[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toezegging over toetsing geweldgebruik door militairen tijdens operaties

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021

Brief regering

Nummer: 2020D41404, datum: 2020-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-X-14).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35570 X-14 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021.

Onderdeel van zaak 2020Z19188:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 570 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021

Nr. 14 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2020

Tijdens het Algemeen Overleg Veiligheid op 8 september 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 4) werd door het lid Karabulut gevraagd om een reactie op het voorstel van prof. mr. dr. Knoops tot oprichting van een speciale commissie die, voorafgaand aan een onderzoek door het Openbaar Ministerie, geweldgebruik door militairen tijdens operaties zou moeten toetsen. Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid kom ik met deze brief mijn toezegging na om daarop nader in te gaan.

Het gebruik van geweld door de overheid vereist in een democratische rechtsstaat de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Dat geldt zowel wat betreft de voorwaarden daarvoor, de waarborgen in het kader van geweldsinstructies, de opleiding, de middelen en het toezicht, als de verantwoording en de beoordeling achteraf. Omdat geweldgebruik door de overheid inherent raakt aan onder meer het recht op leven en het recht inzake lichamelijke integriteit, gelden voor al deze aspecten, waaronder de beoordeling achteraf, strenge voorwaarden en eisen. Die voorwaarden en eisen zijn onder andere uiteengezet in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

Volgens een vaste procedure wordt door een daartoe bevoegde commandant na elk gebruik van geweld door militairen een «After Action Report» (AAR) opgesteld dat, voorzien van een appreciatie van de commandant, aan de Koninklijke Marechaussee wordt gestuurd. De Koninklijke Marechaussee, handelend onder gezag van het Openbaar Ministerie als opsporingsambtenaren, voorziet de AAR van een a priori beoordeling en zendt het ter beoordeling door aan het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie wordt daardoor in staat gesteld om te bepalen of het rapport aanleiding geeft om een nader feitenonderzoek of opsporingsonderzoek in te stellen.

Voornoemd voorstel van prof. mr. dr. Knoops dateert uit 2008 en stelt de oprichting van een panel van deskundigen voor dat – voordat door het Openbaar Ministerie tot een nader (strafrechtelijk) onderzoek zou worden overgegaan – zou moeten toetsen of met succes een beroep kan worden gedaan op de bijzondere rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

In dit verband breng ik in herinnering dat over dit voorstel in 2009/2010 reeds eerder uitgebreid met de Staten-Generaal van gedachten is gewisseld tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Militair Strafrecht in verband met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door militairen (zie onder meer Kamerstukken 31 487 (R1862), nr. 5 en E). Graag verwijs ik dan ook naar de antwoorden die destijds hierover aan de Kamer zijn gegeven. Kort samengevat is toen geantwoord dat het Openbaar Ministerie over voldoende deskundigheid beschikt om – ook in complexe zaken – zelfstandig en op vertrouwenwekkende wijze de rechtmatigheid van het geweldgebruik door militairen te beoordelen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er de afgelopen jaren door het Openbaar Ministerie gedurende verschillende militaire operaties steeds meer kennis en ervaring op dit gebied is opgedaan. Daarnaast zijn er geen signalen bekend die aanleiding geven tot een ander oordeel. Het destijds ingenomen standpunt – dat de militaire deskundigheid bij het Openbaar Ministerie voldoende is gewaarborgd voor een adequate beoordeling van geweldgebruik door militairen – is dan ook onveranderd.

Naast de beoordeling door het Openbaar Ministerie, wordt geweldgebruik door militairen ook bezien door het Ministerie van Defensie. De Directie Operaties van de Defensiestaf, ondersteund door de Directie Juridische Zaken, beziet elk AAR en rapporteert over geweldgebruik aan de Minister, de Commandant der Strijdkrachten en de Directeur-Generaal Beleid. Als een AAR daartoe aanleiding geeft, wordt nader onderzoek gedaan door het Ministerie van Defensie. Dat is in ieder geval aan de orde, zoals ook aangegeven in de brieven aan, en debatten met, uw Kamer, als sprake is van een vermoeden van burgerslachtoffers. In geval van schending van de regels omtrent geweldgebruik kan worden besloten om naast de strafrechtelijke beoordeling, ook een rechtspositioneel traject op te starten met een daartoe bestemd onderzoek.

Omdat naast de beoordeling door, of onder gezag van, het Openbaar Ministerie er ook door het Ministerie van Defensie toezicht wordt gehouden op geweldgebruik door militairen, zou het instellen van een commissie zoals voorgesteld door prof. mr. dr. Knoops in 2008 geen inherente toegevoegde waarde hebben. Het Openbaar Ministerie kan zich bedienen van het Expertisecentrum Militair Strafrecht Openbaar Ministerie (EMSOM) als het gaat om militair-operationele zaken, of via de daartoe beschikbare Verbindingsofficier Krijgsmacht nadere informatie bij Defensie opvragen. Onderzoeken door het ministerie worden uitgevoerd door experts met operationele ervaring en experts op het gebied van het militair-operationeel recht. Daarmee is zowel de kennis en expertise gewaarborgd, als de onafhankelijkheid wat betreft de beoordeling door het Openbaar Ministerie.

Tot slot merk ik op dat onderzoek door, of onder gezag van, het Openbaar Ministerie in ieder geval plaatsvindt in gevallen waarin sprake is van een vermoeden van burgerslachtoffers en het toezicht door het ministerie een vanzelfsprekendheid is.

De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten