Reactie op rapport RIVM geïntegreerde knaagdierbeheersing
Dierenwelzijn
Brief regering
Nummer: 2020D41810, datum: 2020-10-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1129).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit D66 kamerlid)
- Betrokkenheid ministeries bij IPM knaagdierbeheersing
- Rapport RIVM geïntegreerde knaagdierbeheersing
Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1129 Dierenwelzijn.
Onderdeel van zaak 2020Z19407:
- Indiener: S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-10-27 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-11-02 14:00: Gewasbeschermingsmiddelen (Algemeen overleg), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-11-04 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-11-18 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1129 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den haag, 21 oktober 2020
Hierbij bied ik u het rapport aan van het verkennend onderzoek naar effectiviteit en optimalisatie van geïntegreerde knaagdierbeheersing van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)1.
Eind 2018 heb ik het RIVM gevraagd dit verkennend onderzoek uit te voeren, om te kijken naar wat de huidige praktijk is van geïntegreerde knaagdierbeheersing (bruine ratten, zwarte ratten en huismuizen) en wat in het beleid in het algemeen kan worden verbeterd.
In deze brief licht ik eerst het rapport toe en geef ik vervolgens, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid, de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), een beleidsreactie op de bevindingen van het rapport.
Het RIVM-rapport
Geïntegreerde knaagdierbeheersing (verder aangeduid met IPM2 knaagdier-beheersing) gaat uit van monitoring en voorkómen van knaagdieroverlast. Als er na toepassing van preventieve maatregelen toch overlast ontstaat, dan is de volgende stap de inzet van niet-chemische bestrijdingsmethoden zoals klapvallen. Pas als deze onvoldoende werken, kan als laatste stap een chemisch bestrijdings-middel worden ingezet.
In het RIVM-rapport worden knelpunten en mogelijke oplossingen beschreven voor effectievere geïntegreerde knaagdierbeheersing. Hiervoor zijn gesprekken en interviews gehouden met de betrokken partijen bij de knaagdierbeheersing. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) en Wageningen University & Research (WUR) zijn daarbij ingehuurd als kennispartners. Omdat verschillende aspecten van IPM knaagdierbeheersing vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van voornoemde ministeries, is het onderzoek gezamenlijk begeleid. De betrokkenheid van de verschillende ministeries bij de knaagdierbeheersing, is aangegeven in de bijlage bij deze brief3.
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat beleid en uitvoering van knaagdierbeheersing volgens de IPM-aanpak verder ontwikkeld en verbeterd kunnen worden. IPM is een continue activiteit en vergt maatwerk. De genoemde oplossingen richten zich op: (1) verantwoordelijkheden en samenwerking; (2) preventie en voorlichting; (3) praktische toepassing van IPM op locaties; (4) opleiding van plaagdierbeheersers; (5) regelgeving en handhaving en (6) monitoring en onderzoek.
Beleidsreactie
De IPM-aanpak is nodig omdat voorkómen van plagen de kans op de overdracht van ziekten van de rat op mens en dier en op knaagschade verkleint. Daarnaast komen er zo minder chemische stoffen in het milieu, wordt het risico op doorvergiftiging verkleind en wordt de ontwikkeling van resistentie bij knaagdieren geremd. Een lage resistentie is belangrijk omdat dan de inzet van chemische middelen effectief genoeg blijft om een populatie terug te dringen. De ernst van doorvergiftiging van bijvoorbeeld roofvogels, uilen en marterachtigen door rodenticiden is onlangs nog eens onderstreept door een in mijn opdracht door CLM Onderzoek en Advies, Bureau Waardenburg, Dutch Wildlife Health Centre en het KAD uitgevoerd onderzoek4.
Het is goed dat inzicht wordt geboden in het brede pakket aan mogelijke maatregelen voor het verder ontwikkelen en verbeteren van IPM voor knaagdierbeheersing. Er liggen verantwoordelijkheden en dus mogelijkheden bij alle betrokken partijen: bij het Rijk, toezichthouders, gemeenten, provincies, agrarische en andere bedrijven, kennisinstituten en particulieren.
In deze beleidsreactie wordt ingegaan op samenwerking (1) en preventie en voorlichting (2) omdat deze onderwerpen raken aan veel van de in het rapport genoemde knelpunten en oplossingsrichtingen. De andere oplossingsrichtingen zullen worden meegenomen in de verdere uitwerking van de twee genoemde onderwerpen. De hierna genoemde Werkgroep IPM knaagdierbeheersing zal worden gevraagd de concrete voorstellen nader te beschouwen op effectiviteit en uitvoerbaarheid.
Samenwerking
In het rapport wordt aangegeven dat versnippering van het beleid vermeden moet worden. Dierplagen raken immers aan veel verschillende beleidsterreinen en regelgeving.
Om de samenwerking tussen overheden en andere betrokken partijen te bevorderen zal worden aangesloten bij de bestaande overlegstructuren. De bestaande Werkgroep rattenmonitoring is inmiddels qua doel en samenstelling verbreed tot een Werkgroep IPM knaagdierbeheersing. De oorspronkelijke werkgroep richt zich op inhoudelijke afstemming over de monitoring van rattenpopulaties. Het secretariaat wordt gevoerd door het RIVM. De werkgroep heeft bijvoorbeeld in opdracht van de Minister voor MZS in samenwerking met mij de Rattenmonitor (www.rattenmonitor.nl) ontwikkeld voor meldingen door professionele plaagdierbeheersers. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van deze meldingsmogelijkheid, zodat het gewenste goede inzicht in de populatieontwikkelingen op lokale en landelijke schaal ontstaat. Deze rol van de werkgroep blijft zeker nodig.
De verbreding houdt in dat ook kennisuitwisseling en afstemming plaatsvindt over de IPM-aanpak voor zowel ratten als muizen, en dat wordt samengewerkt bij communicatie en voorlichting. Om dat te bereiken zijn naast de betrokken ministeries meerdere andere betrokken partijen vanuit overheid, kennisinstituten en sectoren uitgenodigd om te participeren.
De Werkgroep IPM knaagdierbeheersing zal in goed contact staan met twee andere samenwerkingsverbanden. Dit zijn:
(1). Overleg vanuit de zogenaamde zoönosenstructuur. Deze structuur is in 2011 door de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en LNV opgezet om snel te kunnen ingrijpen en uitbraken onder controle te houden. Ook ziektes die door ratten worden overgedragen zijn zoönosen.
Binnen deze structuur vindt samenwerking en afstemming plaats tussen organisaties die zich bezighouden met infectieziekten bij enerzijds dieren en anderzijds mensen. Door snel informatie te delen kunnen (dieren)artsen snel handelen en ingrijpen wanneer dat nodig is. Elke maand komen de deelnemers onder voorzitterschap van het RIVM samen voor een Signaleringsoverleg zoönosen. Het RIVM kan de trends over rattenziekten agenderen in de beoogde Werkgroep IPM knaagdierbeheersing en vice versa.
(2). Het overleg van het Centraal College van Deskundigen knaagdierbeheersing (CCvD). In dit College vindt afstemming plaats over de inhoud van het zogenaamde IPM-handboek5 en over certificering. Vanaf 2023 mogen anticoagulantia, binnen en buiten, alleen nog gebruikt worden binnen een geïntegreerd plaagdierbeheerssysteem door gecertificeerde professionals. Agrarische ondernemers hebben de keuze om zich te laten scholen en certificeren en zelf de beheersing van ratten en muizen middels IPM ter hand te nemen, of om een professionele plaagdierbeheerser in de arm te nemen. Om te zorgen dat professionele bestrijders en agrarische ondernemers kunnen gaan voldoen aan de toekomstige eisen zal het IPM-handboek worden aangepast. Onlangs heb ik hiervoor een subsidie verleend aan de Stichting Keurmerk Plaagdier Management Bedrijven (KPMB), de eigenaar van het Handboek. Uit het verkennend onderzoek is een aantal gewenste verbeteringen voor het Handboek naar voren gekomen. Deze zullen worden neergelegd bij de Stichting KPMB en het CCvD ten behoeve van de aanpassing van het Handboek. In het college nemen onder andere kennisinstituten, exameninstituten, Bureau Erkenningen, plaagdierbeheersers, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, Dierenbescherming en handhavingsinstanties deel.
Preventie en voorlichting
Preventie kan op veel manieren en er zijn veel partijen bij betrokken. Het verkennend onderzoek illustreert dat. Een voorwaarde voor het slagen van preventie is dat er voldoende kennis en bewustzijn is bij alle betrokkenen.
Informatie voor de particulier hoe ratten- en muizenoverlast te voorkomen, blijft vanuit het Rijk verlopen via de website van Milieu Centraal. Daarnaast zal worden geïnventariseerd welke kanalen voor andere doelgroepen het beste benut kunnen worden om voorlichting te geven over de IPM-aanpak en bijbehorende regels.
Voor inwoners en bedrijven zijn gemeenten het eerste aanspreekpunt wanneer er overlast is van knaagdieren. Daarom zal, in overleg met gemeenten en andere betrokken partijen, nadere invulling worden gegeven aan ondersteuning van gemeenten bij kennisuitwisseling en voorlichting over de IPM-aanpak bij knaagdierbeheersing.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer