Verslag rapporteur ontwerpbegroting Economische Zaken en Klimaat 2021
Verslag van een rapporteur
Nummer: 2020D41960, datum: 2020-10-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.M. Palland, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z19482:
- Indiener: H.M. Palland, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-10-27 16:30: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
Preview document (🔗 origineel)
Aanleiding
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het lid Palland aangewezen als rapporteur voor de ontwerpbegroting van het ministerie Economische Zaken en Klimaat voor 2021. In navolging van eerdere rapporteurs van deze commissie heeft ze gekozen naar de informatiewaarde van de begroting te kijken. Dat onderwerp is relevant en actueel tegen de achtergrond van:
Toezeggingen van de minister om, op verzoek van de commissie, in de begroting verbeteringen door te voeren.
De start van de ‘Strategische Evaluatie Agenda’ in 2021 ter vervanging van beleidsdoorlichtingen. Dit betreft een nieuwe manier van verantwoorden, vaak over bredere beleidspakketten.
Het Nationaal Groeifonds, dat (mede) onder de beleidsverantwoordelijkheid komt van de minister van EZK.
In deze notitie staan de belangrijkste observaties bij de begroting 2021 vanuit het perspectief van de informatiewaarde. Tijdens de procedurevergadering op 27 oktober om 16:30 worden de bevindingen door de rapporteur nader toegelicht. Het lid Palland stelt tevens voor om na bespreking een brief namens de commissie op te stellen met suggesties om de informatiepositie van de commissie verder te verbeteren. Deze brief zal in de eerstvolgende procedurevergadering aan de commissie worden voorgelegd.
Kernpunten
Meer indicatoren; maar volledigheid en beleidstheorie ontbreekt
De minister geeft in deze begroting invulling aan de toezegging om meer (prestatie) indicatoren op te nemen.
Het is onduidelijk op basis waarvan deze selectie heeft plaatsgevonden en of de meest informatieve inzichten zijn opgenomen. De commissie wordt geadviseerd een nadere toelichting hierop te vragen en de mogelijkheid te onderzoeken de set aan indicatoren uit te breiden.
Daarnaast ontbreekt het nog aan een samenhangende presentatie, in de vorm van een beleidstheorie, die de link legt tussen ingezette middelen, beleidsprestaties en doelstellingen. De commissie wordt geadviseerd de minister te verzoeken dit te verbeteren.
De commissie wordt tot slot geadviseerd de minister aan te sporen bij de start van het Nationaal Groeifonds (en achterliggende groeistrategie) met een goede uitwerking te komen m.b.t. de informatiepositie van de Kamer.
Strategisch evalueren; aandacht voor informatiepositie Kamer nodig
De strategische evaluatie agenda (SEA) vervangt beleidsdoorlichtingen en heeft als doel om te evalueren op de beleidsthema’s van de missie van EZK in plaats van afzonderlijke begrotingsartikelen door te lichten. Dat zou moeten resulteren in meer toepasbare lessen en inzichten.
In begroting is aangegeven dat 2021 een overgangs- en leerjaar betreft waardoor deze agenda een eerste uitwerking is waarbij ook nog een enkele traditionele beleidsdoorlichting zal worden uitgevoerd.
Aandacht is nodig voor de positie van de Kamer: de SEA zou ook de wens van de Kamer moeten reflecteren, maar onduidelijk is hoe de kamer hierover wordt geconsulteerd. Tevens onduidelijk is welke mogelijkheid er is om input te leveren in de opzet van voorgenomen evaluaties (motie Harbers).
De commissie wordt geadviseerd bij de minister na te vragen hoe het parlement mee kan beslissen over de SEA.
De commissie wordt tevens geadviseer om een nadere toelichting te vragen hoe de SEA in kan worden gezet m.b.t. het Nationaal Groeifonds en de achterliggende Groeistrategie.
Meer nodig om begrotingscontrole te borgen
De controle van de commissie op de EZK begroting kan vergroot worden door een nieuwe impuls en opzet te geven aan het rapporteurschap. De commissie wordt geadviseerd hernieuwde werkafspraken te maken.
Een goed moment daarvoor is de mogelijke verankering van het rapporteurschap in het Regelement van Orde conform het amendement van de leden Van Meenen en Özütok.
Daarnaast wordt geadviseerd de mogelijkheden te verkennen om (ambtelijk) in gesprek te gaan met het ministerie om – op interactieve wijze – wensen van de commissie ten aanzien van de informatiewaarde nader vorm te geven.
Het doel daarvan is o.a. om een nieuwe Vaste Kamercommissie na de verkiezingen een vliegende start te geven met betrekking tot de informatiewaarde van begrotingsstukken.
Nadere toelichting
Het lid Palland heeft in haar rol als rapporteur gekeken naar de begroting voor 2021 vanuit het perspectief van de informatiewaarde. Vertrekpunt zijn eerdere opmerkingen van rapporteurs van deze commissie, alsmede aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer (AR) in de publicaties ‘Inzicht in publiek geld deel I en deel II’. De opmerkingen van de commissie en rekenkamer hebben gemeenschappelijk een sterke gevoelde behoefte om concrete, merkbare effecten van het beleid centraal te stellen en deze te relateren aan de voortgang op doelstellingen.
In de analyse van rapporteurs Worsdorfer en Bromet (Jaarverslag EZK 2018) worden knelpunten m.b.t. de informatiewaarde van de begroting geïdentificeerd, alsmede voorstellen gedaan hoe die te adresseren. Deze knelpunten zijn:
Het ontbreekt m.n. bij beleidsartikelen 1, 4 en 5 aan SMART doelstellingen en monitoringsgegevens (indicatoren).
Het ontbreekt aan een samenhangende presentatie die het mogelijk maakt de link te leggen tussen beleidsinzet, prestaties en doelstellingen.
Het ontbreekt aan een heldere ordening en presentatie van de vele websites, kamer- en beleidsbrieven waarnaar de begroting verwijst voor meer informatie en toelichting. In de praktijk is het voor leden onmogelijk om die veelheid van bronnen na te lopen.
Daarnaast zijn er ook enkele knelpunten met betrekking tot meer reguliere financiële verantwoording. Dat gaat in de kern over de navolgbaarheid van financiële transacties en de mate waarin de geldende regels worden toegepast. Eerder geconstateerde knelpunten op dit gebied zijn:
De omvangrijke inzet van middelen t.b.v. doelstellingen via begrotingsreserves en fondsen en budgetten buiten de EZK begroting (o.a. InvestNL en voor 2021 ook de begroting van het Nationaal Groeifonds).
Brede, vaak interdepartementale, beleidsprogramma’s met complexe financiering en governance (o.a. Klimaatakkoord, missie-gedreven innovatiebeleid en de digitaliseringsstrategie).
Toenemende uitdagingen op het gebied van de beleidsuitvoering (economie, klimaat, Groningen) en beperkte informatie hierover voor de Kamer om de kwaliteit van de uitvoering te beoordelen.
In deze notitie wordt ingegaan hoe deze punten geadresseerd zijn en welke stappen mogelijk zijn om de informatiepositie van de Kamer verder te verbeteren. Dat gebeurt aan de hand van drie hoofdbevindingen:
Meer indicatoren; maar volledigheid en beleidstheorie ontbreekt
Strategisch evalueren; meer aandacht voor positie van de Kamer nodig
Meer nodig om begrotingscontrole te borgen
1. Meer indicatoren; maar volledigheid en beleidstheorie ontbreekt
De minister geeft aan het begin van de begroting voor 2021 (pagina 7-8) aan hoe hij eerdere toezeggingen aan de commissie t.a.v. de informatiewaarde van de begroting heeft verwerkt. Een check hierop leert dat er inderdaad meer prestatie-indicatoren opgenomen zijn en dat voor artikel 1 en 4 meet- en controleerbare (SMART1) doelstellingen zijn geformuleerd. Het verdient echter aanbeveling dat ook nog voor artikel 5 (Groningen) te doen en concrete doelen op te nemen.
Hoewel er dus met elke begroting vooruitgang wordt geboekt, blijven er nog altijd aanknopingspunten voor verdere verbetering als het gaat om de informatiewaarde van begrotingsstukken. Hieronder worden de vier belangrijkste punten nader toegelicht. Concrete vragen daarover aan de minister staan opgenomen in de voorgestelde brief van de commissie in bijlage 1.
Overweeg meerdere SMART doelstellingen om breedte van beleid beter af te dekken; maak keuzes hierover transparant.
Werk aan prestatie-indicatoren die iets zeggen over merkbare effecten; benut daarvoor eerst de vele bronnen waarnaar in de begroting wordt doorverwezen.
Benoem in de begroting expliciet hoe middelen, prestatiegegevens en voortgang op doelen met elkaar samenhangen.
Maak bij de start van het Nationaal Groeifonds en de Groeistrategie meteen werk van goede beleids- en verantwoordingsinformatie.
A. Overweeg meerdere SMART doelstellingen om breedte van beleid beter af te dekken; maak keuzes hierover transparant.
Elk begrotingsartikel van de EZK begroting omvat een veelheid aan beleid en beleidsverantwoordelijkheden van de bewindspersonen. Dat maakt dat in de praktijk vaak meerdere doelen of subdoelen worden bediend. Het is aan te bevelen om kritisch te kijken of grote en samenhangende beleidsprogramma’s nu eigen controleerbare doelstellingen hebben en of die in de begroting zijn opgenomen. Een positief voorbeeld is het bedrijvenbeleid (artikel 2 en 3). Het bedrijvenbeleid kijkt bijvoorbeeld naar meerdere zaken zoals de ontwikkeling van productiviteit, concurrentiekracht, R&D investeringen en de kwaliteit van het ondernemerschapsecosysteem.
Het is de vraag, in elk geval voor de andere begrotingsartikelen, maar ook voor het bedrijvenbeleid, of het huidige ‘dashboard’ aan indicatoren voor doelstellingen volledig dekkend is. De commissie zou kunnen overwegen de minister te vragen hier nog eens kritisch naar te kijken. Dat geldt in elk geval voor artikel 1 van de EZK begroting, waar de positie van Nederland op de ‘Digitale Economie en Samenleving (DESI)’ ranglijst centraal is gesteld. De vraag is daarbij of die indicator voldoende zeggingskracht heeft over de mate waarin er voortgang wordt geboekt in het realiseren/waarborgen van een eerlijke economie en goede marktwerking.
Een dergelijk verzoek aan de minister zou tweeledig zijn. In eerste instantie zou voor elk begrotingsartikel geïdentificeerd moeten worden wat daarbinnen cruciale, strategische (sub)doelstellingen zijn. Vervolgens kan de minister per artikel (eventueel extern) in kaart brengen welke internationale en nationale bronnen beschikbaar zijn om de voortgang te monitoren. Zoals geconstateerd door rapporteurs bij de begroting van 2020 zijn er vele bruikbare bronnen. Bruikbare internationale onderzoeken zijn er van onder andere de EU, de OECD en de Wereldbank; nationaal zijn er veel mogelijkheden bij o.a. het CBS en de planbureaus. Het behoort daarbij ook tot de mogelijkheden om hierbij de monitor brede welvaart te betrekken. Mochten tot slot bepaalde gewenste inzichten nog niet voorhanden zijn, dan kan onderzocht worden in hoeverre die door publieke of private partijen te realiseren zijn.
De minister heeft eerder toegezegd een dergelijke verkenning onderdeel te maken van evaluatieonderzoek (zie antwoord op vraag 6). De commissie kan navragen om een overzicht wat dit tot nu toe heeft opgeleverd en/of hoe hij dat meeneemt in aankomende onderzoeken (bijvoorbeeld de beleidsdoorlichting van artikel 1). Mocht dat naar de mening van de commissie onvoldoende (snelle) voortgang opleveren, zou de commissie bijvoorbeeld kunnen overwegen dit onderdeel te maken van de ‘strategische beleidsagenda’ (zie paragraaf 2 van deze notitie).
B. Werk aan prestatie-indicatoren die iets zeggen over merkbare effecten; benut daarvoor eerst de vele bronnen waarnaar wordt doorverwezen.
De minister heeft toegezegd te werken aan een begroting waarin merkbare effecten voor bedrijven en burgers een centrale plek innemen, binnen de voorgeschreven begrotingsstructuur (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast heeft hij toegezegd voor elk substantieel instrument van de begroting prestatie-indicatoren op te nemen (zie antwoord op vraag 7). Dit is slechts in beperkte mate gebeurt, waardoor de commissie kan overwegen dit verzoek te herhalen.
Enerzijds kan de commissie erop wijzen dat niet voor elk substantieel instrument prestatiegegevens zijn opgenomen. Dat geldt in het bijzonder voor artikel 1 en de prestaties van uitvoeringsorganisaties (ook op andere begrotingsartikelen). Anderzijds kan de commissie expliciteren dat het in het bijzonder op zoek is naar meer zicht op welke merkbare effecten (via indicatoren) zijn gerealiseerd. De toegevoegde prestatie-indicatoren voor de SDE in de begroting geven bijvoorbeeld weliswaar inzicht in het aantal toegekende projecten, maar niet wat deze precies opleveren in termen van uitkomsten en/of impact voor de doelgroep.
Het idee is dat er in elk geval veel meer materiaal beschikbaar is dan nu in de begroting is opgenomen, want daar wordt ook naar doorverwezen met de instructie aan de lezer om dat zelf uit te pluizen2. Het zou wenselijk zijn om dit om te draaien. Namelijk dat het aan de minister is om de meeste relevante informatie en indicatoren te selecteren voor de begroting die inzicht bieden in wat zijn beleid heeft opgeleverd. Dan kan hij dat ook van nadere toelichting en duiding voorzien.
C. Benoem in de begroting expliciet hoe middelen, prestatiegegevens en voortgang op doelen met elkaar samenhangen.
In het wetgevingsoverleg bij het jaarverslag 2018 constateert de minister dat een belangrijk knelpunt m.b.t. de informatiewaarde van de begroting waarschijnlijk te maken heeft met de ordening en presentatie (zie tekstbox). Als antwoord op het verzoek van de commissie om een heldere presentatie van de beleidsprioriteiten (waarin explicieter in wordt gegaan op de relatie tussen de middelen, prestaties en doelen) geeft de minister aan te werken aan een meer gestructureerde presentatie van begrotingsstukken (zie antwoord op vraag 1).
“Mevrouw Bromet vraagt of ik bereid ben om in het overkoepelende
verhaal, dus de beleidsprioriteiten, voortaan tabellen met kernindicatoren
op te nemen en op basis daarvan de relatie te schetsen tussen de
middelen, de prestaties en de doelen. Er is niet een tekort aan rapportages. Er is volgens mij vooral een versnippering van die rapportages. Als je zelf naar de rapportages kijkt, zie je die versnippering door je oogharen ook wel een beetje zitten. We moeten dat dus ook in de ordening in het jaarverslag zoeken, denk ik. De belangrijke thema’s moeten dus op een duidelijke manier worden gepresenteerd in dat beleidsverslag van het jaarverslag van EZ over 2019”.
Minister Wiebes, WGO Jaarverslag 2018
In principe heeft de minister conform toezegging gewerkt aan een meer eenduidige structuur waar doelstellingen, prestatiegegevens en de (financiële) beleidsinzet een vaste plek hebben in de begrotingsstructuur. Echter, juist door die onderverdeling in aparte blokjes ontbreekt het aan een beschrijving van de relatie ertussen en de aannames hoe het een leidt tot het ander. Daarmee is op dit moment nog niet optimaal voldaan aan de strekking van de motie van het lid Weverling waarin de minister wordt opgeroepen om expliciet op die relatie in te gaan. Ook de rekenkamer wijst op het belang hiervan in de publicatie inzicht in publiek geld, deel II: “Met een beleidstheorie maakt de minister expliciet waarom de minister verwacht dat acties en begrotingsuitgaven bijdragen aan de beoogde doelstellingen en de gewenste maatschappelijke resultaten”. De rekenkamer stelt dat begrotingsstukken hiervan een verkorte weergave van dienen te bevatten.
De commissie zou de minister nogmaals kunnen verzoeken op zoek te gaan naar een presentatie van begrotingsstukken waar deze relatie tussen beleidsinzet, prestaties en doelstellingen makkelijker af te leiden is. Hiervoor kan de minister ter inspiratie kijken naar de suggesties die gedaan zijn door de Algemene Rekenkamer in de publicatie ‘inzicht in publiek geld, deel II’.
D. Maak bij de start van het Nationaal Groeifonds en de Groeistrategie meteen werk van goede beleids- en verantwoordingsinformatie.
Specifiek voor nieuw beleid en de inzet van nieuwe begrotingsmiddelen geldt dat er een uitgelezen kans ligt om meteen vanaf de start de kwaliteit van beleids- en verantwoordingsinformatie op orde te hebben. De commissie wordt dan ook aanbevolen om de minister te verzoeken hiervan werk te maken m.b.t. het Nationaal Groeifonds en hierover de commissie nader te informeren.
2. Strategisch evalueren; aandacht voor informatiepositie kamer nodig
Een belangrijk deel van de verantwoording over het gevoerde beleid vindt plaats via (externe) evaluaties. Evaluaties zijn cruciaal om niet alleen iets te kunnen zeggen of het geld rechtmatig is uitgeven, maar ook iets over de doeltreffendheid en de doelmatigheid daarvan. Met andere woorden: draagt het beleid ook daadwerkelijk bij aan het realiseren van doelstellingen en gebeurt dat efficiënt en tegen acceptabele kosten. Informatie en lessen uit evaluaties zijn belangrijke bouwblokken om in de begroting iets over de werking van beleid te zeggen.
Een bijzonder soort evaluatie is de beleidsdoorlichting: hierin wordt gekeken naar doeltreffendheid en doelmatigheid van een geheel begrotingsartikel. Idealiter levert een beleidsdoorlichting aanvullende informatie over de gevoerde beleidsmix: welke onderdelen werken goed en welke niet, wat is de onderlinge samenhang en synergie, en wat zijn aanknopingspunten voor verbetering. Ministeries zijn verplicht om eens per 4 tot 7 jaar elk begrotingsartikel, middels een beleidsdoorlichting, op doeltreffend- en doelmatigheid te onderzoeken. Die verplichting is vastgelegd in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek, welke nog altijd van kracht is.
Over de kwaliteit, het nut en de toegevoegde waarde van beleidsdoorlichtingen is de afgelopen jaren veel te doen geweest. Om die reden heeft het Kabinet besloten – in het kader van de operatie ‘inzicht in kwaliteit’ deze te vervangen door een strategische evaluatieagenda (SEA). In theorie zou de SEA moeten opleveren wat beleidsdoorlichtingen beperkt lukte: een focus op daadwerkelijk leren en meer mogelijkheden die lessen ook in de praktijk toe te passen. Het jaar 2021 wordt gezien als een overgangs- en leerjaar, waardoor de agenda een eerste uitwerking betreft en er ook nog een enkele ‘traditionele beleidsdoorlichting’ wordt uitgevoerd. Gezien dat deze nieuwe manier van verantwoorden start in het aankomende jaar (2021) is deze begroting een belangrijk moment voor de Kamer om haar positie en betrokkenheid te borgen. Daarbij zijn de volgende punten van belang:
Zorg voor aandacht en betrokkenheid van de Kamer bij totstandkoming van de voorgestelde onderzoeken.
Creëer duidelijkheid over bij de rol van de Kamer bij de concrete invulling en opzetten van onderzoeken op de SEA
Geef opstellers van de SEA voor de Kamer belangrijke uitgangspunten mee die de informatiepositie van de Kamer versterken.
2A. Zorg voor aandacht en betrokkenheid van de Kamer bij totstandkoming van de voorgestelde onderzoeken.
Een belangrijk aandachtspunt bij de Strategische Evaluatie Agenda is de positie van de Kamer in de totstandkoming van de onderzoeken op de agenda. In de voortgangsrapportage ‘Inzicht in Kwaliteit’ stelt de minister van Financiën dat: “de keuzes voor evaluaties op de agenda sluiten aan bij de behoefte aan inzicht van het departement, de Kamer en andere relevante stakeholders”. Het is onduidelijk hoe hieraan is vormgegeven door het ministerie van EZK, want er lijkt geen formele consultatie te hebben plaatsgevonden hierover. De commissie zou de minister kunnen wijzen op het belang om dit alsnog te doen zodat de agenda ook de informatiebehoefte van de Kamer beter reflecteert.
De minister van EZK is vanaf 2021 ook beleidsverantwoordelijk voor het nieuwe Nationale Groeifonds. Hier is geen SEA opgenomen, waardoor de vraag kan worden gesteld hoe dat precies zit. De commissie zou de minister daarom kunnen vragen hoe de SEA van de EZK begroting zich verhoudt tot het Nationaal Groeifonds – met haar afzonderlijke begroting – en de daaraan gerelateerde Groeistrategie.
2B. Creëer duidelijkheid over de rol van de Kamer bij de concrete invulling en opzetten van onderzoeken op de SEA
Naast de betrokkenheid van de Kamer in de selectie van onderwerpen/onderzoeken voor op de agenda, verandert er (mogelijk) ook iets in de betrokkenheid bij de opzet die vervolgens wordt gekozen. Voor beleidsdoorlichtingen geldt de motie Harbers die maakt dat voor de start van het onderzoek een opzet met de Kamer wordt gedeeld. Onduidelijk is nu hoe dat zal lopen voor de SEA. De commissie kan de minister vragen om nadere toelichting wat de rol van de Kamer bij de opzet van onderzoeken op de Strategische Evaluatie Agenda zal zijn.
2C. Geef opstellers van de SEA voor de Kamer belangrijke uitgangspunten mee die de informatiepositie van de Kamer versterken.
De SEA is ingesteld met het oog op leren en het verbeteren van de impact die beleid heeft op een doel of ambitie. Om dat beter te borgen zou de Kamer erop aan kunnen dringen dat onderzoeken die opgenomen staan op de SEA zoveel als mogelijk als uitgangspunt hebben hoe een doel snel, doeltreffend en doelmatig kan worden bereikt. Door het doelbereik en niet de reeds ingezette instrumenten centraal te stellen, kan voorkomen worden dat met een te smalle (en weinig strategische) blik naar het eigen instrumentarium wordt gekeken. Er ontstaat dan mogelijk ook meer ruimte om beleidswijzigingen door te voeren.
De SEA biedt voor de commissie ook aanknopingspunten om knelpunten rondom de informatiewaarde van de begroting te adresseren (zoals benoemd op pagina 3 van deze notitie). Denk hierbij aan:
Een externe review/analyse waarin opties worden aangedragen om het beleid beter te kwantificeren in termen van SMART doelstellingen, bruikbare prestatiegegevens en achterliggende beleidstheorieën.
Dit zou ook specifiek gericht kunnen worden op het Nationaal Groeifonds en de Groeistrategie.
Onderzoek naar betere verantwoording over de effectiviteit en synergie van grote beleidspakketten met meerdere instrumenten en interventies die samen vergelijkbare doelstellingen nastreven.
Daarbij zou aangehaakt kunnen worden bij het huidige voorstel op de SEA ‘expertcommissie evaluatiemethoden’.
Een review of stress-test van EZK uitvoeringsorganisatie, eventueel n.a.v. bevindingen van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties.
3. Meer nodig om begrotingscontrole te borgen
Het controleren van begrotingen is een belangrijk aspect van het parlementair werk. Door te werken met rapporteurs kan de commissie er beter voor zorgen dat begrotingsstukken grondig worden geanalyseerd op de naleving van de geldende regels, bijzondere of opvallende financiële transacties en de mate waarin de commissie voldoende (helder, duidelijk en transparant) wordt geïnformeerd.
Zowel de begroting als het jaarverslag zijn omvangrijke stukken. Daarnaast zijn er vaak nog andere relevante bronnen die geraadpleegd moeten worden. Dat maakt dat het rapporteurschap vaak een substantiële tijdsinzet vergt. Mede hierdoor is het lastig om leden voor het rapporteurschap te enthousiasmeren. Gezien het belang van goede begrotingscontrole door de Tweede Kamer is het aan te bevelen om op zoek te gaan naar nieuwe manieren om het rapporteurschap voor de commissie EZK te borgen. Het voorstel is om hier vanuit de staf ideeën voor te inventariseren en dit voor te leggen aan de commissie. Een uitgelezen moment om hier mee aan de slag te gaan is na de stemmingen over het nieuwe Regelement van Orde. De leden Van Meenen en Özütok hebben hiervoor namelijk een amendement ingediend met als doel het rapporteurschap beter in het RvO te verankeren.
Organiseer interactieve (ambtelijke) dialoog over informatiewaarde
Naast de manier waarop de commissie zelf het rapporteurschap invult, is het wenselijk om na te gaan of de interactie met het ministerie beter kan worden vormgegeven. Een belangrijke les van de huidige rapporteur is namelijk dat veranderingen in de informatiepositie van de Kamer op de huidige manier moeizaam tot stand komen. De opvolging van vragen/suggesties van de commissie duurt vaak een heel begrotingsjaar. Daarbij is het vervolgens afwachten of de interpretatie en uitwerking van het ministerie aansluit bij de verwachtingen. Is dat niet het geval dan duurt het daarna weer een jaar voordat er iets aan de informatiepositie verandert. Het is aan te bevelen om de mogelijkheden te verkennen of dat proces ander kan worden ingericht en of zo sneller tot de gewenste opzet van begrotingsstukken kan worden gekomen. Opmerkingen van de minister van EZK tijdens het WGO over het jaarverslag 2018 bieden daarvoor ook voldoende aanknopingspunten (zie tekstbox).
Ja, dat vind ik wel een goede: hoe werken we toe naar een inzichtelijker jaarverslag? […] Daarbij moeten de aanbieder en de vrager ook af en toe met elkaar in gesprek over hoe de informatie nu valt. We hebben bijvoorbeeld het punt van de overzichtelijkheid en meer kwantificering. Dat is een punt dat wij op dit moment uitwisselen en waarmee ik aan het werk ga. Ik denk dat elk volgend jaarverslag niet alleen een rapportage is van wat het departement heeft gedaan, maar ook een toets van het afleggen van verantwoording daarover en van de helderheid en de inzichtelijkheid daarvan. Ik denk dus dat wij bij het verschijnen van het jaarverslag niet alleen moeten praten over wat we eigenlijk met elkaar hebben gedaan, maar ook over hoe helder het nou eigenlijk is.
Minister Wiebes, WGO Jaarverslag 2018
Uit bovenstaande uitspraak van de minister spreekt een welwillendheid om te onderzoeken hoe het gesprek over de informatiewaarde van verantwoordingsstukken verbeterd kan worden. Denkbaar is dat dit gesprek op een andere manier wordt ingericht en dan vooral op een meer interactieve wijze. Dat zou bijvoorbeeld kunnen via een ambtelijk overleg tussen Kamer en ministerie, waarin de commissiestaf op verzoek van de commissie met het ministerie de mogelijkheden verkent. Een dergelijke exercitie is eerder gedaan door de commissiestaf van LNV. Het inventariseren van de mogelijkheden hiervoor zal in het bijzonder nuttig zijn voor de nieuw aangetreden vaste Kamercommissie van EZK na de tweede Kamerverkiezingen. Door de ‘lessons learned’ van de afgelopen rapporteurs op deze wijze te borgen kan de nieuwe commissie hopelijk een vliegende start maken.