Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 19 en 20 oktober 2020
Landbouw- en Visserijraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D40656, datum: 2020-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1255).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M. Verhoev, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1255 Landbouw- en Visserijraad.
Onderdeel van zaak 2020Z18775:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-10-27 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-11-04 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-01-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1255 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 oktober 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 7 oktober 2020 over de Landbouw- en Visserijraad op 19 en 20 oktober 2020 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1254), over de brief van 6 oktober 2020 over het verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 21 september 2020 (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1253) en over de brief van 23 september 2020 over Standing Commitee for Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 29 september 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 517).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 oktober 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 14 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie,
Verhoev
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen van de VVD-, CDA-, D66-, GroenLinks-, PVDD- en SGP-fracties van uw Kamer op basis van de geannoteerde agenda voor de videoconferentie van EU Landbouwministers op 1 september 2020.
Daarnaast informeer ik uw Kamer dat de Europese Commissie mij op woensdag 13 oktober heeft laten weten dat het technisch overleg met EFSA en de lidstaten over het bijenrichtsnoer dat eind oktober zou plaatsvinden is uitgesteld omdat EFSA het voorbereidende werk nog niet geheel heeft afgerond. Tijdens het SCoPAFF overleg van 22 en 23 oktober zullen de Europese Commissie en EFSA hier een mondelinge toelichting op geven. Er zal tijdens het SCoPAFF overleg naar verwachting verder niet inhoudelijk over het bijenrichtsnoer worden gesproken. Over de andere punten die ter stemming voorliggen op het SCoPAFF zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Geannoteerde agenda
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda, het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 21 september 2020 en de brief over de Standing Commitee for Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de ontwikkelingen rond het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De afgelopen maanden is, mede door de coronacrisis, weinig voortgang geboekt en het nadere financiële kader heeft lang op zich laten wachten. Deze leden hechten aan een technische briefing over de voortgang en weten dat het aanbod vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor het geven van een Technische Briefing reeds is gedaan. Zij vragen of de Minister de voorgestelde route van het Duitse Voorzitterschap om bij de Landbouw- en Visserijraad van 19 en 20 oktober al tot een algemene oriëntatie van het GLB te komen en een gezamenlijke Raadspositie vast te stellen realistisch vindt. Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom wel?
Antwoord
Het is aan het ieder half jaar wisselend voorzitterschap van de EU om de agenda van de maandelijkse vergaderingen van Landbouw- en Visserijministers te bepalen. De interne afwegingen die het Duitse voorzitterschap heeft gemaakt om in de aanstaande oktoberraad in te zetten op een algemene oriëntatie over het toekomstig GLB, worden niet publiek gedeeld. Wel is het een gegeven dat als gevolg van de technische besprekingen en de vele gedachtewisselingen die in de Raad de afgelopen twee jaar hebben plaatsgevonden, de hoofdlijnen van een Raadspositie over de drie GLB-verordeningen zich steeds duidelijker aftekenen. In de geannoteerde agenda’s en ook het overzicht van de actuele stand van zaken is uw Kamer hierover geïnformeerd. Zoals het voorzitterschap beoogt, is het ook mijn inzet om in oktober een Raadspositie vast te stellen en zo een volgende stap in het besluitvormingsproces te kunnen gaan zetten. Dat is in het belang voor het verkrijgen van duidelijkheid voor alle boeren en betrokkenen in Nederland over het toekomstig GLB. Of dit een realistische inzet is, zullen we pas weten na 19 en 20 oktober.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een terugkoppeling kan geven van de discussie die op 7 oktober 2020 plaats heeft gevonden rond de horizontale verordening. Welke onderwerpen stonden op de agenda en wat is de positie van Nederland in deze discussie? Hoe heeft de discussie rond uitzonderingen van de controles op de conditionaliteit voor kleine boeren zich ontwikkeld, welke uiteenlopende posities zijn er en wanneer wordt erop teruggekomen?
Antwoord
In deze raadswerkgroep over de Horizontale Verordening zijn drie onderwerpen besproken. Het eerste onderwerp betrof de financiële discipline, meer specifiek het wel of niet toepassen van een 2000-eurodrempel als de financiële discipline wordt ingezet. Ik ben vanuit het oogpunt van vereenvoudiging tegen deze drempel. De lidstaten zijn hierover sterk verdeeld, wat voor de voorzitter reden was nog geen conclusie te trekken en dit in een later stadium terug te laten komen. Het tweede onderwerp betrof de artikelen over administratieve nacontroles. Dit gaat over de nacontroles die plaatsvinden op een zeer beperkt aantal betalingen die niet onder het Nationaal Strategisch Plan vallen. Ook hier ben ik vanwege subsidiariteit, kosteneffectiviteit en vereenvoudiging tegen te gedetailleerde voorschriften. Dit betekent overigens niet dat deze betalingen dan niet zouden worden gecontroleerd. Een meerderheid van lidstaten wil echter deze additionele voorschriften behouden en dus heeft het voorzitterschap geconcludeerd ze niet te schrappen. Het laatste onderwerp betrof een controleverplichting die de Europese Commissie aan het GLB wil toevoegen. Dit vloeit voort uit het akkoord dat de regeringsleiders juli jl. bereikten over het Meerjarig Financieel Kader. Het voorzitterschap heeft echter besloten deze aanvullende eis voorlopig niet in de Horizontale Verordening op te nemen en buiten de besprekingen van het GLB-pakket te houden. Dit onderwerp komt mogelijk tijdens de trilogen terug. Over de uitzonderingen van de controles op de conditionaliteit is in deze vergadering niet gesproken.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een uitgebreide toelichting kan geven op de voorgestelde wijzigingen rond de Raadswerkgroep Landbouwproducten.
Antwoord
De Raadswerkgroep Landbouwproducten, voor het laatst bijeen op 25 oktober 2019, heeft de Wijzigingsverordening behandeld. De Wijzigingsverordening, waarmee met name wijzigingen aan de GMO-verordening (Verordening 1308/2013) en de Verordening inzake beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen (Verordening 1151/2012) worden aangebracht, bevat een beperkt aantal artikelen. De belangrijkste elementen van het oorspronkelijke Commissievoorstel voor de Wijzigingsverordening betreffen de overheveling van de sectorale steunregelingen naar de Verordening GLB Strategische Plannen, vereenvoudiging en modernisering van regelgeving voor wijn en vereenvoudiging en harmonisering van regelgeving voor alle producten met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of beschermde geografische aanduiding (BGA).
In de Raadswerkgroep is voornamelijk gesproken over wijzigingen aan de EU-wijnregelgeving. Het voorstel van de Europese Commissie om het huidige verbod op het gebruik voor de productie van wijn van een aantal wijndruivenrassen (de rassen Noah, Othello, Isabelle, Jacquez, Clinton en Herbemont en wijndruivenrassen die behoren tot Vitis Labrusca) op te heffen kan niet op brede steun rekenen. Daarentegen kan een meerderheid van de lidstaten wel instemmen met het Commissievoorstel om het gebruik van wijndruivenrassen die behoren tot een kruising van Vitis vinifera soorten en andere soorten van het geslacht Vitis voor de productie van wijn met een BOB toe te staan. Een meerderheid van de lidstaten steunt verder het Commissievoorstel om de etikettering van wijnen die geheel dan wel gedeeltelijk zijn gedesalcoholiseerd in de EU te harmoniseren, maar is daarbij dan wel voorstander van een verplicht gebruik van de termen «gedesalcoholiseerd» en «gedeeltelijk gedesalcoholiseerd» op het etiket van deze wijnen.
In aanvulling op de Commissievoorstellen heeft het voorzitterschap een belangrijke wijziging aan de wijn-etiketteringsregels toegevoegd die voorziet in een verplichte vermelding van de voedingswaarde en de ingrediënten op het wijnetiket. Daarbij is tevens in een mogelijkheid voorzien om informatie over ingrediënten, met uitzondering van allergenen, ook off-label (via internet) aan te bieden. Aan het gebruik van off-label-informatie, waarvoor de Europese Commissie bij gedelegeerde handeling aanvullende regels kan stellen, is wel de voorwaarde verbonden dat wanneer consumenten off-label-informatie consulteren, hun data niet mogen worden verzameld en dat zij niet doelwit mogen worden van marketingmateriaal.
In de Raadswerkgroep is verder gesproken over een aanpassing aan de bepalingen inzake de aanplantrechten in de wijnsector (van belang voor de grote wijn-producerende lidstaten) en aan de bepaling inzake de controle en sancties op wijnproducten die niet conform de EU-wijnregelgeving zijn geëtiketteerd. Daarbij is verduidelijkt dat in geval van kleine overtredingen geen sancties hoeven te worden opgelegd en dat lidstaten marktdeelnemer ook in staat mogen stellen om de etikettering aan te passen.
Naast de EU-wijnregelgeving is de aandacht in de Raadswerkgroep vooral uitgegaan naar de voorstellen van de Europese Commissie voor aanpassing van de procedures rond de beschermingsaanvraag voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen. De Europese Commissie stelt voor om de beschrijving van de link tussen de karakteristieken van het product en de menselijke factoren die daarbij een rol spelen in het productdossier van een BOB niet meer te verplichten. Het voorstel kan niet op instemming van een meerderheid rekenen. Het voorstel dat een nationale procedure bij een nationale rechtelijke instantie of ander nationaal orgaan tegen een beschermingsaanvraag leidt tot opschorting van de procedure bij de Europese Commissie en het voorstel dat de bescherming van BOB- en BGA-producten tegen misbruik van hun beschermde naam zich uitstrekt tot goederen in transit, zijn in lichte mate aangepast.
Andere wijzigingen betreffen een aanpassing van de indeling van producten in Bijlage I van de GMO-verordening en een aantal technische aanpassingen, zoals verwijdering van verwijzingen in de GMO-verordening naar het VK.
Aanpassing of modernisering van het vangnet vormt geen onderdeel van het Commissievoorstel en is ook geen onderwerp van discussie geweest omdat een meerderheid van de lidstaten van oordeel is dat de huidige markt- en crisismaatregelen in de GMO-verordening afdoende zijn. Nederland heeft tijdens de laatste Raadswerkgroep op 25 oktober 2019 aandacht gevraagd voor aanpassing van de erkenningseisen voor producentenorganisaties in de groente en fruit sector om de ruimte die er nu al is voor contacten tussen telers en afnemers te verduidelijken. Dit verzoek vond echter geen weerklank en de discussie is niet breder vervolgd.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de uitwerking van de raadsconclusies over de Van-boer-tot-bord-strategie. Hecht de Minister, net als het Duits Voorzitterschap ook aan een af te spreken raadsconclusie? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister toelichten wat een raadsconclusie voor betekenis heeft, aangezien het geen rechtsgevolgen heeft? Wat zegt een gezamenlijke, unanieme verklaring over de weg die de EU-landbouwministers in willen slaan wat betreft de Van-boer-tot-bordstrategie? Wordt met een gezamenlijke, unanieme verklaring niet vooruitgelopen op de discussie die binnen elke lidstaat hierover gevoerd moet gaan worden?
Antwoord
Raadsconclusies bieden de gelegenheid aan de Raad om zich unaniem uit te spreken over de waarde die ze hecht aan, en het ambitieniveau van de Van-boer-tot-bord-strategie. In principe verwelkom ik dan ook dat het Duits Voorzitterschap tot Raadsconclusies wil komen. De Raadsconclusies geven een vrij algemene richting voor de Van-boer-tot-bord-strategie. De komende jaren zal de Europese Commissie op deelthema’s uit de Van-boer-tot-bord-strategie concretere voorstellen doen. Als het gaat om wetgevingsvoorstellen, zullen hiervoor steeds BNC-fiches worden gemaakt en aan uw Kamer worden voorgelegd.
De leden van de VVD-fractie vragen tevens naar de stand van zaken met betrekking tot het Nederlandse standpunt in relatie tot de andere lidstaten. Op welke onderwerpen heeft Nederland welke lidstaten aan zijn zijde, op welke onderwerpen wordt de steun van andere lidstaten gemist en welke lidstaten zijn dat? Deze leden ontvangen hier graag een uitgebreide toelichting op. Daarnaast missen deze leden op dit punt de aandacht voor een gelijk speelveld in Europees verband. Kan de Minister een toelichting geven op het belang van het gelijke speelveld in relatie tot de beoogde verklaring rond Van-boer-tot-bordstrategie?
Antwoord:
Ten algemene kan worden gesteld dat de Raad het algemene doel van de Van-boer-tot-bord-strategie omarmt. De positie van andere lidstaten varieert echter per thema, waarvan er vele zijn. En vaak zijn er ook per thema nuances in de opstelling van verschillende lidstaten. In algemene zin geldt dat Noordwestelijke lidstaten wat ambitieuzer zijn ten aanzien van duurzaamheidsdoelstellingen dan, bijvoorbeeld, Oost Europese lidstaten. Een breder gedragen aandachtspunt betreft het verdienvermogen, gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Europese landbouw. Op dit moment heeft de Europese Commissie nog geen aanbevelingen per lidstaat vrijgegeven voor het Nationaal Strategisch Plan. Uit die aanbevelingen zal moeten blijken welke bijdrage een lidstaat wordt aanbevolen te leveren aan de EU-brede streefdoelstellingen die in de Van-boer-tot-bordstrategie staan vermeld. Verder speelt ook mee dat de Europese Commissie de meeste ambities uit de Van-boer-tot-bord-strategie nog moet uitwerken in concrete voorstellen en beleidsinitiatieven. Pas dan zal duidelijk worden wat de Europese Commissie concreet beoogt en wat de lidstaten daarvan vinden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat, als onderdeel van de inzet met betrekking tot de Van-boer-tot-bordstrategie, ingezet wordt op ambitieuze en afdwingbare handelsafspraken met derde landen. Deze leden vinden het ook noodzakelijk om goede handelsverdragen te sluiten met derde landen om zo de exportmogelijkheden van Nederlandse agrarische ondernemers te verbeteren. Het voornemen om «afdwingbare» afspraken te maken roept bij hen echter vragen op. Kan de Minister toelichten hoe zij deze afdwingbaarheid voor zich ziet? Op welke element van een handelsverdrag dient deze afdwingbaarheid wat haar betreft toe te zien? Door middel van welk mechanisme dienen handelsafspraken volgens haar afdwingbaar te zijn?
Antwoord
In de Geannoteerde Agenda voor de Landbouw- en Visserijraad geef ik aan te streven naar ambitieuze en afdwingbare duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden. In bilaterale EU handelsakkoorden wordt doorgaans een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling opgenomen. Door middel van deze afspraken dragen handelsakkoorden bij aan het versterken van dialoog en samenwerking tussen handelspartners op milieu- en arbeidsterrein. De duurzaamheidsafspraken zijn afdwingbaar door middel van een speciaal geschillenbeslechtingsmechanisme. Het kabinet is voorstander van een dergelijk mechanisme. In aanvulling daarop heeft het kabinet in het Frans-Nederlandse non-paper een aantal voorstellen gedaan voor het verder versterken van duurzaamheid in nieuwe te onderhandelen handelsverdragen, bijvoorbeeld door het koppelen van specifieke tariefverlagingen aan de naleving van bepaalde duurzaamheidsafspraken. Deze inzet is opgenomen in de aan uw Kamer toegezonden Nederlandse inzet op de herziening van het EU handelsbeleid (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197).
Deelt de Minister de opvatting dat de recente uitreiking van de Nobelprijs voor de Scheikunde aan microbioloog Emmanuelle Charpentier en biochemicus Jennifer Doudna voor de ontwikkeling van CRISPR-Cas andermaal onderstreept dat de internationale opvattingen over het nut en de noodzaak van deze technologie opgeschoven zijn, terwijl het Europese beleid ten aanzien hiervan hopeloos achter is gebleven? Zo ja, is zij bereid om ook dit punt te agenderen in het kader van haar inzet bij de Van-boer-tot-bordstrategiestrategie en in bredere zin ten aanzien van de noodzaak voor meer ruimte voor innovatieve biotechnologietechnieken?
Antwoord
Nieuwe innovatieve technieken kunnen een belangrijke rol spelen in het behalen van onze maatschappelijke doelen, o.a. door het ontwikkelen van weerbare gewassen. Het is van belang dat de EU regelgeving doeltreffend is, aansluit bij recente wetenschappelijke ontwikkelingen en er voor zorgt dat deze nieuwe vormen van biotechnologie op een veilige en maatschappelijk verantwoorde wijze worden ontwikkeld en toegepast. In het regeerakkoord is daarom ook het volgende afgesproken: «Nederland zal zich in Europa inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden.» Mijn inzet betreffende het moderniseren van het biotechnologiebeleid is bewust breed ingezet in verschillende gremia en thema’s en dit is onder andere terug te zien in de EU Green Deal en Van Boer tot Boer Strategie. Ik blijf mij hiervoor inzetten in de EU, zeker ook in de context van de Farm-to-Fork strategie.
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister kan toelichten hoe haar inzet op het gebied van alternatieve eiwitten concreter en ambitieuzer kan zijn. Voor welke «alternatieven» voor eiwit dient Europa wat haar betreft meer ambitie te tonen en is er in het kader van deze ambitieuzere inzet ook aandacht voor innovaties zoals voor bijvoorbeeld kweekvlees? Zo ja, is de Minister bereid om het belang van het stimuleren van het onderzoek naar deze innovatie in Nederland te onderstrepen bij haar inzet bij de Van-boer-tot-bordstrategie?
Antwoord
De Van-boer-tot-bord-strategie vermeldt momenteel alleen dat de Europese Commissie zich zal buigen over EU-regels om de afhankelijkheid van kritieke voedermiddelen (bv. soja die op ontbost land wordt geteeld) te verkleinen door in de EU verbouwde plantaardige eiwitten te bevorderen, evenals alternatieve voedermiddelen zoals insecten, mariene grondstoffen (bv. algen) en bijproducten van de bioeconomie (bv. visafval). De Van-boer-tot-bord-strategie maakt echter niet duidelijk wanneer en wat de Europese Commissie precies hieromtrent wil bereiken. Mijn inzet is er dan ook op gericht om in de Raadsconclusies de wens op te nemen dat de Europese Commissie voor alternatieve eiwitten in den brede een strategie ontwikkelt. Hierbij staat veiligheid voorop. In de Van-boer-tot-bord-strategie staat ook dat alternatieve eiwitten een belangrijk onderzoeksterrein zullen zijn. Dat ondersteun ik.
Met betrekking tot de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor het jaar 2021 vragen de leden van de VVD-fractie of het bereiken van een voorlopig akkoord over het saneren van de Oostzeevloot impact heeft op de economische positie van Nederlandse vissers.
Antwoord:
Nederland heeft geen visserij belangen in de Oostzee. Voor zover ik zie hebben de vangsten in de Oostzee geen impact op de economische positie van Nederlandse vissers. Derhalve verwacht ik niet dat de sanering verdere consequenties heeft voor de Nederlandse vloot.
Verslag Landbouw &Visserijraad 21 september
Zoals eerder benoemd hebben de leden van de VVD-fractie zorgen bij de voortgang rond het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze leden lezen dat de Commissie zorgen heeft over de Raadspositie, terwijl het voorzitterschap op redelijk korte termijn een Raadspositie in wil nemen. Kan de Minister dit verschil in inzicht verklaren en tevens ingaan op de door de Commissie genoemde zorgen? Zij vragen welke open einden er nog voor Nederland op tafel liggen.
Antwoord:
Het gegeven dat de Commissie op momenten zorgen uit over bepaalde onderdelen van de Europese voorlopige Raadspositie, is gelet op het karakter en de dynamiek van de besluitvorming in de Raad zeer wel verklaarbaar. De voorstellen die de Europese Commissie in 2018 aan de Raad voorlegde zijn vanzelfsprekend in de loop van de discussie tussen de lidstaten aangepast in de compromisvoorstellen van de Raad. Ingeval de Europese Commissie meent dat deze aanpassingen in haar ogen te ver gaan, kan daarover zowel in de technische bespreken alsook door de Commissaris zelf in de Raad, zorg over worden uitgesproken. Dat is een normaal onderdeel van het Brusselse onderhandelingsproces.
In reactie op de vraag welke open einden er nog op tafel liggen, verwijs ik graag naar het toegestuurde overzicht over de besluitvorming dat juist is opgesteld om de actuele stand van zaken en daarmee open einden te duiden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1253). De verordeningen zijn in hun geheel belangrijk, om voor Nederland de beste uitkomst te realiseren. Voor de aanstaande Raad geldt voor mij dat «niets is beslist tot alles is beslist».
De leden van de VVD-fractie vragen welke belanghebbende partijen om aanvullende verdiepingen rond de SWOT-deelanalyses hebben gevraagd. Zijn er ook belanghebbende partijen die om een verdieping hebben gevraagd die niet zijn meegenomen in een aanvullende analyse? Zo ja, welke en waarom is dit verzoek niet meegenomen? Deze leden wachten de definitieve SWOT-versie die voor het begin van 2021 voorzien is af.
Antwoord:
De leden van de maatschappelijke begeleidingsgroep van het GLB-NSP (bestaand uit sectororganisaties, NGO’s en ketenorganisaties) hebben gevraagd om de volgende thema’s nader uit te diepen: water, regionalisering van het GLB, voedsel & dierenwelzijn en sectorale ketens. Alle vier verzoeken zijn gehonoreerd. De eerste drie verdiepende studies zijn opgeleverd met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 21 september 2020. De aanvullende studie met betrekking tot de sectorale ketens is nog niet afgerond en het onderzoek zal enigszins worden aangepast vanwege de Covid-19-crisis, welke mogelijk ander licht werpt op sterktes en zwakten van verschillende sectoren. Oplevering van dit rapport wordt begin 2021 verwacht. Alle vier verdiepende studies en de houtskool-SWOT vormen de basis voor een definitieve SWOT die is voorzien voor het voorjaar 2021.
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor een actuele stand van zaken over de besluitvorming over het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Deze leden lezen al een verschil in inzicht tussen de regeringsleiders en de Europese Commissie welke in het triloog besproken zal worden. Kan de Minister het traject schetsen vanaf het punt dat beide wetgevers een standpunt hebben ingenomen tot het moment dat ook de lidstaten akkoord zijn met het voorliggende GLB-voorstel? Op welke termijn zal dit naar verwachting zijn en waarom? Zij doen het verzoek om in voorbereiding op komende Landbouw &Visserijraden een uitgebreidere toelichting te geven op het GLB-budget dan voorheen nu de overleggen met betrekking tot het innemen van een standpunt, volgens het Duits Voorzitterschap, vergevorderd zijn.
Antwoord:
Nadat de Raad de algemene oriëntatie over de drie GLB-verordeningen heeft vastgesteld en ook het Europees Parlement haar eerste lezing plenair heeft vastgesteld, kunnen de trilogen tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad starten. Nadat de beide wetgevers (Europees Parlement en Raad) in de triloog een politiek akkoord sluiten, naar verwachting in de eerste helft van 2021, worden de verordeningsteksten juridisch gecontroleerd en voor definitieve goedkeuring aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd. Dat zal naar verwachting in de tweede helft van volgend jaar het geval zijn. In de geannoteerde agenda’s van de Landbouw- en Visserijraad zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer over deze fases in de besluitvorming informeren en daarbij, indien aan de orde, ook de GLB-budgettaire aspecten betrekken.
De leden van de VVD-fractie vragen een toelichting op de GLB-gelden in de wetenschap dat er naar verwachting pas in het voorjaar van 2021 een Triloog-akkoord ligt en er een transitieperiode wordt verwacht van twee jaar. Hoe worden de voor 2021 beschikbare gelden ingezet (eerste pijler 717,4 miljoen euro en tweede pijler 89,5 miljoen euro)?
Deze leden vragen wanneer definitief duidelijkheid wordt verwacht over de transitieperiode van 1 of 2 jaar. Waarom wacht de Commissie zo lang met een formeel besluit?
Antwoord:
In de transitieperiode gelden de regels van het huidige GLB en zijn we daarvoor dus niet afhankelijk van een akkoord in de trilogen over het nieuwe GLB. De middelen voor de eerste pijler worden in 2021 ongewijzigd ingezet op de basispremie inclusief de vergroeningspremie, de top up voor jonge landbouwers en de graasdierpremie. De middelen voor de tweede pijler zullen worden ingezet op de bestaande maatregelen binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3), waarbij binnen het programma tijdens de transitieperiode een focus wordt aangebracht op klimaat, kringlooplandbouw, biodiversiteit en stikstof. Hoewel er nog geen definitieve datum voor behandeling in de Raad bekend is, streeft het Duitse voorzitterschap naar een spoedige vaststelling van de transitieverordening. Ik verwacht dan ook dat dit nog dit jaar zal plaatsvinden. Momenteel vinden nog besprekingen met de Europese Commissie plaats over de voorwaarden voor een tweejarige transitieperiode. Pas wanneer hierover overeenstemming wordt bereikt verwacht ik het formele besluit.
De leden van de VVD-fractie zijn blij met de prominente plek van innovatie in het nieuwe GLB. Op welke manier wil Nederland dit binnen het eigen Nationaal Strategisch Plan (NSP) vormgeven? Deze leden vragen tevens naar welke extra stappen de Minister voornemens is te zetten om innovatie aan te jagen en meer nadrukkelijk onderdeel te laten zijn van de voorbereidende stappen bij de ontwikkeling van beleid.
Antwoord
Binnen het Nationaal Strategisch Plan (NSP) zijn een aantal interventies mogelijk om innovatie te stimuleren: kennisverspreiding, samenwerking bij innovatie (zogenaamde European Innovation Partnerships (EIP)) en investeringen. Op dit moment wordt aan de hand van de behoeftes die er zijn voor de negen doelen in het GLB, een strategie opgesteld waarin deze interventies een plaats krijgen. Daarnaast zet ik extra stappen om bijvoorbeeld via pps-projecten in de topsectoren en via de ondersteuning van start-ups innovaties te stimuleren. Verder zorg ik ervoor dat actuele kennis en innovaties beter en sneller beschikbaar komen voor de landbouwbedrijven. Zie hiervoor mijn brief over «innovatie op het boerenerf» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 98) en de voortgangsrapportage «Innovatie op het boerenerf» (Kamerstukken 35 300 XIV en 35 334, nr. 76).
De leden van de VVD-fractie doen met klem een beroep op de Minister om duidelijkheid te krijgen van de Commissie over het beoordelings- en goedkeuringsproces van het NSP. Deze leden delen de mening dat een objectief en transparant proces noodzakelijk is, maar hoe gaat de Minister zich inzetten om dit te bereiken? Daarnaast doen zij ook een klemmend beroep op de Minister om rekening te houden met de reeds bereikte opgaven, ook gezien het gewenste gelijke speelveld. De ene lidstaat heeft de afgelopen jaren al veel grotere stappen gezet dan de andere lidstaat op specifieke onderwerpen. Zij vragen om een toelichting op de genoemde extra dimensie van de Van-boer-tot-bordstrategiestrategie en de Europese biodiversiteitsstrategie. Wat hebben beide strategieën gedaan met de Nederlandse inzet op transparantie en welke gevolgen heeft dit gehad bij de steun die Nederland kreeg en krijgt bij de oproep tot transparantie rond de voorwaarden van het NSP?
Antwoord:
Ik zie het in de vraag geformuleerde belang dat de VVD-fractie hecht aan het verkrijgen van duidelijkheid en transparantie in het beoordelings- en goedkeuringsproces van het NSP als een ondersteuning van mijn voortdurende inzet op dit punt in de onderhandelingen. Het zoveel mogelijk borgen van een gelijk speelveld vraagt om een transparant goedkeuringsproces voor de NSP’s. De extra dimensie waar de VVD-fractie naar vraagt verwijst naar de aanbevelingen die de Europese Commissie zal opstellen over doelen geformuleerd in de Van-boer-tot-bordstrategiestrategie en de Europese biodiversiteitsstrategie die hun neerslag moeten krijgen in het NSP. Dit voornemen van de Europese Commissie maakt het belang van transparantie nog groter. Anders dan in de vraag verondersteld hebben de strategieën nog niet tot concrete uitkomsten geleid. Wel heeft Nederland er grote nadruk op gelegd dat de Europese Commissie bij het doen van aanbevelingen rekening houdt met het gerealiseerde beleid tot dusver in een lidstaat wat de geschetste doelen en ambities betreft. Veel lidstaten steunen die inzet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 19 en 20 oktober 2020 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de voorstellen die in de compromistekst voor de verordening strategische GLB-plannen wordt gedaan is dat lidstaten ervoor kunnen kiezen om betalingen aan kleine boeren toe te kennen in de vorm van een forfaitair bedrag of een bedrag per hectare tot een door de lidstaat vast te stellen limiet aan hectaren. Deze leden vragen hoe de Minister dit concreet voor zich ziet. Stimuleert dat kleine boeren niet juist om uit te breiden tot ze het limiet aan hectaren hebben bereikt?
Antwoord:
Dit betreft een mogelijkheid voor lidstaten om voor kleine boeren de directe betalingen zoals de basispremie en de eco-regelingen te vervangen door een forfaitaire betaling. Het is bedoeld als vereenvoudiging. Een soortgelijke optie zit ook in het huidige GLB. Nederland past dit nu niet toe, gezien het geringe aantal kleine boeren. Ik ben ook niet voornemens om deze optie in het toekomstig GLB toe te passen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de conclusies van de raadsconclusies ten aanzien van de Van-boer-tot-bordstrategie is dat er meer aandacht moet komen voor het belang van dierenwelzijn voor een duurzame voedselproductie. Kan de Minister toelichten op basis waarvan deze conclusie getrokken is en wat deze conclusie voor betekenis voor Nederland heeft?
Antwoord
Over de Raadsconclusies vinden momenteel nog onderhandelingen plaats. Zoals in de Mededeling van Boer tot Bord staat draagt beter dierenwelzijn ook bij aan een betere diergezondheid en voedselkwaliteit, een verminderde behoefte aan medicatie en kan helpen de biodiversiteit in stand te houden. De Europese Commissie zal de bestaande regelgeving op het gebied van dierenwelzijn evalueren. Nederland heeft erop aangedrongen dat de evaluatie spoedig wordt uitgevoerd en dat de Europese Commissie vervolgens met passende wetgevingsvoorstellen komt, onder andere voor transport.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie ambitieuze plannen voor het nieuwe GLB heeft en dat in de plannen meer gevraagd wordt van de boeren, terwijl er structureel minder geld tegenover staat. Deelt de Minister de mening dat het niet zo kan zijn dat een situatie ontstaat waarin voor lagere bedragen aan landbouwsubsidies toch meer (maatschappelijke) diensten worden verwacht van onze boeren?
Antwoord
Zoals ik in het Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van september 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1252) heb aangegeven, hecht ik groot belang aan de versterking van het verdienvermogen van de boer, waarbij er naast eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers en van alle partijen in de keten ook een belangrijke rol is weggelegd voor de overheid om dit te realiseren.
Daar ben ik volop mee bezig en uw Kamer ontvangt hierover, conform eerdere toezegging, binnenkort een brief: de agrarische ondernemerschapsagenda. Die agenda bevat vele initiatieven langs de volgende vier pijlers: (i) het stimuleren van (nieuw) ondernemerschap, (ii) het belonen van publieke diensten, (iii) het versterken van de marktmacht van agrariërs en (iv) het bevorderen van een gelijker speelveld. Bij deze pijlers zullen we vaak ook Europese oplossingen moeten zoeken. Ik zal in Brussel dan ook aandacht blijven vragen voor de noodzaak van een goed verdienvermogen voor de boer.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad op 19 en 20 oktober 2020, het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 21 september 2020 en de brief over de Standing Commitee for Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 29 september 2020 en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Toekomst GLB
De leden van de D66-fractie lezen dat veel lidstaten hun steun hebben uitgesproken voor het Duitse voorstel om voor boeren met een bedrijf van kleiner dan vijf hectare een vereenvoudigd controlesysteem toe te staan, maar dat de Minister hierover minder enthousiast is vanwege het risico dat de doelstellingen niet gehaald worden. Deze leden steunen de Minister in deze opvatting. Hoe kansrijk is dit voorstel volgens de Minister? Ziet de Minister mogelijkheden om dit voorstel tegen te houden? Zo ja, welke?
Antwoord
Dit voorstel is zeer kansrijk, omdat een grote meerderheid van lidstaten dit kan steunen. Mijn inzet is er nu op gericht om het vereenvoudigd controlesysteem voor kleine boeren te beperken, zodat de risico’s dat de doelstellingen niet worden gehaald beperkt blijven. Daarom heb ik voorgesteld de toepassing van dit vereenvoudigd controlesysteem te maximeren aan ten hoogste 5% van het areaal landbouwgrond in elke lidstaat. Hiermee probeer ik tevens het gelijke speelveld te borgen, omdat het aantal hectares en het aantal kleine boeren per lidstaat sterk varieert.
De leden van de D66-fractie lezen ook dat de Europese Commissie zich zorgen maakt over het feit dat de Raad optionele plafonneringen van directe betalingen binnen het GLB voorstaat omdat dit de optimale verdeling van GLB-middelen in gevaar zou brengen. Hoe beoordeelt de Minister deze zorgen?
Antwoord
Ik deel deze zorgen. Met het oog op een gelijk speelveld had ik zelf ook liever een op EU-niveau verplichte toepassing van de plafonnering gezien.
De leden van de D66-fractie zien dat de Minister stelt dat zij nog steeds voorstander is van volledige afbouw van productie aan gekoppelde steun. In dit standpunt kunnen deze leden zich volledig vinden. Echter meldt de Minister dat het krachtenveld niet gunstig is en dat veel lidstaten voorstander zijn voor behoud of uitbreiding van gekoppelde steun. De Minister zet zich daarom in dat maximale budgetten niet toenemen en dat het niet mag leiden tot toename van productie. Is de Minister nog steeds voornemens om ook in te zetten op volledige afbouw van gekoppelde steun? Welke aangrijpingspunten ziet de Minister om op dit vlak nog voortgang te boeken?
Antwoord
Vanzelfsprekend blijft mijn inzet in de onderhandelingen onveranderd de volledige afbouw van aan productie gekoppelde steun. Het bereiken van dit doel in de oktoberraad is, gelet op het krachtenveld, niet realistisch. Voor mij is dit extra reden om als aangrijpingspunt in de onderhandelingen in te zetten op het stellen van voorwaarden waaronder gekoppelde steun gegeven kan worden, zoals die waar de D66-fractie in de vraagstelling aan refereert.
De leden van de D66-fractie hebben via Politico1 vernomen dat Italië en Oostenrijk vraagtekens hebben gezet bij het integreren van de Van-boer-tot-bordstrategie en het GLB op basis van het subsidiariteitsargument. De lidstaten stellen dat het nieuwe GLB heel erg bottom-up opgezet is, terwijl de strategie veel meer top-down is ingestoken. Daarom stellen deze lidstaten de vraag hoe de bottom-up resultaatgerichte benadering van het GLB verzekerd blijft. Wat is de visie van de Minister op dit argument? Wat is de inzet van de Minister in deze discussie?
Antwoord
Ik begrijp de zorgen van de collegae van Italië en Oostenrijk. Een bottom-up resultaat gerichte benadering zoals de Strategische Plan verordening voorstaat, garandeert een goede aansluiting bij de uitdagingen en de specifieke behoeftes van de lidstaat. Om bij te kunnen dragen aan het behalen van de GLB-doelen is maatwerk op nationaal en regionaal niveau belangrijk. Mijn inzet is er dan ook op gericht om binnen de Europese kaders voldoende subsidiariteit te waarborgen, zonder af te doen aan de groene ambities van de GLB-hervorming.
De leden van de D66-fractie hebben ook vernomen dat een aantal Centraal- en Oost-Europese lidstaten gezamenlijk een amendement hebben ingediend op artikel 86 van de «Strategic Plan Regulation» onder het GLB en een de gezamenlijke verklaring hebben getekend.2 Hierin roepen zij de Europese Commissie op om de doelstellingen van de Van-boer-tot-bordstrategie vrijwillig te maken en aan te passen aan de specifieke omstandigheden van elk land. Hoe beoordeelt de Minister dit amendement en deze gezamenlijke verklaring? Welke consequenties verwacht de Minister voor het krachtenveld omtrent het nieuwe GLB en de Van-boer-tot-bordstrategie? Wat is de huidige inschatting van de Minister van het krachtenveld rondom de strategie, met name wat betreft het bindende dan wel vrijwillige karakter van de doelstellingen? Wat is de inzet van de Minister op dit vlak?
Antwoord
In hun gezamenlijke brief van 21 september aan het Duitse EU voorzitterschap beschrijven Oostenrijk, Cyprus, Finland, Estland, Malta, Slovenië, Kroatië en Luxemburg dat er ten aanzien van ecoregelingen nog gesproken wordt over het oormerken van een minimum percentage van het eerste pijlerbudget, het voorkomen van onderuitputting en het vrijwillig of verplichten van ecoregelingen. Tevens betogen zij dat lidstaten met een relatief groot tweede pijlerbudget ook al aanzienlijk bijdragen aan klimaat en leefomgeving. Zij pleiten dan ook voor het Oostenrijkse model dat inhoudt dat lidstaten met grote tweede pijlerbudgetten een verlaging kunnen krijgen van een eventuele oormerking voor ecoregelingen in de eerste pijler. Het voorstel van deze landen om een korting op ecoregelingen toe te passen bij een relatief groot tweedepijlerbudget, kan ik niet steunen. Ik vind het van belang dat er in beide pijlers een ambitieus percentage wordt besteed aan klimaat en leefomgeving. Bovendien is er vanwege de ongelijke verhoudingen tussen de eerste en tweede pijler budgetten tussen de lidstaten in het Oostenrijkse voorstel geen sprake van een gelijk speelveld. Het Oostenrijkse model kan echter op veel sympathie rekenen. Het Duitse voorzitterschap verkent momenteel mogelijkheden om rekening te houden met dit verzoek maar tegelijk wel de ambitie hoog te houden. Misschien komt er nog een nieuw voorstel. Mijn inzet voor klimaat en leefomgeving blijft onverminderd ambitieus.
Wat betreft de doelstellingen van de Boer-tot Bord strategie zijn in relatie tot het GLB vooral van belang de aanbevelingen die de Europese Commissie zal opstellen ten aanzien van de doelen en ambities van de strategie die hun neerslag zullen moeten vinden in het NSP. Het is de inzet van veel lidstaten dat de beoordeling en goedkeuring van de strategische plannen alleen betrekking kan hebben op doelen en vereisten die een Europese wettelijke basis hebben. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op van de informele Landbouw- en Visserijraad die op 19 en 20 oktober 2020 zal worden gehouden. Het bijenrichtsnoer staat deze keer niet op de agenda, maar deze leden houden dit nauw in de gaten. Zij kijken uit naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die zij samen met enkele leden van andere fracties over dit onderwerp hebben gesteld.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de niet-bindende richtlijnen voor de klimaatdoelstellingen in het toekomstige GLB. Met de Green Deal zijn allemaal nieuwe doelstellingen die veel groener zijn dan voorheen. Zeker nu sinds afgelopen week ook de klimaatambities van Europa veel ambitieuzer zijn geworden. De Europese Commissie zegt dat lidstaten hun Nationaal Strategisch Plan zo ambitieus kunnen maken als zij zelf willen. De richtlijnen zijn immers niet bindend. De Europese Commissie beoordeelt de plannen van de lidstaten wel, maar mogen de lidstaten niet dwingen tot scherpere plannen. Deze leden zijn hier bezorgd over. Zij denken dat de niet-bindende richtlijnen ervoor zorgen dat er grote verschillen zullen ontstaan tussen de ambities van de lidstaten. Deelt de Minister deze zorgen? Kan zij dit toelichten?
Antwoord
In de Van-boer-tot-bord en de Biodiversiteitstrategieën kondigt de Europese Commissie aan nog dit najaar te zullen komen met aanbevelingen. De aanbevelingen hebben betrekking op de doelstellingen uit deze strategieën en de specifieke situatie in een lidstaat. Het idee hierachter is om lidstaten aan te moedigen hun strategische plannen aan te passen op de strategieën. Zolang de doelstellingen uit de strategieën nog geen wettelijke basis hebben is het aan de lidstaat zelf om te bepalen hoe ze hiermee om wil gaan in hun strategisch plan. De Europese Commissie heeft dit bevestigd. De beoordeling en goedkeuring van de strategische plannen zullen alleen betrekking hebben op die doelen en vereisten die een Europese wettelijke basis hebben. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld. Mede door Nederlandse inzet is deze bepaling in het Raadscompromis over de strategische planverordening opgenomen. In de dialoog tussen de lidstaat en de Europese Commissie zullen de specifieke aanbevelingen naar verwachting wel aan de orde komen. Deze aanpak is in lijn met mijn inzet en wordt gesteund door de Raad. Wel vind ik het belangrijk om meer inzicht te krijgen in de strategische plannen van andere lidstaten en de beoordeling door de Europese Commissie ervan.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast dat het toekomstige GLB-lidstaten zelf laat bepalen hoe hoog de maximum inkomenstoeslag per bedrijf wordt. Op dit moment wordt de inkomenstoeslag bepaald aan de hand van het aantal hectare van een bedrijf. Hierdoor krijgen de grootste bedrijven de grootste inkomenstoeslagen, terwijl zij al het meeste verdienen. Deze leden zijn van mening dat het stellen van een maximum aan de subsidietoeslag belangrijk is. Kleinere (familie)bedrijven hebben subsidies immers harder nodig dan de grote bedrijven. Gaat Nederland een maximumsubsidie per bedrijf invoeren in het NSP? Zo ja, hoe hoog zal deze worden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Eerder heb ik gezegd in het BNC-fiche dat ik voorstander ben van een op EU-niveau verplichte plafonnering van inkomenssteun (Kamerstuk 34 965, nr. 2). Nu de regeringsleiders hebben besloten dat plafonnering een nationale keuze is, is een nieuwe situatie ontstaan. Ik sta nog steeds positief tegenover het idee van plafonnering, maar we zullen ook rekening moeten houden met het Europese speelveld. Dit is onderdeel van de besluitvorming in het kader van het NSP. Hierover ben ik, zoals u weet, nog uitvoerig in gesprek met uw Kamer en andere betrokkenen en belanghebbenden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarnaast nog vragen over klimaat- en biodiversiteitseisen in het NSP. Is de Minister voornemens om extra eisen te stellen aan biodiversiteit en klimaat voor grotere bedrijven die meer subsidie krijgen? In Nederland is al veel discussie over de landbouw en bijbehorende klimaatdoelstellingen. Deze leden gaan ervan uit dat Nederland ambitieuze plannen zal invoeren. Door de verschillende plannen van lidstaten kan het zijn dat Nederlandse boeren veel meer moeten doen om subsidie te krijgen dan boeren in andere lidstaten. Wat vindt de Minister hiervan? Hoe gaat de Minister voorkomen dat de concurrentiepositie van Nederlandse boeren negatief beïnvloed wordt?
Antwoord
Om in aanmerking te komen voor steun moet een bedrijf voldoen aan bepaalde wettelijke vereisten en goede landbouw- en milieucondities. In principe gelden deze vereisten (condities) voor alle boeren. Hiermee wordt een gelijk speelveld verkregen. Er zijn uitzonderingen mogelijk voor specifieke gevallen. Wellicht zal het nieuwe GLB, net als het huidige GLB, mogelijkheden bieden om kleine bedrijven te ontzien. Een boer met veel hectares zal bovendien in absolute zin meer moeten bijdragen dan een boer met minder hectares. Hoeveel boeren moeten doen volgens de strategische plannen hangt af van de onderliggende SWOT, behoefteanalyse en de gekozen interventiestrategie. De lidstaten moeten met indicatoren en nationale doelstellingen aangeven hoe ze bijdragen aan de EU-doelstellingen. Dit komt ten goede aan het gelijke speelveld in Europa. Door in Nederland in te zetten op de transitie naar duurzame landbouw door innovatie, kennis en investeringen kan de Nederlandse boer zijn concurrentiepositie behouden voor de toekomst.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien in het nieuwe GLB voornamelijk de subsidiëring van klimaatverandering. Zolang subsidies gaan naar directe inkomenssteun voor het fokken, gebruiken en doden van het enorme aantal dieren in Europa – en niet naar het verantwoord verminderen van het aantal dieren – is er geen sprake van een «duurzaam» of «groen» GLB. Gezien de tijdspanne van het nieuwe GLB (tot 2027) en de urgentie van de klimaatcrisis is dit volgens deze leden onverantwoord: nu moet begonnen worden met het afbouwen van het aantal dieren, om in 2030 de klimaatdoelen te halen.
Deze leden hebben ook grote zorgen over de afbraak van de biodiversiteit die de industriële Europese landbouw veroorzaakt. Meerdere analyses van het huidige GLB wijzen erop dat de ecoschema’s en programma’s voor agrarisch natuurbeheer niets voor de natuur hebben betekend en dat daarmee grote sommen geld zijn weggegooid. Kan de Minister aangeven welke prestatie-indicatoren ter bevordering van de biodiversiteit zijn ontwikkeld in het nieuwe GLB en op welke manier monitoring zal plaatsvinden? Kan de Minister aangeven of met de huidige voorliggende plannen het budget dat geoormerkt is om de biodiversiteit te bevorderen gegarandeerd het beoogde effect zal bereiken?
Deze leden benadrukken dat de landbouw, zowel in Nederland als in Europa voor een zeer grote uitdaging staat om over te stappen op duurzame, regionale en meer plantaardige landbouw om binnen de milieugrenzen te blijven. Het komende GLB moet volledig aan die omschakeling bijdragen: o.a. meer productie van plantaardige eiwitten (voor menselijke consumptie), gemengde teelten, ruimere gewasrotatie en het drastisch afbouwen van gifgebruik. Boeren die geen stappen zetten richting verduurzaming dienen niet langer subsidie uit het GLB te ontvangen. Ook de Minister heeft een visie voor een transitie in de landbouw: hoe denkt zij deze te bewerkstelligen als directe inkomenssteun het huidige intensieve landbouwsysteem blijft subsidiëren? Graag een reactie van de Minister.
Antwoord
Voor biodiversiteit bevatten de GLB-voorstellen de volgende prestatie-indicatoren (in het Engels): C35, Farmland birds index (FBI), C36, Percentage of species and habitats of Community interest related to agriculture with stable or increasing trends, I.18 Increasing farmland bird populations: Farmland Bird Index, I.19 Enhancing biodiversity protection: Percentage of species and habitats of Community interest related to agriculture with stable or increasing trends, I.20 Enhancing provision of ecosystem services: Share of Utilised Agricultural Area (UAA) covered with landscape features, R.27 Preserving habitats and species: Share of Utilised Agricultural Area (UAA) land under management commitments supporting biodiversity conservation or restoration, R.27a Investments related to biodiversity: Share of farms benefitting from CAP investment support contributing to biodiversity. Monitoring daarvan vindt, net als voor alle andere prestatie-indicatoren, plaats binnen het prestatiemodel. Het compromisvoorstel bevat een oormerking voor de eco-regelingen en het agrarisch natuurbeheer die beide mede gericht zijn op biodiversiteit.
Ten aanzien van de laatste vraag verwijzen de leden van de PvdD fractie terecht naar mijn visie op kringlooplandbouw. Ik streef voor het GLB naar een beweging van directe inkomenssteun naar doelgerichte betalingen, overeenkomstig het regeerakkoord. Met de huidige compromisvoorstellen kan ik hierin de gewenste stappen zetten.
Van-boer-tot-bordstrategie
De leden van de Partij voor de Dierenfractie moedigen de Minister aan om de Van-boer-tot-bordstrategie aan te grijpen om daadwerkelijk handen en voeten te geven aan haar beleid voor de transitie waar de landbouw voor staat. Deze leden roepen de Minister dan ook op om binnen de Landbouw en Visserijraad te pleiten voor het vastleggen van bindende doelstellingen, met een resultaatverplichting voor 2030. Beaamt de Minister dat er een significant verschil zit tussen streefdoelen (een inspanningsverplichting) en een resultaatsverplichting? Gaat de Minister zich inzetten voor een resultaatsverplichting van de kwantitatieve doelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Er is inderdaad een verschil tussen streefdoelen en een resultaatsverplichting. Ik committeer mij volledig aan de doelen die we op Europees en nationaal niveau formuleren, en zal er alles aan doen die doelen te realiseren. Een resultaatverplichting biedt echter niet altijd de zekerheid die het suggereert, omdat bepaalde factoren buiten onze invloedsfeer kunnen liggen. Mijn hoofddoel is dat alle lidstaten de transitie naar een duurzaam voedselsysteem inzetten. Daar heb ik me het afgelopen anderhalf jaar in Brussel hard voor gemaakt en nu ligt er een Europese Van-boer-tot-bord-strategie, dat ook nog eens op hoofdlijnen aansluit bij deze inzet. Ik streef er naar dat de EU als geheel de gestelde doelen bereikt en dat iedereen daar een bijdrage aan levert die rekening houdt met zijn nationale omstandigheden en behaalde resultaten uit het verleden. Dat is ook het uitgangspunt van waaruit ik het Nationaal Strategisch Plan namens Nederland zal indienen.
Deze leden hebben vernomen dat de Minister in de Landbouw en Visserijraad pleit voor EU-brede doelstellingen, die niet uniform in elk land moeten worden toegepast. Deze leden vragen de Minister wat haar doel is met dit pleidooi. Verwacht de Minister dat bepaalde doelstellingen minder ambitieus zullen uitpakken voor Nederland wanneer deze EU-breed worden toegepast en zo ja, welke? Realiseert de Minister zich dat wanneer gestuurd wordt op een Europees gemiddelde van de kwantitatieve doelstellingen, landen alleen ondergemiddeld kunnen scoren als andere landen boven het gemiddelde zitten? Op welke doelstellingen voorziet de Minister dat er landen zijn die bovengemiddeld zullen scoren en welke landen zullen dit zijn? Voorziet de Minister dat Nederland op bepaalde doelstellingen bovengemiddeld zal scoren en zo ja, op welke? Deelt de Minister het inzicht dat de solidariteit en het rechtvaardigheidsgevoel van lidstaten verhoogd wordt wanneer de doelstellingen voor alle landen (procentueel) gelijk worden gesteld? Waarom pleit de Minister daar niet voor?
In een uitgelekte versie van de concept raadsconclusies over de Van-boer-tot-bordstrategie hebben deze leden gelezen dat de Landbouw en Visserijraad wenst dat de Europese Commissie impact assessments uitvoert alvorens met wetgeving te komen, waarbij rekening gehouden moet worden met reeds behaalde successen, lopende Europese initiatieven en de aanvankelijke niveaus van bedrijfsintensiteit van lidstaten. Is de Minister pleitbezorger van deze wens? Zo ja, kan zij uitleggen wat zij bedoelt met «reeds behaalde successen» en op welke manier deze al dan niet invloed zouden (moeten) hebben op de doelstellingen? Naar welke lopende Europese initiatieven wordt hier verwezen en wat bedoelt de Minister (indien dit haar inzet is) met het rekening houden met aanvankelijke niveaus van bedrijfsintensiteit van lidstaten? Op welke manier zou dit van invloed (moeten) zijn op de doelstellingen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft aangegeven dat het EU brede doelstellingen betreft waarbij verschillende nationale inspanningen aan de gezamenlijke doelstellingen moeten bijdragen. Het is van belang dat met nationale verschillen rekening wordt gehouden aangezien er verschillende milieu-, socio-economische, beleidsomstandigheden en in het verleden behaalde resultaten zijn op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Dit wordt ook onderstreept door de Europese Commissie. Nederland heeft de afgelopen jaren bijvoorbeeld veel voortgang geboekt met het terugdringen van antibioticaresistentie, met een reductie van bijna 70% van antibioticumgebruik sinds 2009. Een verdere reductie van 50% van het gebruik van antibiotica specifiek voor Nederland is daarom niet realistisch en zelfs niet wenselijk, ook in het licht van het garanderen van diergezondheid. Juist vanwege de grote verschillen tussen lidstaten zou zo’n doelstelling in dit geval, als die voor elke lidstaat exact gelijk zou zijn, het rechtvaardigheidsgevoel van lidstaten eerder ondermijnen dan versterken.
Mijn inzet in de Raadsconclusies omtrent wetgevingsprocedures is gericht op de basisprincipes van het interinstitutionele akkoord over betere regelgeving, waarbij een uitgebreide planning en analyse wordt uitgevoerd door de Europese Commissie voordat nieuwe regels worden voorgesteld of bestaande worden geëvalueerd. Het is belangrijk dat hier een onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe wetgevingsinitiatieven en de niet-bindende doelstellingen. Met betrekking tot de berekening van de nationale bijdragen aan de doelstellingen is mijn inzet gebaseerd op prestatiegerichtheid, wetenschappelijke onderbouwing en consistentie en coherentie met andere beleidsthema’s.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Geannoteerde agenda
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de verzwaarde conditionaliteit in relatie tot de eco-regelingen. Het Duitse voorzitterschap lijkt in te willen zetten op verplichte beschikbaarstelling van eco-regelingen en vereenvoudigde conditionaliteit voor kleine boeren. De Europese Commissie heeft gekozen voor verzwaarde conditionaliteit, mede vanwege het optionele karakter van de eco-regelingen. Welke mogelijkheden ziet de Minister nog om in te zetten op vereenvoudigde conditionaliteit voor alle boeren in combinatie met verplichte beschikbaarstelling van eco-regelingen?
Antwoord
Het klopt dat het Duitse voorzitterschap inzet op een verplicht aanbieden van eco-regelingen. Deze verplichting is van toepassing op de lidstaat. Eco-regelingen zullen vrijwillig blijven voor boeren. Ik zet mij er echter voor in om deze eco-regelingen zo laagdrempelig en toegankelijk mogelijk vorm te geven in het NSP om een hoge deelname onder boeren te realiseren. Mede daarom steun ik een ambitieuze oormerking van GLB-budget voor de eco-regelingen. De huidige compromisvoorstellen ten aanzien van de conditionaliteit en eco-regelingen bieden naar mijn mening nog voldoende ruimte om bij de nationale invulling tot een goede balans te komen.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de doelstellingen in de Europese Van-boer-tot-bordstrategie in relatie tot de nationale strategische plannen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Enerzijds geeft de Europese Commissie aan dat de doelstellingen geen wettelijke verplichtingen zijn, maar wel dat de het de bedoeling is dat lidstaten in de nationale strategische plannen heel veel aandacht aan deze doelstellingen besteden. Kan de Minister nader aangeven welke bevoegdheden de Europese Commissie heeft of krijgt ten aanzien van de invulling van het NSP van lidstaten? Kan de Minister erop aandringen dat in de raadsconclusies met betrekking tot zowel het GLB als de Van-boer-tot-bordstrategie wordt aangegeven dat de bemoeienis van de Europese Commissie met de invulling van de nationale strategische plannen teruggedrongen wordt, zeker in het licht van de (niet formeel geaccordeerde) doelstellingen van de Van-boer-tot-bordstrategie?
Antwoord
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vragen van de leden van de fracties van de VVD, D66 en GroenLinks.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de inzet in de Van-boer-tot-bordstrategie op 20% vermindering van het gebruik van alle meststoffen, zowel dierlijke als kunstmest. Het kan grote gevolgen hebben voor de gewasproductie omdat de gebruiksnormen al afgestemd zijn op de gewasbehoefte en de bodemvruchtbaarheid. Wil de Minister zich ervoor inzetten dat in de Raadconclusies wordt opgenomen dat het moet gaan om het beperken van nutriëntenverliezen en niet om het verminderen van het gebruik van meststoffen?
Antwoord
Zoals ik in beantwoording op eerdere vragen van uw leden in juli jl. heb aangegeven is er op dit moment nog geen duidelijkheid of de reductie in 2030 alleen de kunstmeststoffen of alle meststoffen betreft en is ook nog niet duidelijk wat het referentiejaar zal zijn. Als een doelstelling van 20% alle meststoffen zou betreffen en daarbij ook per lidstaat gerealiseerd zou moeten worden zou dit, mede afhankelijk van het referentiejaar, inderdaad grote consequenties kunnen hebben voor Nederland, temeer omdat het Nederlandse stelsel van gebruiksnormen, zoals uw leden ook aangeven, de hoeveelheid nutriënten reeds afstemt op de gewasbehoefte.
De streefdoelstellingen zijn causaal met elkaar verbonden; de reductie van nutriëntenverliezen met behoud van de vruchtbaarheid van de bodem zal moet leiden tot ten minste 20% minder gebruik van meststoffen tegen 2030. De Nederlandse inzet is gericht op het uitgangspunt dat een gezonde bodem moet leiden tot efficiënter gebruik van meststoffen. Verder is het efficiënter en effectiever inzetten van meststoffen in het kader van het sluiten van kringlopen van belang om emissies terug te dringen. Het is dus positief dat het hergebruik van reststromen uit dierlijke mest en afvalstromen als een mogelijke oplossing wordt gepresenteerd in de Farm-to-Fork strategie.
https://pro.politico.eu/news/italy-and-austria-express-doubts-about-integration-of-cap-and-farm-to-fork↩︎
https://www.politico.eu/wp-content/uploads/2020/10/Joint-letter-on-the-environmental-ambition-of-the-CAP.pdf?utm_source=POLITICO.EU&utm_campaign=99183ecae2-EMAIL_CAMPAIGN_2020_10_08_05_14&utm_medium=email&utm_term=0_10959edeb5–99183ecae2–190248061↩︎