[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Memorie van toelichting

Wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en diverse andere wetten in verband met het opnemen van invoeringsrecht in en het overbrengen van overgangsrecht naar de Wet voortgezet onderwijs 2020 en wegens aanpassing van verwijzingen in andere wetten (Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020)

Memorie van toelichting

Nummer: 2020D42302, datum: 2020-10-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35611-3).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35611 -3 Wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en diverse andere wetten in verband met het opnemen van invoeringsrecht in en het overbrengen van overgangsrecht naar de Wet voortgezet onderwijs 2020 en wegens aanpassing van verwijzingen in andere wetten (Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020).

Onderdeel van zaak 2020Z19650:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 611 Wijziging van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en diverse andere wetten in verband met het opnemen van invoeringsrecht in en het overbrengen van overgangsrecht naar de Wet voortgezet onderwijs 2020 en wegens aanpassing van verwijzingen in andere wetten (Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Dit wetsvoorstel hangt nauw samen met het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 ingediende voorstel van wet houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 20xx) (Kamerstukken 35 297) en is dan ook deels parallel daaraan tot stand gekomen. Inmiddels is dat wetsvoorstel tot wet verheven: de Wet voortgezet onderwijs 2020 (hierna: WVO 2020).

1. Overgangsrecht

Dit wetsvoorstel regelt dat materieel uitgewerkt overgangsrecht met betrekking tot het voortgezet onderwijs komt te vervallen. In de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO), in de Wet voortgezet onderwijs BES (hierna: WVO BES) en in een groot aantal wetten waarmee de WVO of de WVO BES in de loop der jaren zijn gewijzigd, is overgangsrecht opgenomen. Veel van die bepalingen zijn inmiddels uitgewerkt, maar maken, omdat ze nooit eerder zijn ingetrokken, formeel nog deel uit van de geldende wet. Met dit wetsvoorstel wordt het overgangsrecht opgeschoond.

Het nog niet uitgewerkte overgangsrecht wordt overgeheveld naar de WVO 2020. Het gaat daarbij vooral om bepalingen die na verloop van enige jaren alsnog materieel uitgewerkt zullen zijn. Deze worden met dit wetsvoorstel opgenomen in hoofdstuk 12 van de WVO 2020. Waar mogelijk wordt in de betreffende bepalingen nu ook een vervaldatum opgenomen, zodat het overgangsrecht niet langer dan noodzakelijk is deel blijft uitmaken van de wet. Enkele bepalingen van meer permanente aard worden opgenomen bij de artikelen van de WVO 2020 waar ze inhoudelijk betrekking op hebben.1

Alle nog actieve evaluatiebepalingen die gaan over (onderwerpen binnen) het voortgezet onderwijs, zowel de eenmalige als de periodieke evaluaties, worden met dit wetsvoorstel opgenomen in hoofdstuk 13 van de WVO 2020. Nu staat een deel van de evaluatiebepalingen nog in de verschillende wijzigingswetten in plaats van in de WVO en WVO BES zelf. Door overheveling van overgangsrecht en evaluatiebepalingen naar de WVO 2020 staan alle bepalingen met betrekking tot het voortgezet onderwijs straks overzichtelijk bij elkaar in die wet en hoeft daarvoor niet meer in allerlei verschillende wetten gekeken te worden.

2. Invoeringsrecht

Verder bevat dit wetsvoorstel ook invoeringsrecht. De WVO 2020 vervangt de huidige WVO en WVO BES, de bepalingen in de WVO 2020 zijn inhoudelijk dan ook niet nieuw. De transponeringstabellen bij de WVO 2020 geven de verhouding aan tussen enerzijds de WVO (en WVO BES) en anderzijds de WVO 2020. Voor veel van de bepalingen uit de oude wetten is het dan ook niet nodig om te bepalen dat hun toepassing wordt gecontinueerd onder de opvolgende bepalingen in de nieuwe wet. Bepalingen die naar hun aard al een doorlopende, niet aan specifieke omstandigheden of tijdstippen gekoppelde plicht regelen en dus evident naadloos overgaan in de opvolgende regels van de nieuwe WVO 2020, noodzaken niet tot invoeringsrecht (denk o.a. aan artikel 2.19, eerste lid: «Het bevoegd gezag richt voor het derde leerjaar aan scholen voor vwo en aan scholen voor havo een samenhangend onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd onderwijsprogramma in.» Of artikel 4.13, eerste lid: «De eerste vestiging van een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 4.2 [artikel 64 WVO] voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt aangeduid als hoofdvestiging.»).

Voor de duidelijkheid is het wenselijk om in een aantal gevallen wel expliciet te regelen welke gevolgen de intrekking van de WVO (of de WVO BES) heeft voor op die regels gebaseerde rechten en aanspraken, zoals neergelegd in specifieke beschikkingen.2 In een aantal gevallen is immers niet op voorhand duidelijk dat een eerder, onder bepaalde voorwaarden verkregen recht of aanspraak zonder meer doorloopt onder het nieuwe recht. Dit geldt in het bijzonder voor:

a. bekostigingsaanspraken, recht op uitkeringen, voortzetting van bestaande dienstverbanden, geschiktheidsverklaringen zij-instroom, getuigschriften en diploma’s, afwijkingen/ontheffingen, aanwijzingen en erkenningen, en beschikkingen over de toelaatbaarheid van leerlingen of het zijn aangewezen op een bepaald onderwijstype;

b. verplichtingen om binnen een bepaalde periode iets te meten of te doen (zie bijvoorbeeld artikel 2.94, tweede lid), waarbij niet zonder meer duidelijk is dat de «teller» van het oude recht zonder onderbreking doorloopt onder het nieuwe recht;

c. lopende of nog openstaande bezwaar- en beroepsprocedures, die zonder «juridische onderbreking» behoren door te kunnen lopen.

Daarvoor worden invoeringsbepalingen opgenomen in paragraaf 1 van hoofdstuk 12 van de WVO 2020. De gevolgde werkwijze bij het invoeringsrecht is dat steeds nadrukkelijk wordt bepaald dat deze oude rechten (aanspraken, verplichtingen, etc.), voortaan berusten op de opvolgende bepalingen van de WVO 2020. Ze lopen door onder het nieuwe recht als ze dat ook onder het oude recht zouden hebben gedaan.

3. Wijziging andere wetten

Tot slot bevat dit wetsvoorstel ook de noodzakelijke aanpassingen in andere wetten die nu nog naar de WVO of de WVO BES verwijzen (Hoofdstuk III) en enkele overige bepalingen (Hoofdstuk IV). Hierop wordt nader ingegaan in het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.

4. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Dit wetsvoorstel is door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst Rijk getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. DUO heeft geoordeeld dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is, maar heeft daarbij wel extra aandacht gevraagd voor de verwijzingen naar de WVO 2020. Gesignaleerde fouten zijn hersteld. Indien er in gewijzigde bepalingen evident naar een onjuist artikel wordt verwezen, dan dient daar praktisch mee omgegaan te worden.

5. Administratieve lasten en regeldruk

Dit wetsvoorstel heeft geen effect op de administratieve lasten. Omdat het slechts gaat om aanpassing van verwijzingen en overheveling van nog geldend overgangsrecht, heeft het ook geen gevolgen voor de feitelijke regeldruk. Wel kan dit wetsvoorstel een positieve bijdrage leveren aan de ervaren regeldruk, doordat al het bestaande overgangsrecht met betrekking tot het voortgezet onderwijs tegen het licht is gehouden. Overgangsrecht dat formeel nog van kracht is, maar in materiële zin wel al is uitgewerkt, wordt nu ingetrokken. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel al het nog geldende overgangsrecht met betrekking tot het voortgezet onderwijs zoveel mogelijk op één plek bij elkaar gebracht, in hoofdstuk 12 van de WVO 2020, wat de kenbaarheid en het gebruiksgemak verhoogt.

6. Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel brengt geen inhoudelijke wijzigingen aan in regels die financiële gevolgen zouden kunnen hebben. Het betreft slechts technische aanpassingen van diverse wetten aan de WVO 2020 (overheveling overgangsrecht, aanpassing van verwijzingen). De wettelijke bepalingen die ingetrokken worden, zonder dat er sprake is van overheveling naar de WVO 2020, betreffen slechts materieel uitgewerkte bepalingen.

7. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel hangt samen met de inwerkingtreding van de WVO 2020 zelf. Door deze wet bij koninklijk besluit in werking te laten treden, waarbij de mogelijkheid is opgenomen van een gedifferentieerde inwerkingtreding, wordt mogelijk gemaakt om onderdelen van deze wet later in werking te laten treden. Denk bijvoorbeeld aan wijzigingen van de WVO die wel al tot wet zijn verheven, maar die nog niet in werking zijn getreden op het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020. Gedifferentieerde inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk om die wijzigingen dan op een later moment, maar dan geformuleerd als wijziging van de WVO 2020, alsnog in werking te laten treden.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk I. Onderbrengen bestaand overgangsrecht in WVO 2020 en opnemen invoerings- en overgangsrecht in verband met invoering WVO 2020 (artikel I)

In dit hoofdstuk wordt de WVO 2020 gewijzigd. Het betreft met name het opnemen van invoeringsrecht en de overheveling van nog geldende overgangsrecht naar hoofdstuk 12 van de WVO 2020. Zie hierover ook paragrafen 1 en 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

Artikel I, onderdelen A, B, D, E, I tot en met M, DD, FF tot en met LL, NN, OO, PP en TT (artikelen 1.1, 2.11, 2.52, 2.74, 2.101, 5.42, 7.17, 7.24, 7.42, 7.43, 8.19, 8.20, 8.30, 11.1, 11.16, 11.17 en 11.97 WVO 2020)

Deze onderdelen hangen samen met het in de WVO 2020 doorvoeren van de wijzigingen die de artikelen V, VI, XX, XXVII, XXXVIII, XXXIX en XL van de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten) (Stb. 2020, 234) heeft aangebracht in de WVO en de WVO BES. De Wet versterken positie mbo-studenten is op 1 augustus 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 276).

Wat betreft de wijzigingen in artikel 1.1 WVO 2020 hebben de begripsbepalingen «ho-student», «mbo-student» en «vavo-student» betrekking op de verwerking van de Wet versterken positie mbo-studenten in de WVO 2020. De begripsbepaling «belangstellingsmeting» hangt samen met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen.

Artikel I, onderdelen A, C, G, H, N, O, Q tot en met BB, CC, onder 1, QQ, RR, SS en UU (artikelen 1.1, 2.47, 2.93, 2,95, 3.17, 3.30, 4.2, 4.2a, 4.3, 4.5, 4.5a, 4.6, 4.7, 4.9, 4.14, 4.20, 4.22, 4.25, 4.26, eerste lid, 11.42 tot en met 11.45c, 11.50, 11.53 en 11.99)

Deze onderdelen hangen samen met het in de WVO 2020 doorvoeren van de wijzigingen die de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) heeft aangebracht in de WVO en de WVO BES. Bij het verwerken van deze wijzigingen in de WVO 2020 zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd, alleen de nummering van artikelen is aangepast aan de WVO 2020 en waar nodig zijn verwijzingen binnen de artikelen overeenkomstig aangepast.

De Wet meer ruimte voor nieuwe scholen treedt grotendeels in werking met ingang van 1 november 2020 (Stb. 2020, 336). Enkele onderdelen van die wet treden, wat betreft het voortgezet onderwijs, nog niet in werking. Voor de samenloop met die nog niet in werking getreden wijzigingen is in artikel LXXXVI van dit wetsvoorstel een samenloopbepaling opgenomen.

Onderstaande tabel laat zien hoe de wijzigingen in dit wetsvoorstel overeenkomen met wijzigingen die de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen heeft doorgevoerd in de WVO en de WVO BES:

A 1.1 WVO 2020

1 WVO;

1 WVO BES

artikel II, onderdeel A;

artikel IV, onderdeel A

begripsbepaling «belangstellingsmeting»
C 2.47 WVO 2020 17a WVO artikel II, onderdeel B
G 2.93 WVO 2020

21 WVO;

44 WVO BES

artikel II, onderdeel C;

artikel IV, onderdeel B

H 2.95 WVO 2020 109a WVO artikel II, onderdeel S
N 3.17 WVO 2020 53c WVO artikel II, onderdeel D
O 3.30 WVO 2020 53h WVO artikel II, onderdeel E
Q 4.2 WVO 2020 64 WVO artikel II, onderdeel F
R 4.2a WVO 2020 64a WVO artikel II, onderdeel G voor CN: zie artikel 11.43
S 4.3 WVO 2020 65 WVO artikel II, onderdeel H voor CN: zie artikel 11.44
T 4.5 WVO 2020 67 WVO artikel II, onderdeel I voor CN: zie artikel 11.45
U 4.5a WVO 2020 67a WVO artikel II, onderdeel J voor CN: zie artikel 11.45a
V 4.6 WVO 2020 68 WVO artikel II, onderdeel K voor CN: zie artikel 11.45b
W 4.7 WVO 2020 69 WVO artikel II, onderdeel L voor CN: zie artikel 11.45c
X 4.9 WVO 2020

71 WVO;

126 WVO BES

artikel II, onderdeel M;

artikel IV, onderdeel I

Y 4.14 WVO 2020 73b WVO artikel II, onderdeel N voor CN: zie artikel 11.50
Z 4.20 WVO 2020 74b WVO artikel II, onderdeel O
AA 4.22 WVO 2020 74d WVO artikel II, onderdeel P
BB 4.25 WVO 2020 108 WVO artikel II, onderdeel Q voor CN: zie artikel 11.53
CC, onder 1 4.26 WVO 2020 109 WVO artikel II, onderdeel R
QQ 11.42 WVO 2020 i.v.m. afwijkende bepalingen voor CN
QQ 11.43 WVO 2020 120 WVO BES artikel IV, onderdeel C komt voor CN in de plaats van artikel 4.2a
QQ 11.44 WVO 2020 121 WVO BES artikel IV, onderdeel D komt voor CN in de plaats van artikel 4.3
QQ 11.45 WVO 2020 123 WVO BES artikel IV, onderdeel E komt voor CN in de plaats van artikel 4.5
QQ 11.45a WVO 2020 124 WVO BES artikel IV, onderdeel F komt voor CN in de plaats van artikel 4.5a
QQ 11.45b WVO 2020 124a WVO BES artikel IV, onderdeel G komt voor CN in de plaats van artikel 4.6
QQ 11.45c WVO 2020 125 WVO BES artikel IV, onderdeel H komt voor CN in de plaats van artikel 4.7
RR 11.50 WVO 2020 127c WVO BES artikel IV, onderdeel J komt voor CN in de plaats van artikel 4.14
SS 11.53 WVO 2020 189 WVO BES artikel IV, onderdeel K komt voor CN in de plaats van artikel 4.25
UU 11.99 WVO 2020 correctie verwijzingen n.a.v. wijzigingen
VV (paragraaf 15) 12.42, 12.43 en 12.44 WVO 2020 118ff, 118gg en 118hh WVO artikel II, onderdeel T overgangsrecht
AAA 13.12 WVO 2020

123d WVO;

218d WVO BES

artikel II, onderdeel U;

artikel IV, onderdeel L

evaluatiebepaling

Bij de formulering van de artikelen 4.5, zevende lid, 4.20 vierde lid, en 11.45, vijfde lid, WVO 2020 (artikel I, onderdelen T, Z en QQ) is reeds rekening gehouden met de wijzigingen die de artikelen 10.10 en 10.11 van de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties) (Stb. 2020, 262) aanbrengen in de overeenkomstige bepalingen van de WVO (artikel 67 en 74b).3

Zie wat betreft het overgangsrecht en de evaluatiebepaling uit de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen verder ook de toelichting op respectievelijk artikel I, onderdeel VV (paragraaf 15), en onderdeel AAA, alsmede de transponeringstabel aan het eind van deze memorie van toelichting.

Artikel I, onderdelen F en MM (artikelen 2.92 en 8.32 WVO 2020)

Deze onderdelen hangen samen met het tot wet verheven initiatiefwetsvoorstel van de leden Kwint en Westerveld (Kamerstukken 35 063). De wijzigingen die artikel III van de Wet van 31 augustus 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten teneinde te verbieden dat leerlingen van ouders die geen vrijwillige geldelijke bijdrage hebben voldaan worden buitengesloten van activiteiten (Stb. 2020, 318) in de WVO doet, worden met deze onderdelen ook doorgevoerd in de overeenkomstige bepalingen in de WVO 2020. De wijziging van artikel 24a, eerste lid, onderdeel d, WVO komt terug in artikel 2.92, eerste lid, onderdeel f, WVO 2020. Het nieuwe artikel 28b WVO wordt opgenomen als artikel 8.32 WVO 2020.

Daarnaast wordt met artikel I, onderdeel AAA, de evaluatiebepaling uit artikel VI van eerdergenoemde wet ook opgenomen in artikel 13.13 WVO 2020.

Artikel I, onderdeel CC, onder 2 (artikel 4.26, derde lid, WVO 2020)

Artikel 4.26, derde lid, WVO 2020 is afgeleid van artikel 118cc, eerste lid, WVO. Artikel 118cc, tweede en derde lid, WVO worden opgenomen in hoofdstuk 12, paragraaf 12, van de WVO 2020. Zie aldaar. Deze bepaling is op grond van artikel 11.52 WVO 2020 niet van toepassing in Caribisch Nederland.

In een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO) kunnen samenwerkende bevoegde gezagsorganen afspraken maken over, onder andere, het onderwijsaanbod binnen hun scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs (artikel 4.20, eerste lid, onderdeel g, WVO 2020; huidig artikel 74b, eerste lid, onderdeel g, WVO).

Met de Wet van 10 februari 2016 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs (Stb. 2016, 88) (hierna: Wet profielen vmbo), zijn per 1 augustus 2016 alle afdelingen voor voorbereidend beroepsonderwijs omgezet in profielen (zie artikel 118bb van de WVO en artikel X van de Regeling profielen vmbo). Ook indien de aanspraak op bekostiging van die afdeling was verkregen op grond van afspraken in een RPO, dan is deze aanspraak op bekostiging per 1 augustus 2016 omgezet in het recht om een bepaald profiel aan te bieden.

Aanspraken op bekostiging op grond van een RPO zijn in beginsel van tijdelijke aard, ze gelden slechts voor de duur van de periode waarvoor het RPO is afgesloten (5 jaar). Indien de aanspraak op bekostiging van een vbo-afdeling echter voortkomt uit een RPO dat uiterlijk op 1 augustus 2014 is aangevangen en op 1 augustus 2016 nog niet was afgelopen, dan blijft de aanspraak op bekostiging van het overeenkomstige profiel ook na afloop van het RPO in stand (op grond van artikel 118cc, eerste lid, van de WVO, zoals die wet luidde op 1 augustus 2016). Met artikel I, onderdeel A, van dit wetsvoorstel wordt de betreffende bepaling opgenomen in artikel 4.26 WVO 2020.

Een dergelijk vbo-profiel wordt opgeheven, of de school verliest de aanspraak op bekostiging van een dergelijk vbo-profiel, indien er gedurende drie achtereenvolgende schooljaren geen leerlingen op dat profiel staan ingeschreven. Artikel 4.24, vierde lid, WVO 2020 is van toepassing.

Artikel I, onderdeel EE (artikel 6.20, zesde lid, WVO 2020)

Met dit onderdeel wordt de verwijzing naar artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. in artikel 6.20 WVO 2020 (vergelijk artikel 76u WVO) aangepast. De Overgangswet W.V.O. op zichzelf is namelijk in zijn geheel materieel uitgewerkt en wordt om die reden met dit wetsvoorstel ingetrokken (zie artikel II). Ook artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. over vergoedingen door de gemeente van de stichtingskosten en inrichtingskosten van zogenaamde «oude eigendomsscholen» is materieel uitgewerkt. In verband met de veertigjarige annuïteitentermijn liepen deze vergoedingen ten hoogste door tot 1 augustus 2008. Artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. is wel nog van belang bij de beëindiging van het gebruik als school van een van de in dat artikel bedoelde gebouwen. Daarom wordt in artikel 6.20, zesde lid, de verwijzing naar artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. gehandhaafd, alleen dient daarbij dan verwezen te worden naar de bepaling zoals die luidde voor het vervallen van die wet.

Artikel I, onderdeel VV (hoofdstuk 12 WVO 2020)

Met artikel I, onderdeel VV, van dit wetsvoorstel, wordt hoofdstuk 12 van de WVO 2020 in zijn geheel opnieuw vastgesteld. Achtereenvolgens zijn opgenomen een paragraaf met invoeringsrecht voor de overgang van de WVO naar de WVO 2020 (paragraaf 1), het overgangsrecht dat uit de WVO BES (artikelen 206 tot en met 214a) wordt overgeheveld naar de WVO 2020 (paragraaf 2), en overgangsrecht dat uit diverse andere wetten wordt overgeheveld naar de WVO 2020 (paragrafen 3 en verder). Het betreft hier de nog niet materieel uitgewerkte bepalingen uit wetten die (mede) de WVO hebben gewijzigd, voor zover dat overgangsrecht betrekking heeft op het voortgezet onderwijs. De bepalingen van overgangsrecht zijn daarbij chronologisch gesorteerd opgenomen, in een afzonderlijke paragraaf per wijzigingswet waaruit ze afkomstig zijn. Overgangsrecht naar aanleiding van toekomstige wijzigingen van de WVO 2020 kan zo telkens achteraan in een nieuwe paragraaf van hoofdstuk 12 toegevoegd worden.

Met de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) is in de artikelen 118ee WVO en 214f WVO BES overgangsrecht opgenomen met betrekking tot de modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning. Die wet is met ingang van 1 augustus 2018 in werking getreden (Stb. 2018, 213). Dit overgangsrecht is materieel uitgewerkt twee jaar na de datum van inwerkingtreding van die wet, dus met ingang van 1 augustus 2020. Daarom is besloten het overgangsrecht uit de Wet van 25 mei 2018 (Stb. 2018, 156) niet naar hoofdstuk 12 van de WVO 2020 over te hevelen. Zo komt het overgangsrecht uit de artikelen 118ee WVO en 214f WVO BES te vervallen op het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020.

Paragraaf 1. Invoeringsrecht WVO 2020

In deze paragraaf zijn diverse bepalingen opgenomen in verband met de overgang van de WVO en de WVO BES naar de WVO 2020. In paragraaf 2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is in meer algemene zin ingegaan op dit invoeringsrecht.

Artikel 12.1. Omzetting lopende aanvragen toelating tot praktijkonderwijs

Dit artikel is niet van toepassing in Caribisch Nederland. De toelating tot het praktijkonderwijs berust daar niet op het besluit van een samenwerkingsverband, maar op een besluit van het bevoegd gezag zelf (zie artikel 11.8).

Artikel 12.2. Omzetting lopende aanvragen tot het zijn aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs

Dit artikel is niet van toepassing in Caribisch Nederland.

Artikel 12.3. Omzetting lopende aanvragen tot aanwijzing school met examenbevoegdheid

Als een niet uit ’s Rijks kas bekostigde school een aanvraag doet om aangewezen te worden als school met examenbevoegdheid, dan heeft de Minister zes maanden om te beslissen op deze aanvraag. Mocht er op het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020 een lopende aanvraag zijn tot aanwijzing als school met examenbevoegdheid op grond van artikel 56, derde lid, WVO, of artikel 112, derde lid WVO BES, dan wordt deze afgedaan op grond van artikel 2.67 WVO 2020. Inhoudelijk kent dat artikel geen verschil in procedure ten opzichte van de huidige artikelen in de WVO en WVO BES.

Artikel 12.4. Omzetting lopende aanvragen tot aanwijzing vso-school met examenbevoegdheid

Artikel 12.4 is vergelijkbaar met artikel 12.3, alleen heeft dit artikel betrekking op aanvragen tot aanwijzing als school met examenbevoegdheid door een vso-school. Dit artikel is niet van toepassing in Caribisch Nederland.

Artikel 12.5. Handhaving erkenning leerbedrijven

Dit artikel is vormgegeven overeenkomstig artikel VII, tweede en derde lid, van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170). Het regelt dat de erkenning als leerbedrijf op grond van de WVO of de WVO BES gehandhaafd blijft onder de WVO 2020. Aangezien hoofdstuk 11 van de WVO 2020 voor Caribisch Nederland een specifieke bepaling bevat over de beoordeling van leerbedrijven (artikel 11.31), is het artikel in twee leden opgesplitst. Het eerste lid ziet op Europees Nederland, het tweede op Caribisch Nederland.

Artikel 12.6. Omzetting lopende aanwijzingen in geval van wanbeheer

Als de Minister onder de WVO of de WVO BES een aanwijzing heeft gegeven aan een school, dan loopt de termijn waarbinnen aan die aanwijzing moet worden voldaan door, ook als intussen de WVO 2020 in werking treedt.

Artikel 12.7. Aanspraak op bekostiging

Dit artikel regelt de overgang van de aanspraak op bekostiging op het tijdstip van de inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen. Scholen in de zin van de WVO of de WVO BES, die tot dat tijdstip bekostigd werden, behouden de aanspraak daarop op grond van de WVO 2020 vanaf dat tijdstip.

Artikel 12.7, eerste lid, geldt wat betreft Caribisch Nederland alleen voor de Scholengemeenschap Bonaire. De Saba Comprehensive School en de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius zijn geen scholen in de zin van de WVO BES, maar maken nu beide als «inrichting voor voortgezet onderwijs» aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas. Daarvoor is in het tweede lid een bepaling opgenomen. De Saba Comprehensive School is in artikel 207, onderdeel d, WVO BES aangemerkt als inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117 WVO BES. De Gwendoline van Puttenschool is in artikel 2a van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES aangewezen als inrichting voor voortgezet onderwijs.

De Saba Comprehensive School en de Gwendoline van Puttenschool behouden vanzelfsprekend ook onder de WVO 2020 hun aanspraak op bekostiging. Op het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020 zullen beide bij algemene maatregel van bestuur (amvb) worden aangemerkt als instelling voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.86 WVO 2020. Daartoe wordt het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES vervangen door een nieuw besluit.

Artikel 12.8. Voorzieningenplanning

Op grond van hoofdstuk 4 van de WVO 2020 neemt de Minister diverse besluiten in het kader van de voorzieningenplanning. In hoofdstuk 11, paragraaf 4, zijn bepalingen opgenomen over de toepassing van hoofdstuk 4 voor Caribisch Nederland: deels zijn de bepalingen uit hoofdstuk 4 niet van toepassing, deels gelden er voor Caribisch Nederland alternatieve bepalingen.

De bepalingen in de WVO met betrekking tot de voorzieningenplanning zijn recent gemoderniseerd (bij Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning; Stb. 2018, 156). Mede daarom is er voor gekozen om het overgangsrecht op dit punt meer algemeen te formuleren. Alle bepalingen rondom voorzieningenplanning worden in de nieuwe WVO 2020 opgenomen in hoofdstuk 4. In de huidige wet staan deze verspreid over Titel III, afdelingen I en III, WVO.

Artikel 12.9. Voortzetting dienstverband personeel

Dit artikel regelt het doorlopen van bestaande rechten en verplichtingen voor dienstverbanden die onder de nieuwe WVO 2020 zullen voortduren. Die dienstverbanden berusten nu nog op regels van de WVO en de WVO BES. Deze regels worden ingetrokken. Zonder het nieuwe artikel zouden bestaande dienstverbanden moeten worden beëindigd indien men niet aan de bekwaamheidseisen voldoet.

Het artikel gaat ook over het dienstverband van onbevoegde leraren en van leraren in opleiding.

Artikel 12.10. Aanvangsmoment herzieningstermijn bekwaamheidseisen leraren

De Minister stelt iedere zes jaar een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel, in de gelegenheid hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen (artikel 7.10, vierde lid, WVO 2020). Eind 2014 heeft de Onderwijscoöperatie aan de Minister een voorstel voor herziening van de bekwaamheidseisen gedaan. Dat heeft ertoe geleid dat op 1 augustus 2017 nieuwe bekwaamheidseisen in werking zijn getreden (Besluit van 16 maart 2017 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de herijking van de bekwaamheidseisen voor leraren en docenten; Stb. 2017, 148).

De overgang van de WVO naar de WVO 2020 is niet van invloed op de termijn waarbinnen de Minister opnieuw een beroepsorganisatie in de gelegenheid zal stellen om hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de in 2017 vastgestelde bekwaamheidseisen.

Artikel 12.11. Invoeringsrecht benoembaarheid leidinggevend personeel en onderwijsondersteunende werkzaamheden

Het overgangsrecht van de Wet op de beroepen in het onderwijs (hierna: Wet BIO) regelt in artikel XI, derde lid, in samenhang met het eerste lid van dat artikel, dat vanaf het van kracht worden van bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard of voor onderwijsondersteunende werkzaamheden, het personeel dat deze werkzaamheden op dat moment al verricht wordt aangemerkt als te voldoen aan deze eisen. Dit voorkomt dat het dienstverband van zittend personeel moet worden beëindigd op de grond dat het betrokken personeelslid niet aan de bekwaamheidseisen zou voldoen. Voortzetting van deze overgangsvoorziening is nodig omdat bekwaamheidseisen voor leidinggevenden en onderwijsondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs ook nu nog niet zijn vastgesteld. Artikel 12.11 vervangt wat betreft het voortgezet onderwijs het overgangsrecht zoals dat nu nog is opgenomen in artikel XI, derde lid, van de Wet BIO (zie ook de toelichting bij artikel 12.29).

Artikel 12.12 Omzetting lopende aanvragen geschiktheidsonderzoek zij-instroom

Aangezien artikel 198 WVO BES nog niet in werking is getreden, zal deze bepaling feitelijk niet van betekenis zijn in Caribisch Nederland. De verwijzing naar artikel 198 WVO BES is echter wel opgenomen voor het geval dat besloten zou worden om de betreffende bepaling nog wel in werking te laten treden voordat de WVO BES vervalt en de WVO 2020 in werking treedt.

Artikel 12.13. Omzetting geschiktheidsverklaringen

Deze bepaling is geformuleerd overeenkomstig het oorspronkelijke artikel XIII van de Wet BIO, voor zover dat artikel zag op het voortgezet onderwijs. Met de Wet van 12 februari 2020 tot wijziging van de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 2020) (Stb. 2020, 76) is artikel XIII van de Wet BIO wat betreft het voortgezet onderwijs overgeheveld naar artikel 118k, derde lid, WVO.

De Wet BIO bevatte overgangsrecht over geschiktheidsverklaringen die zijn afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs. Deze verklaringen gelden op grond van artikel XIII van de Wet BIO met ingang van 1 augustus 2006 als geschiktheidsverklaringen die zijn afgegeven op grond van artikel 118k, eerste lid, van de WVO.

Artikel 12.13 regelt op overeenkomstige wijze dat geschiktheidsverklaringen die zijn afgegeven op grond van de WVO of de WVO BES gelden als te zijn afgegeven op grond van de WVO 2020. Dit is noodzakelijk omdat anders de geschiktheidsverklaringen die op grond van de WVO of de WVO BES zijn afgegeven, daaronder ook begrepen de geschiktheidsverklaringen als bedoeld in de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs die gelden als te zijn afgegeven op grond van de WVO, niet meer geldig zouden zijn.

Artikel 12.14. Omzetting bevoegdheid geschiktheidsonderzoek zij-instroom

Op grond van het overgangsrecht in artikel XVI van de Wet BIO zijn instellingen voor hoger onderwijs die op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs de bevoegdheid hebben verkregen tot het verrichten van het geschiktheidsonderzoek, bedoeld in die wet, met ingang van 1 augustus 2006 aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in artikel 118n, eerste lid, WVO. Met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2002, 76) is artikel XVI van de Wet BIO, wat betreft het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar artikel 118n, vierde lid, WVO.

Artikel 12.14 regelt op overeenkomstige wijze dat instellingen voor hoger onderwijs die deze bevoegdheid hebben op grond van de WVO of de WVO BES, zich niet opnieuw, op grond van de WVO 2020, hoeven te melden om bevoegd te worden voor het verrichten van het geschiktheidsonderzoek. De eerder verkregen bevoegdheid blijft voortbestaan.

Artikel 12.15. Omzetting lopende aanvragen bevoegdheid tot uitvoeren geschiktheidsonderzoek zij-instroom

Aangezien artikel 200 WVO BES nog niet in werking is getreden, zal deze bepaling feitelijk niet van betekenis zijn in Caribisch Nederland. De verwijzing naar artikel 200 WVO BES is echter opgenomen voor de volledigheid. Mocht besloten worden om de betreffende bepaling nog in werking te laten treden en er wordt een aanvraag gedaan voordat de WVO BES wordt vervangen door de WVO 2020, dan wordt die situatie afgedekt met deze overgangsbepaling.

Artikel 12.16. Omzetting melding zij-instroom

Instellingen voor hoger onderwijs die zich onder de WVO of WVO BES hebben gemeld bij de Minister voor het uitvoeren van taken op het gebied van bekwaamheidsonderzoek, hoeven zich door het intrekken van de WVO en WVO BES niet opnieuw, maar dan op grond van de WVO 2020, te melden om bevoegd te worden voor die taken. De eerdere melding is bepalend. Oorspronkelijk was in artikel XIV van de Wet BIO een vergelijkbare bepaling opgenomen. Met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) is die overgeheveld naar artikel 118p, vierde lid, WVO.

Vergelijkbaar met artikel XIV van de Wet BIO, in relatie tot de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, verklaart artikel 12.16 van de WVO 2020 dat de «oude» melding onder overlegging van een plan van aanpak wordt aangemerkt als te zijn gedaan op grond van de opvolgende wettelijke regels.

Artikel 12.17. Omzetting lopende aanvragen bevoegdheid tot uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek zij-instroom

Aangezien artikel 202 WVO BES nog niet in werking is getreden, zal deze bepaling feitelijk niet van betekenis zijn in Caribisch Nederland. De verwijzing naar artikel 202 WVO BES is echter opgenomen voor het geval dat besloten zou worden om de betreffende bepaling nog wel in werking te laten treden voordat de WVO BES vervalt en de WVO 2020 in werking treedt.

Artikel 12.18. Omzetting lopende experimenten

Dit artikel regelt dat uitvoeringsregels over experimenten ter verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het voortgezet onderwijs die onder de WVO of de WVO BES zijn gestart en nog doorlopen onder de werking van de WVO 2020, voor de resterende duur van de experimenten berusten op de experimenteerbepalingen van de WVO 2020 in hoofdstuk 9.

Artikel 12.19. Sancties

Indien de Minister een sanctie heeft opgelegd op grond van de WVO of de WVO BES, dan blijft die ook onder de WVO 2020 van kracht.

Artikel 12.20. Aanvragen, bezwaren en beroepen over periode voor inwerkingtreding WVO 2020

Geregeld is dat de WVO en de WVO BES en de daarop gebaseerde voorschriften, zoals luidend op de dag voordat die wetten door de WVO 2020 worden vervangen, van toepassing blijven op aanvragen, bezwaren en beroepen op grond van die wetten en voorschriften over de periode voor inwerkingtreding van de WVO 2020.

Paragraaf 2. Overgangsrecht Wet voortgezet onderwijs BES

In deze paragraaf is het overgangsrecht uit de artikelen 206 tot en met 214f van de WVO BES opgenomen, voor zover dat nog niet materieel is uitgewerkt. Deze bepalingen zijn alleen van toepassing in Caribisch Nederland.

Hierna wordt per artikel ingegaan op het overgangsrecht uit de WVO BES dat wordt overgeheveld naar deze paragraaf 2 van hoofdstuk 12, maar eerst wordt kort ingegaan op de bepalingen uit het overgangsrecht van de WVO BES die niet overgeheveld worden naar de WVO 2020:

– Artikel 206, eerste tot en met derde lid, WVO BES zijn materieel uitgewerkt. Deze bepalingen zagen slechts op de eerste toepassing van die wet ten tijde van de invoering daarvan. Het vierde lid is komen te vervallen met de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Stb. 2020, 233). Artikel 206 WVO BES komt daarom niet terug in de WVO 2020.

– artikel 207 WVO BES is materieel uitgewerkt. Dit artikel had slechts betrekking op de overgang van aanspraken op bekostiging op grond van de Landsverordening voortgezet onderwijs naar aanspraken op bekostiging op grond van de Wet voortgezet onderwijs BES. In hoofdstuk 12, paragraaf 1, van de WVO 2020 (artikel 12.7) wordt wel een vergelijkbaar artikel opgenomen voor de omzetting van de aanspraak op bekostiging op grond van (de WVO of) de WVO BES naar een aanspraak op grond van de WVO 2020.

– de artikelen 211 en 212 WVO BES zien op de benoembaarheid van onbevoegde leraren en leraren in opleiding ten tijde van de invoering van de WVO BES. Deze artikelen zijn materieel uitgewerkt vijf jaar na hun inwerkingtreding. Aangezien genoemde artikelen op 1 augustus 2011 in werking zijn getreden, zijn ze met ingang van 1 augustus 2016 materieel uitgewerkt, zodat ze nu kunnen komen te vervallen en niet overgeheveld hoeven te worden naar de WVO 2020.

– Artikel 214f WVO BES betreft overgangsrecht met betrekking tot de modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156). Zoals aangegeven in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel SS, is deze bepaling materieel uitgewerkt voordat de WVO 2020 in werking zal treden. Daarom wordt dat artikel niet overgeheveld naar hoofdstuk 12 van de WVO 2020.

Artikel 214b WVO BES wordt opgenomen in paragraaf 10 (artikel 12.35). De artikelen 214c tot en met 214e WVO BES betreffen overgangsrecht met betrekking tot de invoering van profielen in het vmbo. Deze artikelen worden overgeheveld naar paragraaf 13 (artikel 12.38 en 12.39 WVO 2020).

Artikel 12.21. Begripsbepalingen hoofdstuk 12, paragraaf 2

Het begrip school in deze paragraaf ziet zowel op de scholen als bedoeld in artikel 1.1 van de WVO 2020 (lees: de Scholengemeenschap Bonaire), als op instellingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2.86 (lees: de Gwendoline van Puttenschool, op Sint Eustatius, en de Saba Comprehensive School).

Artikel 12.22. Reikwijdtebepaling hoofdstuk 12, paragraaf 2

De WVO BES is alleen van toepassing op Caribisch Nederland. Aangezien hoofdstuk 12, paragraaf 2, van de WVO 2020 het overgangsrecht met betrekking tot de WVO BES omvat, is ook deze paragraaf alleen van toepassing op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hiertoe is deze reikwijdtebepaling toegevoegd.

Artikel 12.23. Overgangsrecht voorziening in de huisvesting in Caribisch Nederland

Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 208 WVO BES. Ten opzichte van dat artikel is in het eerste en tweede lid geschrapt dat het overgangsrecht wat betreft de voorziening in de huisvesting in Caribisch Nederland geldt vanaf 2011. Dat is nu immers bepaald in de WVO BES en is niet van belang voor de WVO 2020. Met ingang van het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020 vervalt de WVO BES en geldt het overgangsrecht op grond van dit artikel.

Artikel 208, achtste en negende lid, WVO BES worden niet naar de WVO 2020 overgeheveld. Deze leden hebben betrekking op de toepasselijkheid van artikel 208 op de Saba Comprehensive School. De aanwijzing van die school als instelling voor voortgezet onderwijs is momenteel nog geregeld in artikel 207, onderdeel d, WVO BES. Artikel 207 WVO BES komt echter niet terug in de WVO 2020. De Saba Comprehensive School zal voortaan bij amvb op grond van artikel 2.86 WVO 2020 (vergelijk artikel 117 WVO BES) als inrichting voor voortgezet onderwijs worden aangewezen.

Nu al is de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius bij amvb als zodanig aangewezen, in het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. Dat besluit bevat de voorschriften die op deze beide aangewezen instellingen voor voortgezet onderwijs van toepassing zijn.

Artikel 11.61 van de WVO 2020 regelt dat de bepalingen over de huisvesting in Caribisch Nederland (de artikelen 11.62 tot en met 11.80) ook van toepassing zijn op aangewezen instellingen. Daarmee geldt artikel 12.23 dus ook voor de Saba Comprehensive School, zodra die is aangewezen als instelling als bedoeld in artikel 2.86 WVO 2020. Artikel 208, achtste en negende lid, van de WVO BES zijn dan niet meer nodig.

Artikel 12.24. Overgangsgrondslag bekostiging Caribisch Nederland

Dit artikel is afgeleid van artikel 209 WVO BES. Aangezien artikel 209, tweede lid, WVO BES nog niet in werking is getreden, wordt ook wat betreft artikel 12.24, tweede lid, voorzien in de mogelijkheid van een latere inwerkingtreding.

Op dit moment geldt nog een afwijkende bekostigingssystematiek voor de scholen in Caribisch Nederland. Dit artikel voorziet in een overgangstraject naar de lumpsumbekostiging zoals die ook in het Europese deel van Nederland wordt gehanteerd. Tot de invoering daarvan in Caribisch Nederland zal de hoogte van de bekostiging worden berekend door het aantal leerlingen van een school te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Bij ministeriële regeling zullen verdere regels worden uitgewerkt, om een soepele overgang van declaratiebekostiging naar lumpsumbekostiging mogelijk te maken.

Artikel 12.25. Benoembaarheid bevoegde leraren Caribisch Nederland

Dit artikel is afgeleid van artikel 210 WVO BES. Het regelt dat leraren die in het bezit zijn van een onderwijsbevoegdheid op grond van Antilliaanse wet- en regelgeving, bevoegd blijven voor het onderwijs op de BES-eilanden. Deze regeling heeft betrekking op zowel zittende leraren als herintreders, alsook op personen die nog niet eerder in het onderwijs werkzaam waren.

Artikel 12.26. Benoembaarheid leidinggevend personeel Caribisch Nederland

Dit artikel is afgeleid van artikel 213 WVO BES. Het regelt dat benoeming in een leidinggevende functie mogelijk blijft voor personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de WVO BES in het bezit waren van een onderwijsbevoegdheid op grond van de Landsverordening voortgezet onderwijs.

Paragraaf 3. Overgangsrecht Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402)

Artikel 12.27. Vergoeding restantboekwaarde van investeringen gedaan door bevoegd gezag voor 1997, bij einde gebruik gebouw

Dit artikel is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Het is afgeleid van artikel XVIII van de Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402).

In dit artikel is de financiële afwikkeling tussen het bevoegd gezag en de gemeente geregeld in het geval dat een bevoegd gezag voor 1997 zelf investeringen heeft gedaan in een schoolgebouw en het gebruik van dat gebouw als school wordt beëindigd voordat die investeringen volledig zijn afgeschreven.4

Het derde lid is nieuw ten opzichte van het artikel zoals dat was opgenomen in de Wet van 4 juli 1996. Daarmee wordt geregeld dat dit artikel vervalt zodra het materieel is uitgewerkt. Op grond van het tweede lid wordt de restantboekwaarde van de investeringen vastgesteld op basis van de afschrijvingstermijn van een dertigjarige annuïtaire lening. Aangezien het gaat om investeringen gedaan vóór 1997, kan dit artikel dus vervallen met ingang van 1 januari 2027.

Paragraaf 4. Overgangsrecht in verband met de Wet van 29 april 2004 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (Stb. 2004, 216)

Artikel 12.28. Overgangsrecht voorziening verticale scholengemeenschap met vakinstelling

Deze bepaling komt overeen met artikel 118ii WVO, zoals dat met artikel XXVI, onderdeel Q, van de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) in de WVO is ingevoegd.5 Deze bepaling vormt de evenknie van artikel 12.2.3 WEB. Op grond van artikel 2.6 WEB kunnen alleen regionale opleidingencentra (roc’s) en agrarische opleidingscentra (aoc’s) samen met een school voor voortgezet onderwijs een scholengemeenschap als bedoeld in de WEB vormen. Met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) is echter in artikel 12.2.3 WEB geregeld dat vakinstellingen die sinds de invoering van de WEB feitelijk een scholengemeenschap hebben gevormd met een school voor voortgezet onderwijs ook als verticale scholengemeenschap worden aangemerkt. Artikel 12.28 WVO 2020 bepaalt dat de gemeente in dit geval niet verantwoordelijk is voor de huisvesting.

Paragraaf 5. Overgangsrecht Wet op de beroepen in het onderwijs (Stb. 2004, 344)

Artikel 12.29. Overgangsrecht bestaande bewijzen van bekwaamheid en bestaande bevoegdheden

Deze bepaling is afgeleid van artikel XI, eerste lid, van de Wet BIO, voor zover die bepaling ziet op het voortgezet onderwijs. Artikel XI van de Wet BIO geldt ook voor ander onderwijs dan voortgezet onderwijs en heeft het daarom in het eerste lid behalve over leraren ook over docenten. Dit artikel gaat echter alleen over het voortgezet onderwijs, daarom wordt hier alleen gesproken over leraren.

Op 1 augustus 2006 zijn voor het eerst op de Wet BIO gebaseerde bekwaamheidseisen voor leraren in werking getreden (Stb. 2005, 460). De sectorwetten schrijven voor dat de Minister eens in de 6 jaar de bekwaamheidseisen bekrachtigt, of wijzigt. De bekwaamheidseisen voor leraren zoals die op dit moment van toepassing zijn, zijn vastgesteld bij Besluit van 16 maart 2017 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de herijking van de bekwaamheidseisen voor leraren en docenten (Stb. 2017, 148). Deze eisen zijn echter op grond van artikel XI, eerste lid, van de Wet BIO niet van toepassing op leraren die al op 1 augustus 2006 in het bezit waren van een bewijs van bekwaamheid op grond van de wettelijke eisen die vóór die datum van toepassing waren. Die bepaling wordt nu ook opgenomen in de WVO 2020.

Artikel XI, tweede lid, van de Wet BIO is niet overgenomen in dit artikel, omdat er bij inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen voor leraren en docenten per 1 augustus 2006 geen behoefte is gebleken aan regels van overgangsrechtelijke aard, zodat er toen geen ministeriële regeling als bedoeld in dat lid is vastgesteld. De bekwaamheidseisen voor leraren (en docenten) zijn met ingang van 1 augustus 2006 opgenomen in hoofdstuk 2 van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel.

Artikel XI, derde lid, van de Wet BIO verklaart het eerste en tweede lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werkzaamheden van onderwijskundig-leidinggevende aard of onderwijsondersteunende werkzaamheden, voor zover daarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld. Aangezien dergelijke bekwaamheidseisen op 1 augustus 2006 nog niet waren vastgesteld (en voor leidinggevenden en onderwijsondersteunend personeel in het voortgezet onderwijs ook nu nog niet zijn vastgesteld), dient de bepaling uit het derde lid gehandhaafd te blijven. Als gevolg van de herformulering van artikel XI, eerste lid, Wet BIO bij de overheveling naar artikel 12.29 WVO 2020, was het echter niet goed mogelijk om dat derde lid in artikel 12.29 op te nemen. In plaats daarvan wordt voorgesteld om in artikel 12.11 een bepaling op te nemen waarmee inhoudelijk hetzelfde geregeld wordt als in artikel XI, derde lid, van de Wet BIO. De formulering van artikel 12.11 is alleen specifiek toegespitst op de toekomstige vaststelling van bekwaamheidseisen voor leidinggevend en onderwijsondersteunend personeel op grond van artikel 7.23, vierde lid, respectievelijk 7.24, tweede lid, WVO 2020.

Voor de andere onderwijssectoren blijft het overgangsrecht over bestaande bewijzen van bekwaamheid en bestaande bevoegdheden, zoals opgenomen in artikel XI van de Wet BIO, vooralsnog van kracht.

Artikel 12.30. Overgangsrecht voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden daarvoor

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 37b WVO, zoals dat met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) in de WVO is ingevoegd. Het was oorspronkelijk als artikel XII opgenomen in de Wet BIO. De bekwaamheidseisen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, bedoeld in artikel XII, eerste lid, van de Wet BIO zijn pas geruime tijd na inwerkingtreding van de Wet BIO (in 2006), vastgesteld, en wel bij Besluit van 16 maart 2017 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de herijking van de bekwaamheidseisen voor leraren en docenten (Stb. 2017, 148). Deze bekwaamheidseisen zijn per 1 augustus 2017 in werking getreden. De formulering van het artikel is daar op aangepast.

Deze bepaling waarborgt allereerst de rechtspositie van de onderwijsgevenden of onderwijsondersteunende functionarissen die bij inwerkingtreding van de hier aan de orde zijnde bekwaamheidseisen al lessen godsdienst of levensbeschouwing geven of ondersteunen, of die dat eerder al deden. Zie met betrekking tot de herkomst van deze bepaling ook het amendement Kraneveld, Hamer en Lambrechts (Kamerstukken II 2003/04, 28 088, nr. 34). Deze waarborg houdt in dat zij ook na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen deze les- of ondersteuningsbevoegdheid behouden. Ook op hen zal dan de verplichting tot het onderhouden van hun bekwaamheid van toepassing zijn. Dat volgt uit artikel 2.90, onderdeel a, WVO 2020. Voor het onderhouden van de bekwaamheid tot het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan openbare scholen is een aparte clausule opgenomen, want dat onderhoud vloeit niet al voort uit de WVO 2020.

Wie pas binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen (dat wil zeggen: binnen vijf jaar na 1 augustus 2017) voor de eerste keer lessen godsdienst of levensbeschouwing gaat geven, heeft vanaf het moment van eerste benoeming nog maximaal vijf jaar de tijd om aan de bekwaamheidseisen te voldoen. Bij amvb kan die periode nog worden verlengd als dat noodzakelijk blijkt voor een goede invoering van de bekwaamheidseisen.

Eenzelfde overgangsregeling is van toepassing op degene die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten voor lessen godsdienst of levensbeschouwing vanaf het moment waarop voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen worden vastgesteld. En op overeenkomstige wijze geldt deze overgangsregeling voor leraren die zijn aangewezen door een organisatie of genootschap voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.

Het vierde lid is nodig om te regelen hoe het eerste tot en met derde lid «administratief» zullen worden toegepast (regels over het overleggen van bescheiden e.d.).

Paragraaf 6. Overgangsrecht Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Stb. 2006, 281)

Artikel 12.31. Overgangsbepaling bevoegdheden combinatievakken

Dit artikel bevat overgangsrecht ten aanzien van de bevoegdheid tot het geven van bepaalde combinaties van vakken, genoemd in artikel 9b van de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. zoals die luidde voor het vervallen van die regeling op 1 augustus 2006.

Deze bepaling wordt overgeheveld uit artikel III van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 281). Aangezien dit de enige bepaling uit de betreffende wet is die nog niet materieel is uitgewerkt, wordt die hele wet ingetrokken (zie artikel XXXIII).

Paragraaf 7. Overgangsrecht Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329)

Artikel 12.32. Invoering onderhoudsplicht bekwaamheid

Dit artikel komt overeen met artikel 37c WVO, zoals dat met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) in de WVO is ingevoegd. Het was oorspronkelijk als artikel V opgenomen in de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329). Met die wet zijn de regels over de bekwaamheidseisen van onderwijspersoneel aangepast.

Op dit moment zijn er in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel wat betreft personeel in het voortgezet onderwijs alleen bekwaamheidseisen opgenomen voor de personeelscategorie «leraren».6 Artikel 12.32 bepaalt dat de plicht tot bekwaamheidsonderhoud voor de andere personeelscategorieën (leidinggevend personeel en onderwijsondersteunend personeel) pas van kracht wordt als er voor die categorieën ook bekwaamheidseisen zijn opgesteld en in werking zijn getreden. Of en wanneer dat het geval zal zijn, is nu nog niet bekend.

Paragraaf 8. Overgangsrecht Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296)

Artikel 12.33. Overgangsrecht aanvullende personele bekostiging nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak

De Regeling aanvullende personele bekostiging nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak VO is met ingang van 1 augustus 2008 ingetrokken (zie artikel 10 van de Regeling aanvullende bekostiging nevenvestiging, startbekostiging nieuwe school en samenvoeging; Stcrt. 2008, 140). Deze speciale voorziening voor nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak dient echter, zolang aan de voorwaarden in genoemde regeling wordt voldaan, behouden te blijven voor de nevenvestigingen die onder de betreffende regeling vielen. Daartoe is destijds een bepaling opgenomen in artikel III, achtste lid, van de Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296). Om dit overgangsrecht in stand te houden, ook na intrekking van de WVO, wordt de betreffende bepaling nu overgeheveld naar de WVO 2020. Daarbij is de bepaling technisch enigszins aangepast.

Paragraaf 9. Overgangsrecht Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533)

Artikel 12.34. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

De Tijdelijke geschillencommissie behandelt geschillen tussen ouders en het bevoegd gezag van de school met betrekking tot het ontwikkelingsperspectief van een leerling (artikel 2.44), de toelating tot de school van leerlingen die extra ondersteuning behoeven (artikel 8.9) en over de verwijdering van leerlingen van de school (artikel 8.15).

De bepaling over de Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering (nu artikel 27c van de WVO) is ingevoerd met de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533). Dit artikel wordt overgeheveld naar hoofdstuk 12, paragraaf 9, van de WVO 2020, aangezien het hier overgangsrecht betreft. Het tweede lid is technisch aangepast, zodat hierin naar de juiste artikelen van de WVO 2020 wordt verwezen. In het voorstel van wet houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 2020), zoals ingediend bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 35 297, nr. 1), was deze bepaling nog opgenomen als artikel 12.1.

Paragraaf 10 Overgangsrecht Wet van 23 februari 2013 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het treffen van een overgangsmaatregel ten behoeve van (oud) studenten van de lerarenopleiding omgangskunde (Stb. 2013, 120)

Artikel 12.35. Overgangsrecht Wet op de beroepen in het onderwijs inzake brede benoembaarheid leraren omgangskunde

De voorgestelde bepaling is oorspronkelijk in de WVO vorm gegeven als overgangsrecht bij de Wet BIO, die in werking trad op 1 augustus 2006. Per diezelfde datum verviel de Regeling bewijzen van bekwaamheid O.W.V.O. Daardoor verviel ook de brede benoembaarheid die verbonden was aan het getuigschrift van de lerarenopleiding omgangskunde aan de Hogeschool Utrecht. Een overgangsregime was daarvoor niet getroffen. De Wet van 23 februari 2013 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het treffen van een overgangsmaatregel ten behoeve van (oud-)studenten van de lerarenopleiding omgangskunde (Stb. 2013, 120) heeft alsnog een overgangsmaatregel getroffen (zie artikel 118u van de WVO en artikel 214b van de WVO BES) met als doel die brede benoembaarheid voor een bepaalde periode – en voor alle hogescholen waar de lerarenopleiding omgangskunde gegeven werd – na het vervallen van genoemde regeling te laten voortbestaan. Het eerste lid is destijds opgesteld overeenkomstig artikel 33, lid 1b, van de WVO (vergelijk artikel 7.11, eerste lid, WVO 2020). Dat artikel kent een soortgelijke brede benoembaarheid voor afgestudeerden aan de pabo. Naast benoembaarheid voor het praktijkonderwijs geldt in dit geval echter ook benoembaarheid voor het geven van onderwijs aan uitsluitend geïndiceerde leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs, dat ingevolge artikel 10e, eerste lid, WVO (vergelijk artikel 2.42, eerste lid, WVO 2020) alleen binnen het vmbo kan worden gegeven. In het tweede lid worden de cumulatieve voorwaarden genoemd waaraan personen moeten voldoen om voor een brede benoembaarheid in aanmerking te komen.

Paragraaf 11. Overgangsrecht Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het onderwijs in de Friese taal (Stb. 2014, 185)

Artikel 12.36 Kerndoelen Fries

Dit artikel is afgeleid van artikel X van de Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het onderwijs in de Friese taal (Stb. 2014, 185). Deze bepaling wordt, voor zover hij betrekking heeft op het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar de WVO 2020. Wat betreft de kerndoelen voor Friese taal in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs blijft het overgangsrecht in artikel X van de Wet van 7 mei 2014 (Stb. 2014, 185) van kracht (zie artikel XLIV).

Met ingang van 1 augustus 2014 is de wettelijke grondslag om bij amvb kerndoelen vast te stellen voor het vak Friese taal en cultuur komen te vervallen. Met ingang van die datum is de bevoegdheid daartoe overgegaan op provinciale staten van de provincie Fryslân. De huidige kerndoelen, zoals die voor 1 augustus 2014 vastgesteld waren bij amvb (in het Besluit kerndoelen onderbouw VO), blijven van kracht tot het moment waarop provinciale staten van Friesland gebruik maakt van zijn bevoegdheid en zelf de kerndoelen «Fries» (opnieuw) vaststelt.

Paragraaf 12. Overgangsrecht Wet van 1 april 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (integratie lwoo en pro in passend onderwijs (Stb. 2015, 149)

De artikelen 118v tot en met 118y van de WVO bevatten overgangsrecht met betrekking tot de Wet van 1 april 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb. 2015, 149). Dit overgangsrecht wordt nu overgeheveld naar hoofdstuk 12, paragraaf 12, van de WVO 2020.

Artikel 118v WVO is materieel uitgewerkt en wordt daarom niet overgeheveld. Dit artikel komt te vervallen met de intrekking van de gehele WVO. De artikelen 118w, 118x en 118y worden wel overgeheveld naar de WVO 2020.

Artikel 12.37. Indicatie door regionale verwijzingscommissie

Dit artikel is afgeleid van artikel 118y WVO. Dat artikel ziet op de indicaties van leerlingen die, voor de inwerkingtreding van de Wet van 1 april 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb. 2015, 149) nog door een regionale verwijzingscommissie (RVC) zijn geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs. Met die wet is de bevoegdheid tot indicatie per 1 januari 2016 overgegaan naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Het artikel bepaalt in welke gevallen de door een RVC afgegeven indicatie geldig blijft.

Artikel 12.37 is ten opzichte van artikel 118y WVO ter verduidelijking opnieuw geformuleerd. Dat artikel bedoelt immers te regelen dat indicaties die zijn afgegeven voor 1 januari 2016 in het daarop volgende schooljaar en daarna alleen geldig blijven indien er ook al voor genoemde datum gebruik werd gemaakt van de ondersteuningstoewijzing (Kamerstukken II 2013/14, 33 993, nr. 3, p. 39).

Daarnaast wordt in een nieuw derde lid bepaald dat dit artikel vervalt op het moment waarop alle leerlingen die nog door een RVC zijn geïndiceerd, het praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs moeten hebben verlaten (gelet op de maximumleeftijd waarop een leerling met ontheffing van de inspectie nog praktijkonderwijs kan volgen). Op dat moment is deze overgangsrechtelijke bepaling immers materieel uitgewerkt.

Artikel 12.38. Bekostiging kosten voor personeel en exploitatie leerwegondersteunend onderwijs

De artikelen 118w en 118x WVO hebben betrekking op respectievelijk de bekostiging voor personeelskosten en exploitatiekosten met betrekking tot leerwegondersteunend onderwijs. Deze bepalingen worden in dit artikel samengevoegd tot één nieuw artikel over de bekostiging van de kosten voor zowel personeel als exploitatie. Daarbij is de bepaling redactioneel aangepast. Artikel 12.38 vervalt met ingang van 1 augustus 2022 omdat uiterlijk op dat moment alle leerlingen die onder dit overgangsrecht vallen het voortgezet onderwijs hebben verlaten.

Paragraaf 13. Overgangsrecht Wet van 10 februari 2016 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs (Stb. 2016, 88)

De artikelen 118z tot en met 118cc van de WVO en de artikelen 214c tot en met 214e van de WVO BES bevatten overgangsrecht met betrekking tot de invoering van profielen in het vmbo:

– De artikelen 118z en 118aa WVO, en 214c en 214d WVO BES, worden voor zover ze nog niet materieel zijn uitgewerkt, overgeheveld naar artikel 12.39 WVO 2020.

– Artikel 118bb WVO en artikel 214e WVO BES hebben betrekking op de omzetting van het onderwijsaanbod aan scholen voor vbo vanuit de oude afdelingen, intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s naar de nieuwe profielen die zijn ingevoerd met de Wet profielen vmbo. Deze bepalingen zijn materieel uitgewerkt op het moment dat alle scholen de overstap naar de profielen hebben gemaakt (met ingang van schooljaar 2016–2017, of, naar keuze van het bevoegd gezag, 2017–2018). Deze bepalingen hoeven daarom ook niet overgeheveld te worden, maar kunnen komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de WVO 2020.

– Artikel 118cc WVO bevat overgangsrecht dat deels van tijdelijke, deels van meer permanente aard is. Het tweede lid van dat artikel wordt overgeheveld naar artikel 12.40 WVO 2020. Die bepaling is materieel uitgewerkt zodra de looptijd van de in dat lid bedoelde RPO’s is verstreken of zodra die RPO’s worden verlengd. Artikel 118cc, eerste lid, WVO bevat echter overgangsrecht met een meer permanent karakter. Daarom wordt die bepaling overgeheveld naar artikel 4.26, derde lid, WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel A). Op die manier staat deze bepaling direct in het artikel waar het betrekking op heeft.

Op grond van de Wet profielen vmbo (Stb. 2016, 88) zijn op scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs de nieuwe profielen ingevoerd in het derde leerjaar van het vmbo met ingang van schooljaar 2016–2017, dan wel met ingang van schooljaar 2017–2018. De leerlingen die in schooljaar 2017–2018 in het vierde leerjaar zaten op een school waar de profielen dat schooljaar in het derde leerjaar zijn ingevoerd, behoorden tot het laatste cohort leerlingen dat hun vmbo-examen heeft afgelegd volgens de oude systematiek (met een centraal schriftelijk en praktisch examen in een afdelingsvak, intrasectoraal programma of intersectorale programma).

Leerlingen die onderwijs volgen volgens de nieuwe systematiek (profielvakken en beroepsgerichte keuzevakken), doen examen op grond van de voorschriften zoals die met ingang van 1 augustus 2016 zijn komen te luiden.

Artikel 12.39. Overgangsrecht invoering profielen vmbo

Eerste lid

In dit lid wordt bepaald dat (in beginsel) de voorschriften zoals die luidden voor de invoering van de profielen in het vmbo van toepassing blijven op leerlingen die hun onderwijs nog volgens de oude inrichting van het vmbo in sectoren en afdelingen hebben gevolgd. Zij kunnen nog examen doen volgens de destijds geldende voorschriften en krijgen dan ook het bijpassende diploma volgens die voorschriften. Als het beroepsgerichte programma van een leerling bestaat uit een afdelingsvak of intra- of intersectoraal programma, dan wordt dus de betreffende sector vermeld op het diploma. Als de leerling examen heeft afgelegd in een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken, kan hij eventueel een diploma krijgen op grond van de nieuwe voorschriften.

Deze bepaling komt in de plaats van de artikelen 118z, eerste tot en met vierde lid, en 118aa, eerste tot en met derde lid, van de WVO en de artikelen 214c, eerste tot en met vierde lid, en 214d, eerste tot en met derde lid, van de WVO BES.

Tweede lid

Leerlingen die in schooljaar 2017–2018 niet zijn geslaagd voor het vmbo-examen «oude stijl» kunnen in schooljaar 2018–2019 nog eenmaal (opnieuw) vmbo-examen afleggen volgens de voorschriften die zijn gesteld bij en krachtens de WVO of de WVO BES, zoals die wetten luidden voor de invoering van de profielen in het vmbo.

Op grond van het tweede lid kunnen in schooljaar 2018–2019 voor de laatste keer examens in de afdelingsvakken en intrasectorale en intersectorale programma’s worden afgenomen. Deze bepaling komt in de plaats van hetgeen nu in artikel 118aa, vierde lid, WVO en artikel 214d, vierde lid, WVO BES is geregeld.

Derde en vierde lid

Deze bepalingen worden overgeheveld uit respectievelijk het vijfde en zesde lid van artikel 118z WVO (en het vijfde en zesde lid van artikel 214d WVO BES).

Het derde en vierde lid hebben betrekking op de mogelijkheden voor leerlingen die het vmbo «oude stijl» hebben gevolgd en het voortgezet onderwijs zonder diploma hebben verlaten, om via het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) of staatsexamen alsnog een diploma vmbo oude stijl te behalen. Het vavo biedt geen voorbereidend beroepsonderwijs aan, dus is het vavo-examen wat betreft het vmbo beperkt tot de theoretische leerweg (mavo). Staatsexamens zijn wel mogelijk in alle leerwegen van het vmbo, maar alleen in algemene vakken. Een kandidaat voor het staatsexamen in de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte of gemengde leerweg van het vmbo zal het beroepsgerichte deel van het vmbo-examen dus al aan een vo-school afgesloten moeten hebben om toegelaten te kunnen worden tot het staatsexamen vmbo. Heeft een kandidaat het beroepsgerichte programma eerder afgesloten in de «oude stijl» (afdelingsvak, intra-/intersectoraal programma), dan wordt de sector vermeld op het staatsexamendiploma.

Vijfde lid

Als de invoering van de profielen in het vmbo volledig is afgerond, dan is het overgangsrecht uitgewerkt en kunnen deze naar de WVO 2020 overgehevelde bepalingen komen te vervallen. Het vijfde lid, komt overeen met artikel 118z, zevende lid, en 118aa, vijfde lid, WVO, respectievelijk artikel 214c, zevende lid, en 214d, vijfde lid, WVO BES.

Artikel 12.40. Overgangsrecht in verband met onderwijsvoorzieningen die op grond van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht

Bij de invoering van de profielen zijn alle aanspraken van scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs (licenties) op bekostiging van een vbo-afdeling omgezet naar aanspraken op bekostiging van een of meer profielen. Dat geldt ook voor de aanspraken die voortkomen uit afspraken in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). Daarbij is wel van belang op welk moment het RPO van kracht is geworden: uiterlijk met ingang van 1 augustus 2014, of pas daarna. In het ene geval is in beginsel een permanente aanspraak op bekostiging van een profiel ontstaan, in het andere geval betreft het een tijdelijke aanspraak voor de looptijd van het RPO.

Artikel 118cc WVO bevat overgangsrecht op dit punt. Het eerste lid van dat artikel wordt overgeheveld naar artikel 4.26, derde lid, WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel A). Het tweede en derde lid van artikel 118cc WVO zijn opgenomen in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel.

Eerste lid

Indien de aanspraak op bekostiging van een profiel voortkomt uit RPO-afspraken over een bepaalde afdeling, die met ingang van 1 augustus 2015 of 1 augustus 2016 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, dan blijft die aanspraak van kracht tot het einde van de looptijd van het betreffende RPO. Een RPO heeft een looptijd van vijf jaar. Vervolgens eindigt de aanspraak op bekostiging of kan deze voortgezet worden door het RPO te verlengen. In een eventueel aansluitend RPO wordt dan het nieuwe profiel in plaats van de oorspronkelijke oude vbo-afdeling opgenomen. Vanaf dat moment is artikel 4.26 rechtstreeks van toepassing op het nieuwe (gewijzigde) RPO.

Tweede lid

Dit artikel is materieel uitgewerkt zodra alle RPO’s, die zijn afgesloten in 2015 of 2016, zijn geëindigd of zijn verlengd. Indien het RPO wordt beëindigd, geldt er op grond van artikel 4.26, eerste lid, nog een afbouw van de bekostiging in twee jaar. Daarom wordt in het tweede lid geregeld dat het artikel daarna vervalt.

Paragraaf 14. Overgangsrecht Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327)

Artikel 12.41. Overgangsrecht informele samenwerkingsscholen

Dit artikel is afgeleid van artikel 118dd WVO. Laatstgenoemd artikel is ingevoerd bij Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327) en in werking getreden met ingang van 1 januari 2018 (Stb. 2017, 399). Dat tijdstip van inwerkingtreding is verwerkt in de formulering van artikel 12.41, waardoor de zelfstandige leesbaarheid is vergroot en uit het artikel zelf direct inzichtelijk is op welke periode het overgangsrecht van toepassing is. Voor een toelichting op de overgangsregeling voor informele samenwerkingsscholen wordt verder verwezen naar paragraaf 12 van de memorie van toelichting die destijds bij het betreffende wetsvoorstel is gegeven (Kamerstukken II 2015/16, nr. 3, p. 34).

Paragraaf 15. Overgangsrecht Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160)

De artikelen 12.42 tot en met 12.44 zijn afgeleid van de artikelen 118ff tot en met 118hh WVO zoals die zijn ingevoerd met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen.

Artikel 12.42. Overgangsrecht lopende aanvragen

In dit onderdeel wordt geregeld dat reeds voor inwerkingtreding van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen ingediende aanvragen om in aanmerking te worden gebracht voor bekostiging worden getoetst op basis van de op het moment van indienen geldende criteria.

Artikel 12.43. Overgangsrecht lopende geschillen in fase bezwaar en beroep

In dit onderdeel wordt geregeld dat op het moment van inwerkingtreding van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen reeds lopende bezwaar- en beroepsprocedures worden behandeld op basis van de op het moment van indienen geldende criteria.

Artikel 12.44. Overgangsrecht fusietoets

In dit onderdeel wordt geregeld dat reeds voor inwerkingtreding van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen ingediende fusieaanvragen worden getoetst op basis van de op het moment van indienen geldende criteria.

Paragraaf 16. Overgangsrecht Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Stb. 2020, 233)

De artikelen 12.45 en 12.46 zijn afgeleid van de artikelen 118jj en 118kk WVO zoals die zijn ingevoerd met de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Stb. 2020, 233). Met deze artikelen is voorzien in een transitieperiode tussen de afschaffing van de rekentoets en de curriculumherziening. Zodra voor de betreffende leerlingen of kandidaten een andere voorziening is getroffen, zal het schoolexamen dan wel het college-examen rekenen komen te vervallen. Omdat op dit moment nog onduidelijk is wanneer dat precies zal zijn, wordt het vervallen van deze artikelen bij koninklijk besluit geregeld. Zie ook de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2019/20, 35 357, nr 3, p. 9).

Artikel 12.45. Overgangsrecht afschaffing rekentoets eindexamens

Dit artikel regelt dat de eindexamens voor leerlingen die geen eindexamen afleggen in wiskunde een schoolexamen rekenen omvatten. Het onderdeel rekenen zal alleen worden afgenomen bij leerlingen op het vmbo of het havo die geen wiskunde in hun profiel hebben. Op het vwo is wiskunde voor alle profielen verplicht. Over het schoolexamen rekenen zijn bij amvb nadere regels gesteld. Bij het schoolexamen rekenen worden bovendien de referentieniveaus voor rekenen in acht genomen, zoals die voor havo of voor dan wel binnen een leerweg van het vmbo zijn vastgesteld op grond van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Dit overgangsrecht is ten aanzien van de eindexamens ook van toepassing op niet-bekostigde scholen die daartoe zijn aangewezen op grond van artikel 56 WVO. De aangewezen scholen mogen immers diploma’s met civiel effect uitreiken. De eindexamens op die scholen moeten daarom aan dezelfde eisen voldoen als de examens op bekostigde scholen.

Artikel 12.46. Overgangsrecht afschaffing rekentoets staatsexamen

Dit artikel regelt dat ook de staatsexamens voor kandidaten die geen staatsexamen afleggen in wiskunde een college-examen rekenen omvatten. Dit geldt voor kandidaten die het staatsexamen volledig afleggen en daarmee een diploma ontvangen. Het schoolexamen en college-examen rekenen worden later ingevoerd dan de afschaffing van de rekentoets, omdat scholen en het College voor toetsen en examens tijd nodig hebben om dergelijke schoolexamens te ontwikkelen. De staatsexamens rekenen zijn voor het eerst van toepassing op kandidaten die in het jaar 2021 staatsexamen afleggen.

Artikel I, onderdelen XX, YY en ZZ (artikelen 13.2 tot en met 13.4 (nieuw), 13.7 en 13.8)

In hoofdstuk 13 van de WVO 2020 zijn al enkele evaluatiebepalingen opgenomen die zien op het voortgezet onderwijs. Met de onderdelen UU en VV worden daar evaluatiebepalingen uit eerdere wijzigingswetten aan toegevoegd, voor zover die zien op het voortgezet onderwijs. Het gaat daarbij zowel om periodieke evaluaties als om eenmalige evaluaties die nog plaats moeten vinden.

Bij het invoegen van evaluatiebepalingen in hoofdstuk 13 van de WVO 2020 is er voor gekozen de chronologische volgorde aan te houden van de wijzigingswetten waarmee deze afzonderlijke evaluatiebepalingen (oorspronkelijk) ingevoerd zijn. Daarom wordt er nu wat geschoven met de evaluatiebepalingen die al direct in (het wetsvoorstel voor) de WVO 2020 waren opgenomen. Nieuwe evaluatiebepalingen kunnen later toegevoegd worden aan het eind van hoofdstuk 13 van de WVO 2020.

Hieronder wordt op elk van de nieuwe artikelen ingegaan. Daarnaast is in de bijlage bij deze memorie van toelichting een totaaloverzicht opgenomen van de evaluatiebepalingen die met dit wetsvoorstel, of al door de WVO 2020 zelf, in hoofdstuk 13 van die wet zijn opgenomen. Daarbij is ook steeds vermeld uit welk artikel van de WVO dan wel uit welke andere wet ze afkomstig zijn.

Met artikel 13.2 (nieuw) wordt de evaluatiebepaling uit artikel V van de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs) (Stb. 1999, 172) overgeheveld naar de WVO 2020. In de formulering van dit artikel is rekening gehouden met de meest recente evaluaties. Bij brief van 22 december 2011 is de evaluatie over de jaren 2006 tot en met 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2011/12, 31 289, nr. 111). Daarna is er voor gekozen om de bekostiging van het voortgezet onderwijs voortaan integraal te evalueren, dus zowel de materiële als de personele bekostiging. Bij brief van de Algemene Rekenkamer is op 30 juni 2014 het rapport «Bekostiging voortgezet onderwijs» aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2013/14, 31 289, nr. 193). Op 22 april 2020 is de meest recente evaluatie naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging in het funderend onderwijs, het rapport «Een verstevigd fundament voor iedereen» van McKinsey & Company, aangeboden aan de Tweede Kamer (bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 35 300 VIII, nr. 160). De beleidsreactie op dit rapport is op 15 september 2020 aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2020/21, 31 293, nr. 548).

Met artikel 13.3 wordt de evaluatiebepaling uit artikel V van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 2001, 636), voor zover die betrekking heeft op het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar de WVO 2020. Iedere vier jaar worden de regels inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten geëvalueerd. De meest recente evaluatie, over de periode 2012–2015, is op 16 februari 2016 aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II 2015/16, 26 695, nr. 109).

Artikel 13.4 is afgeleid van de evaluatiebepaling (artikel VIa) uit de Wet van 29 mei 2008 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs (Stb. 2008, 206). De doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die wet worden iedere vier jaar geëvalueerd. De eerste evaluatie is eind 2011 aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2011/2012, 33 088, nr. 1). Op 6 september 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van OCW zijn beleidsreactie op de tweede evaluatie aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2015/2016, 33 088, nr. 4).

De artikelen 13.5 en 13.6 zijn oorspronkelijk als artikelen 13.2 en 13.3 opgenomen in de WVO 2020. Deze artikelen zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2019/20, 35 297, nr. 3, p. 333–334).

Artikel 13.7 is afgeleid van artikel V van de Wet van 22 februari 2017 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (Stb. 2017, 85). Met genoemde wet zijn de artikelen 32e en 41a tot en met 41u toegevoegd aan de WVO. Deze worden in de WVO 2020 opgenomen als artikelen 7.8 en 7.45 tot en met 7.65 (hoofdstuk 7, paragrafen 10 en 11). Artikel V van de Wet van 22 februari 2017 (Stb. 2017, 85) is op 1 augustus 2017 in werking getreden, zodat de evaluatie van die wet voor 1 augustus 2023 afgerond zou moeten worden. Artikel V van de Wet van 22 februari 2017 (Stb. 2017, 85) wordt gehandhaafd, omdat die bepaling ook ziet op de invoering van het lerarenregister in de WPO, de WEC en de WEB. Om te zorgen dat alle evaluatiebepaling met betrekking tot het voortgezet onderwijs bij elkaar te vinden zijn wordt voorgesteld om deze bepaling ook in artikel 13.7 WVO 2020 op te nemen.

Artikel 13.8 is afgeleid van artikel VIIa van de Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327). Het is in deze vorm (ook) opgenomen in de WVO 2020 om zo alle evaluatiebepalingen met betrekking tot het voortgezet onderwijs inzichtelijk op één plek bij elkaar te zetten. Artikel VIIa van de Wet van 19 augustus 2017 (Stb. 2017, 327) blijft van toepassing ten aanzien van de wijzigingen die die wet heeft aangebracht in de WPO, WEC en WPO BES. De Wet van 19 augustus 2017 (Stb. 2017, 327) is op 1 januari 2018 in werking getreden, zodat deze (eenmalige) evaluatie voor 1 januari 2021 afgerond zou moeten worden.

Artikel 13.9 is oorspronkelijk als artikel 13.4 opgenomen in de WVO 2020 en is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2019/20, 35 297, nr. 3, p. 334).

Artikel I, onderdeel AAA (artikelen 13.10 tot en met 13.13)

Artikel 13.10 is afgeleid van artikel 123e WVO en artikel 218e WVO BES. Die artikelen zijn ingevoerd met de Wet van 8 april 2020 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het faciliteren van een gelijke kans op doorstroom naar het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo) (Stb. 2020, 121). Die wet is op 1 augustus 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 210).

Artikel 13.11 is afgeleid van artikel XIa van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet 1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo (sterk beroepsonderwijs) (Stb. 2020, 157). Die wet is op 1 augustus 2020 in werking getreden (Stb. 2020, 208).

Artikel 13.12 is afgeleid van artikel 123d WVO en artikel 218d WVO BES. Die artikelen zijn ingevoerd met de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160). Die wet treedt wat betreft het voortgezet onderwijs (op enkele onderdelen na) op 1 november 2020 in werking (Stb. 2020, 336).

Artikel 13.13 is afgeleid van artikel VI van de Wet van 31 augustus 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten teneinde te verbieden dat leerlingen van ouders die geen vrijwillige geldelijke bijdrage hebben voldaan worden buitengesloten van activiteiten (Stb. 2020, 318). Die wet zal op 1 augustus 2021 in werking treden.

Indien het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken 35 354) tot wet wordt verheven en in werking treedt, dan wordt in hoofdstuk 13 nog een evaluatiebepaling toegevoegd (zie de samenloopbepaling in artikel XCIV, eerste lid, onderdeel P, van het onderhavige wetsvoorstel).

Hoofdstuk II. Intrekking van diverse wetten met materieel uitgewerkt overgangsrecht ten aanzien van de WVO of WVO BES, alsmede het in diverse andere wetten laten vervallen van bepalingen van overgangsrecht met betrekking tot de WVO of WVO BES omdat die bepalingen overgeheveld worden naar de WVO 2020 (artikelen II tot en met XLVI)

In dit hoofdstuk wordt al het formeel nog geldende overgangsrecht met betrekking tot de WVO ingetrokken dan wel overgeheveld naar de WVO 2020. Indien bepalingen van overgangsrecht met betrekking tot de WVO formeel nog tot het geldende recht behoren, maar inmiddels materieel zijn uitgewerkt, dan komen ze met dit wetsvoorstel te vervallen.

Overgangsrechtelijke bepalingen die materieel nog van betekenis zijn en die dus nog in stand dienen te blijven, worden uit de diverse wijzigingswetten overgeheveld naar hoofdstuk 12 van de WVO 2020. Zie daarover ook de betreffende bepalingen in Artikel I, onderdeel C, van dit wetsvoorstel. In Hoofdstuk 12 van de WVO 2020 wordt een afzonderlijke paragraaf opgenomen voor elke wijzigingswet van waaruit overgangsrecht naar de WVO 2020 wordt overgeheveld. Evaluatiebepalingen met betrekking tot het voortgezet onderwijs, die nu nog als overgangsrecht zijn opgenomen bij enkele wetten die de WVO hebben gewijzigd, worden overgeheveld naar hoofdstuk 13 van de WVO 2020. Zie hiervoor artikel I, onderdelen D, E en F, en bijvoorbeeld de artikelsgewijze toelichting bij artikel XVIII en XX.

Artikel II Intrekking Overgangswet W.V.O.

De Overgangswet W.V.O. had betrekking op de invoering van de Wet op het voortgezet onderwijs in 1968. Inmiddels zijn alle bepalingen van de Overgangswet W.V.O. materieel uitgewerkt. Daarom kan die wet ingetrokken worden. Eigenlijk alleen artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. heeft nog langere tijd, tot uiterlijk 40 jaar na inwerkingtreding van de Wet op het voortgezet onderwijs, betekenis gehouden in verband met de uitkeringen van gemeenten aan de besturen van zgn. «oude eigendomsscholen». Inmiddels is ook dit artikel echter materieel uitgewerkt. Wel blijft in artikel 6.20, zesde lid, van de WVO 2020 een verwijzing naar artikel 28 van de Overgangswet W.V.O., zoals dat luidde op de dag voor de datum waarop die wet komt te vervallen, gehandhaafd (zie artikel I, onderdeel B). Genoemde bepaling heeft betrekking op de beëindiging van het gebruik als school van een in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. bedoeld schoolgebouw.

Artikelen III, IV, V, VIII en IX (Intrekking diverse wetten)

Bij de inventarisaties voor de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn ook enkele wijzigingswetten geïdentificeerd waarvan niet geheel eenduidig is vast te stellen of ze op dit moment formeel nog tot het geldend recht behoren of niet. Zo is bijvoorbeeld in artikel III van de Wet van 19 april 1985 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het basisonderwijs, houdende de verplichting voor het bevoegd gezag om toekomstige leraren als schoolpracticumstudenten tot de school toe te laten (Stb. 1985, 256) overgangsrecht opgenomen. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat «[...] de nadere voorschriften, bedoeld in het voorgaande lid, vervallen met ingang van 1 augustus 1984,[...]». Ook de Wet van 7 november 1985, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, regelende de mogelijkheid om afdelingen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs te verbinden aan scholen voor middelbaar beroepsonderwijs (Stb. 1985, 612) bevat enkele artikelen met overgangsrecht. In artikel VII, tweede lid, van die wet is bepaald dat de betreffende wet «[...] van kracht [is] tot en met 31 juli 1991». Uit deze voorbeelden blijkt wel duidelijk dat het overgangsrecht in de betreffende wetten in materiële zin is uitgewerkt. Maar door de destijds gekozen formuleringen zijn die bepalingen zelf op zich niet ingetrokken. Er kan gesteld worden dat de betreffende wetten dus nog onderdeel van het geldend recht uitmaken. Om alle onduidelijkheid hierover weg te nemen, worden deze wetten nu alsnog formeel ingetrokken.7

Artikel VI Intrekking van de Wet invoering m.d.g.o.

Het middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs is in 1996 opgegaan in het mbo. De Wet van 14 oktober 1982, houdende invoering van het middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorgonderwijs (Stb. 1982, 579) is dan ook materieel uitgewerkt en kan worden ingetrokken.

Artikel VII Intrekking van de Wet van 14 oktober 1982 (Stb. 1982, 589)

Deze wet betrof de invoering van de opleidingsscholen voor leraren basisonderwijs. In de huidige situatie maken deze deel uit van het hbo en staan ze bekend als Pedagogische academie voor het basisonderwijs (Pabo). Het overgangsrecht uit de Wet van 14 oktober 1982 (Stb. 1982, 589) is materieel uitgewerkt en kan daarom komen te vervallen.

Artikelen X tot en met XIII, XXII en XXIV (intrekking diverse wetten)

Deze wetten bevatten uitsluitend nog overgangsrechtelijke bepalingen die al langere tijd materieel uitgewerkt zijn. Daarom kunnen deze wetten probleemloos ingetrokken worden.

Artikel XIV Intrekking van de Wet van 9 juli 1994 (Stb. 1994, 454)

Artikel 29, vierde lid, tweede volzin, WVO schrijft voor dat de examenprogramma’s bij amvb worden vastgesteld. Artikel III van de Wet van 9 juni 1994, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer verruiming van de mogelijkheid van nevenvestigingen (Stb. 1994, 454) bevat overgangsrecht op dit punt. Op grond van dat artikel kunnen de examenprogramma’s tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip vastgesteld worden bij ministeriële regeling. Anders dan bepaald in artikel 29, vierde lid, WVO, zullen op grond van artikel 2.54, eerste lid, van de WVO 2020, de examenprogramma’s bij ministeriële regeling worden vastgesteld. De overgangsbepaling uit de Wet van 9 juli 1994 wordt daarmee overbodig, zodat die wet kan worden ingetrokken.

Artikel XV Intrekking van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 318)

De Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van lump-sum-bekostiging voor de personeels- en exploitatiekosten van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede in verband met decentralisatie van de rechtspositieregeling bij die scholen, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen (regeling lump sum en decentralisatie rechtspositieregeling v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.) (Stb. 1995, 318) bevat diverse bepalingen met invoerings- en overgangsrecht. Deze zijn inmiddels materieel uitgewerkt. De in artikel XIV van die wet bedoelde (eenmalige) evaluatie is bij brief van 6 maart 2001 (kenmerk OCW-01–272) aan de Tweede Kamer gestuurd. Hierover heeft destijds een schriftelijk overleg plaatsgevonden (Kamerstukken II 2000/01, 27 400 VIII, nr. 81).

Artikel XVI Intrekking van de Wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 402)

De Wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 402) bevat in de artikelen XVII tot en met XIX nog drie inhoudelijke bepalingen. Artikel XVII van die wet zag op aanvragen van voorzieningen in de huisvesting voor de jaren 1997 tot 2000. Dat artikel is materieel uitgewerkt en kan dus komen te vervallen. De bepaling uit artikel XVIII van die wet, over vergoeding van de restantboekwaarde van investeringen gedaan door het bevoegd gezag voorafgaand aan het jaar 1997, wordt overgeheveld naar hoofdstuk 12, paragraaf 3, van de WVO 2020. Zie hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel C (Artikel 12.27 WVO 2020). Artikel XIX, eerste lid, is al eerder vervallen. Het tweede lid van dat artikel is nu ook materieel uitgewerkt en kan dus eveneens komen te vervallen.

Artikel XVII Intrekking van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 1998, 337)

De Wet van 25 mei 1998 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) (Stb. 1998, 337) is materieel uitgewerkt en kan daarom komen te vervallen. Het Besluit van 22 januari 1999, houdende voorschriften van overgangsrechtelijke aard in verband met de invoering van leerwegen in middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (regeling overgangsmaatregelen mavo-vbo) (Stb. 1999, 44) is gebaseerd op diverse artikelen van eerdergenoemde wet. Ook genoemd besluit is inmiddels materieel uitgewerkt. Nu de wettelijke grondslagen aan dit besluit komen te ontvallen, en er ook geen andere wettelijke grondslag voor is, zal het worden ingetrokken.

Artikel XVIII Intrekking van de Wet van 3 april 1999 (Stb. 1999, 172)

Het overgangsrecht in de artikelen III en IV van de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs) (Stb. 1999, 172) zag op de bekostiging over het jaar 1999 en is inmiddels materieel uitgewerkt.

De evaluatiebepaling uit artikel V van genoemde wet wordt overgeheveld naar artikel 13.2 van de WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel UU, artikel 13.2).

Artikel XIX Intrekking van de Wet van 13 december 2000 (Stb. 2000, 637)

Artikel III van de Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs onder meer in verband met de stichtings- en opheffingsnormen van afdelingen en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs en wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten in verband met kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen (Stb. 2000, 637) bevat een wijziging van de Wet tegemoetkoming studiekosten. Dat artikel is nooit in werking getreden. Aangezien de Wet tegemoetkoming studiekosten met ingang van 1 augustus 2001 is komen te vervallen (en daarbij is vervangen door de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten), is de wijzigingsopdracht in artikel III van de Wet van 13 december 2000 inmiddels niet langer uitvoerbaar en ook overbodig geworden. Genoemd artikel III zal nooit meer in werking treden. De Wet van 13 december 2000 kan daarom ingetrokken worden.

Artikel XX Wijziging van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 636)

Artikel IV van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 2001, 636) is materieel uitgewerkt en kan dus vervallen.

De evaluatiebepaling uit artikel V wordt, voor zover die ziet op het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar de WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel UU, artikel 13.3). Zo staan alle evaluaties met betrekking tot het voortgezet onderwijs op één plek bij elkaar in de WVO 2020. Artikel V van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 636) blijft van toepassing voor zover de evaluatie ziet op de het middelbaar beroepsonderwijs (WEB) en het (voortgezet) speciaal onderwijs (WEC).

Artikel XXI Wijziging van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681)

Onderdeel A (artikelen III, XIa, XII tot en met XV en XXVII)

Van artikel III van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681) is alleen onderdeel D (artikel 103a, vierde lid, WVO) nog niet in werking getreden. De inwerkingtreding van deze bepaling wordt niet meer als onderdeel van de WVO geregeld, maar zal te zijner tijd worden meegenomen bij de inwerkingtreding van het overeenkomstige artikellid in de WVO 2020. Artikel 103a, vierde lid, WVO, zoals vastgesteld door de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681), is opgenomen in artikel 5.48, vierde lid, van de WVO 2020. Artikel III van de Wet van 6 december 2001 kan daarom komen te vervallen.

Artikel XIa van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) ziet op het moment van invoering van het persoonsgebonden nummer. Voor elk van de onderwijssectoren kon dat moment bij koninklijk besluit verschillend worden vastgesteld. Als eerste is het persoonsgebonden nummer ingevoerd in het voortgezet onderwijs (derde lid), met ingang van 2 oktober 2002 (Stb. 2002, 482). In het middelbaar beroepsonderwijs (vijfde lid) is het ingevoerd met ingang van 2 oktober 2004 (Stb. 2004, 322). In het primair onderwijs (eerste lid) en het (voortgezet) speciaal onderwijs (tweede lid) is het ingevoerd met ingang van 2 oktober 2007 (Stb. 2007, 341). Het vierde lid is al eerder vervallen. Het zesde lid van artikel XIa van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) betreft de invoering van het persoonsgebonden nummer in het hoger onderwijs. Deze heeft gefaseerd (en deels in latere wetten) plaatsgevonden. Eind 2009 is een eerste stap gezet in de invoering van het persoonsgebonden nummer in het hoger onderwijs (Stb. 2009, 394). Na het operationeel worden van het basisregister onderwijs voor het hoger onderwijs eind 2013 is het persoonsgebonden nummer in die sector met ingang van 1 januari 2014 integraal ingevoerd (zie de tweede nota van wijziging bij de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs; Kamerstukken II 2012/13, 33 472, nr. 14). Met de inwerkingtreding van de Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs (Stb. 2013, 559) is artikel XIa, zesde lid, van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) feitelijk materieel uitgewerkt sinds 1 augustus 2014. Nu het persoonsgebonden nummer in alle onderwijssectoren is ingevoerd, kan ook artikel XIa, zevende lid, komen te vervallen.

De artikelen XII, XIV en XV van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) betreffen invoeringsbepalingen met betrekking tot de invoering van het persoonsgebonden nummer in de WPO, WEC, WVO en WEB. Deze bepalingen zijn inmiddels materieel uitgewerkt. Daarmee is ook artikel XXVII materieel uitgewerkt, zodat deze artikelen kunnen komen te vervallen.

Artikel XIII van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) is nooit in werking getreden. Inhoudelijk is deze bepaling achterhaald. Bij de invoering van het persoonsgebonden nummer in het hoger onderwijs is er materieel wel uitvoering aan gegeven. Inmiddels is deze bepaling uitgewerkt en dus kan hij worden ingetrokken.

Onderdeel B (artikel XXX)

Met artikel IX, onderdeel B, van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) is artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 gewijzigd. Daarbij is overgangsrecht met betrekking tot de Wet van 6 december 2001 opgenomen in artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Leerplichtwet 1969 (zie ook de toelichting op artikel XLVIII, onderdeel C, van dit wetsvoorstel). Artikel XXX, tweede lid, van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681) bood de mogelijkheid om deze wijzigingen op een verschillend moment in werking te laten treden voor scholen als bedoeld in de WPO, de WEC en de WVO. Van die mogelijkheid is destijds gebruik gemaakt. Voor het voortgezet onderwijs zijn de wijzigingen van artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 met ingang van 8 februari 2002 in werking getreden (Stb. 2002, 56), voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs met ingang van 1 februari 2006 (Stb. 2006, 17).

Artikel XXIV Intrekking van de Wet van 3 april 2003 (Stb. 2003, 187)

De Wet van 3 april 2003 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, in hoofdzaak in verband met uitzendkrachten in het onderwijs (regeling uitzendkrachten in het onderwijs) (Stb. 2003, 187) bevat uitsluitend nog een bepaling over de afdoening van lopende bezwaren en beroepen. Deze is materieel uitgewerkt, zodat de wet kan worden ingetrokken.

Artikel XXV Intrekking van de Wet van 26 juni 2003 (Stb. 2003, 292)

Artikel IIa van de Wet van 26 juni 2003 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met leer-werktrajecten in de basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (regeling leer-werktrajecten vmbo) (Stb. 2003, 292) bepaalt dat tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip bij ministeriële regeling voorschriften gesteld worden met betrekking tot de bekostiging van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (landelijke organen voor het beroepsonderwijs). Bij Besluit van 17 januari 2005, houdende actualisering van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Formatiebesluit W.V.O. en het Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging mede in verband met vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede opneming in het Bekostigingsbesluit W.V.O. van regels voor de berekening van de rijksbijdrage voor kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voor hun taken bij leer-werktrajecten vmbo (Stb. 2005, 62) is het bedoelde tijdstip vastgesteld op 1 januari 2006. Artikel IIa van de Wet van 26 juni 2003 is daarmee materieel uitgewerkt sinds die datum. Inmiddels zijn de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven opgegaan in de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (zie artikel 10b4 WVO).

Artikel XXVI Intrekking van de Wet van 18 maart 2004 (Stb. 2004, 139)

De Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de huisvesting van verticale scholengemeenschappen alsmede wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs teneinde nevenvestigingen aan categoriale scholen mogelijk te maken (Stb. 2004, 139) bevat uitsluitend nog bepalingen over de afdoening van aanhangige bezwaren en beroepen (artikel IV) en over de afdoening van liggende aanvragen en vastgestelde programma’s huisvestingsvoorzieningen (artikel V) ten tijde van de inwerkingtreding van die wet. Deze bepalingen zijn materieel uitgewerkt, zodat de Wet van 18 maart 2004 ingetrokken kan worden.

Artikel XXVII Intrekking van de Wet van 24 mei 2004 (Stb. 2004, 253)

De voorschriften met betrekking tot de opvang van de personele gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet van 24 mei 2004 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, onder meer in verband met de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 2004, 253), bedoeld in artikel V van die wet, zijn destijds opgenomen in het Besluit van 4 februari 2005, houdende wijziging van enkele besluiten in verband met de beëindiging van de bekostiging van het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 2005, 74). Artikel VI van dat besluit heeft daartoe het Besluit Bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs gewijzigd. Laatstgenoemd besluit is inmiddels vervallen.

Artikel XXVIII Intrekking van de Wet van 23 december 2004 (Stb. 2004, 713)

De Wet van 23 december 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs vanwege overheveling taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school, alsmede wijziging van die wet, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra met het oog op het jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke of niet door de gemeente in stand gehouden scholen (Stb. 2004, 713) bevat uitsluitend nog overgangsbepalingen over de afdoening van aanhangige bezwaren en beroepen (artikel IV), de afdoening van liggende aanvragen en vastgestelde programma’s huisvestingsvoorzieningen (artikel V) en over een verrekening van kosten tussen gemeenten en scholen (artikel Va). Deze bepalingen waren alleen van betekenis ten tijde van de inwerkingtreding van genoemde wet, met ingang van 1 januari 2005. Omdat ze inmiddels materieel zijn uitgewerkt, kan de wet worden ingetrokken.

Artikel XXIX Intrekking van de Wet van 6 juli 2004 (Stb. 2005, 14)

Het overgangsrecht in de artikelen II tot en met V van de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen (Stb. 2005, 14) is materieel uitgewerkt.

De Regeling onvoorziene gevallen bij invoering vereenvoudiging bekostiging VO is gebaseerd op artikel V van genoemde wet. Die regeling komt van rechtswege te vervallen nu de grondslag daaraan komt te ontvallen.

Artikel XXX Intrekking van de Wet van 12 mei 2005 (Stb. 2005, 288)

De verplichte aansluiting van het voortgezet onderwijs bij het Vervangingsfonds (voorheen geregeld in artikel 98a WVO) en het Participatiefonds (voorheen geregeld in artikel 98b WVO) is respectievelijk per 1 januari 2006 en 1 januari 2007 vervallen. Artikel VIII van de Wet van 12 mei 2005 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met decentralisatie van de vervangingsuitgaven en van de wachtgelduitgaven (decentralisatie vervangingsuitgaven en wachtgelduitgaven vo) (Stb. 2005, 288) is nooit in werking getreden. Op grond van dat artikel had destijds een regeling gemaakt kunnen worden voor de verrekening van de inkomsten en uitgaven van het Vervangingsfonds en Participatiefonds. Daaraan is ten tijde van afschaffing van de verplichte aansluiting bij beide fondsen destijds geen behoefte gebleken. Artikel VIII van de Wet van 12 mei 2005 (Stb. 2005, 288) kan vervallen. Ook het overgangsrecht in de overige artikelen van genoemde wet is materieel uitgewerkt, daarom kan die wet in zijn geheel komen te vervallen.

Artikel XXXI Intrekking van de Wet van 8 september 2005 (Stb. 2005, 512)

Artikel III van de Wet van 8 september 2005, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs om meer ruimte te scheppen voor samenwerking tussen in die wetten geregelde onderwijsinstellingen (Stb. 2005, 512) bevat een bepaling over de evaluatie van die wet binnen vier jaar na de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2006. Aan die wet is nadere invulling gegeven met het Besluit samenwerking VO-BVE. Op 31 mei 2007 is aan de Tweede Kamer een brief gestuurd met de evaluatie van de nieuwe regels over samenwerking VO-BVE (Kamerstukken II 2006/07, 26 695, nr. 38).

Artikel XXXII Intrekking van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251)

Artikel II van de Wet van 27 april 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs ter aanpassing van de profielen in de tweede fase van het vwo en het havo (aanpassing profielen tweede fase vwo en havo) (Stb. 2006, 251) bevat een eenmalige evaluatieverplichting met betrekking tot de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die wet, voorzover het betreft lichamelijke opvoeding. In 2014 heeft het Mulier instituut onderzoek gedaan naar de organisatie van lichamelijke opvoeding op scholen voor voortgezet onderwijs in de toenmalige maatschappelijke context.8 Het doel van dat onderzoek was om kengegevens over het onderwijs in lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs beter in beeld te brengen en het beleidsveld van accurate gegevens te voorzien. Uit het onderzoek kwam onder meer naar voren dat het totaal aantal klokuren voor lessen lichamelijke opvoeding overeenkwam met de – voorheen geldende – minimumlesurentabel en dat de lestijd voor lichamelijke opvoeding op het voortgezet onderwijs gemiddeld op het gewenste niveau werd gegeven. Omdat er onduidelijkheid bleek te bestaan over de betekenis van de in de wet opgenomen borging voor het vak lichamelijke opvoeding voor vwo, havo en vmbo, heeft de inspectie een richtlijn geschreven.9

Artikel IV van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251) bevat invoeringsrecht voor de geleidelijke invoering van de met genoemde wet gewijzigde profielen. Artikel V van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251) betreft het afbouwen van de examens volgens de oude profielvoorschriften. Met artikel V van het Besluit van 22 december 2006, houdende wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit W.V.O., het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., en het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 in verband met wijziging van de wettelijke bepalingen over de tweede fase van het havo en vwo (Stb. 2007, 24) is invulling gegeven aan artikel V van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251). Beide wetsartikelen zijn materieel uitgewerkt en kunnen dus komen te vervallen. Daarmee zal ook artikel V van dat besluit zelf geen wettelijke grondslag meer hebben. Het Besluit van 22 december 2006 (Stb. 2007, 24) zal daarom worden ingetrokken.

De evaluatie, bedoeld in artikel VI van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251), is bij brief van 5 juni 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2011/12, 31 289, nr. 127).

Artikel XXXIII Intrekking van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 281)

Artikel III van de Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Stb. 2006, 281) bevat overgangsrecht met betrekking tot de bevoegdheid tot het geven van combinatievakken. Dat artikel wordt met het onderhavige wetsvoorstel overgeheveld naar hoofdstuk 12, paragraaf 6, van de WVO 2020. Zie hierover verder de artikelsgewijze toelichting bij het betreffende artikel (artikel 12.32).

De situatie, bedoeld in artikel IIIC heeft zich niet voorgedaan, zodat dit artikel een dode letter is. Het is destijds niet nodig gebleken om terugwerkende kracht te verlenen aan de amvb bedoeld in artikel 11b, eerste lid, WVO, zodat de geldigheidsduur van beschikkingen op grond van de voordien geldende beleidsregel ook niet tot na 1 augustus 2006 verlengd hoefde te worden. De amvb, bedoeld in de artikelen 11b, eerste lid, en 11c, tweede lid, WVO is het Besluit kerndoelen onderbouw VO, dat met ingang van 1 augustus 2006 in werking is getreden.

Artikel IIID van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 281) bevat een eenmalige evaluatieverplichting met betrekking tot de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van die wet, voor zover het betreft lichamelijke opvoeding. Deze evaluatiebepaling ligt in het verlengde van de evaluatiebepaling in artikel II van de Wet van 27 april 2006 (Stb. 2006, 251). Laatstgenoemde betrof lichamelijke opvoeding in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, waar artikel IIID van de Wet van 29 mei 2006 ziet op lichamelijke opvoeding in de onderbouw. Zie over de evaluatie van het vak lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel XXXIV van deze wet. In het daar genoemde onderzoek is zowel de onderbouw als de bovenbouw betrokken.

De in artikel IIIE van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 281) bedoelde evaluatie van die gehele wetswijziging is in maart 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2011/12, 31 289, nr. 117). Aangezien dit een eenmalige evaluatieverplichting betrof, is artikel IIIE materieel uitgewerkt.

XXXIV Intrekking van de Wet van 7 juli 2006 (Stb. 2006, 340)

Het invoeringsrecht uit artikel IV van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2006, 340) is materieel uitgewerkt, zodat genoemde wet kan worden ingetrokken.

Artikel XXXV Intrekking van de Wet van 29 mei 2008 (Stb. 2008, 206)

Artikel VI van de Wet van 29 mei 2008 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs (Stb. 2008, 206) is materieel uitgewerkt en kan komen te vervallen. De evaluatiebepaling uit artikel VIa van genoemde wet wordt overgeheveld naar hoofdstuk 13 van de WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel UU, artikel 13.4).

Artikel XXXVI Intrekking van de Wet van 11 juli 2008 (Stb. 2008, 296)

Artikel III, achtste lid, van de Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296) wordt overgeheveld naar hoofdstuk 12, paragraaf 8 (artikel 12.33) van de WVO 2020. De overige leden van artikel III zijn materieel uitgewerkt en kunnen vervallen.

De (eenmalige) evaluatie van genoemde wet heeft in 2013 plaatsgevonden (Kamerstukken II 2012/13, 33 630, nr. 2). Daarmee is ook artikel V materieel uitgewerkt. De Wet van 11 juli 2008 (Stb. 2008, 296) bevat naast de genoemde artikelen III en V verder geen zelfstandige bepalingen (meer) en kan daarom worden ingetrokken.

Artikel XXXVII Intrekking van de Wet van 4 februari 2010 (Stb. 2010, 80)

De Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht (Stb. 2010, 80) bevat in artikel VI overgangsrecht met betrekking tot het tot stand brengen van een scheiding tussen bestuur en toezicht binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van die wet (met ingang van 1 augustus 2010). Dit artikel is materieel uitgewerkt, zodat genoemde wet kan worden ingetrokken.

De evaluatiebepaling die met de Wet van 4 februari 2010 is opgenomen in de WVO (artikel 123a), was eerst opgenomen in artikel 13.2 van de WVO 2020. Door artikel I, onderdeel TT, van het onderhavige wetsvoorstel wordt dat artikel nu vernummerd tot artikel 13.5 WVO 2020.

Artikel XXXVIII Intrekking van de Wet van 27 januari 2011 (Stb. 2011, 95)

Op 11 november 2015 is de evaluatie van de Wet van 27 januari 2011 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het invoeren van een fusietoets in het onderwijs (fusietoets in het onderwijs) (Stb. 2011, 95) aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2015/16, 32 040 nr. 23). Daarmee is toepassing gegeven aan artikel X van die wet.

Artikel XXXIX Intrekking van de Wet van 6 juli 2011 (Stb. 2011, 371)

Het overgangsrecht uit artikel III van de Wet van 6 juli 2011 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Stb. 2011, 371) is achterhaald doordat de maatschappelijke stage facultatief is geworden met de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen (Stb. 2014, 245). Overigens is het overgangsrecht uit de Wet van 6 juli 2011 inmiddels ook materieel uitgewerkt, zodat die wet kan worden ingetrokken.

Artikel XL Intrekking van de Wet van 28 juni 2012 (Stb. 2012, 339)

Op grond van artikel V van de Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (Stb. 2012, 339) zou die wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moeten worden. Genoemde wet is per 1 augustus 2013 in werking getreden.

Nog voordat de evaluatie heeft plaatsgevonden, is het artikel over onderwijstijd in de WVO (artikel 6g) inmiddels echter alweer gewijzigd door de Wet van 11 maart 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet medezeggenschap op scholen en de Wet voortgezet onderwijs BES ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs (Stb. 2015, 148). De evaluatiebepaling uit de Wet van 28 juni 2012 (Stb. 2012, 339) is daarmee achterhaald en kan vervallen.

Artikel XLI Wijziging van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 533)

Artikel I, onderdeel SS, onder 2, van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) betreft een inmiddels achterhaalde wijziging van artikel 178a WPO. Dit onderdeel hoeft nooit meer in werking te treden en kan daarom komen te vervallen.

De artikelen XIII tot en met XVI van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 533) hebben betrekking op de vereveningsregeling voor personele en materiële bekostiging van de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs. De vereveningsregeling voor personele bekostiging van de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs (artikel XIII) en in het voortgezet onderwijs (artikel XV) loopt af aan het eind van het schooljaar 2019–2020. De vereveningsregeling voor materiële bekostiging van de samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs (artikel XIV) en in het voortgezet onderwijs (artikel XVI) loopt tot en met het kalenderjaar 2019. Voorgesteld wordt om de artikelen XV en XVI niet over te hevelen naar hoofdstuk 12 van de WVO 2020, aangezien ze materieel uitgewerkt zijn (wat betreft de materiële bekostiging met ingang van 1 januari 2020, wat betreft de personele bekostiging met ingang van 1 augustus 2020) ten tijde van de beoogde inwerkingtredingsdatum van de WVO 2020 en van dit wetsvoorstel (1 augustus 2021). Deze bepalingen kunnen dus komen te vervallen. Datzelfde geldt wat betreft het primair onderwijs voor de artikelen XIII en XIV. Ook die bepalingen zijn met ingang van 1 augustus 2020 respectievelijk 1 januari 2020 materieel uitgewerkt.

Artikel XXII (vermindering exploitatiebekostiging) van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 533) is nooit in werking getreden. Dat artikel hangt samen met een oorspronkelijk voorgenomen bezuiniging op passend onderwijs. In een schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2011/12, 33 106, nr. E, p. 3) is aangegeven dat deze bepaling niet in werking zal treden, omdat uiteindelijk is afgezien van de bezuiniging. Artikel XXII kan dus vervallen.

De overige artikelen van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 533) die met het onderhavige wetsvoorstel worden ingetrokken (de artikelen IX tot en met XII, XVII tot en met XXI, XXIII en XXV), zien (mede) op overgangsrecht met betrekking tot het voortgezet onderwijs. Omdat deze artikelen materieel zijn uitgewerkt, kunnen ze nu ingetrokken worden.

Artikel XLII Intrekking van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 545)

De artikelen VIIIa en VIIIb van de Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 545) bevatten invoeringsrecht met betrekking tot die wet. Deze bepalingen zijn materieel uitgewerkt, zodat de gehele wet kan worden ingetrokken.

Artikel XLIII Intrekking van de Wet van 7 februari 2013 (Stb. 2013, 88)

De Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om wetstechnische gebreken te herstellen, om de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij lagere regelgeving in bepaalde gevallen te beëindigen, om uitgewerkte overgangsbepalingen te schrappen en het nog geldend overgangsrecht over te brengen naar de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra en om de naamgeving van de ministeries aan te passen (Stb. 2013, 88) kent enkele bepalingen die (nog) niet in werking getreden zijn. Hierop is ingegaan in de nota van toelichting bij het Besluit van 10 februari 2017, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om wetstechnische gebreken te herstellen, om de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij lagere regelgeving in bepaalde gevallen te beëindigen, om uitgewerkte overgangsbepalingen te schrappen en het nog geldend overgangsrecht over te brengen naar de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra en om de naamgeving van de ministeries aan te passen (Stb. 2013, 88) (Stb. 2017, 56). Zoals daar aangegeven hoeven de onderdelen D en L van artikel 1.6 van de Wet van 7 februari 2013 nooit meer in werking te treden.

De wijzigingen die artikel 2.3, onderdelen A (artikel 25a WVO) en F (artikel 77 WVO), en artikel 2.7, onderdeel E (artikel 117, tweede lid, WVO BES), van de Wet van 7 februari 2013 (Stb. 2013, 88) aanbrengen in respectievelijk de WVO en de WVO BES hoeven ook niet meer in hun huidige vorm in werking te treden. Voor zover nog van belang zijn deze wijzigingen reeds meegenomen in de formulering van de overeenkomstige artikelen in de WVO 2020. Artikel 25a, vierde lid, WVO komt terug in artikel 2.101 WVO 2020; artikel 77, derde lid, WVO komt terug in artikel 5.2 WVO 2020; artikel 117, tweede lid, WVO BES komt terug in artikel 2.86, tweede lid, WVO 2020.

In artikel 5.6 van de Wet van 7 februari 2013 (Stb. 2013, 88) is overgangsrecht opgenomen met betrekking tot artikel 33 van de WVO. Met de inwerkingtreding van het Besluit van 16 maart 2017 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de herijking van de bekwaamheidseisen voor leraren en docenten (Stb. 2017, 148) is per 1 augustus 2017 invulling gegeven aan deze bepaling. In genoemd besluit zijn bekwaamheidseisen vastgesteld voor het geven van godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, zodat artikel 5.6 van de Wet van 7 februari 2013 nu materieel uitgewerkt is en kan komen te vervallen.

Artikel XLIV Wijziging van de Wet van 7 mei 2014 (Stb. 2014, 185)

Het overgangsrecht met betrekking tot de eerste vaststelling van kerndoelen voor het vak «Friese taal en cultuur» in het voortgezet onderwijs, door provinciale staten van Fryslân, wordt overgeheveld naar artikel 12.37 van de WVO 2020 (zie Artikel I, onderdeel C, hoofdstuk 12, paragraaf 11). Daarom kan in artikel X van de Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het onderwijs in de Friese taal (Stb. 2014, 185) de verwijzing naar artikel II van die wet, alsmede de verwijzing naar «Friese taal en cultuur» komen te vervallen. Voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs blijft deze overgangsbepaling gehandhaafd in genoemd artikel X.

Artikel XLV Intrekking van de Wet van 19 juni 2014 (Stb. 2014, 245)

Met de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen (Stb. 2014, 245) is het vak «klassieke en culturele vorming» geïntegreerd in de vakken «Latijnse taal en literatuur» en «Griekse taal en literatuur». Daarbij is de vakbenaming van die vakken aangepast naar «Latijnse taal en cultuur» respectievelijk «Griekse taal en cultuur».

Artikel VI van genoemde wet heeft betrekking op de invoering van de nieuwe vakbenamingen «Latijnse taal en cultuur» respectievelijk «Griekse taal en cultuur». Dit artikel is materieel uitgewerkt. Met ingang van 1 augustus 2014 is genoemde wet ingevoerd voor het vierde leerjaar van het vwo, zodat met ingang van schooljaar 2016–2017 de nieuwe vakbenaming van toepassing is op alle leerjaren van het vwo waarin die vakken aangeboden worden. Artikel VI hoeft daarom niet te worden overgeheveld naar de WVO 2020, maar kan komen te vervallen.

Artikel VII van genoemde wet heeft betrekking op de laatste mogelijkheid om nog examen in het vak «klassieke en culturele vorming» te doen volgens de voorschriften gesteld bij of krachtens de WVO en de WVO BES zoals die luidden op 31 juli 2014. In artikel VIII van het Besluit van 4 juli 2014 tot wijziging van enige besluiten op het terrein van onderwijs in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen en het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur (Stb. 2014, 295) is hier invulling aan gegeven. De laatste reguliere examens in de vakken Latijnse taal en cultuur, Griekse taal en cultuur en klassieke en culturele vorming (in de vorm van een schoolexamen) zijn afgenomen in het schooljaar 2016–2017. Het jaar 2017 was ook de laatst mogelijkheid om staatsexamen in deze vakken af te leggen. Er kan niet langer examen gedaan worden in klassieke culturele vorming als zelfstandig vak. Artikel VII van de Wet van 19 juni 2014 is dus materieel uitgewerkt.

Artikel XLVI Wijziging van de Wet van 16 april 2015 (Stb. 2015, 170)

Artikel VII van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170) regelde dat bij de overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven de erkenningen van leerbedrijven in stand bleef. Dat artikel is materieel gezien uitgewerkt direct vanaf het moment van inwerkingtreding van die wet. Voor de kenbaarheid ten aanzien van de WEB wordt voorgesteld om dat artikel toch niet in zijn geheel te laten vervallen, maar om daarin slechts de verwijzingen naar de WVO te schrappen. Met het onderhavige wetsvoorstel (artikel I, onderdeel C) wordt in het overgangsrecht bij de WVO 2020 (artikel 12.5) een vergelijkbare bepaling opgenomen ten behoeve van de overgang van de WVO naar de WVO 2020: een erkenning als leerbedrijf op grond van artikel 10b4 WVO wordt aangemerkt als een erkenning op grond van artikel 2.105, derde lid, WVO 2020.

Hoofdstuk III. Aanpassing van verwijzingen naar de WVO en WVO BES in andere wetten (artikelen XLVII tot en met LXXXI)

In dit hoofdstuk worden alle verwijzingen naar bepalingen uit de WVO of de WVO BES gewijzigd in verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen uit de WVO 2020. De artikelen in dit hoofdstuk zijn geordend naar eerstverantwoordelijke departement (elk in een afzonderlijke paragraaf). Eerst zijn de wetten op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgenomen (paragraaf 1), daarna volgen wetten die onder verantwoordelijkheid van andere departementen vallen, op volgorde van de Rijksbegroting (paragrafen 2 tot en met 8). Binnen elke paragraaf zijn de artikelen alfabetisch geordend op citeertitel van de desbetreffende wet waarin verwijzingen naar de WVO of de WVO BES voorkomen. Waar het slechts aanpassingen betreft in verwijzingen, en die aanpassing rechtstreeks volgt uit de transponeringstabellen bij de WVO 2020, is dat niet steeds afzonderlijk toegelicht. Slechts in geval van bijzonderheden, bijvoorbeeld als de wijziging niet één-op-één direct uit de transponeringstabel is af te leiden, is hieronder een nadere toelichting gegeven.

Artikel XLVIII Wijziging Leerplichtwet 1969

Onderdeel C (artikel 2 LPW)

Artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Leerplichtwet 1969 betreft overgangsrecht met betrekking tot de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681). Deze bepalingen zijn materieel uitgewerkt en kunnen dus komen te vervallen.

Artikel 2, vierde lid, van de Leerplichtwet 1969 bevat verwijzingen naar artikel XIa, eerste, tweede, onderscheidenlijk derde lid, van de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 681). Die bepalingen uit die wet zijn ook materieel uitgewerkt en worden ingetrokken met artikel XXI van dit wetsvoorstel.

Artikel XLIX Wijziging Leerplichtwet BES

Onderdelen C en D (artikelen 8 en 9 LPW BES)

Deze artikelen komen overeen met de artikelen 3a en 3b van de Leerplichtwet 1969. In het huidige artikel 8, eerste lid, van de Leerplichtwet BES wordt als kennelijke verschrijving verwezen naar artikel 33 WVO BES (vergelijk artikel 11a WVO) in plaats van artikel 34 (vergelijk artikel 11b WVO). Dat wordt met de verwijzing naar de overeenkomstige artikelen in de WVO 2020 rechtgezet. Daarnaast is het enige verschil tussen de artikelen uit de Leerplichtwet 1969 en de Leerplichtwet BES dat in de eerste ook wordt verwezen naar artikel 2.15 (vergelijk artikel 11e WVO). Omdat dit artikel betrekking heeft op het Fries, is het niet van toepassing voor Caribisch Nederland.

Artikel LI Wijziging Wet College voor toetsen en examens

In de huidige WVO zijn de bepalingen over eindexamens en staatsexamens bijna volledig op het niveau van amvb’s (het eindexamenbesluit VO, respectievelijk het Staatsexamenbesluit VO) geregeld. Met de nieuwe WVO 2020 worden diverse bepalingen overgeheveld naar wetsniveau. De verwijzingen in artikel 2 van de Wet College voor toetsen en examens zijn op deze nieuwe verdeling van bepalingen over de wet en het onderliggend besluit (straks: het Uitvoeringsbesluit WVO 2020) aangepast.

Zo zijn de op de artikelen 60 WVO en 116 WVO BES berustende bepalingen, waarnaar wordt verwezen in het huidige artikel 2, derde lid, van de Wet college voor toetsen en examens, nu nog te vinden in respectievelijk het Staatsexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO BES. Met de WVO 2020 worden diverse bepalingen met betrekking tot de staatsexamens overgeheveld naar wetsniveau: in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de WVO 2020. Die paragraaf bevat meerdere grondslagen om bij amvb nadere invulling te geven aan enkele deelaspecten met betrekking tot het onderwerp staatsexamens. Daarom wordt gekozen om in artikel 2, derde lid, van de Wet College voor toetsen en examens in algemene zin naar de gehele paragraaf 7 van hoofdstuk 2 van de WVO 2020 en de daarop berustende bepalingen te verwijzen.

Artikel LII Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

Onderdelen D en K (artikelen 1.4a.2 en 2.6aa WEB)

In geval van uitbesteding van leerlingen tussen een VO-school en een MBO-instelling moet er tussen beide een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten waarin enkele onderwerpen van de samenwerking worden vastgelegd. Artikel 25a, derde lid, en 58a, derde lid, WVO benoemen voor een samenwerking tussen door het Rijk bekostigde respectievelijk niet door het Rijk bekostigde scholen en instellingen de onderwerpen die in zo’n samenwerkingsovereenkomst geregeld moeten worden. De artikelen 2.6aa en 1.4a.2 van de WEB vormen de tegenhangers van de genoemde artikelen uit de WVO.

Eén van de onderwerpen die in de samenwerkingsovereenkomst geregeld moeten worden is een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst (zie artikel 25a, derde lid, onderdeel f, en 58a, derde lid, onderdeel e, WVO). Dat gaat natuurlijk niet op indien de VO-school en de MBO-instelling waartussen leerlingen worden uitbesteed onder hetzelfde bevoegd gezag vallen. Als uitbesteding van leerlingen plaatsvindt tussen een VO-school en een MBO-instelling die deel uitmaken van hetzelfde bevoegd gezag, dan is daarvoor vanzelfsprekend geen samenwerkingsovereenkomst nodig. Het bevoegd gezag moet dan wel op overeenkomstige wijze de overige onderwerpen genoemd in de artikelen 25a, derde lid, en 58a, derde lid, WVO regelen.

In de WVO 2020 worden de onderwerpen die geregeld moeten worden in de samenwerkingsovereenkomst niet meer in de wet zelf genoemd, maar is dat naar het niveau van een amvb (op grond van artikel 2.100, tweede lid, respectievelijk artikel 2.109, vierde lid, WVO 2020) gedelegeerd. Daarmee kan in de artikelen 1.4a.2, tweede lid, en 2.6aa, tweede lid, WEB niet meer rechtstreeks verwezen worden naar de onderwerpen uit de samenwerkingsovereenkomst die op overeenkomstige wijze geregeld moeten worden in geval een samenwerkende VO-school en MBO-instelling onder hetzelfde bevoegd gezag vallen. Om dit te ondervangen wordt in de betreffende bepalingen opgenomen dat die onderwerpen slechts op overeenkomstige wijze geregeld hoeven te worden «voor zover ze van toepassing zijn».

Onderdeel O (artikel 7.4.11 WEB)

Artikel 7.4.11, derde lid, WEB, bevat een grondslag om bij amvb voorschriften vast te stellen omtrent de examens van de opleidingen vavo. Het betreft hier voorschriften die momenteel nog zijn opgenomen in het Eindexamenbesluit VO. Met de WVO 2020 worden een aantal van deze bepalingen overgeheveld vanuit het Eindexamenbesluit VO naar wetsniveau (hoofdstuk 2, paragraaf 5, WVO 2020). Die bepalingen moeten nu van overeenkomstige toepassing worden verklaard voor het examen van de opleidingen vavo aan een instelling als bedoeld in de WEB. Daartoe wordt artikel 7.4.11 WEB gewijzigd.

De bepalingen over een verklaring bij het verlaten van de school (artikel 2.59 WVO 2020), het intrekken van de examenbevoegdheid (artikel 2.62) en administratief beroep bij een commissie van beroep voor de eindexamens (artikel 2.63) zijn niet van toepassing op het vavo. Daarom worden deze artikelen hier uitgezonderd.

Onderdeel OO (artikel 12.2.5 WEB)

Artikel 12.2.5 WEB betreft een inmiddels achterhaalde omhangbepaling, die nodig was ten tijde van de invoering van de WEB in 1996. Voor die tijd waren de voorschriften met betrekking tot het vavo opgenomen in de WVO zelf. Het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO bevatten enkele voorschriften die ook van toepassing zijn op het vavo. Het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 zal daarom mede gebaseerd worden op de artikelen 7.3.4, tweede lid, en 7.4.11, derde lid, WEB en, parallel daaraan, de artikelen 7.3.3, tweede lid, en 7.4.13, tweede lid, WEB BES.

Artikel LIII Wet educatie en beroepsonderwijs BES

Onderdeel C (artikel 2.2.2 WEB BES)

Anders dan in het Europees deel van Nederland kennen we in het Caribisch deel van Nederland geen afzonderlijke mbo-instellingen. Het (middelbaar) beroepsonderwijs vindt er plaats binnen de scholengemeenschappen die ook het voortgezet onderwijs verzorgen. Op grond van de WEB BES wordt in die wet onder «instelling» verstaan: een organisatorische eenheid die opleidingen educatie of opleidingen beroepsonderwijs verzorgt.

Onderdeel D (artikel 2.2.6 WEB BES)

Voor Europees Nederland zijn de regels over huisvesting opgenomen in hoofdstuk 6 WVO 2020. De WVO BES kent ten opzichte van de WVO echter afwijkende bepalingen over de huisvesting (zie artikel 11.60 WVO 2020). Vandaar dat voor Caribisch Nederland wordt verwezen naar hoofdstuk 11, paragraaf 6, WVO 2020 (de artikelen 11.60 tot en met 11.80).

Onderdeel J (artikel 7.4.13 WEB BES)

Deze wijziging vormt de parallel in de WEB BES van de wijziging van artikel 7.4.11 WEB (zie artikel LII, onderdeel O).

Onderdelen K en L (artikelen 8.1.2 en 8.1.2a WEB BES)

De wijzigingen in artikel 8.1.2 en 8.1.2a van de WEB BES vormen de parallel van de wijzigingen in respectievelijk artikel 2.6aa en 1.4a.2 WEB (zie artikel LVII, onderdelen J en C). Artikel 8.1.2 WEB BES en 2.6aa WEB zien daarbij op samenwerking tussen door het Rijk bekostigde scholen en instellingen. Artikel 8.1.2a WEB BES en artikel 1.4a.2 WEB zien op samenwerking tussen niet door het Rijk bekostigde scholen en instellingen.

Onderdeel Q (artikel 8.4.2 WEB BES)

In Caribisch Nederland staat de entreeopleiding tot het moment van inwerkingtreding van de artikelen V en VI van de Wet van 26 juni 2013 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288) nog bekend onder de naam assistentopleiding. Op grond van artikel 1.1 WVO 2020 wordt in die wet (vooralsnog) onder het begrip entreeopleiding tevens verstaan «assistentopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, WEB BES». Met de invoering van de WVO 2020 wordt artikel 26 WVO BES geïntegreerd in het nieuwe artikel 2.102, over het volgen van de entreeopleiding in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo. Voor Caribisch Nederland moet hier nu dus nog assistentopleiding in gelezen worden. Met artikel LXXXIII van dit wetsvoorstel wordt artikel VI van de Wet van 26 juni 2013 gewijzigd, zodat daarmee bij invoering van de entreeopleiding in Caribisch Nederland de WVO 2020 (in plaats van de dan niet meer bestaande WVO BES) daarop wordt aangepast. Een en ander sluit zo technisch goed op elkaar aan.

Onderdeel BB (artikel 11.6a WEB BES)

Artikel 11.6a WEB BES is materieel uitgewerkt met ingang van 1 augustus 2011 en kan daarom komen te vervallen. Zie hierover verder de nota van toelichting bij het Besluit van 27 september 2011, houdende vaststelling van het tijdstip, bedoeld in artikel 11.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, artikel 167b van de Wet primair onderwijs BES en artikel 214a van de Wet voortgezet onderwijs BES (Stb. 2011, 462).

Artikel LIV Wijziging Wet medezeggenschap op scholen

Onderdeel B (artikel 1a WMS)

Het medezeggenschapsrecht in Caribisch Nederland wijkt iets af van dat in het Europees deel van Nederland. De Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is niet van toepassing op scholen in Caribisch Nederland. Nu de WVO BES met de WVO wordt geïntegreerd in de WVO 2020 zou er onduidelijkheid over kunnen ontstaan of de begrippen «school», «bevoegd gezag» en «onderwijswet», zoals die worden gebruikt in de WMS, ook van toepassing zijn op het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland. Daarom wordt in artikel 1a expliciet bepaald dat de WMS daar niet van toepassing is.

Onderdeel F (artikel 10 WMS)

Gezien de context wordt in het huidige artikel 10 WMS kennelijk abusievelijk naar artikel 53f in plaats van artikel 53g WVO verwezen. Bij de wijziging in de verwijzing naar de WVO 2020 wordt dit gelijk hersteld.

Onderdeel N (artikel 40 WMS)

Artikel 40, eerste lid, WMS is materieel uitgewerkt aangezien de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 per 1 maart 2010 is ingetrokken.

Artikel LV Wijziging Wet op de erkende onderwijsinstellingen

Onderdeel A (artikel 2 Wet op de erkende onderwijsinstellingen)

Artikel 2 van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen wordt met dit onderdeel opnieuw vastgesteld, maar dat leidt niet tot een feitelijke wijziging van de reikwijdte van die wet. Omdat de artikelen 115 en 116 van de Overgangswet W.V.O. reeds per 1 augustus 2006 zijn komen te vervallen, wordt het eerste lid, onderdeel c, van het oorspronkelijke artikel niet meer opgenomen. Daarnaast beperken de wijziging in het eerste lid zich tot het aanpassen van de verwijzingen naar de WVO in verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen uit de WVO 2020. De Wet op de erkende onderwijsinstellingen is nu niet van toepassing op Caribisch Nederland. Doordat de WVO BES opgaat in de WVO 2020, zou er onduidelijkheid kunnen ontstaan of de Wet op de erkende onderwijsinstellingen daarmee ook van toepassing wordt op onderwijs in Caribisch Nederland dat opleidt voor een VO-diploma. In artikel 2, tweede lid, wordt daarom expliciet bepaald dat dit niet het geval is.

Onderdeel B (artikel 7 Wet op de erkende onderwijsinstellingen)

Artikel 7 van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen gaat over bewijzen en verklaringen van bekwaamheid die op grond van een nu geldende onderwijswet vereist zijn (ook al zijn die bewijzen en verklaringen mogelijk wel behaald op grond van de regels uit een inmiddels vervallen onderwijswet). In het tweede lid worden de verwijzingen naar de Kleuteronderwijswet, de Lager-onderwijswet 1920 en het Besluit buitengewoon onderwijs 1967 geschrapt, omdat die wetten en dat besluit niet meer bestaan en er op grond daarvan ook geen onderwijs meer wordt bekostigd.

Artikel LVI Wijziging Wet op de expertisecentra

Onderdeel T (artikel 178a WEC)

Artikel 178a WEC bevat overgangsrecht met betrekking tot de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 2012, 545). Dit hele artikel kan komen te vervallen aangezien het daarin opgenomen overgangsrecht materieel is uitgewerkt. De Wet van 11 oktober 2012 (Stb. 2012, 545) wordt zelf ook ingetrokken, met artikel XLII van dit wetsvoorstel.

Artikel LVII Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Onderdelen D en E (artikel 7.24 en 7.25 WHW)

In de huidige tekst van de artikelen 7.24 en 7.25 WHW wordt met betrekking tot het diploma vwo en het diploma havo verwezen naar de artikelen 7 en 8 WVO en de artikelen 13 en 14 WVO BES waarin de desbetreffende schoolsoorten zijn omschreven. In die artikelen (en in de overeenkomstige artikelen 2.4 en 2.5 WVO 2020) gaat het echter niet over het diploma dat binnen die schoolsoorten kan worden behaald, maar alleen om die schoolsoorten zelf. Daarom wordt voorgesteld om in de artikelen 7.24 en 7.25 WHW voortaan te verwijzen naar de artikelen 2.58 en 2.80 WVO 2020. Die artikelen gaan wel over de diploma’s vwo en havo die kunnen worden verkregen na het afleggen van respectievelijk een eindexamen of een staatsexamen in de betreffende schoolsoort.

Artikel LVIII Wijziging Wet op het onderwijstoezicht

Onderdeel C (artikel 11 WOT)

In artikel 11, tweede lid, WOT, wordt een technische omissie hersteld. In de huidige tekst van deze bepaling ontbreekt een verwijzing naar de WPO BES en de WVO BES. Gezien het derde lid van dat artikel is wel bedoeld dat het onderzoek van de inspectie ook plaatsvindt bij onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland. Het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland komt onder de nieuwe WVO 2020 te vallen. Er hoeft dus niet meer naar de WVO BES verwezen te worden. Om ook het primair onderwijs in Caribisch Nederland expliciet onder de bepaling in artikel 11, tweede lid, WOT te laten vallen, wordt een verwijzing naar de WPO BES toegevoegd. Daarmee wordt de omissie hersteld.

Onderdeel D en E (artikelen 11a en 11b WOT)

Bij de formulering van deze onderdelen is rekening gehouden met de wijzigingen die artikel V van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb. 2020, 160) met ingang van 1 februari 2021 in de artikelen 11a en 11b WOT aanbrengt (Stb. 2020, 366).

De huidige artikelen 11a en 11b van de WOT verwijzen slechts naar bepalingen in de WPO, de WEC en de WVO. Daarmee lijken deze artikelen niet van toepassing te zijn op het primair en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland. De artikelen 11a en 11b WOT zijn ingevoerd bij Wet van 19 november 2012 houdende wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht inzake de aanscherping van het toezicht bij nieuw bekostigde scholen (Stb. 2012, 652), in werking getreden met ingang van 1 augustus 2013. Het initiatiefvoorstel hiertoe is in 2009, vóór de (totstandkoming en) inwerkingtreding van de WPO BES en WVO BES, aanhangig gemaakt.10 In de verdere kamerbehandeling is de toepasselijkheid van deze bepalingen in Caribisch Nederland in het geheel niet ter sprake gekomen, ook niet na de transitie van de Nederlandse Antillen (en de inwerkingtreding van de WPO BES en WVO BES per 1 oktober 2010). Aangezien de WOT in beginsel ook in Caribisch Nederland onverkort van toepassing is, mag er van uit worden gegaan dat hier sprake is van een omissie. De wetgever heeft eerder kennelijk over het hoofd gezien om in de artikelen 11a en 11b WOT ook naar overeenkomstige bepalingen van de WPO BES en WVO BES te verwijzen.

Voorgesteld wordt om in de artikelen 11a en 11b WOT nu alsnog expliciet verwijzingen op te nemen naar de bepalingen in de WPO BES die overeenkomen met de al in het artikel genoemde bepalingen in de WPO, zodat mogelijke twijfel of deze bepalingen van toepassing zijn in Caribisch Nederland wordt weggenomen. Door de integratie van de WVO en de WVO BES worden de artikelen 11a en 11b WOT nu immers ook van toepassing voor het voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland.

Onderdeel I (artikel 15n WOT)

In artikel 15n, eerste lid, wordt niet alleen de verwijzing naar de WVO aangepast, maar wordt ook de verwijzing naar de WEB gecorrigeerd. Abusievelijk is in de huidige tekst namelijk naar de «Wet educatie» in plaats van de «Wet educatie en beroepsonderwijs» verwezen.

Artikel LIX Wijziging Wet op het primair onderwijs

Onderdeel A (artikel 1 WPO)

Daar waar in de WPO naar scholen voor voortgezet onderwijs wordt verwezen, gebeurt dat steeds door in die bepalingen te verwijzen naar een «school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs» (bijv. artikel 43, eerste lid, en artikel 148, tweede lid, onderdeel b, WPO). Onderdeel D van dit artikel past die verwijzingen naar de WVO aan in verwijzingen naar de WVO 2020. Aangezien de begripsbepaling «school voor voortgezet onderwijs» uit artikel 1 WPO verder nergens in die wet (meer) wordt gebruikt, kan deze komen te vervallen.

Artikel LX Wijziging Wet primair onderwijs BES

Onderdeel A (artikel 1 WPO BES)

Nu de WVO en de WVO BES beiden opgaan in de WVO 2020 is ter verduidelijking in de begripsbepaling van het begrip «school voor voortgezet onderwijs» in de WPO BES toegevoegd dat het hier om een school voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland gaat. Met de nieuwe wet wordt immers niet beoogd om de reikwijdte van het begrip «school voor voortgezet onderwijs» in de WPO BES te wijzigen.

Onderdeel D (artikel 167b WPO BES)

Op grond van deze bepaling bleef de WPO BES zoals die per 1 oktober 2010 is komen te luiden (dat wil zeggen: de tot BES-wet omgezette Landsverordening funderend onderwijs) van kracht voor zover de regeling van de daarin opgenomen onderwerpen niet was vervangen door de inwerkingtreding van overeenkomstige onderwerpen in de WPO BES zoals die in zijn geheel opnieuw is vastgesteld met de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – B.

Artikel 167b WPO BES is materieel uitgewerkt met ingang van 1 augustus 2011 en kan daarom komen te vervallen. Zie hierover verder de nota van toelichting bij het Besluit van 27 september 2011, houdende vaststelling van het tijdstip, bedoeld in artikel 11.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, artikel 167b van de Wet primair onderwijs BES en artikel 214a van de Wet voortgezet onderwijs BES (Stb. 2011, 462). Met genoemd koninklijk besluit is vastgesteld dat de oude bepalingen met ingang van 1 augustus 2011 niet meer van kracht zijn.

Om ook op wetsniveau verwarring over het overgangsrecht te voorkomen, wordt nu artikel 167b WPO BES ingetrokken.

Artikel LXV Wijziging Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Onderdeel A, onder 1 (artikel 1.1 WTOS)

Het tweede lid van artikel 1.1 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is achterhaald nu met artikel Xa van de Wet van 25 juni 2014 tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen) (Stb. 2014, 227) de begripsbepaling van het begrip «TOS-ouder» is gewijzigd. Het tweede lid kan daarom vervallen.

Onderdeel B, onder 3 (artikel 2.9 WTOS)

In artikel 2.9, onderdeel d, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt nu nog verwezen naar artikel 73 WVO. Op grond van de huidige WVO zou dat echter, sinds 1 augustus 2018, artikel 75 (over cursussen) moeten zijn. Bij de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) is verzuimd om deze verwijzing aan te passen. Daarom wordt deze verwijzing nu gecorrigeerd zodat direct naar de juiste bepaling in de WVO 2020 wordt verwezen (artikel 4.28).

Artikel LXVI Wijziging Algemene wet bestuursrecht

De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 1 en 10 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betreffen geen inhoudelijke wijzigingen. Het gaat hier slechts om een aanpassing van verwijzingen. In plaats van naar de WVO dient verwezen te worden naar de overeenkomstige bepalingen in de WVO 2020. Die verwijzingen worden telkens op de juiste plek in de alfabetisch opsomming opgenomen.

In artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb wordt verwezen naar besluiten waartegen beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk is, te weten besluiten van de Minister op grond van titel III, afdelingen I, met uitzondering van artikel 75a, en III, alsmede de artikelen 85a, 89 en 104, van de WVO.11 Bij de omzetting van de verwijzing naar de WVO 2020 is ook hier zo veel mogelijk aangesloten bij de huidige verwijzing naar de WVO.

De bepalingen uit titel III, afdelingen I en III, van de WVO, worden nagenoeg allemaal opgenomen in hoofdstuk 4 van de WVO 2020. Dat geldt alleen niet voor het in de huidige tekst uitgezonderde artikel 75a, en voor artikel 109a.

Artikel 75a WVO wordt opgenomen in artikel 5.11 WVO 2020. Aangezien artikel 75a WVO expliciet is uitgesloten in het huidige artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, wordt daarin ook niet naar artikel 5.11 WVO 2020 verwezen.

Artikel 109a WVO wordt in de WVO 2020 opgenomen als artikel 2.95. De inhoud van de artikelen 85a en 89 WVO komt terug in de voorgestelde artikelen 5.9 en 5.10 WVO 2020. Tegen besluiten op grond van de artikelen 2.95, 5.9 en 5.10 WVO 2020 staat (net als nu al het geval is ten aanzien van de artikelen 85a, 89 en 109a) in eerste en enige instantie beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Datzelfde geldt voor besluiten op grond van hoofdstuk 10 van de WVO 2020 (vergelijk het huidige artikel 104 WVO). Daarmee is er dus ook wat betreft artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb met het onderhavige wetsvoorstel geen sprake van inhoudelijke wijzigingen.

Artikel LXX Wijziging Wet algemene regels herindeling

In artikel 69, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling wordt verwezen naar de artikelen 88 en 89 van de WVO. Deze verwijzingen zijn echter achterhaald. Bedoeld is te verwijzen naar de overschrijdingsregeling, die op dit moment in titel III, afdeling II, hoofdstuk III, paragraaf 7 (de artikelen 96i tot en met 96k) van de WVO te vinden is. Met de voorgestelde wijziging wordt in artikel 69, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling verwezen naar de overeenkomstige artikelen van de WVO 2020.

Artikel LXXV Wijziging Wet invoering T-rijbewijs

Artikel VI van de Wet van 3 december 2014 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de invoering van de rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid (T-rijbewijs) (Stb. 2015, 10) betreft overgangsrecht voor het agrarisch onderwijs bij de invoering van het T-rijbewijs. In dat artikel wordt onder andere verwezen naar de WVO. Artikel VI van genoemde wet is materieel uitgewerkt sinds 1 juli 2017 (twee jaar na inwerkingtreding van artikel II van genoemde wet). Het is dan ook niet zinvol om de verwijzingen naar de WVO in het eerste lid van artikel VI nu nog aan te passen aan de WVO 2020. Voorgesteld wordt om artikel VI te laten vervallen.

Hoofdstuk IV. Overige bepalingen (artikelen LXXXII tot en met XCVII)

In dit hoofdstuk zijn enkele bepalingen opgenomen waarmee nog niet in werking getreden wijzigingen van de WVO (BES) zo nodig aangepast worden aan de WVO 2020. Ook zijn in dit hoofdstuk bepalingen opgenomen met betrekking tot de samenloop van de WVO 2020 met aanhangige wetsvoorstellen die nu nog de WVO of WVO BES wijzigen. Om deze wijzigingen correct door te kunnen voeren, moeten ze herschreven worden tot wijzigingen in de WVO 2020.

Artikel LXXXII Wijziging van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 288)

Artikel III, onderdeel B, punt 1, onder b, van de Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van diverse wetten in verband met enkele aanpassingen met betrekking tot persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2006, 288) is nooit in werking getreden. De betreffende wijziging van artikel 103b, tweede lid, WVO, is inmiddels achterhaald als gevolg van de Wet van 4 februari 2015 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het registreren van leerlingen met een ontwikkelingsperspectief in het basisregister onderwijs (Stb. 2015, 94). De wijziging van artikel 103b, tweede lid, WVO door artikel III, onderdeel B, van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 288) hoeft nooit meer in werking te treden. Voor de duidelijkheid wordt deze bepaling nu expliciet ingetrokken. Overigens is de wijzigingsopdracht uit artikel III, onderdeel B, punt 1, onder b, van de Wet van 29 mei 2006 (Stb. 2006, 288) na inwerkingtreding van de Wet register onderwijsdeelnemers ook niet meer uitvoerbaar, omdat met laatstgenoemde wet artikel 103b, tweede lid, WVO, vervalt.

Artikel LXXXIII. Samenloop met de Wet van 26 juni 2013 (Stb. 2013, 288)

De artikelen V en VI van de Wet van 26 juni 2013 (Stb. 2013, 288), die respectievelijk de WEB BES en de WVO BES wijzigen, zijn nog niet in werking getreden. Deze artikelen zien op de vervanging van de assistentopleiding door de entreeopleiding op het middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch Nederland. De overeenkomstige bepalingen voor Europees Nederland zijn wel al in werking getreden. Dit artikel regelt de samenloop van genoemde wet met de Wet voortgezet onderwijs 2020. Met de WVO 2020 worden de WVO en de WVO BES geïntegreerd. Bij de formulering van de WVO 2020 is al rekening gehouden met het feit dat de entreeopleiding in Caribisch Nederland nog niet is ingevoerd. Daarom kan, indien artikel VI van de Wet van 26 juni 2013 later in werking treedt, volstaan worden met een beperktere wijzigingsopdracht dan in het oorspronkelijke artikel.

Artikel LXXXIV Wijziging wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Stb. 2020, 121)

De samenloop van de Wet van 8 april 2020 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het faciliteren van een gelijke kans op doorstroom naar het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo) (Stb. 2020, 121) met de WVO 2020 is bij nota van wijziging al rechtstreeks verwerkt in laatstgenoemde wetsvoorstel (Kamerstukken II 2019/20, 35 297, nr. 7). Er wordt in artikel 13.1, eerste lid, van de WVO 2020 dus al verwezen naar artikel 8.15, achtste lid. Artikel IIa van de Wet gelijke kansen op doorstroom naar havo en vwo is daarmee overbodig en dient ingetrokken te worden.

Artikelen LXXXV, LXXXVII en XCIII, derde lid

In artikel XI van de Wet sterk beroepsonderwijs (Stb. 2020, 157), artikel VA van de Wet afschaffing rekentoets (Stb. 2020, 233) en artikel VIII van het wetsvoorstel versterking burgerschapsopdracht (Kamerstukken 35 252) zijn samenloopbepalingen opgenomen met de WVO 2020. In elk van die samenloopbepalingen wordt verwezen naar artikel 13.5 WVO 2020. Het bedoelde artikel is echter vernummerd tot artikel 14.1 WVO 2020.12 Voor de duidelijkheid worden deze bepalingen gewijzigd, zodat de wijziging van de WVO 2020 door die samenloopbepalingen weer gekoppeld is aan het moment van vervallen van de WVO (en WVO BES).

Artikel LXXXVI. Samenloop met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb, 2020, 160)

De Wet meer ruimte voor nieuwe scholen treedt wat betreft het voortgezet onderwijs grotendeels in werking met ingang van 1 november 2020 (Stb. 2020, 336). De samenloop van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen met de WVO 2020 is daarom grotendeels direct verwerkt in artikel I van het onderhavige wetsvoorstel (zie eerder in deze artikelsgewijze toelichting). Voor de onderdelen van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen die zien op de WVO, maar die nog niet in werking treden op 1 november 2020 (artikel II, onderdeel G, met betrekking tot artikel 64a, eerste lid, onderdeel a, onder 6°, en onderdeel Q, tweede tot en met zesde lid, van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) wordt in dit artikel een samenloopbepaling opgenomen.

Artikel LXXXIX. Samenloop met wetsvoorstel Wet open overheid (Kamerstukken 33 328 en 35 112)

Met het bij geleidende brief van 2 januari 2019 ingediende voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg tot wijziging van het voorstel van wet van de leden Snels en Van Weyenberg houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Wet open overheid) (Wijzigingswet Woo) (Kamerstukken 35 112) wordt een wijziging van artikel 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen in de Wet open overheid (Kamerstukken 33 328). Dit artikel regelt dat die wijziging ook wordt doorgevoerd in de Wet voortgezet onderwijs 2020. Voor een inhoudelijke toelichting, zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9.73 van de Wet open overheid (Kamerstukken II, 2019/20, 35 112, nr. 9, p. 63).

Artikel XCIV. Samenloop met wetsvoorstel Vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken 35 354)

Eerste lid

Met dit artikel worden de wijzigingen die het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken 35 354) aanbrengt in de WVO en de WVO BES, ook doorgevoerd in de overeenkomstige bepalingen in de WVO 2020.

Onderdelen B, C en D (artikelen 5.4 tot en met 5.10 WVO 2020)

De artikelen 5.4 tot en met 5.6 (nieuw) WVO 2020 komen inhoudelijk overeen met de artikelen 79, 79a en 80 (nieuw) WVO en de artikelen 152 en 153 (nieuw) WVO BES, zoals die met de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen komen te luiden. Artikel 5.7 WVO 2020 komt overeen met artikel 86 WVO (oud), en komt dus te vervallen. Artikel 81 WVO en artikel 154 WVO BES, zoals die met de vereenvoudiging komen te luiden, worden verwerkt in artikel 5.8 WVO 2020.

De voorgestelde artikelen 5.9 en 5.10 WVO 2020 (nieuw) komen overeen met de artikelen 82 en 83 WVO en de artikelen 155 en 156 WVO BES, zoals die met de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen komen te luiden. Inhoudelijk vervangen deze bepalingen de artikelen 85a en 89 WVO (oud). Het vierde lid van artikel 82 (nieuw) WVO, zoals dat met de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen komt te luiden, wordt meegenomen in artikel 13.1, eerste lid, WVO 2020.

Onderdeel I (artikel 5.31 WVO 2020)

Artikel 5.31 WVO 2020 is afgeleid van artikel 96d WVO, dat komt te vervallen met artikel I, onderdeel S, van de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen.

Onderdeel J (artikel 11.56 WVO 2020)

De artikelen 152 en 153 WVO BES, die de bekostiging van de scholen in Caribisch Nederland regelen, wijken op enkele punten af van artikel 79 en 80 WVO. Die afwijkende regels zijn verwerkt in artikel 11.56, eerste tot en met derde lid, WVO 2020. Omdat artikel 79a WVO geen parallel kent in de WVO BES regelt het vierde lid dat artikel 5.5 WVO 2020 niet van toepassing is op Caribisch Nederland. Ook de aanvullende bekostiging voor brede vestigingen (artikel 5.9, derde lid, WVO 2020) is niet van toepassing.

Het vijfde lid bevat een grondslag voor aanvullende bekostiging, waarvoor de regels bij algemene maatregel van bestuur worden gegeven (vergelijk artikel 153, derde lid, WVO BES). Het gaat hier om aanvullende bekostiging voor normale omstandigheden die specifiek van toepassing zijn op de BES-eilanden, zodat recht kan worden gedaan aan wisselende behoeftes van de verschillende eilanden ten opzichte van Europees Nederland en ten opzichte van elkaar. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de prijspeilontwikkeling, maar ook aan de specifieke behoeften van de leerlingenpopulatie op deze eilanden.

Onderdeel K (artikel 12.24 WVO 2020)

Artikel 209 WVO BES wordt met de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 overgeheveld naar artikel 12.24 WVO 2020. Dit artikel komt echter te vervallen zodra de vereenvoudiging bekostiging wordt ingevoerd. Zie de toelichting bij artikel II, onderdeel K, van het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken II 2019/20, 35 354, nr. 3, p. 29).

Onderdeel M (artikel 12.47)

Met dit onderdeel wordt het overgangsrecht uit de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (artikel 118# WVO) overgeheveld naar de WVO 2020. Zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel FF, van het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken II 2019/20, 35 354, nr. 3, p. 27–28).

Onderdeel N (artikel 13.1)

In artikel 13.1, eerste lid, WVO 2020 wordt de voorhang uit het vierde lid van artikel 82 (nieuw) WVO meegenomen, zoals dat met artikel I, onderdeel F, van de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen komt te luiden.

Onderdelen O en P (artikelen 13.2 en 13.# WVO 2020)

Artikel 13.2 betreft de evaluatie van het bekostigingsstelsel exploitatiekosten zoals ingevoerd met de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs) (Stb. 1999, 172). Die evaluatiebepaling is achterhaald bij invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel. Voorgesteld wordt dan ook om artikel 13.2 te laten vervallen. In artikel 13.# WVO 2020 wordt de evaluatiebepaling uit de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen opgenomen. Deze vervangt de evaluatiebepaling uit artikel 13.2 WVO 2020.

In onderdeel P is bij de nummering van het nieuwe artikel 13.# gekozen voor een aanduiding met een # omdat er op het moment van indiening van dit wetsvoorstel nog een ander wetsvoorstel aanhangig is dat op dezelfde plaats in de WVO 2020 een nieuwe evaluatiebepaling beoogt toe te voegen. Of en in welke volgorde de verschillende wetsvoorstellen tot wet worden verheven en in werking treden is nog niet geheel te voorzien. Om een verkeerde nummering te voorkomen bij opname in hoofdstuk 13 van de WVO 2020 wordt de aanduiding #, conform aanwijzing 5.69 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, bij de drukproef voor het Staatsblad gewijzigd in het juiste nummer en wordt het tekstdeel tussen blokhaken geschrapt.

Artikel XCV. Samenloop met wetsvoorstel Schooldiploma praktijkonderwijs (Kamerstukken 35 580)

In artikel VII van het wetsvoorstel schooldiploma praktijkonderwijs (Kamerstukken 35 580) is een samenloopbepaling opgenomen voor de wijzigingen van genoemd wetsvoorstel met de WVO 2020 zelf. Dat wetsvoorstel bevat echter ook enkele wijzigingen in andere wetten die raken aan het onderhavige wetsvoorstel. Dat betreft nieuwe of gewijzigde verwijzingen naar de WVO in bijvoorbeeld de WEC en de Leerplichtwet 1969. Om die verwijzingen te corrigeren in verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de WVO 2020 is deze samenloopbepaling opgenomen.

Artikel XCVI. Inwerkingtreding

Voorzien wordt in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Omdat nog niet alle artikelen van de WVO BES in werking zijn getreden, kan het bijvoorbeeld nodig zijn om bepaalde artikelen van deze wet, of onderdelen daarvan, later in werking te laten treden. Bijvoorbeeld waar het gaat om wijzigingen van de WVO of WVO BES uit eerdere wetten die nog niet (geheel) in werking zijn getreden en die nu met deze Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 worden overgeheveld naar de WVO 2020. Ook kan het, net zoals bij de WVO 2020 zelf, nodig zijn om bepalingen voor Caribisch Nederland op een later tijdstip in werking te laten treden dan voor Europees Nederland, omdat ook de WVO BES nog niet geheel in werking is getreden voor Caribisch Nederland.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob

Bijlage bij de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020

Transponeringstabel voor de hoofdstukken 12 tot en met 14 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, zoals die komen te luiden na de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020

Hoofdstuk 12. Invoerings- en overgangsrecht

Paragraaf 1 Invoeringsrecht WVO 2020
artikel 12.1 Omzetting lopende aanvragen toelating tot praktijkonderwijs Dit artikel heeft betrekking op artikel 2.30 WVO 2020.
artikel 12.2 Omzetting lopende aanvragen tot het zijn aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs Dit artikel heeft betrekking op artikel 2.43 WVO 2020.
artikel 12.3 Omzetting lopende aanvragen tot aanwijzing school met examenbevoegdheid Dit artikel heeft betrekking op artikel 2.67 WVO 2020.
artikel 12.4 Omzetting lopende aanvragen tot aanwijzing vso-school met examenbevoegdheid Dit artikel heeft betrekking op de artikelen 2.67 en 2.71 WVO 2020.
artikel 12.5 Handhaving erkenning leerbedrijven Dit artikel heeft betrekking op de artikelen 2.105 en 11.31 WVO 2020.
artikel 12.6 Omzetting lopende aanwijzingen in geval van wanbeheer Dit artikel heeft betrekking op artikel 3.38 WVO 2020.
artikel 12.7 Aanspraak op bekostiging Dit artikel heeft betrekking op artikel 4.1 WVO 2020. Het is deels afgeleid van artikel 207 WVO BES.
artikel 12.8 Voorzieningenplanning Dit artikel heeft betrekking op hoofdstuk 4 en hoofdstuk 11, paragraaf 4, WVO 2020.
artikel 12.9 Voortzetting dienstverband personeel Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.2 WVO 2020.
artikel 12.10 Aanvangsmoment herzieningstermijn bekwaamheidseisen leraren Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.10 WVO 2020.
artikel 12.11 Invoeringsrecht benoembaarheid leidinggevend personeel en onderwijsondersteunende werkzaamheden Dit artikel heeft betrekking op de artikelen 7.23 en 7.24 WVO 2020.
artikel 12.12 Omzetting lopende aanvragen geschiktheidsonderzoek zij-instroom Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.27 WVO 2020.
artikel 12.13 Omzetting geschiktheidsverklaringen (118k, derde lid) Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.28 WVO 2020. Vergelijk artikel 118k, derde lid, WVO, zoals ingevoegd in de WVO met artikel XXVI, onderdeel L, van de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76).
artikel 12.14 Omzetting bevoegdheid geschiktheidsonderzoek zij-instroom (118n, vierde lid) Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.29. Vergelijk artikel 118n, vierde lid, WVO, zoals ingevoegd in de WVO met artikel XXVI, onderdeel M, van de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76).
artikel 12.15 Omzetting lopende aanvragen bevoegdheid tot uitvoeren geschiktheidsonderzoek zij-instroom Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.29 WVO 2020.
artikel 12.16 Omzetting melding zij-instroom (118p, vierde lid) Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.32 WVO 2020. Vergelijk artikel 118p, vierde lid, WVO, zoals ingevoegd in de WVO met artikel XXVI, onderdeel N, van de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76).
artikel 12.17 Omzetting lopende aanvragen bevoegdheid tot uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek zij-instroom Dit artikel heeft betrekking op artikel 7.32 WVO 2020.
artikel 12.18 Omzetting lopende experimenten Dit artikel heeft betrekking op de artikelen 9.1 en 9.2 WVO 2020.
artikel 12.19 Sancties Dit artikel heeft betrekking op artikel 10.1 WVO 2020.
artikel 12.20 Aanvragen, bezwaren en beroepen over periode voor inwerkingtreding WVO 2020
Paragraaf 2 Overgangsrecht Wet voortgezet onderwijs BES
artikel 12.21 Begripsbepalingen hoofdstuk 12, paragraaf 2
artikel 12.22 Reikwijdtebepaling hoofdstuk 12, paragraaf 2
[Overgangsrecht inrichting en examens Caribisch Nederland] artikel 206 Artikel 206, eerste tot en met derde lid, WVO BES zijn materieel uitgewerkt. Het vierde lid is komen te vervallen met de Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Stb. 2020, 233). Artikel 206 WVO BES komt daarom niet terug in de WVO 2020.
[Aanspraak op bekostiging] artikel 207

Artikel 207 WVO BES komt in die vorm niet terug in de WVO 2020.1 Wel is een vergelijkbare bepaling opgenomen in artikel 12.7.

De Saba Comprehensive School maakt (nu nog) aanspraak op bekostiging op grond van artikel 207, onderdeel d, WVO BES. Op grond van artikel 2.86 WVO 2020, zal die aanspraak op bekostiging voortaan bij amvb worden geregeld.

artikel 12.23 Overgangsrecht voorziening in de huisvesting in Caribisch Nederland artikel 208 Artikel 208, achtste en negende lid, WVO BES vervallen.
artikel 12.24 Overgangsgrondslag bekostiging Caribisch Nederland artikel 209 Artikel 12.24 komt te vervallen als het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Kamerstukken 35 354) tot wet wordt verheven en in werking treedt (zie artikel XCIV, onderdeel K)
artikel 12.25 Benoembaarheid bevoegde leraren Caribisch Nederland artikel 210
[Benoembaarheid onbevoegde leraren] artikel 211 Artikel 211 WVO BES vervalt omdat het met ingang van 1 augustus 2016 materieel is uitgewerkt (5 jaar na inwerkingtreding).
[Benoembaarheid leraren in opleiding] artikel 212 Artikel 212 WVO BES vervalt omdat het met ingang van 1 augustus 2016 materieel is uitgewerkt (5 jaar na inwerkingtreding).
artikel 12.26 Benoembaarheid leidinggevend personeel artikel 213
[Continueren oude bepalingen voor zover de nieuwe nog niet in werking treden] artikel 214a Artikel 214a WVO BES vervalt omdat het met ingang van 1 augustus 2011 materieel is uitgewerkt (Zie Stb. 2011, 462)
Paragraaf 3 Overgangsrecht Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402)
artikel 12.27 Vergoeding restantboekwaarde van investeringen gedaan door bevoegd gezag voor 1997, bij einde gebruik gebouw Dit artikel is afgeleid van artikel XVII van de Wet van 4 juli 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402).
Paragraaf 4 Overgangsrecht in verband met de Wet van 29 april 2004 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (Stb. 2004, 216)
artikel 12.28 Overgangsrecht voorziening verticale scholengemeenschap met vakinstelling 118ii Dit artikel is ingevoegd in de WVO door artikel XXVI, onderdeel Q, van de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76)
Paragraaf 5 Overgangsrecht Wet op de beroepen in het onderwijs [Stb. 2004, 344]
artikel 12.29 Overgangsrecht bestaande bewijzen van bekwaamheid en bestaande bevoegdheden Dit artikel is afgeleid van artikel XI van de Wet op de beroepen in het onderwijs.
artikel 12.30 Overgangsrecht voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden daarvoor 37b Dit artikel is afgeleid van artikel XII van de Wet op de beroepen in het onderwijs. Door de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) is die bepaling, voor zover betrekking hebbend op het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar artikel 37b WVO.
Paragraaf 6 Overgangsrecht Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Stb. 2006, 281)
artikel 12.31 Overgangsbepaling bevoegdheden combinatievakken Dit artikel is afgeleid van artikel III van de Wet van 29 mei 2006 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake vervanging van de basisvorming door een nieuwe regeling voor de onderbouw (regeling onderbouw VO) (Stb. 2006, 281).
Paragraaf 7 Overgangsrecht Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329)
artikel 12.32 Invoering onderhoudsplicht bekwaamheid 37c Dit artikel is afgeleid van artikel V van de Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) (Stb. 2006, 329). Door de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) is die bepaling, voor zover betrekking hebbend op het voortgezet onderwijs, overgeheveld naar artikel 37c WVO.
Paragraaf 8 Overgangsrecht Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296)
artikel 12.33 Overgangsrecht aanvullende personele bekostiging nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak Dit artikel is afgeleid van artikel III, achtste lid, van de Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296).
Paragraaf 9 Overgangsrecht Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533)
artikel 12.34 Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering artikel 27c In het wetsvoorstel WVO 2020 is dit artikel oorspronkelijk opgenomen als artikel 12.1.
Paragraaf 10 Overgangsrecht Wet van 23 februari 2013 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het treffen van een overgangsmaatregel ten behoeve van (oud) studenten van de lerarenopleiding omgangskunde (Stb. 2013, 120)
artikel 12.35 Overgangsrecht Wet op de beroepen in het onderwijs inzake brede benoembaarheid leraren omgangskunde artikel 118u artikel 214b
Paragraaf 11 Overgangsrecht Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het onderwijs in de Friese taal (Stb. 2014, 185)
artikel 12.36 Kerndoelen Fries Dit artikel is afgeleid van artikel X van de Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het onderwijs in de Friese taal (Stb. 2014, 185).
Paragraaf 12 Overgangsrecht Wet van 1 april 2015 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (integratie lwoo en pro in passend onderwijs (Stb. 2015, 149)
[Vaststelling eerste ondersteuningsplan samenwerkingsverband met aanwijzing leerwegondersteunend onderwijs en toelaatbaarheid praktijkonderwijs] artikel 118v Artikel 118v WVO is materieel uitgewerkt en wordt daarom niet overgeheveld naar de WVO 2020.
artikel 12.37 Indicatie door regionale verwijzingscommissie artikel 118y
artikel 12.38 Bekostiging kosten voor personeel en exploitatie leerwegondersteunend onderwijs artikel 118w en 118x
Paragraaf 13 Overgangsrecht Wet van 10 februari 2016 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs (Stb. 2016, 88)
artikel 12.39 Overgangsrecht invoering profielen vmbo artikel 118z en 118aa artikel 214c en 214d
[Omzetting onderwijsaanbod naar profielen] artikel 118bb artikel 214e Deze bepaling wordt niet meer opgenomen in de WVO 2020, omdat hij materieel uitgewerkt is.
artikel 12.40 Overgangsrecht in verband met onderwijsvoorzieningen die op grond van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht artikel 118cc Artikel 118cc, eerste lid, WVO, wordt opgenomen als artikel 4.26, derde lid, WVO 2020.
Paragraaf 14 Overgangsrecht Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327)
artikel 12.41 Overgangsrecht informele samenwerkingsscholen artikel 118dd
- [Overgangsrecht Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156)]
[Overgangsrecht modernisering bepalingen voorzieningenplanning] artikel 118ee artikel 214f Wordt niet meer opgenomen in de WVO 2020, omdat deze bepaling materieel al is uitgewerkt voor het moment van inwerkingtreding van de WVO 2020.
Paragraaf 15 Overgangsrecht Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160)
artikel 12.42 Overgangsrecht lopende aanvragen artikel 118ff
artikel 12.43 Overgangsrecht lopende geschillen in fase bezwaar en beroep artikel 118gg
artikel 12.44 Overgangsrecht fusietoets artikel 118hh
Paragraaf 16 Overgangsrecht Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) afschaffing rekentoets vo (Stb. 2020, 233)
artikel 12.45 Overgangsrecht afschaffing rekentoets eindexamens artikel 118jj
artikel 12.46 Overgangsrecht afschaffing rekentoets staatsexamens artikel 118kk
Paragraaf 17 Overgangsrecht Wet van xx MAAND 20xx tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Stb. 20xx, xxx) [Kamerstukken 35354]
artikel 12.47 Overgangsrecht toegroeien naar nieuwe bekostiging artikel 118# [118ll]
1 Artikel 207 WVO BES komt te vervallen met de Wet van ... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Kamerstukken 35 354).

Hoofdstuk 13. Voorhang en evaluaties

artikel 13.1 Voorhangprocedure artikel 121
artikel 13.2 Evaluatie bekostigingssysteem exploitatiekosten (Stb. 1999, 172)

Dit artikel is afgeleid van artikel V van de Wet van 3 april 1999 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met vervanging van de tijdelijke regeling van de vergoeding voor de exploitatiekosten door een in die wet zelf neergelegde regeling (regeling nieuw bekostigingsstelsel exploitatiekosten voortgezet onderwijs) (Stb. 1999, 172).

Artikel 13.2 komt te vervallen als het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken 35 354) tot wet wordt verheven en in werking treedt (zie artikel XCIV, onderdeel O)

artikel 13.3 Evaluatie regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (Stb. 2001, 636) Dit artikel is afgeleid van artikel V van de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 2001, 636).
artikel 13.4 Evaluatie om niet ter beschikking stellen lesmaterialen (Stb. 2008, 206) Dit artikel is afgeleid van artikel VIa van de Wet van 29 mei 2008 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs (Stb. 2008, 206).
artikel 13.5 Evaluatie beoordelen kwaliteit onderwijs (Stb. 2010, 80) artikel 123a Dit artikel komt uit de Wet van 4 februari 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht (Stb. 2010, 80).
artikel 13.6 Evaluatie zorgplicht veiligheid op school (Stb. 2015, 238) artikel 123b artikel 218b Dit artikel komt uit de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de veiligheid op school (Stb. 2015, 238).
artikel 13.7 Evaluatie Wet lerarenregister en registervoorportaal (Stb. 2017, 85) Dit artikel is afgeleid van artikel V van de Wet van 22 februari 2017 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal (Stb. 2017, 85).
artikel 13.8 Evaluatie Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool (Stb. 2017, 327) Dit artikel is afgeleid van artikel VIIa van de Wet van 19 augustus 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327).
artikel 13.9 Evaluatie Wet pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer (Stb. 2017, 508) artikel 123c artikel 218c Dit artikel komt uit de Wet van 29 november 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers (Stb. 2017, 508).
artikel 13.10 Evaluatie Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Stb. 2020, 121) artikel 123e artikel 218e Dit artikel komt uit de Wet van 8 april 2020 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het faciliteren van een gelijke kans op doorstroom naar het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo) (Stb. 2020, 121)
artikel 13.11 Evaluatie Wet sterk beroepsonderwijs (Stb. 2020, 157) Dit artikel is afgeleid van artikel XIa van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Leerplichtwet 1969 in verband met de versterking van het beroepsonderwijs, door het wettelijk mogelijk maken van doorlopende leerroutes vmbo-mbo (sterk beroepsonderwijs) (Stb. 2020, 157).
artikel 13.12 Evaluatie Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb. 2020, 160) artikel 123d artikel 218d Dit artikel komt uit de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160).
artikel 13.13 Evaluatie Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten teneinde te verbieden dat leerlingen van ouders die geen vrijwillige geldelijke bijdrage hebben voldaan worden buitengesloten van activiteiten (Stb. 2020, 318) Dit artikel is afgeleid van artikel VI van de Wet van 31 augustus 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten teneinde te verbieden dat leerlingen van ouders die geen vrijwillige geldelijke bijdrage hebben voldaan worden buitengesloten van activiteiten (Stb. 2020, 318).

artikel 13.#

[13.14]

Evaluatie Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Stb. 20 xx, xxx)

artikel 123#

[123f]

artikel 218# [218d] Dit artikel komt uit de Wet van ... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Stb. ...) [Kamerstukken 35354]

Hoofdstuk 14. Slotbepalingen

artikel 14.1 Intrekking WVO en WVO BES In het wetsvoorstel WVO 2020 zoals dat oorspronkelijk is ingediend (Kamerstukken 35 297, nr. 2) is dit artikel 13.5; bij nota van wijziging is het vernummerd naar artikel 14.1.
artikel 14.2 Inwerkingtreding artikel 218a In het wetsvoorstel WVO 2020 zoals dat oorspronkelijk is ingediend (Kamerstukken 35 297, nr. 2) is dit artikel 13.6; bij nota van wijziging is het vernummerd naar artikel 14.2.
artikel 14.3 Citeertitel In het wetsvoorstel WVO 2020 zoals dat oorspronkelijk is ingediend (Kamerstukken 35 297, nr. 2) is dit artikel 13.7; bij nota van wijziging is het vernummerd naar artikel 14.3.

  1. Bijvoorbeeld het overgangsrecht uit artikel 118cc, eerste lid, WVO, dat wordt overgeheveld naar artikel 4.26, derde lid, WVO 2020 (zie artikel I, onderdeel CC).↩︎

  2. Zie in dit verband ook de toelichting bij Aanwijzing 5.59 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.↩︎

  3. Wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Bekendmakingswet en andere wetten in verband met de elektronische publicatie van algemene bekendmakingen, mededelingen en kennisgevingen (Wet elektronische publicaties) (Stb. 2020, 262). Artikel 10.10 van die wet betreft wijziging van de WVO, artikel 10.11 betreft samenloop met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen.↩︎

  4. Zie ook Handelingen II 1995/96, 71, p. 4835 en Kamerstukken II 1995/96, 24 455, nr. 34 (vijfde nota van wijziging).↩︎

  5. Zie de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Verzamelwet OCW 20. (Kamerstukken II 2019/20, 35 320, nr. 3, p. 34).↩︎

  6. Met ingang van 1 augustus 2018 zijn er voor het mbo ook bekwaamheidseisen voor onderwijsondersteunend personeel. Zie het Besluit van 9 april 2018 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de vaststelling van bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van instructeurs beroepsonderwijs (bekwaamheidseisen instructeurswerkzaamheden beroepsonderwijs) (Stb. 2018, 123).↩︎

  7. De wetten die met de artikelen III, IV, V, VIII en IX van dit wetsvoorstel worden ingetrokken, zijn niet opgenomen in de wettenbank op http://wetten.overheid.nl. Alle overige wetten die in hoofdstuk II van dit wetsvoorstel worden ingetrokken, zijn daar wel in opgenomen. Wijzigingswetten van de WVO die niet in dit hoofdstuk zijn opgenomen bevatten ofwel geen zelfstandig overgangsrecht, of dit is al eerder komen te vervallen.↩︎

  8. Reijgersberg, N., Lucassen, J., Beth, J. en Werff, H. van der (2014). Nulmeting lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs: onderzoek naar de organisatie van lichamelijke opvoeding en sport in het voortgezet onderwijs. Utrecht: Mulier Instituut.↩︎

  9. «Hoeveel uren lichamelijke opvoeding moeten worden gegeven op scholen voor voortgezet onderwijs?», Inspectie van het Onderwijs, Utrecht, 2 september 2014. https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/publicaties/2014/09/02/voorstel-aantal-lesuren-lichamelijk-opvoeding-op-vo↩︎

  10. Kamerstukken 32007; oorspronkelijk ingediend door het lid Jan Jacob van Dijk, de verdediging ervan is later overgenomen door het lid Biskop.↩︎

  11. In de toelichting bij artikel LXVI is uitgegaan van de huidige tekst van bijlage 2 van de Awb. Met het momenteel aanhangige wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken 35 354) worden de artikelen 85a en 89 WVO vervangen door de artikelen 82 en 83 (nieuw) WVO. Zie artikel VIIA van genoemd wetsvoorstel.↩︎

  12. Nota van wijziging, onderdeel SS; Kamerstukken II 2019/20, 35 297, nr. 7.↩︎