Verslag van een schriftelijk overleg over Ondernemen en Bedrijfsfinanciering (Kamerstuk 32367-381)
Bedrijfslevenbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D42697, datum: 2020-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32637-435).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J.T. Renkema, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (Ooit GL kamerlid)
- Mede ondertekenaar: I. van Tilburg, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32637 -435 Bedrijfslevenbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z19841:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-11-03 15:35: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-11-10 16:30: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-01-26 16:30: Extra-procedurevergadering commissie EZK (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-06-09 10:00: Ondernemen en bedrijfsfinanciering (Commissiedebat), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2021-06-16 14:59: Aansluitend aan de Stemming: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
32 637 Bedrijfslevenbeleid
Nr. 435 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 oktober 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over:
– de reactie op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel (Kamerstuk 32 637, nr. 381),
– de handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening (Kamerstuk 31 579, nr. 27),
– de reactie op het verzoek van de commissie over een reactie op de brief INretail van 11 november 2019 «Help de veenbrand bestrijden!», de reactie op de motie van de leden Amhaouch en Wörsdörfer over afschermen woonadres en adviezen Autoriteit Persoonsgegevens ten aanzien van het Handelsregister (Kamerstuk 32 761, nr. 158),
– de stand van zaken met betrekking tot de MKB-deals (Kamerstuk 32 637, nr. 397), het toetsingskader risicoregelingen: Garantie EZK Stichting Risk Exchange NSDF (Kamerstuk 32 637, nr. 399),
– het toetsingskader verruiming BMKB voor door PFAS en/of stikstof getroffen (deel)sectoren (Kamerstuk 35 334, nr. 38),
– het onderzoek naar haalbaarheid en marktappreciatie van het Dutch Venture Initiative (Kamerstuk 32 637, nr. 400),
– de voorwaarden van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) en mogelijkheden die de BMKB biedt voor niet-bancaire financiers (Kamerstuk 32 637, nr. 403),
– de financieringsmonitor 2019 en de speciale uitgave over vrouwelijk ondernemerschap (Kamerstuk 32 637, nr. 411),
– de reactie op de motie van het lid Aartsen over aanpassing van de BMKB-regeling en de gewijzigde motie van de leden Aartsen en Amhaouch over deelverpanding mogelijk maken (Kamerstuk 32 637, nr. 414),
– het jaarbericht 2019 Staat van het mkb en brief over familiebedrijven en voortgang acties MKB-actieplan (Kamerstuk 32 637, nr. 419),
– de antwoorden op vragen commissie over reactie op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel (Kamerstuk 32 637, nr. 418),
– de evaluatie van de wet op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen (Kamerstuk 32 637, nr. 421),
– het tussenbericht Staat van het mkb 2020 (Kamerstuk 32 637, nr. 428),
– het onderzoeksrapport «Oprichten zonder omwegen» (Kamerstuk 32 637, nr. 429),
– de hoofdpunten van een voorgenomen wijziging van het Handelsregisterbesluit 2008 e.a., de kabinetsinzet Sociaal Ondernemen (Kamerstuk 32 637, nr. 426),
– de monitor Betaaltermijnen overheid 2019 (Kamerstuk 31 490, nr. 283),
– de verdere ontwikkeling van de Kamer van Koophandel (KVK) als organisatie na de evaluatie van de Wet op de Kamer van Koophandel 2014 (Kamerstuk 32 637, nr. 427) en
– het rapport «Investeren in herstel en groei van het mkb» (Kamerstuk 32 637, nr. 430).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 oktober 2020 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 28 oktober 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Renkema
Adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie merken op dat de coronacrisis grote gevolgen heeft voor ondernemers. Veel ondernemers hebben hun zaak moeten sluiten of kunnen hun deuren minder vaak en minder lang openen. Daarnaast weten ondernemers niet hoe lang zij deze crisis financieel kunnen dragen en wanneer hun bedrijf weer open kan. Door het steunpakket zijn veel ondernemers tijdelijk geholpen. Deze leden zijn daar blij mee. Desondanks zijn er vanuit de geagendeerde stukken nog een aan maatregelen mogelijk waarmee de Staatssecretaris ondernemers kan helpen. Deze steun verdienen de ondernemers.
1
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de regering van 8 juni 2020 aangaande de evaluatie van de Wet betaaltermijnen grote bedrijven dat de Staatssecretaris schrijft dat zij het wetsvoorstel voor het herfstreces ter internetconsultatie wil aanbieden. Deze leden zijn blij dat dit op 1 oktober 2020 is gebeurd. Daarnaast schrijft de Staatssecretaris dat de Kamer separaat geïnformeerd wordt over de mogelijke rol die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gaat nemen omtrent het registreren van klachten en meldingen over het niet naleven van de regels ten aanzien van de betaaltermijnen. Wat is de huidige stand van zaken op dit punt en wanneer deze informatie verwacht kan worden?
Antwoord
Ik ben op dit moment met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gesprek over hoe het meldpunt vormgegeven kan worden. Ik informeer uw Kamer zodra het meldpunt bij de ACM operationeel is.
2
De leden van de VVD-fractie hebben in het verleden aangegeven dat het verplicht opnemen in het jaarverslag of een bedrijf voldoet aan de wettelijke betaaltermijnen kan bijdragen aan beter betaalgedrag van grote bedrijven aan het midden- en kleinbedrijf (mkb). De Staatssecretaris gaf aan dat zij dit een goed idee vond. Wat is er tot nu toe gebeurd met dit punt? Is dit besproken met de branchevereniging van de accountants en wat is er uit die gesprekken gekomen? Zijn er gesprekken gevoerd met medeoverheden om hun betaalgedrag te verbeteren?
Antwoord
Ik heb het onderzoeksbureau Sira Consulting gevraagd onderzoek te doen naar de effecten van de huidige wetgeving en de verwachte effecten van de voorgestelde aanscherping waarbij de betaaltermijn van 60 dagen wordt teruggebracht naar 30 dagen. Daarnaast heb ik gevraagd welke andere alternatieve of flankerende maatregelen mogelijk zijn om een gerealiseerde betaaltermijn van 30 dagen te realiseren zonder de wet aan te scherpen. In de kamerbrief van 8 juni 2020 over de evaluatie van de wet op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen1 heb ik de resultaten hiervan toegelicht. In het rapport worden zeven verschillende alternatieve en flankerende maatregelen voorgesteld die op hoofdlijnen zijn uitgewerkt.
Eén van deze voorstellen was de Rapportageplicht over betaaltermijnen voor grote ondernemingen. Het voorstel hield in dat grote ondernemingen verplicht worden om jaarlijks in het financiële of sociale verslag te rapporteren over hun feitelijke betaaltermijnen aan mkb-ondernemers en het aantal keren dat zij de wettelijke termijn overschrijden. Bij dit voorstel is overwogen dat binnen het huidige jaarrekeningrecht het rapporteren over het betaalbedrag niet thuishoort in het jaarverslag. Het behoort niet tot de kerncijfers van een onderneming, niet tot de winst- en verliesrekening, de balans en de toelichting daarop, omdat het niets zegt over de economische toestand van de onderneming. Daarnaast brengt deze optie veel administratieve lasten met zich mee. Ik ben daarom van mening dat het voorstel te veel nadelen kent, waardoor ik het voorstel geen verder vervolg geef.
3
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 10 juli 2020 over maatschappelijke ondernemingen. Deze leden vragen wat de impact van de maatschappelijke besloten vennootschap (BVm) is op het gelijke speelveld en of hier onderzoek naar wordt gedaan, zoals de Staatssecretaris aangeeft in de brief. Welke juridische waarborgen komen er om te voorkomen dat bijvoorbeeld bij een aanbesteding, een gemeente de voorkeur geeft aan een BVm in plaats van een bv? Hoe gaat de Staatssecretaris garanderen dat de BVm juridisch exact gelijk is aan een andere rechtsvorm?
Antwoord
Als onderdeel van het gezamenlijke programma maatschappelijk verantwoord inkopen van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Buitenlandse Zaken (BZ) wordt onderzocht hoe meer aandacht kan uitgaan naar maatschappelijke ondernemingen en voorbehouden opdrachten (de zogeheten 2.82-opdrachten). Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s.2
De te verwachten impact van maatschappelijk verantwoord inkopen is dat overheid bij voorkeur opdrachten zal gunnen aan ondernemingen die maatschappelijke verantwoord ondernemen. Tot die categorie ondernemingen behoren ook de maatschappelijke ondernemingen. Zij onderscheiden zich van de andere ondernemingen die maatschappelijke verantwoord ondernemen, doordat zij het realiseren van maatschappelijke impact als primair doel hebben, waarbij het maken van winst een randvoorwaarde is om dit doel te bereiken. Belangrijk vertrekpunt voor de in voorbereiding zijnde wetgeving vormt het vennootschapsrechtelijke kader van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dit kader is voor de BVm hetzelfde als voor de BV. Dit betekent dat er juridisch een gelijk speelveld is.
4
De leden van de VVD-fractie lezen, in het verslag van het schriftelijk overleg over de reactie op de gewijzigde motie van de leden Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel (Kamerstuk 32 637, nr. 338), dat de Staatssecretaris in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voornemens is om een geobjectiveerd en uniform beoordelingsinstrument te laten ontwikkelen. Hoe staat het met de ontwikkeling van dit instrument? Wanneer wordt dit instrument verwacht?
Antwoord
Onderzoeksbureau SEO is momenteel bezig met het onderzoek om te komen tot een dergelijk instrument. Ik verwacht afronding van het onderzoek richting het einde van het vierde kwartaal 2020.
5
Deze leden vragen of de regering samen met de VNG nog specifieke afspraken heeft gemaakt omtrent de looptijd van vergunningen. Zij zouden graag zien dat er een vaste periode van tenminste vijf jaar met een optie tot verlenging van vijf jaar (zoals ook vaste praktijk is bij contracten van onroerende goederen) komt voor vergunningen van ambulante handel. Nu worden ondernemers overgelaten aan de grillen van een gemeente, waardoor ze geen rendabele investeringen kunnen doen. Is de Staatssecretaris bereid om dit voorstel over te nemen, uit te werken en om te zetten in praktijk? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik heb aan uw Kamer toegezegd om in samenspraak met de VNG een uniform beoordelingsinstrument te laten ontwikkelen. Dit instrument moet bijdragen aan het bewerkstelligen van eerlijke concurrentie door te borgen dat de looptijd van een vergunning niet buitensporig lang is, zodat andere ondernemers gelijke kansen worden geboden. Aan de andere kant moet de looptijd lang genoeg zijn om gedane investeringen terug te kunnen verdienen. Het instrument dat ik nu laat ontwikkelen kan gemeenten faciliteren bij de uitvoering van het lokale vergunningenbeleid. Hiervoor moeten we het onderzoek van het Onderzoeksbureau SEO afwachten.
6
De motie van de leden Aartsen en Verhoeven, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van vorig jaar, roept de regering op om een taskforce op te richten om problemen en oplossingen in de retail te onderzoeken (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 30). De branche heeft veel behoefte aan een extra impuls en zoekt zelf ook de verbinding met de horeca en cultuur. Een aparte taskforce die met ideeën komt voor de retail kan hierbij helpen. Hoe staat het met de oprichting van deze taskforce?
Antwoord
Op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zeken en Klimaat heb ik uw Kamer bij brief van 4 december 2019 mijn reactie toegestuurd op de brief van INretail van 11 november 2019 «Help de veenbrand bestrijden!».
In haar brief stelt INretail de oprichting van een interdepartementale taskforce voor om de problematiek van de retail aan te pakken. Een dergelijke taskforce komt ook aan de orde in de motie van de leden Aartsen en Verhoeven.3 In lijn met wat er tijdens de Begrotingsbehandeling 2019 is besproken, heb ik voorgesteld om in het kader van de vervolgaanpak Retailagenda 3.0 met alle betrokkenen een aantal gerichte opdrachten voor het versterken van ondernemerschap, het tegengaan van leegstanden en het inventariseren van knelpunten vorm te geven. De in de brief genoemde voorbeelden van knelpunten en maatregelen zullen hierbij worden betrokken. In dat kader ben ik voornemens een onderzoek te laten doen naar de regeldruk in de retail. Door te kiezen voor een inbedding van deze problematiek binnen de Retailagenda wordt geborgd dat alle relevante partijen, zoals ook INretail, betrokken worden. De Retailagenda heeft een eigen gezicht in de persoon van de onafhankelijk voorzitter, mevrouw Marijke van Hees.
7
De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de mkb-impacttoets op het Klimaatakkoord. Kan de reactie op korte termijn verwacht worden? Zo niet, wanneer dan wel?
Antwoord
De Minister van EZK stuurt dit jaar een brief waarin hij nader zal ingaan op de voortgang van de acties die het kabinet heeft aangekondigd bij de aanbieding van het onderzoek naar de impact van het Klimaatakkoord op het mkb.4
8
Is er al overleg geweest met het mkb over de bekostiging van de maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7 van de VVD-fractie.
9
Deze leden vragen naar de stand van zaken is rondom de kredietfaciliteit voor de reisbranche.
Antwoord
Het kabinet onderzoekt op dit moment samen met de reisbranche de haalbaarheid en wenselijkheid van een voorstel voor een kredietfaciliteit gekoppeld aan bestaande vouchers. Naar verwachting zal er in november meer duidelijkheid zijn over een mogelijke oplossingsrichting en zal het kabinet zich beraden of een rol van de overheid aantoonbaar doelmatig en wenselijk is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.
10
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar een schriftelijk overleg over ambulante handel dat heeft plaatsgevonden op 14 november 2019, waarbij ook deze leden inbreng hebben geleverd. Het verslag van dit schriftelijk overleg, met antwoorden op de gestelde vragen, hebben zij op 23 april 2020 ontvangen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het opstellen van een landelijke leidraad voor gemeenten voor het inrichten van een vergunningsstelsel en het bepalen van de vergunningsduur.
Antwoord
Het uniforme beoordelingsinstrument dat ik momenteel laat ontwikkelen zal de belangrijkste basis zijn voor een gemeentelijke leidraad en een aanvulling op de handreiking schaarse vergunningen die de VNG al eerder heeft opgesteld voor haar leden. Een nadere invulling van de gemeentelijke leidraad is derhalve afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek dat SEO momenteel in mijn opdracht uitvoert. Ik verwacht dat dit onderzoek in de loop van het vierde kwartaal 2020 afgerond zal zijn.
11
Wat is de stand van zake met betrekking tot de ontwikkeling van een uniform beoordelingsinstrument waarmee het voor gemeenten eenvoudiger wordt een redelijke vergunningstermijn vast te stellen voor te onderscheiden branches binnen de ambulante handel?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4 van de VVD-fractie.
12
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening, die inzicht biedt in de achtergrond en de doelstelling van de Dienstenrichtlijn en het Nederlandse detailhandels-vestigingsbeleid. De handreiking stelt gemeenten en provincies in staat hun ruimtelijke voorschriften te toetsen aan de Dienstenrichtlijn, opnieuw te doordenken en zo nodig aan te passen. Is het de Staatssecretaris bekend in welke mate decentrale overheden deze handreiking toepassen?
Antwoord
Het is onbekend in hoeverre gemeenten de Handreiking daadwerkelijk toepassen. Het is aan de gemeenten om in te schatten of de brancheringsregels in de bestemmingsplannen mogelijk strijdig zijn met de Europese Dienstenrichtlijn, of en op welke wijze regels dienen te worden aangepast en of de onderbouwing ervan dient te worden aangescherpt. De Handreiking biedt ondersteuning bij al deze stappen.
Aan de reacties vanuit gemeenten valt af te leiden dat de Handreiking tegemoetkomt aan een behoefte van gemeenten. Zo werd het symposium ter gelegenheid van de presentatie van de Handreiking drukbezocht. Ook uit vragen die binnenkomen bij de helpdesk van Kenniscentrum Europa Decentraal blijkt dat dit een onderwerp is, dat steeds meer leeft onder decentrale overheden.
13
In een brief van 11 november 2019 «Help de veenbrand bestrijden!» stelt INretail de oprichting van een interdepartementale taskforce voor om de problematiek van de retail kabinetsbreed aan te pakken. Ook de Kamer heeft hier bij motie om verzocht, maar een taskforce is er nog niet. Is de Staatssecretaris bereid deze taskforce alsnog in het leven te roepen, juist nu als gevolg van de coronacrisis winkelgebieden met veel detailhandel hard zijn geraakt en een gecoördineerde aanpak des te urgenter is?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 van de VVD-fractie.
14
Hoe staat de Staatssecretaris tegenover een «ambassadeur voor de retail», die het gezicht van deze aanpak wordt?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 van de VVD-fractie.
15
Hoe en op welke termijn wordt invulling gegeven aan de recent aangenomen motie van de leden Palland en Amhaouch over leegstand van winkelgebieden in gemeenten tegengaan (Kamerstuk 35 420, nr. 131)?
Antwoord
Bij de besteding van de middelen voor de herstructurering van winkelgebieden om de leefbaarheid te verbeteren, die vooralsnog zijn gereserveerd op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën (FIN), vormt de fysiek georiënteerde aanpak van winkelgebieden in binnensteden en kernen het uitgangspunt en zal worden ingezet op het aanjagen en versnellen hiervan. Gemeenten en marktpartijen zullen hier gezamenlijk plannen voor moeten opstellen en aanleveren. De kwaliteit van plannen is daarbij leidend, al zal ook worden gewaakt voor een eenzijdige verdeling van projecten over Nederland. De ervaring die hiermee wordt opgedaan en de kennis die hiermee wordt gegenereerd zal worden vastgelegd en breed worden gedeeld. Gezamenlijke plannen van gemeenten en marktpartijen zullen worden beoordeeld en toegekend op basis van nog te bepalen criteria.
Deze opzet zal de komende maanden verder worden uitgewerkt. Daarbij zal nauw worden samengewerkt met gemeenten, marktpartijen en kennisinstellingen en Rijkspartners als BZK, waarbij EZK de regie zal voeren. Het uitgewerkte voorstel zal naar verwachting voorjaar 2021 worden opgeleverd.
16
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen naar aanleiding van de uitvoering van de aangenomen motie van de leden Amhaouch en Wörsdörfer over afschermen van het woonadres bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid.5 Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwerpbesluit en het tijdspad ten behoeve van de aanpassing van artikel 51 Handelsregisterbesluit 2008 om het afschermen van alle natuurlijke personen die in het Handelsregister mogelijk te maken? Van hoeveel natuurlijke personen zal het woonadres zichtbaar blijven in het Handelsregister, omdat hun onderneming is gevestigd op het woonadres?
Antwoord
In het genoemde ontwerpbesluit zijn bepalingen opgenomen ter uitvoering van het standaard afschermen van woonadresgegevens van natuurlijke personen, de registratie van bestuursverboden en de uitbreiding van de lijst autorisatie zoeken op naam. Deze drie onderwerpen raken aan de bescherming van de persoonsgegevens die in het Handelsregister zitten. Met het oog daarop wordt de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om een advies uit te brengen over het ontwerpbesluit. De Kamer van Koophandel (KvK) bereidt de voorziening voor het afschermen van de woonadresgegevens al voor, zodat deze klaar staat als het ontwerpbesluit begin volgend jaar wordt vastgesteld en in werking treedt.
Er zijn ruim 1,5 miljoen ondernemingen ingeschreven in het Handelsregister met een rechtsvorm van eenmanszaak, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of maatschap. Indien het woonadres van de ondernemer gelijk is aan het vestigingsadres van de onderneming, dan blijft het adres zichtbaar in het Handelsregister als vestigingsadres. De openbaarheid van het vestigingsadres bevordert de rechtszekerheid van derden in het economisch verkeer.
17
Wat is de uitkomst van de verkenning naar hoe de contractueel vastgelegde gebruiksbeperkingen die al zijn verbonden aan (her)gebruik van handels-registerinformatie (zoals de Non Mailing Indicator van de KvK) kunnen worden aangescherpt of aangevuld?
Antwoord
Op 1 november 2020 publiceert de KvK nieuwe gebruiksvoorwaarden voor Handelsregisterinformatieproducten. Hierin wordt scherper omschreven wat wel en niet mag op het vlak van (her)gebruik en doorgifte van gegevens uit het register. De nieuwe voorwaarden moeten de privacybelangen van ondernemers die in het Handelsregister zijn ingeschreven beter beschermen en de rechtszekerheidsfunctie van het register bevorderen. Over deze voorwaarden heeft KVK-overleg gevoerd met belanghebbenden, zoals banken, verzekeraars, energiemaatschappijen en handelsinformatiebedrijven.
18
In welke mate is sinds het stoppen van de levering van het product «Adressenbestand Online» door de KvK per 1 juli 2019 het aantal klachten over ongewenste direct marketing afgenomen en/of bestaat er noodzaak voor aanvullende maatregelen? In welke mate is het aantal klachten over agressieve verkopers van energiecontracten onder met name zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) afgenomen?
Antwoord
In de klachtenregistratie van de KvK is een scherpe daling te zien van het aantal vragen over ongewenste benadering, namelijk van gemiddeld 300 per maand in de eerste helft van 2019 naar gemiddeld 50 in dezelfde periode erna. Daar ben ik blij om, maar ik wil dat niet alleen toeschrijven aan het stoppen met leveren van het product «Adressenbestand Online». De KvK en EZK hebben naar aanleiding van de adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens in 2018 over gegevensverstrekking vanuit het Handelsregister6 aandacht aan het onderwerp besteed en verschillende maatregelen getroffen. De nieuwe gebruiksvoorwaarden die KvK op 1 november 2019 publiceerde komen bijvoorbeeld ook voort uit die ontwikkelingen naar aanleiding van de adviezen.
19
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de Staatssecretaris een korte stand van zaken kan geven over de eerste en tweede ronde MKB-deals.
Antwoord
In 2019 is het programma MKB-deals gestart, waarin kennisdeling over en het versterken van sterke regionale projecten en initiatieven gericht op het brede mkb door EZK wordt ondersteund. Eind 2019 heeft de eerste ronde MKB-deals plaatsgevonden7, op basis waarvan 9 projecten geselecteerd zijn die in de zomer van 2020 van start zijn gegaan. Recentelijk heeft de tweede ronde MKB-deals plaats gevonden, waarbij 13 projecten zijn geselecteerd. Momenteel wordt met de 13 geselecteerden gesproken om tot een definitieve MKB-deal (het sluiten van een convenant) te komen. Na het ondertekenen van het convenant, naar verwachting medio november 2020, kunnen deze MKB-deals van start gaan. Tenslotte is ter versterking van de ondersteuning van het mkb in Nederland en met steun van EZK, MKB-NL, KvK, VNG, G40 en Interprovinciaal Overleg (IPO) het «Kennisnetwerk regionale economie» van start gegaan, waarbij opgedane kennis, informatie en best practices uit de MKB-deals met relevante stakeholders worden uitgewisseld.
20
Kan de Staatssecretaris tevens informeren over de marktverkenning en een eventuele gehele of gedeeltelijke verkoop van de DVI-I en/of DVI-II aandelen door Oost NL?
Antwoord
De marktverkenning zoals toegezegd in de brief van 20 december 2019 over de eerste inzichten in de verkoopmogelijkheden8 is vertraagd door het effect COVID-19-crisis op de secundaire markt. In de Voortgangsrapportage MKB-actieplan die voor de EZK-begrotingsbehandeling 2021 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd zal ingegaan worden op de uitkomsten van de marktverkenning.
21
De leden van de CDA-fractie lezen dat op basis van de Financieringsmonitor 2019 geconcludeerd kan worden dat de potentie van alternatieve financieringsvormen nog niet volledig wordt benut. Door de coronacrisis is toegang tot financiering voor ondernemers essentieel om hun bedrijf voort te zetten, daarom kijken deze leden uit naar de opvolging van de acties uit de beleidsvisie mkb-financieringsmarkt van 5 november 2019. Acties zoals het versterken van kennis en vaardigheden van ondernemers om een goede financieringsaanvraag te kunnen doen. Wanneer ontvangt de Kamer bericht over de opvolging van de acties?
Antwoord
In de visie MKB Financiering9 is aangegeven dat over de voortgang van de acties gerapporteerd zal worden in de voortgangsrapportage MKB-actieplan. Deze voortgangsrapportage zou in het voorjaar gepubliceerd worden, maar is vanwege de COVID-19-crisis uitgesteld tot het najaar en zal vóór de EZK-begrotingsbehandeling 2021 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
22
Deze leden merken op dat in de Financieringsmonitor 2019 van de ondernemers van wie een financieringsaanvraag (deels) werd afgewezen, slechts 12% is doorverwezen naar een andere financieringsvorm (tegen 17% in 2018). Hoe is in dit licht uitvoering gegeven aan de motie van de leden Amhaouch en Wörsdörfer over de afstemming tussen en de doorwijzing naar de loketten (Kamerstuk 32 637, nr. 364)?
Antwoord
Er heeft overleg plaatsgevonden tussen de KvK, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en EZK. Uit inventarisatie blijkt dat doorverwijzing tussen onderlinge loketten van de overheid goed functioneert. Wanneer een ondernemer met een financieringsvraag contact zoekt met een adviseur van bijvoorbeeld de RVO.nl of de KvK, doen de adviseurs hun uiterste best om de ondernemer zo volledig mogelijk te informeren over de bestaande opties. Het belang van goed onderling contact en doorverwijzing wordt door alle overheidspartijen erkend en nagestreefd.
Ondernemers kloppen echter in het grootste deel van de gevallen aan bij hun bank wanneer ze op zoek zijn naar financiering. Of banken hun klanten na een afgewezen aanvraag doorverwijzen naar een ander loket is aan henzelf. De banken die aangesloten zijn bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben zich gecommitteerd aan de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB. In deze Gedragscode staat in art. 7.1: «De Bank verwijst een Klant alleen door als dit naar haar oordeel voor de Klant toegevoegde waarde heeft en dus in het belang van de Klant is. Het doel van de Bank is te allen tijde om de Klant op verantwoorde wijze te helpen aan een Financiering die bijdraagt aan de doelstellingen van de Klant.» Daarnaast heeft de Europese Commissie in haar onlangs aangekondigde actieplan ter versterking van de Kapitaalmarktunie10 een onderzoek aangekondigd waarin vóór het einde van 2021 wordt bezien of een verplichting ingevoerd kan worden voor banken om ondernemers met een afgewezen financieringsaanvraag door te verwijzen naar alternatieve bronnen van financiering. Het kabinet staat positief tegenover dit plan.
23
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris naar haar indruk van het Nederlandse financieringsinstrumentarium voor kennis- en kapitaalintensieve start- en scale-ups ondernemers met hoog risico. Hoezeer ziet zij «gaten» in het (corona-ondersteunings) aanbod? Hoe zouden die kunnen worden gedicht? Welke rol kan de nationale scale-up faciliteit, aangekondigd in de EZK-begroting 2021, hierbij spelen?
Antwoord
Voor het mkb, start- en scale-ups met een behoefte aan risicodragend vermogen, heeft het kabinet tijdens de COVID-19-crisis, naast de bestaande financieringsmogelijkheden, de Corona-OverbruggingsLening (COL) ter beschikking gesteld. Om deze bedrijven ook in volgende financieringsrondes te kunnen blijven ondersteunen is € 150 miljoen gereserveerd ter versterking van het fondsvermogen van de ROM’s.
Daarnaast konden afgelopen half jaar de innovatieve en startende ondernemers die een Vroeg Fase Financiering of Innovatiekrediet van de overheid hebben ontvangen, uitstel van aflossing en rente krijgen. Tevens kon voor de Vroege Fase Financiering de rente voor deze periode worden opgeschort. Voor de Seed Capital regeling werd dit jaar in totaal € 20 miljoen extra vrijgemaakt, bovenop de € 32 miljoen die begroot was.
Om ook te voorzien in de grotere kapitaalbehoefte van scale-ups ten behoeve van het realiseren van hun groeiplannen, wordt zoals aangekondigd in de brief van 28 augustus jl. in samenwerking met Invest NL hard gewerkt aan de oprichting van een nationale scale-up faciliteit. Daarbij kijkt EZK ook nadrukkelijk naar de ondersteuning start- en scale-ups die werken aan de ontwikkeling van sleuteltechnologieën en daarbij een grote kapitaalbehoefte kennen.
24
Wat is de huidige status van het verbetertraject rond het Innovatiekrediet? Kan de Staatssecretaris ingaan op de verschillende onderdelen van dit traject? Verwacht zij dat ondernemers al vanaf 2021 de vruchten kunnen plukken van het verbeterd Innovatiekrediet?
Antwoord
De regeling Innovatiekrediet zal naar verwachting per 1 januari 2022 worden aangepast. Momenteel worden de verschillende onderdelen geïnventariseerd, waaronder de rentestructuur. Eventuele onderdelen van het verbetertraject waarvoor geen wijziging van de regeling nodig is, zoals in de uitvoering – denk aan de communicatie of verdere stroomlijning van de aanvraag-, beheer- en rapportageprocessen – zullen mogelijk sneller worden doorgevoerd.
25
De leden van de CDA-fractie hebben er begrip voor dat de Staatssecretaris in haar brief van 24 april 2020 schrijft dat de Kamerbrief over familiebedrijven, de Voortgangsrapportage MKB-actieplan en «een aantal onderwerpen op welk gebied resultaten vóór de zomer zijn toegezegd» als gevolg van de coronacrisis later naar de Kamer verzonden worden.
Kan de Staatssecretaris inmiddels wel een stand van zaken kan geven omtrent de uitvoering van de onderstaande moties?
• Motie van het lid Amhaouch over een evaluatie van de MKB-Werkplaatsen (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 44);
• Motie van de leden Amhaouch en Palland over een kwantitatief CBS-onderzoek naar familiebedrijven (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 41);
• Motie van het lid Amhaouch c.s. over een vervolg op de tanteagaathregeling onderzoeken (Kamerstuk 32 637, nr. 407);
• Motie van de leden Amhaouch en Van Eijs over een internationaal concurrerende regeling voor de versterking van het groeivermogen van jonge bedrijven (Kamerstuk 33 009, nr. 86).
Antwoord
Motie Amhaouch
De motie van het lid Amhaouch verzoekt de regering, om de effectiviteit en het bereik van het totaal aan MKB-Werkplaatsen een jaar na de start te evalueren. Op basis van deze evaluatie wordt bezien of extra inzet of extra middelen noodzakelijk zijn. Gezien de verschillende momenten van aanvang van de zes eerste werkplaatsen is gekozen voor een evaluatiemoment waarbij recht wordt gedaan aan de activiteiten die door de werkplaatsen worden ontplooid ter ondersteuning van de digitalisering van mkb-bedrijven. Met de werkplaatsen is derhalve afgesproken dat de evaluatie voor de zomer van 2021 wordt afgerond. Met de vijf recent opgestarte werkplaatsen is afgesproken dat voor hen de evaluatie in het najaar van 2021 zal plaatsvinden.
Motie Amhaouch/Palland
Kamerbrief familiebedrijven wordt voor de Begrotingsbehandeling 2021 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Motie Amhaouch
Het onderzoek Durfkapitaal in de vroege fase is in de afrondende fase. De uitkomsten daarvan en de reactie op de daarmee samenhangende motie over een vervolg op de tante Agaathregeling zal dit najaar naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Motie Amhaouch/Van Eijs
In de begeleidende brief bij het pakket Belastingplan 2021 d.d. 15 september 2020 van de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer is aangegeven dat FIN en EZK werken aan een nieuwe regeling voor aandelenopties. De nieuwe regeling zou in eerste instantie per 1 januari 2021 in werking te treden. Bij de bespreking van het conceptwetsvoorstel met TechLeap en andere experts is duidelijk geworden dat de voorgestelde maatregel geen oplossing zou bieden voor het probleem bij het aantrekken en behoud van talent en er meer tijd nodig is om samen met het veld tot een goed werkend alternatief te komen. Het onderzoek met een internationale vergelijking van maatregelen voor werknemersparticipaties dat ik naar aanleiding van de motie van de leden Amhaouch en Van Eijs laat uitvoeren, wordt hierbij betrokken.
Het streven is om het concept van de nieuwe maatregel in februari 2021 voor internetconsultatie aan te bieden en de regeling op te nemen in het Belastingplan 2022.
26
Is de Staatssecretaris bereid extra haast te maken met de uitvoering van motie van de leden Amhaouch en Van Eijs omwille van het belang om deze bedrijven door de coronacrisis te helpen?
Antwoord
Het onderzoek, dat in de motie wordt gevraagd, is rond de jaarwisseling gereed. In mijn antwoord op vraag 24 is aangegeven dat het onderzoek wordt betrokken bij het voorbereiden van een nieuwe regeling voor aandelenopties. De nieuwe regeling loopt mee in de voorbereiding en besluitvorming over het Belastingplan 2022.
27
In schriftelijke reactie op de aangenomen gewijzigde motie van de leden Aartsen en Amhaouch over deelverpanding mogelijk maken (Kamerstuk 32 637, nr. 408) geeft de Staatssecretaris aan deze nog niet te kunnen uitvoeren vanwege een lopend onderzoek naar praktische knelpunten in de huidige situatie. Zijn de resultaten van dit onderzoek inmiddels bekend en wanneer gaat de Staatssecretaris uitvoering geven aan de motie?
Antwoord
Het onderzoek naar de praktijk van deelverpanding of zekerhedenvestiging wordt binnenkort afgerond. Door de COVID-19-crisis heeft dit helaas langer geduurd dan de bedoeling was.
De voorlopige uitkomsten en aanbevelingen worden komende tijd uitgebreider besproken met relevante partijen. In de eerste helft van 2021 zal ik de Kamer hierover informeren.
28
De leden van de CDA-fractie steunen de Staatssecretaris in haar inzet om onredelijk lange betaaltermijnen tegen te gaan en zien uit naar het wetsvoorstel dat de betaaltermijn van grote bedrijven aan kleine bedrijven maximeert op 30 dagen. Ligt dit wetsvoorstel, waarvan de consultatie voor het herfstreces 2020 was voorzien, op schema?
Antwoord
Op 1 oktober 2020 is de internetconsultatie gestart. Het wetsvoorstel ligt op schema.
29
Wat kan de Staatssecretaris melden over de mogelijke rol die de ACM gaat nemen omtrent het registreren van klachten en meldingen over het niet naleven van de regels ten aanzien van de betaaltermijnen?
Antwoord
Bij de ACM wordt een meldpunt opgericht waar mkb-ondernemingen gedurende één jaar anoniem meldingen kunnen doen over grote ondernemingen die de wettelijke dan wel de afgesproken betaaltermijn niet naleven c.q. nakomen. De ACM zal zich tijdens dit traject enkel bezighouden met het registreren en verzamelen van meldingen en klachten. Er is geen sprake van toezicht. Ik zal aan de hand van de resultaten van het meldpunt onderzoeken of publiek toezicht mogelijk en opportuun is.
30
Wat kan de Staatssecretaris melden over de verbetering van de informatievoorziening over betaaltermijnen door de overheid middels de websites van de rijksoverheid en het Ondernemersplein?
Antwoord
Mijn streven is om ervoor te zorgen dat het wetsvoorstel dat de betaaltermijn van grote bedrijven aan kleine bedrijven maximeert op 30 dagen zo spoedig mogelijk in werking treedt. Daarnaast is het van belang dat het meldpunt bij de ACM zo snel mogelijk goed wordt ingericht.11
31
Hoe weegt de Staatssecretaris het pleidooi vanuit diverse Nederlandse detailhandelsbranches om voor de voorraadfinanciering van handelsgoederen in de detailhandel een (met wederzijds goedvinden en onderbouwde) betalingstermijn van 60 dagen aan te houden?
Antwoord
Ik ben op de hoogte van het pleidooi vanuit diverse Nederlandse detailhandelsbranches waarin wordt gevraagd een uitzondering te maken voor voorraadfinanciering. Zij stellen dat een betaaltermijn van 30 dagen niet geschikt is voor alle branches en dat branches erg van elkaar verschillen. Ook waarschuwen zij dat leveranciers steeds vaker gevraagd worden «just in time» te leveren, waardoor ze kosten moeten maken om de goederen zelf op voorraad te houden. Een ander gevolg kan zijn dat grote bedrijven steeds vaker alleen bij grote bedrijven of in het buitenland inkopen.
In het in vraag 2 van de VVD-fractie besproken onderzoek van SIRA Consulting zijn tevens de negatieve effecten van een verkorting van de betaaltermijn meegenomen. De bezwaren van de detailhandelsbranches komen overeen met de door SIRA Consulting genoemde nadelen van het verkorten van de betaaltermijn. Deze nadelen heb ik afgewogen tegen de voordelen van het verkorten van de betaaltermijn. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de voordelen van een aanscherping zwaarder wegen dan de nadelen die door grote ondernemers zijn genoemd.12
Daarnaast ben ik van mening dat het wetsvoorstel de ongelijke handelsrelatie in voldoende mate adresseert en tegelijkertijd de nodige ruimte geeft voor verschillende handelspraktijken in de diverse bedrijven en branches. Het wetsvoorstel ziet op betaaltermijnen in overeenkomsten tussen enerzijds grootbedrijven in de rol van afnemer en anderzijds het mkb of een zelfstandig ondernemer in de rol van leverancier of dienstverlener. In die relatie heeft de grote afnemer een veel sterkere onderhandelingspositie dan de kleine leverancier en is de kleine leverancier erg afhankelijk van de grote afnemer. Deze ongelijke uitgangspositie kan ertoe leiden dat de grote afnemer de kleine leverancier dwingt akkoord te gaan met een onredelijk lange betaaltermijn. Bij overeenkomsten tussen een kleine afnemer en een kleine leverancier of een grote afnemer en een grote leverancier zijn de verhoudingen meer gelijk. Het probleem van afgedwongen lange betaaltermijn is daarom geen issue in deze handelsrelaties. Het wetsvoorstel ziet daarom ook niet op deze handelsrelaties en hierdoor is er geen sprake van «one-size-fits-all». Daarbij is er voldoende ruimte om de overeenkomsten naar eigen inzicht vorm te geven. Het enige is dat in deze specifieke handelsrelatie geen betaaltermijn langer dan 30 dagen kan worden overeengekomen. Andere zaken blijven wel onderhandelbaar in het onderhandelingsproces.
32
De leden van de CDA-fractie lezen dat een onderzoekrapport is uitgebracht over het vereenvoudigen van de oprichting van een bv. Op basis hiervan heeft de Staatssecretaris een online consultatie van beleidsopties onder belanghebbende aangekondigd. Wanneer kan de Kamer een beleidsstandpunt verwachten?
Antwoord
Zoals aangekondigd wil ik belanghebbenden binnenkort raadplegen, onder andere door middel van een online consultatie. Ik hoop dit jaar de raadpleging inclusief consultatie te kunnen afronden. Daarna zal ik in samenspraak met de Minister van Rechtsbescherming een beleidsstandpunt bepalen. Ik zal uw Kamer in ieder geval uiterlijk februari volgend jaar informeren over het verdere tijdpad.
33
De Staatssecretaris werkt aan een wettelijke regeling ten behoeve van een betere herkenbaarheid van maatschappelijke ondernemingen, door ondernemers de mogelijkheid te bieden te kiezen voor een BVm. Hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen het pleidooi van Cedris voor een stevige ondergrens, waarmee ondernemingen die in aanmerking komen voor de BVm-status zich op maatschappelijk gebied duidelijk onderscheiden? Wat vindt zij van het afbakenen van sociaal ondernemerschap tot ondernemingen die zich inzetten op het gebied van zowel «planet» als «people», zoals voorgesteld door Cedris, VNO-NCW en MKB-NL? Hoe kijkt zij aan tegen practice-based in plaats van principle-based erkenning via een BVm-status, door alleen ondernemingen die in de praktijk het verschil maken en concreet invulling geven aan inclusief werkgeverschap in aanmerking te laten komen voor een aparte juridische status?
Antwoord
Ik heb kennisgenomen van het pleidooi van Cedris. De kern van dit pleidooi is dat het wetsvoorstel de garantie zal moeten bieden dat de maatschappelijke impact die een BVm sorteert in praktische zin niet door een minimumgrens zakt en dat de maatschappelijke impact altijd ook mede gericht dient te zijn op werkgeverschap.
In mijn brief heb ik aangegeven dat het wetsvoorstel zal zien op maatschappelijke ondernemingen en niet enkel op sociale ondernemingen, omdat dit laatste begrip vooral samenvalt met ondernemingen die zich primair richten op het bieden van werk aan mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. Met het begrip maatschappelijke ondernemingen kan beter tot uitdrukking worden gebracht dat het meer in den brede gaat om ondernemingen die zich primair richten op het bewerkstelligen van maatschappelijke impact waarbij duurzaamheid en inclusiviteit belangrijke sleutelbegrippen zijn. De impact van maatschappelijke ondernemingen zal zowel «planet» als «people» ten goede komen.
Verder heb ik in mijn brief aangegeven dat de BVm een regeling van civielrechtelijke aard is waarvan de naleving in handen is van belanghebbenden die zich tot de rechter kunnen wenden. Een practice-based erkenning zou een regeling naar bestuursrechtelijke aard vergen en de verantwoordelijke bewindspersoon van EZK in de positie brengen om uitsluitsel te geven over welke ondernemingen wel of niet in aanmerking komen voor een erkenning. Van een louter principle-based erkenning zal overigens geen sprake zijn. Er is bij de voorbereiding tot vormgeving van de BVm oog voor een effectieve werking van de BVm en het belang van het practice-based karakter daarvan.
Het wetsvoorstel zal een regeling bevatten voor het meten van impact, waarbij mogelijk wordt aangesloten bij het verder te ontwikkelen Impactpad en het doen van verslag hierover. Dit om te garanderen dat de onderneming voor belanghebbenden en samenleving controleerbaar is op haar daden
34
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Monitor Betaaltermijnen overheid 2019 en de antwoorden op Kamervragen over de omgang van grote ondernemingen met het Coronavirus. Hoofdconclusie is dat de overheid haar uiterste best doet om facturen die aan alle vereisten voldoen zo snel mogelijk te betalen. De ervaring leert echter dat voor overheden het uitvoeringsvraagstuk in de praktijk weerbarstig is. De Staatssecretaris schrijft dat het overheden op dit moment niet allemaal lukt om binnen 30 dagen 90% of 95% van de facturen betaald te hebben. Welke stappen zouden kunnen worden gezet om dit te verbeteren, bijvoorbeeld door e-facturatie te bevorderen en leveranciers van de overheid te helpen met het in één keer correct indienen van een e-factuur, die binnen zeven dagen kan worden betaald?
Antwoord
Alle Nederlandse overheden, overheidsorganisaties en overige aanbestedende diensten zijn sinds 18 april 2019 verplicht om e-facturen van hun leveranciers te kunnen ontvangen en verwerken. Die facturen worden dan vrijwel direct betaald als aan alle vereisten is voldaan. Helaas maken niet alle crediteuren gebruik van e-facturatie. Hierin kunnen verdere stappen worden gezet. Vanuit het loket Betaalme.nu wordt e-factureren dan ook bevorderd. Daarnaast biedt het loket hulp aan mkb’ers die hun eigen proces van factureren willen verbeteren.
35
De leden van de CDA-fractie merken op dat het aantal KvK-kantoren in de regio sinds 2014 is teruggebracht van 55 naar 19 vestigingen en gaat in de komende jaren verder terug naar zes, waarvan vijf als fysiek Ondernemersplein in Amsterdam, Rotterdam, Groningen, Eindhoven en Arnhem. Deze leden zien de toename van onlinedienstverlening, maar vragen in hoeverre de teruggang in het aantal fysieke KvK-vestigingen raakt aan andere wettelijke taken van de KvK, bijvoorbeeld regiostimulering. Deelt de Staatssecretaris de mening dat economische ontwikkeling in de regio hoort plaats te vinden en een fysiek aanwezige KvK daarin een functie heeft? Hoe denkt de Staatssecretaris dat de KvK voor lokale ondernemers een rol van betekenis kan blijven spelen wanneer zij minder fysiek in de regio aanwezig is en nog slechts op afstand? Bestaat het risico dat hierdoor economische activiteiten zullen afnemen?
Antwoord
Bij de voorbereiding van de fusie van de 12 regionale KvK-kantoren en Syntens naar een nationale KvK is gecommuniceerd dat op termijn als fysieke vestiging van KvK alleen de ondernemerspleinen overblijven. De sluiting van een groot aantal kantoren van KvK heeft geleid tot een flinke vermindering van kosten. Ondernemers hebben daar ook baat bij. Zo is onder andere de jaarlijkse bijdrage aan KvK komen te vervallen. Daarnaast blijkt dat steeds meer ondernemers de voorkeur geven aan het gebruik van digitale communicatiekanalen boven een bezoek aan de balie, omdat het tijd bespaart.
Voor een aantal diensten en borging van regionale aanwezigheid is er een fysiek netwerk van ondernemerspleinen met een adequate regionale spreiding. Deze vijf ondernemerspleinen worden beheerd door de KvK. De fysieke ondernemerspleinen zijn bedoeld als ontmoetingsplaatsen voor ondernemers en gerelateerde organisaties. De spreiding is zodanig dat in nagenoeg heel Nederland een ondernemersplein te bereiken is met maximaal een uur reistijd.
Naast de fysieke ondernemerspleinen beheert KvK het digitale ondernemersplein, waar ondernemers voor al hun communicatie met de overheid online terecht kunnen. De verregaande digitalisering van de dienstverlening, zoals KvK dat voorstaat, betekent dat de ondernemer 24 uur per dag, 7 dagen in de week terecht kan op het digitale ondernemersplein. Voor ondernemers betekent dit duidelijkheid, tijdwinst en een verlaging van de (transactie)kosten. De COVID-19-crisis heeft deze ontwikkeling alleen maar versterkt.
Door de regionale component goed in te bedden in de bestaande digitale dienstverlening van KvK, kan KvK een rol van betekenis blijven spelen in de regio. Zoals verwoord in mijn brief13 is het belangrijk om de ontwikkelingen te monitoren en te blijven werken aan punten, zoals een betere stroomlijning van de dienstverlening in de regio.
36
Kan de Staatssecretaris garanderen dat de oplossing voor de verwachte € 70–80 miljoen kostenverhoging/inkomstenderving voor de KvK niet ten koste gaat van de dienstverlening aan ondernemers?
Antwoord
Het bedrag van € 70–80 miljoen euro is voor de komende jaren het door de KvK geschatte tekort op hun begroting ten aanzien van de Handelsregister activiteiten. De eisen die hieraan worden gesteld nemen toe door uitbreiding van wet- en regelgeving en het belang van veilig zaken doen voor ondernemers. Met het gevraagde budget wordt geborgd dat de dienstverlening voor ondernemers overeind blijft. Ik ben en blijf hierover in gesprek met de KVK.
37
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport Investeren in herstel en groei van het mkb en de aanbevelingen die het Nederlands Comité voor Ondernemerschap doet voor een herstel- en groeiplan, met tien gerichte maatregelen. Is de Staatssecretaris bereid per maatregel een appreciatie te geven hoe zij hier tegenaan kijkt? Wat vindt zij van de programmatische aanpak die het Comité voorstelt teneinde samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners en marktpartijen met het maatregelenpakket aan de slag te gaan? Is zij bereid hiervoor een speciale gezant aan te stellen met als eerste opdracht het vertalen van eerdergenoemde maatregelen in een concreet actieplan en roadmap?
Antwoord
Ik heb met veel waardering kennisgenomen van het rapport «Investeren in herstel en groei van het mkb». In de afgelopen maanden ben ik (samen met de Ministers van EZK, SZW en FIN) in gesprek gegaan met het Comité over de aanbevelingen en analyses. In de brief van 28 augustus 202014 heeft het kabinet gereageerd op het rapport en aangegeven dat een aantal van de voorgestelde maatregelen al op korte termijn kunnen bijdragen aan het herstel van het mkb en aansluiten bij de maatregelen die in de brief werden aangekondigd. Het kabinet zal deze maatregelen en aanbevelingen bij de verdere herstel- en begrotingsplannen betrekken. Een aantal van deze voorgestelde maatregelen kunnen al op korte termijn bijdragen aan het herstel van het mkb en sluiten aan bij de maatregelen die in deze brief worden aangekondigd.
De drie verschillende programmalijnen zoals het Comité beschrijft in het rapport zijn echter van groot belang voor herstel en groei. In het kader van het eerste programma, gericht op innovatie en groei, werken we momenteel samen met de ROM’s, TechLeap en InvestNL aan de verdere uitwerking van verschillende initiatieven op het gebied van financiering. Over het tweede programma «ondernemende arbeidsmarkt» zijn we samen met het Comité en SZW aan het kijken naar de uitwerking van de aanbevolen maatregelen rondom omscholing en bijscholing. De derde programmalijn, gericht op het bevorderen van ondernemerschap en productiviteit, sluit goed aan bij verschillende lopende initiatieven en acties. We werken eraan deze acties te versterken en op te schalen, om zoveel mogelijk ondernemers te kunnen ondersteunen. In de voortgangsrapportage van het MKB-actieplan wordt in de relevante thema-hoofdstukken ook ingegaan op de aanbevelingen van het Comité. We zullen de aanbevelingen uit het rapport blijven betrekken bij de verdere herstel- en begrotingsplannen en blijven hierover in gesprek met het Comité.
38
De leden van de CDA-fractie zouden naar aanleiding van de aangenomen motie van de leden Pieter Heerma en Segers (Kamerstuk 35 570, nr. 16) over het herstelplan regionale economie uitwerken in overleg met provincies en andere stakeholders van de Staatssecretaris willen weten welke afspraken inmiddels met provincies en andere partijen zijn gemaakt over de uitvoering van deze motie. Op welke wijze(n) gaat de Staatssecretaris regio’s betrekken bij het herstel van de economie, in het bijzonder als het gaat om het ondersteunen/versterken van het mkb (bij onder andere digitalisering, vergroening en om- en bijscholing van vakkrachten) en het versterken van de regionale samenwerking tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven (innovatieclusters die bijdragen aan het missiegedreven innovatiebeleid)?
Antwoord
De provincies hebben in het IPO Herstelplan regionale economie een aantal gezamenlijke prioritaire thema’s opgenomen voor het herstel van het verdienvermogen van de regionale economieën. Eén van deze thema’s betreft het stimuleren van innovatie en bedrijvigheid met nadrukkelijke aandacht voor regionale samenwerkingsverbanden resp. clusters en ondersteuning van het brede en innovatieve mkb. Andere thema’s in het IPO Herstelplan zijn o.a. duurzaamheid en grote transities met betrekking tot circulaire economie en digitalisering alsmede inzetbaarheid en weerbaarheid van mensen op alle niveaus (human capital).
De uitvoering van deze motie is onderdeel van overleg tussen EZK, provincies en gemeenten over economisch herstel. De provincies nemen het voortouw als het gaat om de concretisering van de gezamenlijke investeringsinzet (doel, aanpak, instrumentatie, investeringsbedrag) op de thema’s in het IPO Herstelplan, dus ook ten aanzien van ondersteuning van het mkb en regionale samenwerkingsverbanden en clusters (binnen het thema innovatie en bedrijvigheid).
In een bestuurlijk overleg tweede helft november as. zal worden gesproken over de gemaakte concretiseringsslag door de provincies en de verbindingsmogelijkheden met de nationale herstelmaatregelen. Hierbij valt te denken aan het versterken van het fondsvermogen van de ROM’s (€ 150 miljoen) ten behoeve van het verstevigen van de solvabiliteitspositie van mkb-bedrijven, waarbij door het kabinet regionale cofinanciering als voorwaarde is gesteld.
Conform verzoek in de motie wordt de Tweede Kamer voor het Kerstreces geïnformeerd.
39
Welke actuele informatie heeft de Staatssecretaris over de gevolgen van de coronacrisis voor jonge, innovatie «niet-omzetbedrijven» (zoals kennis- en kapitaalintensieve start- en scale-ups)? In welke mate hebben deze ondernemingen aanspraak kunnen maken op de regelingen uit de diverse steunpakketten, zoals de Corona-OverbruggingsLening (COL)? Hoe hoog is het aantal aanvragen, afwijzingen en toekenningen geweest?
Antwoord
Jonge, innovatieve «niet-omzetbedrijven» hebben in het algemeen meer moeite met het aantrekken van financiering, doordat het trackrecord van deze bedrijven ontbreekt. Deze bedrijven hebben doorgaans risicovollere activiteiten en kunnen financiers minder zekerheden bieden in termen van positieve cashflow of activa wanneer zij vreemd vermogen willen aantrekken. De toegang van deze categorie bedrijven tot kapitaal wordt door de COVID-19-crisis verder beperkt.
De Corona-OverbruggingsLening (COL) draagt bij aan het verbeteren van de toegang tot kapitaal een oplossing voor deze categorie bedrijven. De COL onderscheidt vier categorieën aanvragers (tussen haakjes percentages). Dit betreft startups (58%), scale-ups (23%), innovatieve mkb-ondernemingen (15%) en mkb-ondernemingen zonder bancaire financiering (4%). Uit de cijfers blijkt dat een groot deel van de aanvragers start-ups betreft. Van het totaalaantal aanvragen (2036), zijn er in totaal 763 aanvragen toegekend en 1273 afgewezen.
Via de ROM’s en TechLeap ontvang ik verschillende signalen vanuit de markt. De ene start-up omschrijft de maatregelen in het nood- en steunpakket als passend en precies op tijd, waarbij de andere start-up, vaak de start-up die geen hulp heeft ontvangen, zich niet geholpen voelt. Deze signalen worden net als de overige signalen uit de markt bijgehouden en meegenomen om de maatregelen waar mogelijk nog beter aan te laten sluiten op de behoefte in de markt.
40
Bieden de huidige regelingen in de ogen van de Staatssecretaris deze bedrijven voldoende perspectief?
Antwoord
Alle generieke regelingen tezamen vormen een samenhangend en substantieel pakket om bedrijven met continuïteitstoekomstperspectief te ondersteunen.
41
De leden van de CDA-fractie willen stilstaan bij de gevolgen van de op dit moment geldende coronabeperkingen voor ondernemers, zoals het om 22.00 uur moeten sluiten van horeca en het niet open mogen van sportkantines. Dit leidt tot onduidelijkheid voor die sporten waar de sport wordt beoefend in een horecagelegenheid (bijvoorbeeld bowlingbanen) of horeca met een diffuse functie (bijvoorbeeld deels onderdeel van een manege, deels dorpscafé). Hoe wordt hier in de praktijk mee omgegaan?
Antwoord
Met ingang van de nieuwe maatregelen van 14 oktober 2020 geldt dat eet- en drinkgelegenheden geheel gesloten zijn. Indien de inrichting waar de eet- en drinkgelegenheid zich bevindt meerdere functies heeft, dient de inrichting uiterlijk om 01.00 uur te sluiten. Uitgezonderd zijn hotels voor de hotelgasten, de afhaalfunctie van eet- en drinkgelegenheid en bedrijfskantines, mits maatregelen worden getroffen om 1,5 meter afstand tussen de aanwezigen in en bij de toegang van deze locaties te garanderen.
42
Is de Staatssecretaris bereid voor bowlingbanen en andere sportaccommodaties mogelijk te maken dat zij worden gezien als horeca en daaruit inkomsten kunnen hebben?
Antwoord
Met ingang van de nieuwe maatregelen van 14 oktober 2020, is de horeca gesloten. Hierdoor is het voor bowlingbanen niet mogelijk inkomsten te vergaren uit de horeca.
43
Op dit moment telt het aantal beschikbare vierkante meters en de mogelijkheid om gasten zittend te kunnen spreiden niet mee in het coronabeleid richting sport en horeca. Is de Staatssecretaris bereid hiernaar te kijken, zodat net als in grote winkelketens ook in sportaccommodaties met voldoende (binnen)oppervlak op een veilige manier horeca-activiteiten kunnen worden ontplooid?
Antwoord
Momenteel wordt in samenwerking met MKB-NL en branchevereniging KHN gezocht naar slimme maatregelen voor de horeca, waarbij zowel de risico’s voor de volksgezondheid als de negatieve economische en sociale gevolgen zoveel mogelijk beperkt wordt.
44
Kan de Staatssecretaris als laatste schetsen hoe het huidige beleid ter ondersteuning van kermissen en evenementen er nu precies uitziet? In hoeverre gaan seizoensbedrijven in deze branches in aanmerking komen voor aanvullende sectorale steun? Hoeveel budget is hiervoor beschikbaar?
Antwoord
Kermissen en evenementen hebben toegang tot NOW en TVL en eerder de TOGS. Het kabinet werkt aan een manier om seizoensbedrijven ook in het aankomende laagseizoen voldoende tegemoet te komen. Zodra hier meer duidelijkheid over is, wordt u hierover geïnformeerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken.
45
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de reactie van de Staatssecretaris op de gewijzigde motie van de leden Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom bij het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek naar de tijd die ondernemers nodig hebben om hun investering terug te verdienen, enkel onderzoek gedaan wordt naar de terugverdientijd van vaste activa, zoals de aanschafkosten van de verkoopwagen, en niet naar andere investeringen die betrekking hebben op de bedrijfsvoering, zoals bijvoorbeeld overname kosten?
Antwoord
De interviews en enquêtes die onderdeel zijn van het onderzoek van SEO zijn onder meer bedoeld om de parameters waarop het beoordelingsinstrument wordt gebaseerd zo compleet mogelijk te maken. In de uitgezette enquête onder de betrokkenen is daarom expliciet aandacht en ruimte om overige bedrijfskosten te benoemen en aan te geven.
46
Deze leden vragen of het klopt dat er een verschil zit tussen het bepalen de fiscale waarde van een bedrijf en de feitelijke waarde van de activa van dat bedrijf en waarom bij de terugverdientijd daarmee geen rekening is gehouden?
Antwoord
Er kunnen verschillen bestaan tussen de fiscale waarde van een activum en de waarde die moet worden gebruikt op basis van boekhoudstandaarden. Dit kan onder andere veroorzaakt worden door verschillende regels ten aanzien van afschrijven. Fiscaal gezien is het niet altijd mogelijk om bijvoorbeeld af te schrijven op betaalde goodwill.
47
De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak de Europese Commissie Nederland in de afgelopen jaren heeft aangesproken op het overtreden van de Dienstenrichtlijn bij vergunningen voor de ambulante handel. Heeft de Europese Commissie Nederland erop gewezen dat de vergunningverlening aan de ambulante handel in strijd is met de Dienstenrichtlijn?
Antwoord
De Europese Commissie heeft Nederland niet aangesproken ten aanzien van de vergunningverlening aan de ambulante handel. De Dienstenwet, die de Dienstenrichtlijn implementeert, bepaalt dat een vergunning gebonden dient te zijn aan een beperkte geldigheidsduur in het geval dat het aantal vergunningen is beperkt (oftewel: indien er sprake is van schaarste of potentiële schaarste). Voor de toepassing van de richtlijn en wet is het niet nodig dat de Europese Commissie Nederland aanspreekt op de vergunningverlening aan de ambulante handel. De nationale rechter past het Europees recht toe en laat daarmee strijdige nationale bepalingen in het concrete geval buiten toepassing.
48
Kan de Staatssecretaris aangeven waarom het mogelijk is dat in België vergunningen voor één jaar op grote schaal stilzwijgend verlengd worden en waarom de Europese Commissie dit kennelijk niet in strijd vindt met de Dienstenrichtlijn? Deze leden vragen waarom het in Nederland niet toegestaan zou moeten zijn om kortdurende marktvergunningen te verstrekken die stilzwijgend verlengd worden. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom zowel op markten waar geen vergunningen beschikbaar zijn, als op markten waar veel vergunningen beschikbaar zijn, bestaande marktvergunningen voor onbepaalde tijd ingetrokken zouden moeten worden? Zij vragen op hoeveel markten geen plek is voor nieuwe ondernemers en op hoeveel markten deze situatie permanent is.
Antwoord
Net zoals in België kan ook in Nederland stilzwijgende verlenging van een vergunning onder voorwaarden mogelijk zijn. Mocht de situatie zich voordoen dat er veel vergunningen beschikbaar zijn of dat geen enkele andere gegadigde zich meldt, dan kunnen gemeenten dit meenemen in de beoordeling van de vergunningsduur. Ook is het in die situatie onder voorwaarden mogelijk om een vergunning te verlengen. Huidige vergunninghouders dienen in dat geval wel kenbaar te maken dat zij verlenging verlangen, maar zij hoeven niet een volledig inhoudelijke nieuwe aanvraag te doen. Om te voorkomen dat huidige vergunninghouders bevoordeeld worden, dient de gemeente wel transparant te zijn met betrekking tot het feit dat er op een bepaald moment vergunningen kunnen worden verleend, zodat overige dienstverrichters de mogelijkheid hebben binnen dezelfde aanvraagperiode een aanvraag in te dienen.
Het is mij niet bekend op hoeveel markten geen plek is voor nieuwe ondernemers en op hoeveel markten deze situatie permanent is. Mijn inzet is er nu op gericht om in samenspraak met de VNG een uniform beoordelingsinstrument te laten ontwikkelen. Dit instrument moet bijdragen aan het bewerkstelligen van eerlijke concurrentie door te borgen dat de termijn van een vergunning niet buitensporig lang is zodat andere ondernemers gelijke kansen wordt geboden en niet te kort om gedane investeringen terug te kunnen verdienen.
49
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat in de Dienstenrichtlijn een vergunning waarbij de looptijd afhankelijk is van bepaalde voorwaarden wordt gekwalificeerd als een vergunning met een beperkte geldigheidsduur en dus geen vergunningen voor onbepaalde tijd, terwijl deze vergunning volgens het Nederlandse recht wel een vergunning voor onbepaalde tijd is. Kan de Staatssecretaris aangeven welke gevolgen het omzetten van de vergunning naar een beperkte tijd heeft voor ondernemers in de ambulante handel die een vergunning hebben tot wederopzegging? Kan de Staatssecretaris aangeven of een vergunning die een voorschrift bevat dat de vergunning blijft gelden zolang er plaatsen beschikbaar zijn op de markt, een vergunning is die volgens de Dienstenrichtlijn voor onbepaalde tijd geldt en daarom niet toegestaan is?
Antwoord
De Dienstenrichtlijn bepaalt dat een bestuursorgaan een vergunning die al dan niet voor onbepaalde tijd kan worden verleend niet in geldigheidsduur mag beperken, tenzij (onder andere) de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden. Met deze formulering beoogt de Dienstenrichtlijn uitdrukkelijk vast te leggen dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de hoofdregel van onbeperkte geldigheidsduur van vergunningen als een vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden. De Dienstenrichtlijn dwingt op dit punt niet tot het aanpassen van de Nederlandse bestuursrechtelijke praktijk. Bij de implementatie van de Dienstenrichtlijn in de Dienstenwet is dit expliciet vastgelegd: «Een vergunning waarvan de geldigheidsduur uitsluitend afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de vergunningsvoorwaarden wordt aangemerkt als een vergunning voor onbepaalde tijd» (artikel 33, tweede lid, Dienstenwet).
Daarentegen kan een vergunning niet voor onbetaalde tijd worden afgegeven als er slechts een beperkt aantal beschikbare vergunningen kan worden afgegeven, omdat er dwingende redenen van algemeen belang zijn die zich daartegen verzetten of als er schaarste is wegens bijvoorbeeld ruimtetekort. Als dit zo is, mogen immers enkel vergunningen voor beperkte tijd worden afgegeven.
De voorwaarde dat een vergunning enkel blijft bestaan zolang er een x-aantal plekken beschikbaar is, kan niet worden gezien als een voorschrift bij de vergunning, nu een dergelijk voorschrift niet het gedrag van de vergunninghouder regelt, maar afhankelijk is van (objectieve) factoren die buiten de beïnvloedingssfeer van de vergunninghouder liggen. Dit betekent dat een dergelijke voorwaarde gezien moet worden als specificatie van de algemene intrekkingsbevoegdheid van het bestuursorgaan en dat dit in de bovenliggende verordening geregeld moet worden en niet als voorschrift of voorwaarde verbonden aan een vergunning. Het opnemen van een dergelijke grondslag in de verordening is mogelijk, mits het systeem transparant is en andere ondernemers de mogelijkheid krijgen om aanspraak te maken op een vergunning als het maximaal beschikbare plekken wordt bereikt.
Het is niet mogelijk om eenduidig aan te geven wat de gevolgen van het omzetten van de vergunning naar een beperkte tijd zijn voor individuele ondernemers of sectoren, nu dit afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en de manier waarop gemeenten hier mee omgaan. In algemene zin kan op grond van behoorlijk bestuur gezegd worden dat het in de rede ligt dat gemeenten ondernemers die hierdoor geraakt worden tijdig informeren over het intrekken van een bestaande vergunning en dat ook vooraf wordt aangegeven welk (her)verdelingsmechanisme wordt gehanteerd op het moment dat de vergunningstermijn afloopt.
50
De leden zouden graag een overzicht krijgen van het aantal gesprekken dat de Staatssecretaris in 2019 en 2020 met de Europese Commissie over de Dienstenrichtlijn heeft gevoerd en wat het standpunt en het oordeel van de Europese Commissie is over de vergunningverlening aan de ambulante handel in Nederland.
Antwoord
Er is zowel binnen formele overlegstructuren als bilateraal in 2019 en 2020 meermaals contact geweest met de Europese Commissie over de Dienstenrichtlijn. Er zijn geen gesprekken met de Europese Commissie gevoerd over de vergunningverlening aan de ambulante handel. Het actuele standpunt en het oordeel van de Europese Commissie op dat punt is daarom niet bekend. Er vindt regelmatig overleg plaats over de implementatie van de Dienstenrichtlijn met de Europese Commissie en de andere lidstaten. Indien opportuun vinden er bilateraal aanvullende gesprekken plaats. Het reguliere overleg vond in 2020 reeds drie keer plaats en staat in oktober wederom gepland.
51
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de uitkomsten van de gesprekken die de Staatssecretaris met de Europese Commissie heeft gevoerd naar aanleiding van de uitspraak-Appingedam/Visser. Deze leden zien hier op twee gebieden verontrustende jurisprudentie ontstaan. In de eerste plaats het feit dat de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is op een zuiver interne situatie, wat verder gaat dan de doelstelling van het mogelijk maken van grensoverschrijdend diensten kunnen verrichten of kunnen vestigen. In de tweede plaats dat de detailhandel moet worden gerekend onder de diensten die onder der Dienstenrichtlijn vallen, waarmee een deel van het Nederlands ruimtelijk ordeningsbeleid onder druk staat zoals ook wordt beschreven in de handreiking.
Antwoord
De Dienstenrichtlijn speelt een belangrijke rol in het voorkomen van ongerechtvaardigde belemmeringen voor dienstverrichters op de interne markt. Het kabinet is dan ook niet voornemens om te pleiten voor het aanpassen van de Dienstenrichtlijn. De uitspraak van het Europees Hof van Justitie inzake Visser Vastgoed heeft het toepassingsbereik van de Dienstenrichtlijn nader verduidelijkt. Zoals wordt opgemerkt is hierbij gebleken dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is op zuiver interne situaties. Zoals eerder medegedeeld aan uw Kamer luidt de conclusie van het kabinet naar aanleiding van het genoemde arrest dat Nederland de Dienstenrichtlijn op dit punt correct heeft geïmplementeerd.15 Daarnaast blijkt uit het arrest dat detailhandel in goederen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, waardoor ook voor brancheringsregels in bestemmingsplannen de motiveringsverplichting uit de Dienstenrichtlijn geldt.
Het kabinet heeft geregeld contact met de Europese Commissie en andere lidstaten over de gevolgen van deze uitspraak en de wijze waarop het kabinet hier gevolg aan geeft. Het kabinet heeft in dit kader de toegestuurde handreiking Dienstenrichtlijn en ruimtelijke ordening opgesteld (naar aanleiding van het arrest Visser Vastgoed) ter ondersteuning van medeoverheden. Daarin wordt toegelicht hoe ruimtelijke voorschriften, waaronder brancheringsregels, opgesteld kunnen worden conform de verplichtingen onder de Dienstenrichtlijn. Daarmee is voorzien in de eerdere toezegging aan uw kamer om, bij het uitblijven van een oplossing inzake detailhandel, samen met betrokken partijen middels praktische en werkbare oplossingen de medeoverheden te helpen aan de genoemde verplichtingen te voldoen.16 Deze handreiking is met interesse door de Europese Commissie ontvangen. Wat betreft de notificatieplicht, is het de blijvende inzet van het kabinet om brancheringsregels in bestemmingsplannen uit te zonderen van de notificatieverplichting onder de Dienstenrichtlijn. Het kabinet pleit daarom geregeld voor het opnemen van een daartoe strekkende bepaling in het voorstel van de Europese Commissie voor een Notificatierichtlijn. Op dit moment bevinden de onderhandelingen over deze richtlijn zich echter nog altijd in een impasse. Over de uitkomst van dit proces wordt uw Kamer vanzelfsprekend nader geïnformeerd.
52
De leden van de SP-fractie constateren dat deze punten afwijken van de Nederlandse interpretatie tot dan toe. Deze leden vinden deze uitbreiding van de invloedssfeer van de Dienstenrichtlijn onwenselijk en hoe wel het aan te moedigen is dat het kabinet een handreiking biedt voor hoe hier mee om te gaan, horen zij ook graag welke stappen het kabinet neemt om de Europese Commissie te overtuigen van de noodzaak van een aanpassing van de Dienstenrichtlijn om deze effecten tegen te gaan. Zij worden graag op de hoogte gehouden van de uitkomst van de gesprekken over de notificatieplicht.
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 51 van de SP-fractie.
53
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar de haalbaarheid en de marktappreciatie van het Dutch Venture Initiative. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij de aanbevelingen en aanvullende criteria die uit het onderzoek naar voren komen overneemt? Deze leden vragen wat de meerwaarde van het vermarkten van deze fondsen is. Zij vragen wat de overhead kosten van deze fondsen op dit moment zijn en welke deze zullen worden als besloten wordt tot het vermarkten van deze fondsen? Kan de Staatssecretaris aangeven of zij, als op enig moment blijkt dat de voordelen niet opwegen tegen de nadelen, in dat geval ook bereid is om af te zien van het vermarkten van deze fondsen?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 20 van de CDA-fractie.
54
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het kabinet op sociaal ondernemen en vragen op welke wijze de Staatssecretaris zelf maatschappelijke ondernemingen gaat betrekken in het inkoop- en aanbestedingsbeleid.
Antwoord
EZK zal uitwerking geven aan het beleid betreffende maatschappelijk verantwoord inkopen. Het is de verwachting dat dit beleid een prepositie zal opleveren voor bedrijven die maatschappelijke verantwoord ondernemen. Tot die categorie bedrijven behoren ook de maatschappelijke ondernemingen die zich in zoverre van andere bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen onderscheiden dat zij zich primair richten op het toevoegen van maatschappelijke waarde. EZK voert geen specifiek inkoop- en aanbestedingsbeleid ten aanzien van maatschappelijke ondernemingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben de volgende vragen en opmerkingen. De detailhandelsstructuur en voorzieningenstructuur in de steden en centrumplaatsen die een bovenlokale verzorgingsfunctie hebben, stonden voor het uitbreken van de coronapandemie al onder zware druk. Veranderingen in koopgedrag, ontwikkeling en groei van het digitale verkoopkanaal en demografische ontwikkelingen, in het bijzonder in de krimpgebieden, zijn daar een aantal oorzaken van. De detailhandel is een belangrijke bron van werkgelegenheid en een belangrijke drager voor de leefbaarheid en voorzieningenstructuur.
55
Deze leden brengen graag in herinnering dat in de Kamer meermaals is gepleit voor een aanpak van de structurele problemen en middels de motie van de leden Aartsen en Verhoeven is verzocht om hiertoe een taskforce in te stellen. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan deze motie?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 van de VVD-fractie.
56
De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat culturele en maatschappelijke voorzieningen sterk ontwikkeld zijn, onder meer wegens de aantrekkingskracht daarvan op bedrijven. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting?
Antwoord
Ik onderschrijf het belang van een sterk ontwikkeld stelsel van maatschappelijke voorzieningen alsook de sterke rol die gemeenten, het maatschappelijk middenveld en in lokale gemeenschappen gewortelde bedrijven daarbij hebben. Wat dit laatste betreft wijs ik vooral op de rol van het mkb bij het ondersteunen van bijvoorbeeld lokale sportactiviteiten en culturele evenementen. Daarmee wil ik evenwel de ondernemingen uit het mkb die een belangrijke steunpilaar vormen voor de lokale samenleving niet automatisch onder de reikwijdte van het begrip maatschappelijke onderneming scharen. Uiteraard kan een plaatselijke bakker zich als maatschappelijke onderneming kwalificeren als deze aan de definitie en kenmerken van een maatschappelijke onderneming voldoet zoals uiteengezet in het KPMG/Nyenrode-onderzoek dat de Kamer enkele maanden geleden is toegezonden. Deze definitie en kenmerken vormen het uitgangspunt voor een wettelijke regeling voor de erkenning en herkenning van maatschappelijke ondernemingen door middel van een BVm-status.17
57
Deelt de Staatssecretaris tevens de opvatting dat een omvangrijk herstelplan nodig is om de detailhandels- en voorzieningenstructuur op peil te brengen en te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze is de Staatssecretaris bereid daar vorm aan te geven? Is er de bereidheid om samen met de vertegenwoordigende organisaties van de detailhandel, horeca en culturele voorzieningen een samenhangend en robuust herstelplan op te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke partijen worden daarbij betrokken?
Antwoord
De structurele ontwikkelingen in de detailhandel worden in hoge mate bepaald door demografische trends als bevolkingskrimp en -vergrijzing, technologische ontwikkelingen en door de veranderende voorkeuren van consumenten. De ontwikkelingen die hiervan het gevolg zijn worden nog eens versterkt en aangejaagd door corona. Door de onderliggende trends zijn de veranderingen in de detailhandel blijvend. Ondernemers zullen hierop in moeten spelen om ook in de toekomst te kunnen blijven ondernemen. In Retailagenda werk ik samen met de partners (brancheorganisaties, vastgoed, kennisinstellingen, gemeenten, provincies en rijksoverheid) om ondernemers en medewerkers zo goed mogelijk door dit noodzakelijke transitieproces heen te helpen. Bijvoorbeeld door innovatie aan te jagen en nieuwe leerwegen en skills te ontwikkelen. Daarnaast is de retail mede bepalend voor de aantrekkingskracht van de Nederlandse binnensteden. Doordat retail steeds verder onder druk komt te staan, zullen de binnensteden op zoek moeten gaan naar andere wegen om vitaal te blijven. Samen met gemeenten, marktpartijen en Rijkspartners wil ik individuele gemeenten ondersteunen die met herstructurering van winkelgebieden in binnensteden en kernen aan de slag gaan. Hiervoor heeft het kabinet een bedrag van € 100 miljoen gereserveerd.18
58
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over sociale ondernemingen. De brief wekt de indruk dat niet de daadwerkelijke maatschappelijke impact, maar de intenties van een onderneming bepalen of de onderneming in aanmerking komt voor een BVm. In dat geval is de erkenning uitsluitend «principle-based» en niet «practice-based». Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat dit is niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt geborgd dat het beginsel van «practice-based» zal worden toegepast voor het kwalificeren als BVm?
Antwoord
Van een louter principle-based erkenning zal geen sprake zijn. Waar passend en wenselijk zal de erkenning een rule-based karakter hebben. Een wettelijke regeling die enkel zou zien op een set van open normen die de onderneming grote vrijheid biedt zelf invulling en betekenis te geven aan wat de onderneming kwalificeert als BVm, zal uiteindelijk niet tot de herkenning van maatschappelijke ondernemingen leiden die bij deze doelgroep past. Voor een goede herkenbaarheid van een maatschappelijke onderneming is immers nodig dat de erkenning als zodanig is gebaseerd op een set concrete normen.
Het beginsel van practice-based krijgt vorm en inhoud doordat een maatschappelijke onderneming haar erkenning als BVm blijvend zal moeten bewijzen door transparant te zijn over haar maatschappelijke impact. Het wetsvoorstel zal een regeling bevatten voor het meten van impact, waarbij mogelijk wordt aangesloten bij het verder te ontwikkelen Impactpad en het doen van verslag hierover. Dit om te garanderen dat de maatschappelijke onderneming voor belanghebbenden en samenleving controleerbaar is op haar daden.
59
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris de opvatting deelt dat het stimuleren van sociale ondernemingen wenselijk is omdat deze ondernemingen in hun doelstellingen en activiteiten bijdragen aan het publiek belang van bevorderen van inclusiviteit en duurzaamheid. Deelt de Staatssecretaris ook de opvatting dat via het inkoop- en aanbestedingsbeleid van overheden sterk kan worden bijgedragen aan de ontwikkeling en groei van sociale ondernemingen? Is de Staatssecretaris bereid om, bij voorkeur in samenwerking in samenwerking met koepelorganisaties van organisaties die zich inzetten voor inclusiviteit en maatschappelijk verantwoord ondernemen, te onderzoeken op welke wijze sociale ondernemingen een voorrangspositie kunnen krijgen bij inkoop en aanbestedingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het doel van de BVm is betere herkenning van maatschappelijke ondernemingen voor opdrachtgevers, afnemers, financiers en andere betrokkenen. Die betere herkenning kan de maatschappelijke ondernemingen onder meer helpen bij het verkrijgen van opdrachten voor de levering van producten of diensten aan andere ondernemingen die daardoor hun maatschappelijke impact kunnen vergroten. De bedoeling van de BVm is uitdrukkelijk niet dat het de mededingende maatschappelijke onderneming a priori in een voorkeurspositie plaatst ten opzichte van een onderneming die deze status niet heeft. Wel kan het maatschappelijk verantwoord inkoopbeleid van de overheid met zich meebrengen dat een maatschappelijke onderneming over betere papieren blijkt te beschikken dan de onderneming die op het vlak van maatschappelijk verantwoord ondernemen weinig te bieden heeft. In zo’n geval zal de maatschappelijke onderneming een grotere kans hebben dat haar de opdracht wordt gegund.19
Artikel 2.82 van de Aanbestedingswet 2012 biedt overheden de mogelijkheid een voorbehoud te maken bij de gunning van opdrachten indien de opdracht tot doel heeft (meer) mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt een werkplek te bieden. Er zijn gemeenten die van deze mogelijkheid thans al gebruik maken bij de gunnen van opdrachten aan sociale ondernemingen. Denkbaar is dat sommige BVm-ondernemingen kwalificeren als sociale ondernemingen in de zin van artikel 2.82 van de Aanbestedingswet. In die gevallen komen zij in aanmerking voor zulke voorbehouden opdrachten.
60
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het BMC-rapport dat bij de brief van 10 juli 2020 over sociaal ondernemen is gevoegd, waarin langs drie sporen 18 maatregelen worden aanbevolen. Kan de Staatssecretaris per maatregel aangeven of, en zo ja op welke wijze, deze aanbevolen maatregelen worden overgenomen en uitgewerkt?
Antwoord
In het BMC-rapport worden de 18 maatregelen langs drie sporen aangekondigd:
1) Werk het Impactpad verder uit;
2) Versterk het ondersteuningsnetwerk van sociaal ondernemers; en
3) Maak bestaande financieringsinstrumenten toegankelijk voor sociaal ondernemers.
Een van de uitgangspunten uit het regeerakkoord is het behouden van een gelijk speelveld, hierdoor zijn fiscale en financiële maatregelen (spoor 3) geen logische vervolgstap. De maatregelen uit de eerste twee sporen zijn verwerkt in de aangekondigde acties, daarnaast zijn ook elementen die gaan over netwerken en hulp bij toegang uit spoor 3 verwerkt in de aangekondigde acties.
De aangekondigde acties concentreren zich rond drie thema’s:
1) Het meten en rapporteren over maatschappelijke impact;
2) Versterking van het ecosysteem rondom maatschappelijke ondernemingen; en
3) Monitoring en rapportage: De Staat van Sociaal (Maatschappelijk) Ondernemerschap.
61
VNO-NCW, MKB-Nederland en Cedris hebben gepleit voor het afbakenen van sociaal ondernemerschap, tot ondernemingen die zich inzetten op het gebied van «planet and people». Dit om te voorkomen dat organisaties die alleen op het terrein van duurzaamheid voor de leefomgeving activiteiten ontplooien, maar geen verantwoordelijkheid nemen in het inclusiever maken van de arbeidsmarkt, toch een aparte juridische status kunnen krijgen. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat dit in de afbakening worden geborgd?
Antwoord
Ik begrijp uit het pleidooi van VNO-NCW, MKB-Nederland en Cedris dat maatschappelijke ondernemingen zich behalve als duurzame onderneming ook altijd moeten gedragen als inclusieve onderneming. Ik wil bezien op welke wijze dit kan worden geborgd zonder dat dit noopt tot een kwalitatieve beoordeling van het in de statuten te formuleren maatschappelijke doel en de middelen die de onderneming voor het bereiken van dit doel inzet.
62
De leden van de PvdA-fractie constateren dat veel bedrijven, in onder meer de «life sciences- sector, een specifiek businessmodel kennen, waarbij de kosten in de regel vele jaren voor de baten uitgaan en zij in de tussentijd niet of nauwelijks omzet maken. Door het ontbreken van omzet komen deze bedrijven niet in aanmerking voor het leeuwendeel van de noodmaatregelen vanuit de overheid. Tezelfdertijd wordt breed het belang onderschreven dat we onze economie met investeringen en innovatie uit de crisis moeten trekken. Op welke wijze is de Staatssecretaris voornemens om dit type bedrijven, waaronder veel start- en scale-ups, te ondersteunen en beter toegang te bieden tot de noodmaatregelen, in het bijzonder de COL? Is de Staatssecretaris bereid om in overleg te treden met koepelorganisaties, waaronder Holland Bio, die knelpunten hebben geadresseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wil de Staatssecretaris de Kamer informeren over de uitkomsten van het overleg?
Antwoord
Met het huidige nood- en steunpakket (onder andere de COL, de scale-up faciliteit en de fondsversterking ROM’s) beoog ik de bedrijven (waaronder start-ups) met toekomstperspectief te ondersteunen die schade ondervinden van de effecten van COVID-19. Het feit dat niet alle COL-middelen zijn gebruikt, betekent in dit geval dat ieder bedrijf binnen de doelgroep van de COL met toekomstperspectief is geholpen.
De COL wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden in verband met het akkoord van de Europese Commissie op het vastgestelde kader en het feit dat de beperkte middelen die over zijn op deze manier op kunnen worden gemaakt. Ik ben bereid om het signaal van de koepelorganisaties bij de ROM’s neer te leggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken.
63
Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris invulling gaat geven aan de toezegging die is gedaan in de schriftelijke behandeling van de Wet Tijdelijke maatregelen covid-19 om duidelijk en toegankelijk te communiceren naar ondernemers over de ministeriële regelingen die op hen betrekking hebben, en om zo generiek mogelijk uitzonderingsgronden te hanteren voor de afstandsnorm wanneer gebruik kan worden gemaakt van bijvoorbeeld spatschermen.
Antwoord
De ministeriële regeling die op grond van de Wet Tijdelijke maatregelen COVID-19 zal worden vastgesteld wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De publicatie hiervan, en ook een eventuele verdere uitwerking in protocollen wordt via de gebruikelijke kanalen onder de aandacht van ondernemers gebracht. Denk hierbij aan rijksoverheid.nl, kvk.nl, mijncoronaprotocol.nl, reguliere media, social media kanalen van de overheid en via de brancheverenigingen.
In de ministeriële regeling zullen de gevallen waarin de veilige afstandsnorm niet van toepassing is, zo generiek mogelijk worden geformuleerd. Aan deze regeling, die wordt vastgesteld door de Ministers van VWS, JenV en BZK wordt op dit moment nog geschreven.
64
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij erop kunnen rekenen dat de Staatssecretaris samen met ondernemers kijkt hoe regelgeving dienstbaar kan zijn aan bestrijding van het virus én zo regelarm en adaptief als mogelijk kan worden vormgegeven om ondernemers met innovatieve en veilige oplossingen daartoe de mogelijkheid te bieden.
Antwoord
Bij de totstandkoming van de verschillende crisismaatregelen waar bedrijven zich op kunnen beroepen is er uiteraard scherp gelet op werkbaarheid en toegankelijkheid voor de ondernemer. Uitgangspunt is dat de regelingen zo lastenluw mogelijk worden vormgeven, waarbij ondernemers niet worden belast met onnodige verplichtingen. Daarbij is het echter ook van belang dat de regelingen begrijpelijk zijn, goed vindbaar en dat de aanvraagprocedures helder en logisch zijn vormgegeven. Indien de spoedeisendheid van de betreffende corona-gerelateerde regelingen het toelaat, wordt het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) ook zoveel mogelijk betrokken bij de totstandkoming van de regelingen. Meer algemeen probeert het kabinet regeldruk voor ondernemers te verminderen door zo veel mogelijk knelpunten in bestaande regelgeving op te lossen in overleg met ondernemers en de betrokken overheidsinstanties.
65
Deze leden gaan in hun schriftelijke inbreng verder graag nader in op de brieven over sociaal ondernemen en de ambulante handel. Zij zijn verheugd dat de Staatssecretaris het voorstel tot uitwerking van een modaliteit op de bestaande rechtsvorm, de BVm, overneemt. Zij lezen dat de Staatssecretaris voornemens is de Kamer voor het eind van dit jaar over te voortgang te informeren. Kan hierin ook een specifiek tijdspad komen?
Antwoord
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen een beleidsfase en een tweede fase waarin de contouren van het wetsvoorstel verder worden uitgeschreven. In de beleidsfase worden voornemens ontwikkeld, die vervolgens worden getoetst bij directe belanghebbenden of betrokkenen zoals de ondernemer, de notaris, de KvK en de accountant. Voorts zal in deze fase een kring van experts worden geraadpleegd. Het zal van de aard en inhoud van de reacties afhangen wanneer de eerste fase kan worden afgerond en hoe snel met de tweede fase kan worden aangevangen voor het schrijven van het conceptwetsvoorstel. De planning is erop gericht dat in februari een consultatie via internet van start zal gaan.
66
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat BVm een titel van betekenis is. Hoe gaat de Staatssecretaris dit vormgeven? Hoe wordt ervoor gezorgd dat niet alleen de intentie of de visie, maar ook het aantoonbaar en afrekenbaar handelen van een onderneming voorwaardelijk wordt voor de modaliteit? Welke ondergrens is de Staatssecretaris voornemens te hanteren en zijn er reeds aantoonbaar effectieve privaatrechtelijke keurmerken waarbij kan worden aangesloten? Wordt hierin ook een brede benadering van sociaal ondernemerschap voorgestaan, waarbij een onderneming zowel richting aarde als mensen, maatschappelijke verantwoordelijkheid tentoonspreidt.
Antwoord
De te stellen voorwaarden aan het verkrijgen van een erkenning als BVm zullen in zoverre concreet moeten zijn dat de BVm op het feitelijk nalevingsgedrag controleerbaar is. De BVm zal haar erkenning blijvend moeten bewijzen door transparant te zijn over haar maatschappelijke impact. In het wetsvoorstel zullen eisen worden opgenomen over het meten van impact en het doen van verslag hierover. Dit om te garanderen dat de maatschappelijke onderneming voor stakeholders en samenleving controleerbaar is op haar daden.
De normen waaraan de op te richten BV zich verbindt om voor erkenning als BVm in aanmerking te komen zullen de vennootschap en de onderneming een zekere beperking opleggen in de vrijheid van handelen en enkele verplichtingen scheppen die voor gewone BV’s niet gelden. Omdat het de ondernemingen vrij staat te kiezen voor een BVm, gaat het om een zelfverkozen vrijheidsbeperking en het aangaan van verplichtingen. De BVm zal wat betreft normering onderscheidend genoeg moeten zijn met het oog op herkenbaarheid, maar tevens ook een aantrekkelijk perspectief moeten zijn voor een kritische massa van maatschappelijke ondernemingen. Daarin zal een balans moeten worden gevonden.
Het is niet mijn voornemen de BVm-status voorwaardelijk te verbinden aan een keurmerk, certificaat of code. Dit neemt niet weg dat de BVm die zich primair ten doel stelt werkgelegenheid te bieden aan kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, zich extra zou kunnen profileren met een hoge score op de PSO-ladder. Iets dergelijks geldt ook voor de BVm die zich als duurzame onderneming zou willen profileren met een B-corp certificaat of registratie als sociale onderneming bij de Code Sociale Ondernemingen.20
67
Op welke wijze inventariseert de Staatssecretaris de vragen die nog moeten worden beantwoord en de keuzes die daaruit voortvloeien, om vervolgens te komen tot een nadere invulling van de BVm?
Antwoord
In mijn brief van datum heb ik uiteengezet dat de kenmerken die een maatschappelijke onderneming definiëren, zoals uiteengezet in het KPMG/Nyenrode-onderzoek zullen worden uitgewerkt om te komen tot een wettelijke regeling voor de BVm. De voorbereiding van het wetsvoorstel bevindt zich thans in de beleidsfase. In dit kader worden verschillende varianten voor nadere uitwerking op haalbaarheid en houdbaarheid getoetst bij direct belanghebbenden en betrokkenen zoals de ondernemer, de notaris, de KvK en de accountant. Die toetsing vindt plaats aan de hand van vragen die bij gelegenheid van de beleidsmatige uitwerking aandienen.
68
De leden van de ChristenUnie-fractie maken zich zorgen of de Staatssecretaris er niet een te stringente lezing van de Dienstenrichtlijn op nahoudt. Klopt het dat in bijvoorbeeld België in voorkomende gevallen automatische verlenging van vergunningen plaatsvindt, maar de Staatssecretaris hier geen mogelijkheid toe ziet? Klopt het dat hier niet op is ingegrepen vanuit de Europese Commissie? Vallen momenteel alle vergunningen die volgens Nederlands recht onder onbepaalde tijd vallen, ook onder de dienstenrichtlijn onder onbepaalde tijd. Zo nee, is hier niet meer maatwerk nodig?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 48 van de SP-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie maken zich zorgen over de gang van zaken rond de standplaatsvergunningen en hebben enkele vervolgvragen.
69
Is de veronderstelling juist dat in Duitsland en België in veel gevallen sprake is van stilzwijgende verlenging van standplaatsvergunningen?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 48 van de SP-fractie.
70
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken van het eerder toegezegde overleg van de Staatssecretaris met de Europese Commissie over de problematiek van de schaarse vergunningen is. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris omgaat met terrasvergunningen voor de horeca die ook voor onbepaalde tijd afgegeven worden. Zij hebben een vraag over de focus op de terugverdientijd en het onderzoek hiernaar.
Antwoord:
Zie hiervoor het antwoord op vraag 51 van de SP-fractie.
Er heeft geen specifiek overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie over terrasvergunningen.
71
Wordt daarbij ook gekeken naar het verkrijgen van een redelijk rendement en de opbouw van een pensioenvoorziening?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 47 van de SP-fractie.
72
De leden van de SGP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is in beeld te brengen in hoeverre bij gemeenten het aanbod van standplaatsen groter is dan de vraag. Als in een bepaalde gemeente vanuit praktijk en onderzoek blijkt dat al lange tijd het aanbod van standplaatsen groter is dan de vraag, is er dan geen legitieme basis om te blijven kiezen voor standplaatsvergunningen voor onbepaalde tijd?
Antwoord
Zie hiervoor het antwoord op vraag 48 van de SP-fractie.
Kamerstuk 32 637, nr. 421↩︎
Kamerstuk 35 040, nr. 10↩︎
Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 30↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 423↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 333↩︎
Kamerstuk 32 761, nr. 133↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 397↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 400↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 386↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2020:590:FIN↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 421↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 421↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 427↩︎
Kamerstuk 35 420, nr. 105↩︎
Kamerstuk 31 579, nr. 26.↩︎
Kamerstuk 31 579, nr. 26.↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 426↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 426↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 426↩︎
Kamerstuk 32 637, nr. 426↩︎