[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het aanvullend compensatiepakket coronacrisis medeoverheden

Noodpakket banen en economie

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2020D43838, datum: 2020-11-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35420-178).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35420 -178 Noodpakket banen en economie.

Onderdeel van zaak 2020Z20408:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 420 Noodpakket banen en economie

Nr. 178 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 november 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 31 augustus 2020 inzake het aanvullend compensatiepakket coronacrisis medeoverheden (Kamerstuk 35 420, nr. 104).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 november 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx

Vraag 1

Waarom duurt het langer dan gepland om de ov-compensatiegelden uit te keren? En wat zijn hiervan de mogelijke gevolgen voor overheden die bijvoorbeeld aandeelhouder van een vervoersbedrijf zijn?

Antwoord vraag 1

De beschikbaarheidsvergoeding betreft een unieke regeling. Dit betekent dat veel aspecten van de regeling voor het eerst moeten worden uitgewerkt. In Nederland hebben we te maken met verschillende vervoersbedrijven, met ieder hun eigen concessieafspraken met medeoverheden. Daarnaast is ook de rijksoverheid zelf concessieverlener. Dat maakt het opstellen van regelingen om de beschikbaarheidsvergoeding uit te keren ingewikkeld.

Daarnaast is er vanwege de Europese staatssteunregelgeving overleg met de Europese Commissie. De verwachting is dat de regeling op korte termijn ter goedkeuring kan worden voorgelegd aan de Europese Commissie.

Vooralsnog geven alle vervoerders aan geen acute problemen te hebben. Bedrijven hebben zelf overbruggingsmaatregelen genomen, zoals uitstel van belastingbetalingen, tijdelijke leningen e.d. Mochten er acute problemen ontstaan, dan heeft het Ministerie van IenW toegezegd te proberen daar een oplossing voor te vinden. Zo is eerder dit jaar een lening verstrekt aan de Waddenveren (Kamerstuk 23 645, nr. 718).

Vraag 2

Kan per GGD worden aangegeven hoeveel budget er nu is voor de bestrijding van het coronavirus en hoeveel geld er bij komt met de nu genomen compensatiemaatregelen?

Antwoord vraag 2

In het bestuurlijk overleg Publieke Gezondheid van 14 juli is afgesproken dat vergoeding plaatsvindt op basis van artikel 62 Wet publieke gezondheid en de artikelen 15 en 16 van het Besluit Publieke Gezondheid. Dit is de juridische basis.

De financiering van corona-gerelateerde kosten van de GGD-en en Veiligheidsregio’s loopt via de VWS-begroting. Concreet betekent dit, dat GGD-en en Veiligheidsregio’s voorschotten kunnen aanvragen voor de vergoeding van de meerkosten conform de definities uit de rapporten die AEF heeft opgesteld voor respectievelijk de GGD-en en Veiligheidsregio’s. Definitieve vaststelling van de voorschotten vindt plaats op basis van een einddeclaratie die is voorzien van een goedgekeurde jaarrekening inclusief de accountantsverklaring van de huisaccountant. Op dit moment is dan ook nog niet aan te geven hoeveel geld de GGD-en exact ontvangen voor de bestrijding van het coronavirus.

Vraag 3

Wordt eventueel teveel uitgekeerde compensatie teruggevorderd bij gemeenten, provincies en waterschappen?

Antwoord vraag 3

De tot op heden uitgekeerde compensatie aan medeoverheden is, tenzij expliciet is aangegeven dat er sprake is van bevoorschotting, onvoorwaardelijk.

Vraag 4

Hoe komt het dat het gesprek in de financiële verhoudingen nog te vaak over de bekostiging van taken gaat?

Vraag 21

Wat wordt bedoeld met de passage «Het gesprek in de financiële verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden gaat nog te vaak over de bekostiging van taken. We zouden dit in een breder perspectief moeten bezien. Naast de omvang en de verdeling van het gemeente- en provinciefonds, vraagt dit ook een verdere beschouwing van de reikwijdte van wet- en regelgeving, de beleidsvrijheden die medeoverheden op diverse domeinen kennen, welk instrumentarium passend is en hoe gezorgd kan worden dat gemeenten leren van elkaar in het organiseren van efficiënt en effectief beleid.«?

Antwoord vraag 4 en vraag 21

Met u betreur ik dat het gesprek in de financiële verhoudingen nog te vaak over de bekostiging van taken gaat.

Ook de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen heeft dit recentelijk in haar eindrapport «Als één overheid – Slagvaardig de Toekomst tegemoet» geconstateerd en in dit rapport een aantal aanbevelingen gedaan om de samenwerking tussen overheden te verbeteren. Ondanks dat de uitwerking van deze aanbevelingen aan het volgende kabinet is, onderschrijf ik de strekking van de adviezen dat de bekostiging van taken een belangrijk maar niet het enige instrument is wat in die samenwerking een rol speelt.

Voor een langdurige en bestendige oplossing moet niet alleen naar de financiën worden gekeken maar ook naar de andere elementen die van invloed zijn op de uitvoeringskracht van gemeenten. Voorbeelden hiervan zijn wettelijke bepalingen die van invloed zijn op de keuzevrijheid van gemeenten, maar ook hoe gemeenten de goede resultaten nog meer inzetten voor passend lokaal beleid op verschillende maatschappelijke opgaven.

Vraag 5

Welke afspraken zijn of worden met waterschappen gemaakt over financiële compensatie?

Antwoord vraag 5

Ook met de waterschappen is de afspraak gemaakt dat ze in aanmerking kunnen komen voor reële compensatie van de inkomstenderving en extra kosten.

In 2021, wanneer duidelijk is hoeveel inkomstenderving en extra kosten de waterschappen daadwerkelijk over 2020 hebben gehad, zal de compensatie worden besproken en vastgesteld.

Vraag 6

Kan de passage: «Deze gegevens laten namelijk zien dat de financiële positie van gemeenten in 2019 verder verslechterd is. Het exploitatietekort is opgelopen van – € 197 miljoen in 2018 naar – € 768 miljoen in 2019. Over 2019 heeft circa 60 procent van de gemeenten een tekort, waarvan circa 25 procent voor het derde jaar op rij.» nader worden toegelicht? Kan daarbij specifiek worden aangegeven hoe dit exploitatietekort is opgelopen? Kan worden aangegeven welke gemeenten het grootste exploitatietekort hebben en hoe hoog dit is? Kan worden aangegeven wat de actuele verwachtingen ten aanzien van het exploitatietekort voor 2020 en 2021 zijn?

Antwoord vraag 6

De financiële positie van gemeenten staat onder druk en ik begrijp de zorgen van gemeenten en uw Kamer op dit terrein. Ik blijf in gesprek met gemeenten over dit onderwerp. Op 27 juli jongstleden publiceerde het CBS de Informatie voor derden (Iv3) jaarrekeningcijfers 2019 van gemeenten. Deze gegevens geven inzicht in de financiële boekhouding van gemeenten volgens het baten-lasten stelsel. De gegevens laten zien dat het exploitatietekort van gemeenten als geheel in 2019 is opgelopen van 197 miljoen euro in 2018 naar 768 miljoen euro in 2019.

Het oplopen van het tekort kent geen eenduidige oorzaak. De cijfers laten zien dat op verschillende beleidsterreinen de uitgaven in 2019 harder stegen dan de inkomsten vanuit het Gemeentefonds en dat de eigen inkomsten van gemeenten uit bijvoorbeeld grondexploitatie afnamen. 25% van de gemeenten had voor het derde jaar op rij of meer een tekort. Onder krimpende plattelandsgemeenten is dit aandeel hoger (43 procent), net als in zeer dichtbebouwde gemeenten (47 procent) en gemeenten met veel uitkeringsgerechtigden (39 procent) of zeer weinig bedrijvigheid (36 procent).

Cijfers over de exploitatieresultaten 2020 en 2021 worden bij het CBS aangeleverd in respectievelijk juli 2021 en juli 2022 waardoor er op dit moment nog geen zicht is op de ontwikkeling van het exploitatietekort van gemeenten in 2020 en 2021. Het schrappen van de oploop in de opschalingskorting in 2020 en 2021 geeft wel meer ruimte voor gemeenten. Ik vind het van belang om actuelere informatie beschikbaar te krijgen. Zoals aangekondigd in mijn brief van 22 juni (Kamerstuk 35 300 B, nr. 21) wordt daarom op dit moment onderzoek gedaan naar betrouwbare actuelere informatie over de financiële positie. Daarnaast zal ik in gesprek gaan met gemeenten over de financiële positie in relatie tot op de begroting 2021 en uw Kamer voor de najaarsnota informeren over de uitkomsten van dit gesprek.

Vraag 7

Kan aangegeven worden wat de actuele stand van het accres zou zijn als het niet vast gezet was op het niveau van de voorjaarsnota 2020/meicirculaire 2020? Hoe groot zou in dat geval het verschil zijn geweest?

Antwoord vraag 7

Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020 en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020. Aangezien het accres bevroren is, is niet bekend wat het accres anders zou zijn geweest.

Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Tevens kan een nieuw kabinet besluiten tot mutaties in de (accres relevante) uitgaven. Dit tezamen maakt dat een inschatting van het accres in 2022 en verder nog onbekend is.

Vraag 8

Kan het relatief grote verschil tussen het schrappen van de opschalingskorting voor 2020 (70 miljoen) en 2021 (160 miljoen) nader worden toegelicht?

Antwoord vraag 8

De opschalingskorting is een oplopende reeks. Elk jaar neemt de korting iets toe.

De oploop van de opschalingskorting voor 2020 is een bedrag van € 70 miljoen.

De oploop van de opschalingskorting voor 2021 is een bedrag van € 90 miljoen.

Totaal gaat het dus om € 70 miljoen in 2020 en € 70 + € 90 = € 160 miljoen in 2021.

Vraag 9

Waar hebben de gemeenten de afgelopen jaren op bezuinigd om de opschalingskorting op te kunnen vangen?

Antwoord vraag 9

Er is geen direct verband te leggen tussen de opschalingskorting en bezuinigingen bij gemeenten. De opschalingskorting is onderdeel van de algemene middelen uit de Algemene Uitkering (AU) van het Gemeentefonds waar ook andere jaarlijkse mutaties zoals het accres en taakmutaties onderdeel van uitmaken. Middelen uit de AU zijn vrij besteedbaar en het is aan gemeenten zelf om beleidskeuzes te maken en deze in de begroting te verwerken. Wanneer een gemeente in financiële problemen komt, kan zij kiezen om te bezuinigen, lasten te verhogen of investeringen uit te stellen. In het onderzoek naar de financiële positie wordt ook gekeken naar de mogelijke doorwerking van de financiële positie op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering.

Vraag 10

Wat behelst het aanvullend en verdiepend onderzoek naar de financiële positie en het voorzieningenniveau van gemeenten? Wanneer is dit onderzoek afgerond en op welke manier worden gemeenten hier bij betrokken?

Antwoord vraag 10

Zoals toegezegd in mijn brief van 22 juni (Kamerstuk 35 300 B, nr. 21) is eind augustus een onderzoek gestart naar de financiële positie van gemeenten met als doel om tijdig zicht te krijgen in de financiële positie, de mogelijke doorwerking van de financiële positie op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering en de ruimte die gemeenten hebben om zelf de uitgaven te beïnvloeden. Het onderzoek wordt uitgevoerd door Cebeon en begeleid door een stuurgroep met afvaardiging van de IPO, de VNG en het Rijk en een begeleidingscommissie met vertegenwoordiging van gemeenten, provinciaal toezichthouders, het IPO, de VNG en het Rijk.

Vraag 11

Wat gebeurt er als de bevriezing van het accres eindigt? Hoe wordt voorkomen dat er (negatieve) schokken ontstaan?

Antwoord vraag 11

Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden gedaan over het accres in 2022 en verder.

Vraag 12

Betekent het schrappen van de oploop in de opschalingskorting dat in 2022 de korting op het oude niveau wordt doorgezet? Kunt u de actuele reeks van de opschalingskorting weergeven?

Antwoord vraag 12

Het is aan een nieuw kabinet om te beslissen over de opschalingskorting in 2022 en verder. De actuele reeks van de opschalingskorting is aangepast voor 2020 en 2021. Vanaf 2022 loopt deze reeks door zoals deze eerder in de boeken stond.

Reeks per jaar 60 60 60 60 60
Cumulatief oorsp. 60 120 180 240 300
Cumulatief actueel 60 120 180 240 300
Reeks per jaar 70 90 110 130 135 140 0
Cumulatief oorsp. 370 460 570 700 835 975 975
Cumulatief actueel 300 300 570 700 835 975 975

Vraag 13

Kunt u meerjarig aangeven (vanaf 2015) wat het exploitatietekort van gemeenten is, welk percentage gemeenten een tekort heeft en voor welk percentage een tekort voor het 2e, 3e of 4e jaar op rij is?

Antwoord vraag 13

De percentages in de tabel hieronder zijn berekend op basis van de gemeenten zoals ze bestaan in 2019. Van gemeenten die zijn heringedeeld, zijn de exploitatiecijfers van de jaren vóór de herindeling bij elkaar opgeteld.

Vraag 14

Is er contact of overleg geweest tussen de fondsbeheerders en het CPB over de berekening nu het CBP de maximale opbrengst van een efficiency/opschalingskorting in de meest recente MLT verder heeft verlaagd naar € 679 mln in 2025? Wanneer komt de door Minister Financiën toegezegde brief hierover?

Antwoord vraag 14

Tussen de Minister van Financiën en het CPB is contact geweest over de oploop van de opschalingskorting. U bent hierover in de Kamerbrief van 28 september jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 570 B, nr. 5).

Vraag 15

Wanneer zijn de aanvullende onderzoeken afgerond over de (financiële) gevolgen van corona op de terreinen jeugd, Wmo en sport en hoe wordt de besluitvorming over de resultaten vormgegeven?

Antwoord vraag 15

De VNG en het Rijk hebben in maart, kort na het uitbreken van de coronacrisis, afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals binnen de Jeugdwet en Wmo 2015. De afspraken zijn gericht op het zo goed mogelijk organiseren van continuïteit van zorg voor cliënten en het borgen van het zorgstelsel voor de langere termijn.

Onderdeel van de afspraken met gemeenten is onder meer dat meerkosten als gevolg van de coronacrisis door het Rijk worden vergoed aan gemeenten.

Nadat in mei een voorschot voor compensatie van € 144 miljoen is verleend aan gemeenten, is in opdracht van de Ministeries van VWS, FIN, BZK en de VNG een onderzoek naar de omvang van de totale meerkosten in het sociaal domein uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is de totale hoogte van de compensatie m.b.t. de Jeugdwet en Wmo 2015 in het bestuurlijk overleg van 23 september jl. gezamenlijk vastgesteld op € 170 miljoen. Deze compensatie betreft een afrondende afspraak voor meerkosten (inclusief mogelijke inhaalzorg) over 2020. Dit betreft een definitief totaalpakket, er zal dan ook na afloop van 2020 geen nacalculatie meer plaats vinden. Dat neemt niet weg dat als er evident aanleiding is om te veronderstellen dat gemeenten door covid-19 in financiële problemen komen, of als er onvoorziene ontwikkelingen optreden, Rijk en gemeenten daarover met elkaar in gesprek zullen gaan.

Het verleende voorschot wordt met de nu vastgestelde € 170 miljoen aan compensatie verrekend. Bij decembercirculaire wordt er dus € 26 miljoen extra toegevoegd aan het al door gemeenten ontvangen voorschot van € 144 miljoen. De verdeling van de middelen over de verschillende domeinen is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg tussen VWS, BZK en VNG

Vraag 16

Welke mogelijkheden zijn er om nog deze kabinetsperiode, op basis van de uitkomsten van genoemde onderzoeken over uitvoering Jeugdwet en abonnementstarief Wmo, afspraken met gemeenten te maken over structurele extra middelen?

Antwoord vraag 16

Om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen nodig hebben bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet, heeft het kabinet met VNG afgesproken dat er in het najaar van 2020 een onderzoek is afgerond. Dit onderzoek brengt ook in beeld welke maatregelen genomen kunnen worden om de kosten te verminderen.

Afgesproken is dat de resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichtte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk en gemeenten in de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en ander voorgelegd aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend oordeel geeft (vergelijkbaar met arbitrage).

Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad € 300 miljoen op jaarbasis verlengd naar 2022.

Omdat de gevolgen van de invoering van het abonnementstarief op voorhand lastig zijn in te schatten, heeft de Minister van VWS met de VNG afgesproken dat de financiële effecten worden gevolgd door middel van een landelijk monitoronderzoek. Op basis van de uitkomsten uit het monitoronderzoek zal ik jaarlijks in het najaar met de VNG het gesprek hierover voeren. In dit gesprek wordt – mede in het licht van de door de Tweede Kamer aangenomen motie Hijink c.s. – besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat er sprake is van ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed binnen de hen toekomende beleidsruimte. In oktober zullen de resultaten van de tweede monitor beschikbaar komen en met een beleidsreactie naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Vraag 17

Hoe wordt de € 150 mln voor lokale culturele infrastructuur over gemeenten verdeeld? Als dit nog niet bekend is, wanneer kunnen gemeenten hier duidelijkheid over verwachten?

Antwoord vraag 17

De Minister van OCW heeft de Kamer per brief van 28 augustus jl. geïnformeerd over het aanvullende steunpakket van € 482 miljoen aan de culturele en creatieve sector dat het kabinet ter beschikking heeft gesteld (Kamerstuk 32 820, nr. 380). Van dit bedrag komt voor de lokale culturele infrastructuur € 150 miljoen in de eerste helft van 2021 beschikbaar. Zoals in bovengenoemde brief is benoemd, wordt de komende tijd gewerkt aan de nadere invulling van het steunpakket. Dit najaar wordt uw Kamer door de Minister van OCW hierover geïnformeerd.

Vraag 18

Wat wordt bedoeld met «het bestendigen van de gemaakte afspraken over de financiën in het sociaal domein»? Welke afspraken moeten nog worden bestendigd en moet dit door gemeenten of het Rijk gebeuren?

Antwoord vraag 18

Met VNG zijn afspraken gemaakt over het abonnementstarief en het jeugdzorgbudget. Deze afspraken bestaan onder andere uit tijdelijke extra financiële middelen (Jeugd), maar betreft ook monitoring (abonnementstarief) en onderzoek (jeugd).

Deze onderzoeken zijn in volle gang. Er zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop de uitkomsten uit de onderzoeken gewogen worden en op welke wijze hier een (financiële) conclusie aan verbonden wordt.

Vraag 19

Is de € 30 mln. het maximale bedrag voor de extra kosten van verkiezingen? Wat gebeurt er als gemeenten (fors) meer kosten moeten maken op grond van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19?

Antwoord vraag 19

Met de VNG is het bedrag van € 30 miljoen overeengekomen als reële compensatie voor de maatregelen die gemeenten moeten treffen als gevolg van de coronamaatregelen. Daarin is rekening gehouden met de maatregelen op grond van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19.

Verder lopen er momenteel gesprekken over de extra kosten die worden gemaakt in verband met het verzoek van uw Kamer om vervroegd stemmen in het stemlokaal en stemmen per brief mogelijk te maken. Uw Kamer zal hierover nog geïnformeerd worden.

Vraag 20

Hoeveel handhavers zijn er nu beschikbaar? Hoeveel zijn dit er extra ten opzichte van de periode voor maart 2020? Kan dit per veiligheidsregio worden aangegeven?

Antwoord vraag 20

Het aantal gemeentelijke handhavers is divers, van handhavers in het fysieke domein (o.a. bouw- en woningtoezicht), het sociale domein tot op het terrein van veiligheid/leefbaarheid.

Voor de strafrechtelijke handhaving van de covid-19 noodverordeningen van de veiligheidregio’s zijn op grond van de aanwijzing(en) van de Minister van VWS onder meer belast de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de domeinen I (Openbare Ruimte), II (Milieu, welzijn en infrastructuur) en IV (Openbaar Vervoer). Daartoe is afgelopen maart de regeling domeinlijst boa’s aangepast (Stcrt. 2020, nr. 19421).

De meeste gemeentelijke boa’s vallen in domein I Openbare Ruimte. Op 1 oktober 2020 was het aantal door de dienst Justitie verstrekte boa aktes in domein I in totaal 4.073 ten opzichte van 4.075 in februari 2020. Over de daadwerkelijke inzet van boa’s zijn geen landelijke gegevens bekend.

Naast de boa’s in de domeinen I, II en IV zijn de politie en de Koninklijke marechaussee bevoegd om op grond van de noodverordening strafrechtelijk te handhaven. De diversiteit in handhavers maakt het thans niet mogelijk om een uitsplitsing per veiligheidsregio te maken.

Vraag 22

Kan per bedrag uit de tabel op pagina 6 een korte toelichting worden gegeven over de totstandkoming van de afzonderlijke bedragen?

Antwoord vraag 22

De toelichting op de bedragen voor de periode tot en met 28 mei heb ik u reeds doen toekomen. Zie het antwoord op vraag 5 van mijn beantwoording van de Kamervragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2020 (Incidentele suppletoire begroting inzake coronamaatregelen) (Kamerstuk 35 480, nr. 3).

Voor de maatregelen uit het aanvullend pakket is hieronder een toelichting opgenomen over de totstandkoming van de bedragen.

GGD-en en veiligheidsregio’s

Zoals in vraag 2 vermeld, is op dit moment nog niet exact aan te geven hoeveel geld de GGD-en ontvangen voor de bestrijding van het coronavirus.

Uit de rapporten die door AEF zijn opgesteld is een analyse gemaakt van de gerealiseerde kosten van maart tot mei 2020 en de financiële gevolgen van de coronacrisis voor de GGD'en en veiligheidsregio’s over een langere periode. Mede op basis van dit rapport is € 365 miljoen gereserveerd voor 2020.

Inkomstenderving precariobelasting en markt- en evenementenleges

Voor de berekening van de hoogte van de compensatie is voor de precariobelasting, marktgelden en evenementenleges gebruik gemaakt van gegevens van het CBS en Iv3-data over de gemeentebegrotingen over 2020. Voor de inkomsten van de precariobelasting heeft daarop vervolgens een correctie plaatsgevonden. Waarbij voor de opbrengsten van de precariobelasting op ondergrondse leidingen en kabels is gecorrigeerd.

In totaal zijn de begrote inkomsten in 2020 uit de klassieke precariobelasting (o.a. op terrassen) € 20 miljoen, marktgelden € 26,6 miljoen en evenementenleges € 21,9 miljoen. Gezamenlijk belopen deze begrote inkomsten een bedrag van € 68,5 miljoen op jaarbasis. De compensatie heeft betrekking op de gederfde inkomsten in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 juni 2020, derhalve 25% van de begrote inkomsten op jaarbasis. Dit bedrag is vervolgens afgerond naar boven op € 20 miljoen.

Inkomstenderving na 1 juni

In aanvulling op de reeds genomen compensatiemaatregelen voor inkomstenderving is € 100 miljoen gereserveerd voor nadere compensatie van gemeenten in 2020. Zodra meer bekend is over de financiële impact van de inkomstenderving op gemeentelijk niveau zal de uitkering verder worden uitgewerkt. Naar verwachting zullen hierover dit najaar nadere afspraken worden gemaakt en kunnen de uitkomsten in de decembercirculaire 2020 van het gemeentefonds worden verwerkt.

Lokale culturele voorzieningen gemeenten

De VNG heeft het AEF gevraagd om een inschatting te maken van de financiële bijwerkingen van corona voor gemeenten. Volgens het AEF-onderzoek hebben gemeenten voor de periode juni t/m december 2020 extra uitgaven voor: cultuurpodia, musea en bibliotheken. Uitgaande van het best case scenario dat wil zeggen geen tweede golf van coronabesmettingen zijn de uitgaven geschat op: cultuurpodia (€ 44,8 – € 54,7 miljoen.), musea (€ 7,8 – € 9,5 miljoen) en bibliotheken (€ 0,0 – € 4,2 miljoen). Totaal liggen de verwachte uitgaven voor gemeenten op het gebied van cultuur in het best case scenario dus tussen de (€ 52,6 – € 68,4 miljoen). Op basis van deze informatie heeft het kabinet besloten tot een compensatie van € 60 miljoen.

Lokale culturele voorzieningen provincies

Het kabinet stelt € 8 mln. aan de provincies beschikbaar voor de periode tot 1 juni 2020. Dit betreft compensatie aan provincies voor schade aan provinciaal gesubsidieerde cultuurvoorzieningen. Voor de hoogte van de compensatie is uitgegaan van de uitvraag van het IPO bij de provincies. De provincies ramen de schade tussen de € 7,7 mln. op basis van huisvestingskosten en € 8,2 mln. op basis van misgelopen inkomsten.

Buurt- en dorpshuizen

De VNG heeft het AEF gevraagd om een inschatting te maken van de financiële bijwerkingen van corona voor gemeenten. Volgens het AEF-onderzoek hebben gemeenten voor 2020 extra uitgaven voor buurt- en clubhuizen. Uitgaande van het best case scenario zijn de uitgaven geschat op (€ 17,0 – € 23 miljoen). Op basis van deze informatie heeft het kabinet besloten tot een compensatie van € 17 miljoen.

Toezicht en handhaving

De VNG heeft het AEF gevraagd om een inschatting te maken van de financiële bijwerkingen van corona voor gemeenten. Volgens het AEF-onderzoek hebben gemeenten voor 2020 extra uitgaven voor handhaven van de openbare orde, verkeersmaatregelen en aanpassing openbaar groen. Uitgaande van het best case scenario zijn de uitgaven geschat op handhaven openbare orde (€ 29 – € 35,4 miljoen), verkeersmaatregelen (€ 11,4 – € 11,7 miljoen) en openbaar groen (€ 7,6 – € 7,9 miljoen).

Totaal liggen de verwachte uitgaven voor gemeenten op het gebied van toezicht en handhaving in het best case scenario dus tussen de (€ 48 – € 55 miljoen). Op basis van deze informatie heeft het kabinet besloten tot een compensatie van € 50 miljoen.

Vrijwilligersorganisaties Jeugd

Vrijwilligersorganisatie Jeugd laten zich het best vergelijken met amateursportverenigingen en buurthuizen. Voor deze sectoren was eerder al compensatie toegezegd. Gemiddeld bedraagt de compensatie die amateursportverenigingen en buurthuizen voor hun vaste lasten ontvangen zo’n € 2.500 voor de periode 1 maart – 1 juni. Dit bedrag is als richtinggevend gebruikt bij het berekenen van de compensatie voor de vrijwilligersorganisaties Jeugd. Op basis van een opgave van de branches is het aantal organisaties dat voor de compensatie in aanmerking kan komen vastgesteld op ca. 2.900. Het totale compensatiebedrag is dan ook vastgesteld op € 7,3 miljoen (€ 2.500 * 2.900).

Verkiezingen

De VNG heeft het AEF gevraagd om een inschatting te maken van de financiële effecten voor gemeenten van Tweede Kamerverkiezingen met inachtneming van de coronamaatregelen. De totale meerkosten schatte AEF op € 28,9 – € 41,9 miljoen. Deze inschatting omvatte meerkosten aanpassing per stembureau € 22,3 – 25,7 miljoen, meerkosten alternatieve / additionele locaties € 4,0 – € 12,3 miljoen en overige meerkosten (o.a. extra communicatie- en organisatiekosten) € 2,6 – € 3,9 miljoen. De uitkomst van deze inschatting is vergeleken met de raming van het kabinet op basis van het aantal stemlokalen en kiesgerechtigden, waarna gezamenlijk in overleg is besloten tot een compensatie van € 30 miljoen.

Sociale werkbedrijven (SW)

De financiering van SW bestaat uit drie onderdelen: de Rijksbijdrage, de opbrengsten van de productie van de bedrijven en eventuele tekorten worden aangevuld door gemeenten. Door de coronacrisis zijn de opbrengsten uit productie in eerste instantie voor een groot deel weggevallen. Het kabinet heeft daarom eerder dit jaar besloten tot een tegemoetkoming van het omzetverlies bij SW-bedrijven voor de periode maart, april, mei van € 90 miljoen. Dit bedrag is 90% van de loonsom voor reguliere medewerkers voor de genoemde periode van drie maanden.

Inmiddels zijn er signalen dat de productie bij SW-bedrijven voor een groot deel weer is hervat. Omdat de sector nog steeds gevolgen ondervindt van de coronacrisis, is besloten tot een additionele tegemoetkoming van € 50 miljoen voor de periode juni t/m december. Daarmee is, bovenop de reguliere Rijksbijdrage, in totaal € 140 miljoen extra voor deze sector vrijgemaakt.

Incidenteel schrappen opschalingskorting

De oploop van de opschalingskorting voor 2020 is een bedrag van € 70 miljoen.

De oploop van de opschalingskorting voor 2021 is een bedrag van € 90 miljoen.

Totaal gaat het dus om € 70 miljoen in 2020 en € 70 + € 90 = € 160 miljoen in 2021.