Amendement van het lid Terpstra over verduurzaming met betrekking tot woningen die een bouwkundige eenheid vormen met eigen woongelegenheden
Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet
Amendement
Nummer: 2020D42813, datum: 2020-10-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35517-8).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. Terpstra, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35517 -8 Wijziging van de Huisvestingswet 2014, de Woningwet, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet en om de mogelijkheden voor tijdelijke huurovereenkomsten te verruimen.
Onderdeel van zaak 2020Z19895:
- Indiener: J.H. Terpstra, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 517 Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet
Nr. 8 AMENDEMENT VAN HET LID TERPSTRA
Ontvangen 28 oktober 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel W, onder 2, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt de punt aan het slot van het voorgestelde onderdeel k vervangen door een puntkomma.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. verduurzaming of het duurzaam in stand houden van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden die bouwkundig een geheel vormen met de eigen woongelegenheden of de woongelegenheden van een toegelaten instelling.
Toelichting
De indiener wil bewerkstelligen dat toegelaten instellingen meer mogelijkheden krijgen om buiten het eigen bezit duurzaamheidsactiviteiten te ontplooien. Nu biedt de Woningwet daar maar beperkte mogelijkheden voor. Zo kan de strikte regelgeving van de Woningwet een (te) grote barrière opwerpen voor toegelaten instellingen om te participeren in projecten tot verduurzaming in breder verband – meer gericht op een gehele wijk of zelfs gemeente. Dit kan er ook toe leiden dat bij complexen waar sprake is van zogenoemd gespikkeld bezit verduurzaming niet van de grond komt, of dat alleen het eigen bezit wordt verduurzaamd terwijl verduurzaming van het gehele complex vanuit financieel en technisch opzicht veel wenselijker zou zijn. Aldus kunnen de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTIV 2015) ernstig belemmerend zijn voor de uitvoering van wenselijk geachte duurzaamheidsinitiatieven. Teneinde ook in complexen met gespikkeld bezit verduurzaming te kunnen realiseren, is het wenselijk om buiten twijfel te stellen dat toegelaten instellingen ook verduurzamingsmaatregelen mogen uitvoeren met betrekking tot woningen die een bouwkundige eenheid vormen met hun eigen woongelegenheden – analoog aan de regeling voor diensten aan bewoners in art. 47, tweede lid, BTIV 2015.
Terpstra