Tweede nota van wijziging
Wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten
Nota van wijziging
Nummer: 2020D41107, datum: 2020-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35317-8).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35317 -8 Wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten.
Onderdeel van zaak 2020Z19013:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-11-04 14:30: Procedures en brieven (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 317 Wijziging van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten
Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 21 oktober 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 1, onderdeel a, wordt «Veiligheid en Justitie» vervangen door «Justitie en Veiligheid».
B
In artikel I, onderdeel F, worden in het voorgestelde artikel 5aa, eerste lid, de woorden «of onafhankelijke beheersorganisatie» en «of onafhankelijke» geschrapt, worden in het voorgestelde artikel 5aa, tweede lid, de woorden «of onafhankelijke beheersorganisatie» geschrapt, en wordt in het voorgestelde artikel 5aa, derde lid, na «betrouwbaarheid» ingevoegd «en geschiktheid».
C
In artikel I wordt na onderdeel N een onderdeel ingevoegd, luidende:
Na
In artikel 20 wordt «te ’s-Gravenhage» vervangen door «Den Haag».
D
Na artikel I wordt een artikel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL IA
Na de zinsnede «(Trb. 1998, 248)» in artikel IIIa van de Wet van 6 juli 2004 tot aanpassing van de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten en de Databankenwet ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167) (Uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij) (Stb. 2004, 336) wordt ingevoegd «door de vervulling van de op hen toegesneden toepassingscriteria uit dat verdrag».
Toelichting
A
De aanduiding van Onze Minister wordt aangepast in overeenstemming met het Besluit van 26 oktober 2017 nr. 2017001801, houdende naamswijziging van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Stcrt. 2017, 62719.
B
Artikel 5aa is beperkt tot collectieve beheersorganisaties. Er zijn op dit moment geen onafhankelijke beheersorganisaties waarvan het geïnde bedrag aan vergoedingen in een bepaald kalenderjaar meer bedraagt dan € 50.000.000.
In artikel 5aa, eerste lid, is geregeld dat het College van Toezicht de betrouwbaarheid en geschiktheid van bestuurders, directieleden en toezichthouders van een «grote» collectieve beheersorganisatie kan (laten) vaststellen. In artikel 5aa, derde lid, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften worden vastgesteld over de wijze waarop de betrouwbaarheid van een persoon, als bedoeld in het eerste lid, kan worden vastgesteld. In dit derde lid wordt abusievelijk alleen verwezen naar het vaststellen van de «betrouwbaarheid» van een persoon, en niet naar de «geschiktheid» van die persoon. Deze nota van wijziging strekt tot herstel van deze omissie.
C
In de Wet toezicht wordt de verwijzing naar de rechtbank te ’s-Gravenhage, aangepast in «rechtbank Den Haag». De voorgestelde wijziging is in overeenstemming met de Wet op de rechterlijke indeling.
D
Het Hof van Justitie van de EU heeft 8 september 2020, in de zaak Recorded Artists Actors Performers tegen Phonographic Performance (ECLl:EU:C:2020:677) beslist dat de bevoegdheid om een beroep op reciprociteit te doen ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom inzake uitvoeringen en fonogrammen (Trb. 1998, 248) met betrekking tot het vergoedingsrecht inzake het uitzenden en mededelen van het publiek van voor handelsdoeleinden uitgebrachte fonogrammen een exclusieve bevoegdheid van de EU is waarvan (vooralsnog) geen gebruik is gemaakt. Voorgesteld wordt de redactie van artikel IIIa van de uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij te verduidelijken, zodat daaruit blijkt dat Nederland niet over de bevoegdheid reciprociteit toe te passen beschikt en daarvan mitsdien ook geen gebruik maakt. In de nieuwe redactie komt naar voren dat de bepaling niet meer regelt dan dat uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten voor bescherming, waaronder het voornoemde vergoedingsrecht, in aanmerking komen door de vervulling van de op hen toegesneden toepassingscriteria uit het verdrag. Dit betekent dat uitvoerende kunstenaars worden beschermd, wanneer hun uitvoeringen plaatsvinden in bij het verdrag aangesloten partijen. Zij worden ook beschermd, wanneer hun uitvoeringen zijn opgenomen op fonogrammen die door het verdrag worden beschermd. Fonogrammenproducenten worden beschermd, wanneer zij onderdanen zijn van bij het verdrag aangesloten partijen. Zij worden ook beschermd, wanneer de eerste vastlegging van klanken plaatsvond in bij het verdrag aangesloten partijen. Ten slotte worden zij ook beschermd, wanneer hun fonogrammen voor de eerste keer, of binnen dertig dagen na eerste openbaarmaking in een ander land, zijn openbaar gemaakt in bij het verdrag aangesloten partijen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker