet bij de gemeente bekend waren als mensen met schulden. Met de gegevens kan de gemeente proactief in contact treden met deze inwoners en een passend hulpaanbod doen. Het experiment is niet expliciet opgezet om gedupeerden van de Toeslagenaffaire aan gemeenten te koppelen, maar verwacht wordt wel dat het experiment kan bijdragen aan het passend hulpaanbod van gedupeerde toeslagouders. In samenwerking met SZW bezien we of dit experiment, binnen de kaders van de experimenteerbepaling, kan worden uitgebreid naar meerdere gemeenten. Mocht uit het experiment blijken dat het uitwisselen van deze gegevens goed uitvoerbaar is, dit gemeenten beter in staat stelt om vroegtijdig hulp aan inwoners te bieden én inwoners deze vorm van hulp waarderen, dan wil ik samen met SZW en BZK bekijken hoe we dit experiment in wet- en regelgeving kunnen verankeren. Start van het experiment wordt in het eerste kwartaal van 2021 voorzien.
Om de aanpak met gemeenten goed vorm te geven, zijn regelmatig stukken gedeeld met de VNG en betrokken gemeenten. In één van de stukken zaten per abuis persoonsgegevens verwerkt van enkele ouders. Deze gegevens zaten verborgen verwerkt in één van de documenten, waardoor dit pas na verzending intern is opgemerkt. Aan ontvangers, enkele wethouders van de 13 pilot-gemeenten en VNG, en de personen waar zij dit aan hebben doorgestuurd is direct bij het ontdekken van dit feit gevraagd om de gegevens te verwijderen. Aangezien de gegevens zijn doorgestuurd aan ambtenaren met een geheimhoudingsplicht, is de kans op misbruik heel klein. Met ouders waarvan gegevens zijn gedeeld is telefonisch contact opgenomen. Ouders gaven overwegend aan dat ze het jammer vinden dat er een fout is gemaakt door de Belastingdienst, maar tegelijkertijd het erg te waarderen dat ze hierover werden gebeld. Ook hebben de ouders een brief ontvangen waarin ze de details na kunnen lezen.

Nationale ombudsman

Afgelopen week heb ik van de Nationale ombudsman een brief ontvangen waarin hij de start van de monitor klachtbehandeling herstel KOT aankondigt. Bijgaand treft u mijn reactie op deze brief4. Tevens deel ik met u het memo over klachtbehandeling UHT5.

Onderzoek reactie- en rappeltermijnen

In het AO Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 697) heb ik aan het lid Lodders toegezegd nader in te gaan op de reactietermijnen die de Belastingdienst/Toeslagen hanteert en te komen met een voorstel voor een redelijke invulling van reactie- en rappeltermijnen. De reactie- en rappeltermijn in de brieven van Toeslagen is standaard twee weken. Op basis van het onderzoek vind ik dit een te korte reactietijd in verhouding tot het verzoek wat aan de burger wordt gedaan, waardoor aan de menselijke maat onvoldoende recht wordt gedaan.

Mijn voorstel is om die reden om de reactie- en rappeltermijn in de brieven te verlengen naar standaard drie weken. Dat betekent dat als een burger wordt gevraagd om aanvullende informatie er eerst een brief met een initiële reactietermijn wordt uitgestuurd. Zodra de brief op de deurmat valt krijgt de burger een reactietermijn van ten minste drie weken. Na deze termijn ontvangt de burger een rappelbrief met wederom een reactietermijn van ten minste drie weken. De termijn van drie weken die aan burgers wordt afgegeven is in de praktijk ruimer doordat interne processen ruimer zijn ingesteld. Dat komt omdat een extra verwerkingstermijn in het proces in ingebouwd voor het uitsturen van de brief, het ontvangen van de reactie én een extra marge voor de burger om te reageren. Afhankelijk van het type brief komt de verwerkingstijd inclusief de reactie- of rappeltermijn daarmee tussen de 26 of 36 dagen te liggen (op basis van de huidige verwerkingstijden). In alle gevallen geldt dat als de burger eerder reageert vóór het verstrijken van de extra verwerkingstermijn, zijn aanvullende informatie al verwerkt zal worden.

Na het verstrijken van de reactietermijn in de (rappel)brief volgt de beschikking, welke open staat voor bezwaar en beroep. Wanneer de burger bezwaar wil aantekenen, moet dit binnen zes weken na de datum van de beschikking gebeuren. Bij de uitvraag van stukken in het bezwaarproces wordt in de meeste gevallen telefonisch in plaats van schriftelijke gerappelleerd. Ook voor dit proces zal een schriftelijke reactie- en rappeltermijn van drie weken worden ingevoerd.

Met het verruimen van de reactietermijn naar drie weken wordt aan toeslaggerechtigden meer ruimte gegeven. Een ruimere termijn kan financieel nadelige consequenties voor burgers hebben wanneer onterechte toeslagen onnodig lang doorlopen. Om maatwerk te kunnen blijven bieden zal het voor behandelaars voor zowel individuele als massale kantoorbrieven mogelijk blijven om, in het voordeel van de burger, af te wijken van deze reactietermijnen wanneer de situatie daar om vraagt. Aanvullend hierop zal ik, op verzoek van het Lid Omtzigt, tevens beleid opstellen om geen massale vraagbrieven (zoals verzoek jaaropgave kinderopvang) meer te versturen in, of vlak voor langere vakantieperiodes.

Telefonisch rappel kan belangrijk zijn om burgers te stimuleren wijzigingen door te geven of aanvullende informatie aan te leveren en biedt de mogelijkheid om vragen van burgers te beantwoorden, zodat de kans op hoge terugvorderingen of stopzettingen wordt verkleind. In dat kader inventariseren we bij welke brieven of financieel belang het telefonisch rappel of andere vormen van interactie moeten worden uitgebreid om te komen tot meer maatwerk in dienstverlening. Deze inventarisatie loopt mee in het programma vernieuwing dienstverlening. In januari 2020 is Toeslagen gestart met de inrichting, begroting en planning van dit programma om de gehele uitvoering van Toeslagen fundamenteel te versterken en te veranderen. In dit traject wordt in kaart gebracht waar in het kader van reactie- en rappeltermijnen andere vormen van interactie noodzakelijk zijn, zoals telefonisch rappel. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarbij een medebewoner ontbreekt. Het niet meerekenen van het inkomen van een medebewoner kan grote consequenties hebben op de toeslagen van een burger.

Om de consequenties volledig in beeld te brengen voor het aanpassen van reactietermijnen naar drie weken, het invoeren van een standaard verwerkingstijd en het bekijken van eventuele andere vormen van interactie is een uitvoeringstoets noodzakelijk. De uitvoeringstoets heeft een doorlooptijd van minimaal 8 weken en die verwacht ik op korte termijn te kunnen starten. In afwachting van de uitkomsten van deze toets wordt wel op korte termijn al de werkwijze bij het bezwaarproces aangepast aan deze nieuwe werkwijze, zodat burgers daar naast telefonisch rappel standaard een schriftelijk rappel ontvangen. Deze wijziging is relatief weinig ingrijpend.

Herbeoordeling CAF-zaken

In de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag die ik op 29 september jl. aan uw Kamer heb verzonden, is onder meer de herbeoordeling van de acht CAF-zaken6 aan de orde gekomen. Ik heb daarbij aangegeven dat uw Kamer de conclusies van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT), de (herziene) adviezen van de Commissie van Wijzen en het externe rapport van KPMG nog zou ontvangen. Aanvullend daarop stuur ik u bijgaand tevens de herijkte werkwijze van UHT ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken7.

Aanleiding herbeoordeling

De herbeoordeling van de acht CAF-zaken die eerder in mei jl. zijn beoordeeld als «niet vergelijkbaar CAF 11» (niet groepsgewijs vooringenomen behandeld) heeft in de afgelopen periode plaatsgevonden, nadat geconstateerd was dat een deel van de informatie die de Commissie van Wijzen eerder ontving vanuit UHT niet juist was. Zoals ik in mijn brief van 23 juni jl. heb aangegeven, was de Commissie op basis van deels onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies gekomen.8 Om de fouten te herstellen, heb ik toen aangekondigd om naast de herbeoordeling de volgende maatregelen te treffen: het toetsen van de informatieaanlevering aan de Commissie door een externe partij (KPMG), bezien of de herbeoordeling ook relevante inzichten voor de overige CAF-zaken oplevert, een doorlichting (door BCG) van UHT en een tweemaandelijkse externe doorlichting op de kwaliteit van de processen en producten van UHT. Specifiek ten aanzien van de herbeoordeling heb ik aanvullende maatregelen getroffen, die ik ook in de beantwoording van Kamervragen van het lid Omtzigt op 10 juli jl.9 heb opgenomen: een herijking van de opdracht aan de Commissie van Wijzen en het opnieuw beschrijven van haar werkwijze door de Commissie, een herijking van de werkwijze van UHT ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken voorafgaand aan de advisering door de Commissie, een interne vaktechnische en een externe onafhankelijke toetsing op de analyse van UHT en de informatie die met de Commissie wordt gedeeld, het delen van de voorgenomen standpunten inclusief alle stukken met de Commissie en het opnieuw beoordelen en van advies voorzien van de acht CAF-zaken. Al deze maatregelen zijn opgevolgd.

Conclusie herbeoordeling

De herziene conclusie van UHT en de Commissie is dat alle acht CAF-zaken vergelijkbaar met CAF 11 zijn. Specifiek ten aanzien van CAF Tonga is geconcludeerd dat sprake is van meerdere gerelateerde (CAF-) onderzoeken10 die institutioneel vooringenomen zijn uitgevoerd. De ouders die in de acht CAF-zaken en de gerelateerde (CAF-)onderzoeken rond CAF Tonga zijn betrokken, ontvangen in oktober een brief dat zij voor de compensatieregeling in aanmerking komen, tenzij sprake is van «evident geen recht». Ten behoeve van het advies van de Commissie is de vaktechnische lijn nauw betrokken geweest bij de analyse van UHT en heeft KPMG de kwaliteit van de informatielevering door UHT beoordeeld.

KPMG heeft zijn bevindingen met UHT besproken en opgenomen in een rapport. Ik neem de verbeterpunten ter harte voor de vervolgbeoordelingen. De bevindingen en toelichting daarop doen voor mij niet af aan het feit dat UHT voldoende aanwijzingen voor vooringenomenheid heeft aangetroffen in de dossiers. Een verder verbeterd proces zou daarmee niet tot andere conclusies hebben geleid. De Commissie heeft de bevindingen van UHT en KPMG meegewogen in haar advies en is tot het oordeel gekomen dat bij alle acht CAF-zaken volgens haar sprake was van institutionele vooringenomenheid op groepsniveau

Hierna licht ik ter aanvulling op de passages in de derde VGR het proces van de herbeoordeling nader toe.

Werkwijze UHT

UHT heeft zijn werkwijze herijkt ten aanzien van de beoordeling van de CAF-zaken voorafgaand aan de advisering door de Commissie. De werkinstructie die tijdens de herbeoordeling is gebruikt, is als bijlage bij deze brief opgenomen. Deze is gestoeld op de uitgangspunten van UHT: ruimhartigheid, maatwerk en vertrouwen. In de afgelopen maanden heeft de organisatie van UHT zich verder ontwikkeld, wat maakt dat ook de instructie mee veranderd is. De uitvoering van de herbeoordeling liep parallel aan de doorlichting door BCG en op basis van de aanbevelingen van zowel BCG als KPMG zal ook na deze herbeoordeling de werkwijze verder gefinetuned worden. Waar nodig zal ook de bijbehorende werkinstructie verder aangepast worden, waarna ik een nieuwe versie aan uw Kamer zal sturen. In de werkwijze die bij de herbeoordeling is gehanteerd, staat centraal dat UHT vanuit de haar beschikbare informatie vooral let op aanwijzingen die duiden op een vooringenomen handelwijze omdat daarmee gedupeerden ruimhartig recht kan worden gedaan. Uw Kamer heeft daar bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir ook om verzocht. UHT heeft, in aanvulling op de eerdere beoordeling, nu niet alleen de aanwezigheid van de vijf criteria voor vooringenomenheid kwantitatief beoordeeld, maar tevens het totaalbeeld van het CAF-onderzoek in ogenschouw genomen en daarvoor ook het CAF-onderzoeksdossier beoordeeld. In deze onderzoeksdossiers is veelal informatie opgenomen waaruit kan worden opgemaakt dat de aanleiding van het onderzoek voortkwam uit een vooringenomen houding. Wanneer in deze dossiers al aanwijzingen voor vooringenomenheid waren aangetroffen, heeft UHT geconstateerd dat de voorgenomen aanleiding doorwerkte naar de behandeling van de ouders. Voor de toepassing van de vijf criteria is in overleg met de vaktechnische lijn nader vastgesteld op welke wijze de beoordeling van deze criteria diende te gebeuren. Dit zag bijvoorbeeld op de eerder onjuist geduide wijze van rappelleren bij CAF Anker. Het betrekken van meer informatie, vaktechnische escalatie en het hanteren van eenduidigere definities van de criteria hebben tezamen geleid tot een gewijzigde conclusie van UHT ten aanzien van de acht CAF-zaken.

Vaktechnische kwaliteitsbewaking

De vaktechnische lijn (vaktechnisch coördinatoren, landelijk vaktechnisch coördinator en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken) is nadrukkelijk betrokken bij de herbeoordeling. Tijdens de herbeoordeling hebben vaktechnisch specialisten als vraagbaak gefunctioneerd voor de medewerkers die de herbeoordeling uitvoerden. Op dagelijkse basis heeft intervisie plaatsgevonden. Ook zijn de conclusies vaktechnisch gereviewd en zijn zij pas na akkoord van de landelijk vaktechnisch coördinator en de vertegenwoordiger van de directie Fiscaal Juridische Zaken doorgezonden aan KPMG en de Commissie van Wijzen. Bij lezing van de conclusies van UHT is van belang dat de bevindingen van UHT over de CAF-onderzoeksfase («fase 1» genaamd) een illustratief karakter hebben. Ze geven een beeld van de destijds gehanteerde werkwijze en regelmatig zijn citaten uit documenten opgenomen om aan te geven in welke sfeer het onderzoek verliep. In de werkinstructie die samen met vaktechniek is opgesteld, wordt de medewerkers gevraagd een samenvatting van het totaalbeeld te geven en in de documenten te letten op aanwijzingen voor vooringenomen handelen, ernstige onregelmatigheden/evident geen recht op het niveau van de kinderopvangorganisatie of gevoeligheden die aanleiding kunnen geven voor wel/geen compensatie. De bevindingen van UHT over de behandeling van de ouders («fase 2») zijn meer kwantitatief van aard, omdat de aanwezigheid van de vijf criteria in aantallen/percentages wordt weergegeven. De beoordeling van deze fase kent ook een meer normatief karakter, waarbij in de werkinstructie bijvoorbeeld is aangegeven hoe de criteria moeten worden beschouwd. Ook hier is echter geen sprake van een zwart/wit situatie, want de aanwezigheid van één enkel criteria kan dezelfde uitkomst hebben, als wanneer meerdere criteria voorkomen. De Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (hierna: AUT) laat deze inschatting in haar eindrapport open. Hierover heeft dan ook meermaals vaktechnisch overleg plaatsgevonden.

Externe toets KPMG

Ik heb KPMG gevraagd om de externe onafhankelijke toetsing op de informatieaanlevering aan de Commissie van Wijzen uit te voeren. KPMG heeft hiervoor feitenonderzoek gedaan door het beoordelen van documenten en interviewen van betrokken medewerkers. KPMG heeft zijn bevindingen opgenomen in het rapport dat ik u bijgaand doe toekomen11. In het rapport is hoofdzakelijk aandacht besteed aan bevindingen die mogelijkerwijs een impact hebben op de (totstandkoming van de) informatie die is aangeleverd aan de Commissie van Wijzen. Uit het rapport van KPMG komt een aantal verbeterpunten in het herbeoordelingsproces naar voren. Ik ben KPMG erkentelijk voor het onderzoek dat in korte tijd is verricht. Ik hecht eraan op te merken dat de constateringen van KPMG herkenbaar zijn uit de doorlichting van BCG en ook passen bij de periode waarbinnen de herbeoordeling plaatsvond. De verbeterpunten doen voor mij niet af aan de aan het feit dat UHT voldoende aanwijzingen voor vooringenomenheid heeft aangetroffen in de dossiers. Ik ga hieronder puntsgewijs in op een aantal van de bevindingen van KPMG:

– KPMG merkt op dat niet over alle onderdelen van het herbeoordelingsproces vastleggingen zijn gemaakt, zoals over de dagelijkse overleggen en het openen van alle documenten in het onderzoeksdossier, waardoor achteraf niet is vast te stellen of deze stappen zijn doorlopen. Bij de komende groepsgewijze beoordelingen zal UHT deze vastleggingen zichtbaar maken.

– Ook geeft KPMG aan dat voor zowel het herbeoordelingsteam als de kwaliteitslijn op voorhand duidelijk was dat de op de Q-schijf (de digitale omgeving waar de op de herbeoordeling betrekking hebbende stukken zijn opgeslagen) opgenomen documentatie per CAF-zaak mogelijk niet volledig was, omdat uit het dataverzamelingsproces is gebleken dat niet alle documentatie meer kon worden achterhaald. Deze constatering is inherent aan het herstelproces in UHT en de gebreken in de informatievoorziening in de afgelopen jaren binnen Belastingdienst/Toeslagen. UHT is daarom ruimhartig omgegaan met de aanwijzingen voor vooringenomenheid in de documenten die wel aanwezig waren en beoordeeld zijn. Het is mogelijk dat ontbrekende documenten informatie zouden bevatten die de conclusies van UHT tegenspreken, maar dat is achteraf niet meer vast te stellen.

– Verder merkt KPMG op dat inconsistenties mogelijk zijn in de weging van bevindingen door medewerkers. Ook merkt KPMG op dat de medewerkers relatief onervaren waren. Gedurende de herbeoordeling is veel aandacht besteed aan uitleg over de destijds gehanteerde werkwijze bij de CAF-zaken en het leren van elkaar. Het risico op inconsistentie is zoveel mogelijk beperkt door het voeren van vaktechnische intervisie en meerdere feedbackloops in de vaktechnische en managementlijn op de eerste bevindingen van de medewerkers. Elke CAF-zaak is door meerdere medewerkers beoordeeld en ook onderling hebben zij hun bevindingen getoetst. De beoordeling op vooringenomenheid is daarmee zoveel mogelijk geobjectiveerd. In de komende groepsgewijze beoordelingen besteed ik vanzelfsprekend wederom aandacht aan collegiale intervisie. Daarnaast zullen eerder ingenomen standpunten gedeeld worden met de medewerkers en zal dezelfde groep medewerkers zoveel mogelijk betrokken blijven, zodat met meer ervaring in dit proces kan worden gewerkt.

Werkwijze Commissie van Wijzen

De Commissie van Wijzen heeft haar eerdere werkwijze geëvalueerd en volgt de ruimhartige benadering die UHT hanteert. De Commissie heeft dit ook als zodanig opgenomen in haar verslag van 24 september jl. dat ik u bijgaand meestuur. De Commissie acht het van belang om inzicht te krijgen in (de achtergrond van) de beoordelingen van UHT. Daartoe is het in de afgelopen periode mogelijk gemaakt om in een beveiligde omgeving digitaal de documenten te delen die door UHT zijn gebruikt bij de beoordeling, waaronder de CAF-onderzoeksdossiers. De algemene werkwijze van de Commissie wordt definitief vastgesteld bij het uitbrengen van de ministeriële instellingsregeling die op korte termijn wordt voorzien en die met terugwerkende kracht rechtsgeldig is. In de tussentijd wordt gewerkt vanuit de met de Commissie afgesproken uitgangspunten.

Om het herbeoordelingsproces efficiënt te laten verlopen, heeft de Commissie gedurende het onderzoek van KPMG reeds de beschikking gekregen over alle documenten die UHT in zijn herbeoordeling heeft betrokken. De Commissie heeft geconstateerd dat UHT over alle acht CAF-zaken een duidelijke beschrijving heeft gemaakt van de aanleiding tot het instellen van het CAF-onderzoek bij de ouders en dat hierbij een groot aantal documenten («bronnen») is gebruikt. De Commissie heeft aangegeven dat de bevindingen en de analyse van UHT aanzienlijk afwijken van hetgeen UHT bij de vorige beoordeling op 4 mei 2020 aan de Commissie heeft voorgelegd. De Commissie heeft kennisgenomen van de bronnen waarnaar in de analyse is verwezen en nadien ook van de inhoud van het KPMG-rapport. De Commissie heeft geen aanleiding gevonden om daarnaast nog nader onderzoek te doen. De Commissie heeft ruimhartig bezien of volgens haar sprake is van vooringenomen handelen en stemt in met alle conclusies van UHT met betrekking tot deze zaken. De Commissie heeft tot slot aangegeven de voorlopige conclusie van UHT te onderschrijven dat de aan CAF Tonga gerelateerde onderzoeken vergelijkbaar zijn met CAF 11 en dat plaats is voor een groepsgewijze toepassing van de compensatieregeling.

Vervolg beoordeling door UHT

Zoals is gebleken bij CAF Tonga heeft de herbeoordeling van deze zaak ook relevante inzichten voor een aantal andere CAF-zaken opgeleverd. Ten aanzien van (CAF-)onderzoeken die in het eindrapport van de AUT niet als mogelijk of waarschijnlijk vergelijkbaar met CAF 11 zijn aangemerkt, toetst UHT institutionele vooringenomenheid in principe op individueel niveau bij de ouders die zichzelf hebben gemeld. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-) onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Dit zal ook plaatsvinden bij een aantal pré CAF-zaken.12 Voor de beoordeling van deze zaken wordt de gehanteerde werkwijze bij de herbeoordeling verder vervolmaakt waarbij ook opvolging wordt gegeven aan de door KPMG gesignaleerde risico’s. In de planning van de nieuwe groepsgewijze beoordelingen houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. UHT start op basis hiervan met de Appelbloesem en de Parel en verwacht dat de beoordeling van alle genoemde pré CAF-zaken rond begin december is afgerond. Waar mogelijk krijgen de ouders in acute noodsituaties vooruitlopend hierop een eerste betaling of betaling op grond van de noodvoorziening. In de volgende Voortgangsrapportage geef ik u een toelichting op de voortgang.

De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen


  1. Kamerstuk 31 066, nr. 713↩︎

  2. Kamerstuk 31 066, nr. 714↩︎

  3. Kamerstuk 31 066, nr. 715↩︎

  4. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  5. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  6. Dit betreffen CAF Anker, CAF Balmaha, CAF Danny De Twins, CAF Kuil, CAF Mundo, CAF Punta 2014, CAF Tonga 2014 en CAF Tonga 2.↩︎

  7. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  8. Kamerstuk 31 066, nr. 676.↩︎

  9. Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3485↩︎

  10. Gebleken is dat CAF Tonga 2014 en CAF Tonga 2 samenhang vertonen met CAF Kuil, CAF Kuil 2, CAF Roef, CAF Roef 2, CAF Valreep, CAF Valreep 2, CAF William en CAF Diageo. Dit geldt eveneens voor de ouders die vóór 2013 waren aangesloten bij de betreffende kinderopvangorganisatie van CAF Tonga en die individueel zijn behandeld in het fraudeteam van Toeslagen en zich reeds bij UHT als gedupeerde hebben gemeld.↩︎

  11. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  12. Dit betreffen de zaken: Appelbloesem, ’t Paddestoeltje, De Parel, Dar el Hanan, GOB 4yourkids, CBK, Darkom, KOAH en Doltje.↩︎