[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Diverse onderwerpen LHBTI in migratiebeleid

Vreemdelingenbeleid

Brief regering

Nummer: 2020D44135, datum: 2020-11-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-19637-2670).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 19637 -2670 Vreemdelingenbeleid.

Onderdeel van zaak 2020Z20556:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2670 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2020

Met deze brief informeer ik u, naar aanleiding van een aantal toezeggingen, over verschillende onderwerpen met betrekking tot LHBTI op het gebied van migratiebeleid.

Onderzoek naar perspectief tot intrekking bij oneigenlijk beroep op asielmotieven o.a. LHBTI-schap

Uit onderzoek van de IND, als bijlage bij deze brief gevoegd1, is recent naar voren gekomen dat er waarschijnlijk ten onrechte verblijfstitels zijn verstrekt aan Oegandese asielzoekers die onder valse voorwendselen een beroep hebben gedaan op een LHBTI-motief. Voor vreemdelingen uit Oeganda geldt het beleid dat het aannemelijk maken van de Oegandese afkomst én de LHBTI-gerichtheid in de regel volstaat voor asielbescherming.

De IND heeft in 2018 besloten een werkgroep te vormen om dit te onderzoeken. De aanleiding hiervoor waren verschillende signalen die wezen op mogelijk misbruik van de asielprocedure door Oegandese asielzoekers die op LHBTI-gronden een asielaanvraag deden. Deze signalen bestonden uit een toename van het aantal Oegandese asielzoekers dat met een visum naar Nederland is gereisd, sterke overeenkomsten in asielrelazen van Oegandese asielzoekers en een toename van het aantal Oegandese asielzoekers dat voor Nederland als bestemmingsland koos. Daarnaast kwam uit zowel verklaringen van verschillende Oegandese asielzoekers gedurende de asielprocedure als uit meerdere anonieme brieven een beeld naar voren dat er sprake was van georganiseerde netwerken die er op gericht waren asielzoekers te trainen in asielverhalen over LHBTI-schap.

Het doel van de werkgroep was om te bezien of er inderdaad sprake was van een oneigenlijk beroep op het LHBTI-motief en om beter inzicht te verkrijgen in de kenmerken van Oegandese asielaanvragen met een LHBTI-motief. Daartoe heeft de werkgroep 253 zaken onderzocht. Uit het onderzoek van deze werkgroep zijn onder andere de volgende bevindingen naar voren gekomen:

– Ca. 80% van de onderzochte Oegandese asielzoekers voert LHBTI-motieven aan;

– Ca. 50% van de onderzochte Oegandese asielzoekers is met een Schengenvisum ingereisd;

– Hier zijn bepaalde organisaties in Nederland en Oeganda bij betrokken;

– Visumfraude wordt vanuit Oeganda gefaciliteerd tegen betaling;

– De asielverhalen vertonen soms op onderdelen een grote gelijkenis;

– Sommige aanvragers hebben meerdere social media accounts, waarbij er één account specifiek op LHBTI gericht is;

– 75% van de Oegandese B8 (mensenhandel) aanvragers, stroomt alsnog in de asielprocedure in;

– Er is sprake van nareis van kinderen (al dan niet uit een eerdere relatie) of partners en in sommige gevallen een in Nederland geboren kind.

– In 2017 is Nederland na het Verenigd Koninkrijk en Duitsland het EU- land met de meeste Oegandese asielverzoeken. In 2018 en 2019 telde Nederland de meeste Oegandese asielzoekers van alle EU-landen;

Deze inzichten zijn gedeeld met de beslispraktijk van de IND en sinds 2018 worden Oegandese LHBTI-zaken zoveel mogelijk door ervaren IND-medewerkers behandeld met extra oog voor eventuele signalen dat er oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het LHBTI-motief. Dit heeft reeds geleid tot een toename van afwijzingen van asielaanvragen in eerste aanleg. Voorts is ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken extra attent op misbruik van visumprocedures.

Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IND onderzocht welke mogelijkheden er zijn om tot intrekking van een vergunning in de gescreende zaken over te gaan. Daaruit is naar voren gekomen dat er in 36 van de 253 zaken mogelijk voldoende grondslag bestaat om tot intrekking over te gaan. Tot op heden heeft dit tot één intrekking geleid, de overige 35 zaken zijn nog in behandeling.

Om tot een intrekking over te kunnen gaan dient de IND aan te tonen dat er sprake is van een intrekkingsgrond. De bewijslast rust dus op de IND om aan te tonen dat er onjuiste, of valse gegevens zijn verstrekt, het gevoerde asielrelaas niet geloofwaardig is en de vreemdeling geen risico loopt op vervolging dan wel ernstige schade in het land van herkomst. De IND zal moeten bewijzen dat er zowel nu als destijds geen sprake is geweest van een oprecht beroep op de asielbescherming. Het toetsingskader ten behoeve van een intrekking is daarmee complex en de enkele omstandigheid dat er sterke twijfels zijn aan de geloofwaardigheid van de verklaringen, is in het licht van de op de IND rustende bewijslast onvoldoende om te concluderen dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt en daarmee een grond bestaat voor intrekking van de vergunning.

In zaken waar LHBTI-schap als asielmotief is aangedragen is het intrekken nog gecompliceerder nu deze asielmotieven niet aannemelijk gemaakt kunnen worden met objectieve bewijzen maar enkel door middel van verklaringen van de asielzoeker, eventueel ondersteund door verklaringen van derden. Mede naar aanleiding van (Europese) jurisprudentie en de uitkomst van meerdere debatten tussen uw Kamer en het kabinet zijn de eisen die worden gesteld aan de besluitvorming van de IND, omtrent asielaanvragen waarin een beroep wordt gedaan op een LHBTI-motief, in de afgelopen jaren steeds hoger geworden. Daarbij komt dat door het, op goede gronden, openbaar maken van verschillende werkinstructies, de vreemdelingen zich beter kunnen voorbereiden op hetgeen aan hen tijdens de asielprocedure wordt gevraagd. Dit geldt te meer indien zij, zoals in het geval van de Oegandese asielzoekers het geval lijkt te zijn, daarbij ondersteund worden door een netwerk dat behulpzaam is bij het bedenken van een persoonlijk verhaal. Daarmee wordt het moeilijker voor de IND om te onderkennen dat sprake is van een voorgewend LHBTI-schap. Eenzelfde complexiteit en gevoeligheid voor misbruik doet zich voor bij andere asielmotieven die voortvloeien uit een vaak primair innerlijk proces. Het asielmotief bekering is daarbij, naast LHBTI-schap, het belangrijkste voorbeeld uit de asielpraktijk.

Het is zorgelijk dat het moeilijk blijkt om tot intrekking over te gaan in gevallen dat er waarschijnlijk oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van deze asielgronden. Zoals ik in het notaoverleg voor de JBZ-raad d.d. 6 oktober jl. heb aangegeven is deze situatie aanleiding om dit goed te onderzoeken. In dit onderzoek zal gekeken worden naar de bestaande toetsingskaders voor intrekkingen bij signalen van oneigenlijk gebruik van de asielmotieven LHBTI en bekering. Naar verwachting is dat vraagstuk niet los te zien van de bredere geloofwaardigheidsbeoordeling van deze en andere asielmotieven. Voor dit onderzoek zal gestart worden met een departementale analyse van het brede vraagstuk. Momenteel is nog niet aan te geven of vervolgens het onderzoek intern zal kunnen worden voortgezet, dan wel of daar een externe partij voor zal worden aangezocht. Zodra hierover meer bekend is, alsmede over de precieze reikwijdte van het onderzoek, zal ik uw Kamer informeren.

Uitvraag registratie en maatregelen tegen LHBTI gerelateerde incidenten in het COA

In het licht van verschillende incidenten met LHBTI-asielzoekers is er recent veel aandacht besteed door uw Kamer aan de veiligheid van LHBTI-asielzoekers op AZC’s.2 Net als uw Kamer ben ik van mening dat elk gewelddadig incident richting een asielzoeker vanwege diens geaardheid er een teveel is en ik keur de recente incidenten dan ook ten zeerste af. Ook het COA neemt deze incidenten serieus en neemt in overleg met het slachtoffers gewenste en gepaste maatregelen voor hun bescherming en treft passende en daadkrachtige maatregelen tegen de daders.

Het COA registreert niet structureel en op een wijze waarop geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden wat de geaardheid is van de bewoners van het COA, hierdoor kan er geen specifiek overzicht opgesteld worden van incidenten waar LHBTI-asielzoekers het slachtoffer zijn geweest. In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan echter wel, op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in (dader)gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA, en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten. Op deze wijze kan het COA in individuele gevallen doelgericht maatregelen treffen.

Omdat deze data niet geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden is het zeer bewerkelijk om te achterhalen bij hoeveel incidenten er sprake is geweest van een LHBTI-slachtoffer. Dit zou grootschalig dossieronderzoek vereisen en vraagt een onevenredige inspanning van het COA. Om aan de informatiebehoefte van uw Kamer te voldoen heeft het COA getracht te achterhalen aan hoeveel bewoners een htl-maatregel is opgelegd vanwege betrokkenheid bij een LHBTI-gerelateerd incident. Vanaf 1 februari 2020 tot en met 31 augustus is de htl-maatregel 159 keer opgelegd. In het bewonerssysteem van het COA kan, vanwege AVG voorschriften, echter alleen inzage geboden worden in de huidige bewoners van de htl-locatie. Dit betreft op het moment van schrijven 31 bewoners. Het COA heeft deze 31 dossiers onderzocht en daaruit is gebleken dat geen van de huidige bewoners in de htl zijn geplaatst vanwege betrokkenheid bij een LHBTI-gerelateerd incident. Dit betekent niet dat er voorheen geen daders van geweld tegen LHBTI-asielzoekers geplaatst zijn in de htl. Vanwege voornoemde beperkingen kan dit echter niet inzichtelijk gemaakt worden.

Daarnaast dient voor ogen gehouden te worden dat het COA naast de htl als strengste maatregel ook andere maatregelen kan treffen om daders van geweld tegen LHBTI-asielzoekers aan te pakken, zoals het (tijdelijk) stopzetten van bepaalde voorzieningen in het kader van een ROV-maatregel en overplaatsen van daders naar andere opvanglocaties.

Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat niet bij alle incidenten waar een LHBTI-asielzoeker bij betrokken is het duidelijk is vast te stellen dat het incident gerelateerd is aan het feit dat de asielzoeker in kwestie LHBTI is. Om deze reden zou het, zelfs indien er een registratie plaats zou vinden van LHBTI-asielzoekers binnen de COA-opvang, ingewikkeld zijn om een compleet en juist beeld te geven van het aantal incidenten waarbij een LHBTI-asielzoeker vanwege diens geaardheid het slachtoffer is geweest van een incident.

Toegang tot Grindr op COA-locaties

In het AO Vreemdelingen- en Asielbeleid d.d. 24 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2665) heb ik uw Kamer toegezegd om u te informeren zodra het probleem met toegang tot Grindr op COA-locaties verholpen zou zijn. Dat is sinds 28 september jl. het geval. Het probleem werd veroorzaakt door het feit dat Grindr gebruik maakt van versleutelde communicatie en dat het internetverkeer van deze app sinds kort via een andere poort op het COA wifi netwerk binnen leek te komen. De blokkade had dus een technische oorzaak. Het is nooit de intentie geweest van het COA om het gebruik van deze app te blokkeren en toen duidelijk was wat de oorzaak van de blokkade was, is het probleem zo snel mogelijk verholpen. Er zijn sindsdien geen nieuwe meldingen van problemen met de app ontvangen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  2. Zie o.a. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 160; Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 161; Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 162; Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 163.↩︎