Kabinetsreactie op onderzoek bijstandsgerechtigden en belemmeringen om woonruimte te delen alsmede op handreiking maatwerk Participatiewet
Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Brief regering
Nummer: 2020D44678, datum: 2020-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34352-199).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
- Samen onder dak belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen
- Handreiking maatwerk Participatiewet voor dak- en thuisloze jongeren
Onderdeel van kamerstukdossier 34352 -199 Uitvoering en evaluatie Participatiewet.
Onderdeel van zaak 2020Z20869:
- Indiener: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-11-12 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-11-18 14:30: Procedures en brieven (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-01-26 16:30: Extra-procedurevergadering (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-02-23 18:00: Participatiewet/Breed Offensief (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-03-10 15:04: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet
Nr. 199 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2020
Aanleiding
Met de brief van 18 december 20191 heeft mijn voorganger uw Kamer toegezegd onderzoek te laten doen naar belemmeringen die bijstandsgerechtigden ervaren om hun woning te delen met andere mensen. Aangegeven is dat de kostendelersnorm bij het onderzoek wordt betrokken. Met dit onderzoek is invulling gegeven aan de motie van de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP)2 die op 3 december 2019 in de Tweede Kamer is aangenomen (Handelingen II 2019/20, nr. 31, item 23). De motie verzocht de regering de effecten van de kostendelersnorm op de huisvesting van mensen te onderzoeken. De Staatssecretaris gaf daarbij aan tevens te onderzoeken of de mogelijkheid van maatwerk die de Participatiewet biedt voor (dreigend) dak- en thuisloze jongeren, voldoende is om eventuele belemmeringen bij het delen van woonruimte voor bijstandsgerechtigden weg te nemen.
Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging en bied ik uw Kamer aan het onderzoeksrapport «Samen onder dak; belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen» van Significant APE, alsmede de «Handreiking maatwerk Participatiewet voor dak- en thuisloze jongeren» van Divosa3. Tevens geef ik uw Kamer namens het kabinet een reactie op het onderzoek en de handreiking.
Tevens stuur ik gelijktijdig met deze brief de beantwoording op de motie Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) over het aanpassen van de kostendelersnorm om dakloosheid te voorkomen die is ingezonden op 8 oktober jl.
Belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen
Het kabinet vindt het onwenselijk dat wanneer bijstandsgerechtigden woonruimte willen delen, zij hierin worden belemmerd. Het delen van woonruimte kan voor mensen uitkomst bieden: als tijdelijke overbrugging totdat een eigen woning beschikbaar is; voor jongeren die nog bij hun ouders wonen; of als alternatief uit financiële overwegingen. Significant APE heeft in opdracht van het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar mogelijke belemmeringen voor mensen met een bijstandsuitkering die woonruimte willen delen.
Voor dit onderzoek heeft Significant kwantitatief onderzoek verricht door middel van een data-analyse op basis van microdatabestanden van het CBS en op basis van datakoppeling op huishoudensniveau. Daarnaast vond kwalitatief onderzoek plaats bij een twaalftal gemeenten door middel van onderzoeksdagen en verschillende interviews met beleidsmedewerkers, medewerkers in de uitvoering, maatschappelijke organisaties en bijstandsgerechtigden. Op basis van de bevindingen van de onderzoeksdagen en interviews is vervolgens een enquête uitgezet onder alle gemeenten voor een landelijk beeld.
Het onderzoek toont aan dat bijstandsgerechtigden belemmeringen ervaren bij het delen van woonruimte. De belemmeringen liggen op meerdere beleidsterreinen en kunnen zich voordoen in de volgende situaties:
a. Mensen die (tijdelijk) bij familie of vrienden willen intrekken in een crisissituatie, bijvoorbeeld in geval van een scheiding;
b. Mensen die dak-of thuisloos zijn en willen gaan inwonen bij vrienden, familie of anderen die hulp willen bieden;
c. Jongeren die 21 jaar worden en door ouders aangespoord worden om het huis uit te gaan.
De vier grootste belemmeringen die uit het onderzoek naar voren komen zijn:
1. Financiële onzekerheid. Onderlinge financiële verwevenheid en vooral financiële afhankelijkheid zorgen voor onzekerheid over het inkomen en angst om niet meer te kunnen voldoen aan vaste lasten. Dat kan onder meer gebeuren door het korten van inkomensafhankelijke toeslagen, toepassing van de kostendelersnorm, en het niet eens worden over bijdragen aan de woonlasten.
2. Onvoldoende maatwerk. Gemeenten passen niet of nauwelijks maatwerk binnen de Participatiewet toe, zoals van het buiten werking stellen van de kostendelersnorm, het toekennen van bijzondere bijstand of het bieden van een briefadres. Gemeenten zijn terughoudend met het toepassen van maatwerk vanwege de precedentwerking die daarmee gepaard kan gaan of vanwege de angst voor misbruik. Ook tussen gemeenten onderling en tussen medewerkers van een gemeente bestaan grote verschillen of en in hoeverre zij maatwerk toepassen en of dit is vastgelegd in beleid en werkprocessen.
3. Complexiteit van regelgeving. Regelgeving omtrent wonen, werken en inkomen zorgen bij bijstandsgerechtigden voor onzekerheid over de gevolgen als een woning wordt gedeeld. Het is niet altijd duidelijk hoe wijzigingen in de levenssituatie doorgegeven moeten worden of op welke leeftijd van gezinsleden regelingen wijzigen of eindigen. Zo komt het voor dat mensen anticiperen op die onzekerheid. Op basis van verkeerde informatie «van horen zeggen» sporen zij een jongere die 18 wordt aan om uit huis te gaan en zich uit te laten schrijven uit de BRP. Uit de interviews blijkt dat negatieve ervaringen een voedingsbodem kunnen zijn voor wantrouwen jegens de overheid. Het kan dan voorkomen dat mensen noch bereikbaar noch ontvankelijk zijn voor de juiste informatie vanuit de overheid.
4. Geschikte woonruimte. Schaarste op de woningmarkt, met name in de grotere gemeenten. Tekort aan geschikte sociale huurwoningen leidt tot onzekerheid over doorstroom en tot terughoudendheid bij woningdeling. Ook zijn woningcorporaties (en particuliere verhuurders) soms terughoudend bij het toestaan van woningdelen, omdat dit voor verhuurders meer onzekerheid met zich mee kan brengen dan verhuur aan een alleenstaande of een stel. Wanneer gemeenten woningdelen belangrijk vinden, is het verstandig om hierover met corporaties en huurdersorganisaties in gesprek te gaan en (wederkerige) prestatieafspraken te maken. Tijdens deze gesprekken kan tevens besproken worden of eventuele knelpunten ten aanzien van woningdelen weggenomen kan worden.
Met deze reactie die ik u stuur mede namens de Staatssecretaris van VWS en de Minister van BZK ga ik in op de geconstateerde belemmeringen. Daarbij geef ik aan welke oplossingsrichtingen het kabinet ziet en welke acties al zijn ingezet.
Ad 1. Financiële onzekerheid
Financiële onzekerheid en onzekerheid over de financiële gevolgen van het delen van woonruimte kunnen een belemmering zijn en ervoor zorgen dat mensen terughoudend zijn bij het delen van woonruimte. Met de eerdergenoemde motie van de leden Peters (CDA) en Jasper van Dijk (SP) is uitdrukkelijk gevraagd om onderzoek naar de kostendelersnorm. Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat de kostendelersnorm en de beeldvorming omtrent de kostendelersnorm een belemmering kunnen zijn om woonruimte te delen.
Uit de data-analyse van het onderzoek blijkt daarbij dat sinds 2015 (toen de kostendelersnorm werd ingevoerd) een grotere uitstroom plaatsvindt van jongeren uit bijstandshuishoudens in het jaar waarin ze 21 jaar worden. Dat is de leeftijd waarop de kostendelersnorm van toepassing wordt.
Ook zijn er sinds 2015 in bijstandshuishoudens waar iemand 21 wordt meer uitschrijvingen uit de BRP met bestemming «onbekend» in vergelijking met huishoudens zonder bijstandsgerechtigden. Dat geldt voor bijstandshuishoudens met jongeren in de leeftijdscategorie 21 t/m 23.
De uitstroom uit bijstandshuishoudens door jongeren die 21 jaar worden, vind ik zorgelijk en onwenselijk. Ik ben van mening dat de situatie kan worden voorkomen mét instandhouding van de kostendelersnorm. In het hiernavolgende zet ik eerst het kabinetsstandpunt over de kostendelersnorm uiteen en maak ik vervolgens duidelijk welke mogelijkheden gemeenten hebben om de kostendelersnorm niet toe te passen en welk maatwerk binnen de Participatiewet mogelijk is.
De kostendelersnorm
De bijstand is de laatste schakel van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en is daarmee een vangnetregeling voor mensen die zelf niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De bijstand heeft naast het uitgangspunt van een tijdelijk vangnet ook een activerend karakter zodat mensen zo snel mogelijk via betaald werk weer zelfstandig kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij meerdere mensen in een huishouden kunnen woonlasten worden gedeeld, zodat schaalvoordelen optreden. De kostendelersnorm gaat ervan uit dat de noodzakelijke kosten van het bestaan per persoon dalen naarmate er meer personen in een huishouden wonen. Bij elke extra meerderjarige (21 jaar en ouder) persoon in de woning zal de totale bijstandsnorm van het huishouden met 30% toenemen. De 30% weerspiegelt de toename van de kosten van de huishouding door de komst van een extra persoon.
Zonder de kostendelersnorm kan een stapeling van uitkeringen optreden bij een huishouden met meerdere bijstandsuitkeringen. Het is dan niet lonend om op zoek te gaan naar betaald werk, omdat dan een armoedeval optreedt.
Als voorbeeld: een volwassene die samenwoont met zijn moeder en dochter (ouder dan 21 jaar), zouden zonder kostendelersnorm samen ruim 3.000 euro (netto) bijstand ontvangen. Dat is niet alleen onwenselijk vanuit het activerende en vangnet karakter van de bijstand, maar ondergraaft ook het draagvlak in de samenleving voor het sociale zekerheidsstelsel. Situaties waarbij de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot uitschrijving uit de BRP en zelfs tot dakloosheid kunnen en moeten worden voorkomen. Daarom hebben gemeenten de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om maatwerk toe te passen.
Ad 2. Maatwerk binnen de Participatiewet
De Participatiewet voorziet in de wettelijke taak van gemeenten om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van mensen. Maatwerk is daarmee inherent aan de uitvoering van de Participatiewet.
Uit het onderzoek van Significant APE blijkt dat gemeenten nauwelijks maatwerk toepassen ten aanzien van de kostendelersnorm en ook verder terughoudend zijn bij het toepassen van maatwerk in de Participatiewet. Divosa heeft de mogelijkheden voor de toepassing van maatwerk binnen de Participatiewet beschreven in een handreiking die ik u bij deze brief aanbied. De handreiking is ontstaan in het kader van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren4 om zo gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen en terugdringen van dak- en thuisloosheid bij jongeren. Het doel van de handreiking is inzicht bieden in de complexe situaties waar gemeenten en (dreigend) dak- en thuisloze jongeren tegenaan lopen, welke knelpunten er zijn om maatwerk te bieden en wat hen helpt om die knelpunten weg te nemen. De motie van het lid Jasper van Dijk c.s.5 verzoekt het kabinet te inventariseren in hoeverre de jongerennorm en de vier weken zoektermijn voor jongeren in de Participatiewet bijdragen aan dak- en thuisloosheid. Met het aanbieden van de handreiking kom ik aan deze motie tegemoet. Bij de verdere kabinetsinzet aan het eind van de brief kom ik hierop terug.
Maatwerk bij de kostendelersnorm
Zoals aangegeven toont het onderzoek van Significant een grotere uitstroom van jongeren uit bijstandshuishoudens in het jaar waarin ze 21 jaar worden en op dat moment ook meer uitschrijvingen uit de BRP met bestemming «onbekend». De bevindingen onderschrijven het belang van maatwerk door gemeenten. Het belangrijkste criterium voor het toepassen van maatwerk bij de kostendelersnorm is het aantonen van tijdelijk verblijf. Personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde, tellen namelijk niet mee voor de kostendelersnorm. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. Zowel van de hoofdbewoner als van de persoon in kwestie moet het de intentie zijn om de situatie zo kort mogelijk te laten duren. Het is aan de gemeente om vast te stellen of er sprake is van tijdelijk verblijf. Als het verblijf langer duurt dan verwacht dan is een herbeoordeling van de tijdelijkheid veelal noodzakelijk zodat de situatie waarin de kostendelersnorm niet wordt toegepast, kan worden verlengd of stopgezet.
Voor jongeren tot 21 jaar en studenten geldt overigens dat ze niet meetellen als kostendeler. Zij zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dat is eerder in Gemeentenieuws SZW 2019–16 gemeld aan uw Kamer evenals in de beantwoording van diverse Kamervragen.
Maatwerk bij de jongerennorm
Ouders hebben een onderhoudsplicht voor hun kinderen die jonger dan 21 jaar zijn. Om die reden dekt de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van het bestaan.7 Het kabinet vindt het daarnaast van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaan, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van een opleiding of het opdoen van werkervaring.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien. Jongeren van 18 tot 21 jaar ontvangen soms geen ouderlijke bijdrage in hun levensonderhoud, bijvoorbeeld omdat er geen ouders in beeld zijn of als ouders onvoldoende draagkrachtig zijn. Op grond van artikel 12 van de Participatiewet kunnen gemeenten gebruik maken van maatwerk om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand. Maatwerk door middel van verhoging van de jongerennorm op basis van artikel 12, Participatiewet, is bijzondere bijstand en wordt betaald uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds. Gemeenten hebben hiermee de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om te voorkomen dat hun inwoners onder het bestaansminimum raken en dienen in gevallen waar dat dreigt, maatwerk toe te passen. Zoals ik heb genoemd in mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Jasper van Dijk (SP)8 geldt dat wanneer op basis van artikel 18, eerste lid van de Participatiewet, maatwerk wordt toegepast door middel van algemene bijstand dit ten laste kan worden gebracht op de gebundelde uitkering Participatiewet (de BUIG).
Maatwerk vier weken zoekperiode
Jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden bij de gemeente via het UWV voor algemene bijstand hebben te maken met een zoektermijn van vier weken voordat de gemeente een aanvraag om bijstand in behandeling neemt. De zoektermijn in de Participatiewet draagt eraan bij dat gemeenten jongeren activeren om te zoeken naar werk of een opleiding te volgen. Opleiding en het vinden van werk zijn het meest succesvol dankzij eigen inzet en initiatief; de eigen verantwoordelijkheid van de jongere staat daarbij voorop. Als het college na die vier weken oordeelt dat de jongere zich tijdens de vier weken voldoende heeft ingespannen, maar hij of zij heeft geen werk of scholing gevonden, dan kan met terugwerkende kracht vanaf de dag van melding, bijstand worden toegekend.
Gemeenten kunnen hier maatwerk leveren bij arbeidsondersteuning. Dat geldt met name voor kwetsbare jongeren die moeite hebben om zelf naar werk of scholing te zoeken. Daarnaast kan de gemeente gelijk starten met schuldhulpverlening wanneer een jongere zich meldt voor inkomensondersteuning en ook kampt met schulden. Op die manier kan worden voorkomen dat schulden verder oplopen. De zoektermijn is daar geen obstakel voor.
Verder geldt dat de vier weken zoekperiode voor jongeren kan ingaan indien een melding plaatsvindt vier weken voorafgaand aan ontslag uit een jeugdzorg-, ggz-instelling of penitentiaire inrichting. Overleg tussen de instelling en de gemeente is hierbij van groot belang, zowel voor de consequenties van het (tijdelijk) stopzetten van de algemene bijstandsuitkering als voor het soepel laten verlopen van de aanvraagprocedure voor bijstand.
De bevoegdheid aan en verantwoordelijkheid van gemeenten, met name over het belang van maatwerk bij een eventuele toekenning, duur en hoogte van de bijstand, evenals de noodzaak van overleg door gemeenten met ggz-instellingen, heeft mijn voorganger onder de aandacht gebracht bij gemeenten in het Gemeentenieuws SZW 2018–49. De Staatssecretaris van VWS heeft de noodzaak van overleg door de ggz-instelling met de gemeente onder de aandacht gebracht bij de ggz-instellingen via GGZ Nederland.
In «Kansen bieden voor re-integratie in de praktijk» een handreiking bij het bestuurlijk akkoord voor de re-integratie van (ex-)gedetineerde burgers wordt penitentiaire inrichtingen geadviseerd om de laatste vier weken van verblijf in detentie samen te laten vallen met de zoektermijn van vier weken zoals bedoeld in de Participatiewet. Het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie» is een samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Justitie & Veiligheid, de DJI, de drie reclasseringsorganisaties (3RO) en gemeenten10. Als de jongere aan de zoekverplichtingen heeft voldaan, maar geen werk of scholing heeft gevonden, kan per datum einde detentie een aanvraag om bijstand worden ingediend, mits aan de overige voorwaarden wordt voldaan. De jongere moet dan wel de gelegenheid hebben gekregen om zich vier weken voor het verlaten van de gevangenis bij het UWV te melden en om invulling te geven aan de zoekverplichtingen tijdens deze vier weken. De partijen faciliteren deze mogelijkheid. De gedetineerde kan zich tijdens detentie digitaal inschrijven op www.werk.nl.
Ad 3. Complexiteit en veelheid regelgeving
Uit het onderzoek van Significant blijkt ook dat complexiteit en veelheid van regels en regelingen belemmeringen vormen. Het leidt voor bijstandsgerechtigden tot onduidelijkheid en onzekerheid over de financiële gevolgen, ook voor bijvoorbeeld toeslagen indien zij een woning delen. Ook uit eerdere rapportages zoals het WRR-rapport «Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid» uit 2017, bleek dat de complexiteit en verwevenheid van verschillende wet- en regelgeving de onzekerheid bij mensen vergroten. Juist bij degenen die vaker dan anderen aanspraak moeten maken op aanvullende (inkomens)ondersteuning. Het kabinet heeft hiertoe onder meer een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) laten uitvoeren naar het toeslagenstelsel, waarvan het tweede en laatste deel in april 2020 is verschenen.
Het kabinet trekt in de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen de conclusie dat het huidige stelsel voor een te grote groep burgers niet goed werkt. Een stap naar een alternatief stelsel is daarom noodzakelijk. Eind dit jaar komt het kabinet met een brief waarin de opties voor alternatieven voor het huidige stelsel uiteen worden gezet.
Vanwege de urgente problematiek blijft het kabinet werken aan verbetering van het huidige stelsel van inkomensondersteuning. Zo heeft het kabinet recent een omvorming in de maximuminkomensgrens van de huurtoeslag doorgevoerd door de harde inkomensgrens te vervangen voor een geleidelijk afbouwtraject. Dat biedt mensen meer zekerheid en maakt meer uren werken lonender voor hen. Wel blijft het zo dat iemand met een hoger inkomen recht zal hebben op minder toeslag.
Daarnaast treft het kabinet naar aanleiding van het IBO Toeslagen nog een aantal andere maatregelen. Het kabinet investeert extra in de dienstverlening, streeft naar een drempel voor kleine terugvorderingen en nabetalingen en voert een aantal vereenvoudigingen door om de kans op fouten te verkleinen en burgers met hoge terugvorderingen beter te begeleiden. In dit verband is ook het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen11 relevant dat een voorstel is van het kabinet voor het wijzigen van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten om de toekenning en eventuele terugvordering van de kinderopvangtoeslag te verbeteren.
Ad 4. Geschikte woonruimte
De realisatie van meer geschikte woonruimte vergroot de doorstroming naar eigen woonruimte. Dit kan de bereidheid om woonruimte te delen bevorderen.
Het woningtekort is de afgelopen jaren verder toegenomen. Voor starters en mensen met een laag of middeninkomen is het steeds moeilijker geworden om een betaalbare woning te vinden. In 2019 heeft het kabinet daarom € 1 miljard euro beschikbaar gesteld voor de woningbouwimpuls met als doel om versneld meer betaalbare woningen te bouwen voor starters en mensen met een laag of middeninkomen. Inmiddels zijn de aanvragen voor projecten uit de eerste tranche beoordeeld en wordt 290 mln. euro toegekend aan 27 projecten die een bijdrage te leveren aan de (versnelde) realisatie van ruim 51.000 woningen, waarvan circa 65% betaalbaar.
Dit najaar maakten Aedes, VNG en het Ministerie van BZK bekend dat corporaties in de komende twee jaar starten met de bouw van 150.000 sociale huurwoningen met een huurprijs onder de eerste aftoppingsgrens. Het gaat hierbij in het bijzonder om betaalbare nieuwbouwwoningen waarvoor heffingsvermindering is aangevraagd. Het kabinet heeft eerder al een beroep gedaan op gemeenten om een deel van deze woningen met voorrang aan dak- en thuislozen toe te wijzen. Om te zorgen dat dit zo snel mogelijk leidt tot de bouw van nieuwe woningen, is met AEDES en VNG afgesproken dat de bouw gezamenlijk wordt bewaakt en aangejaagd, en dat daartoe een gezamenlijke taskforce wordt opgericht. Onderdeel van de afspraken is tevens dat corporaties de komende twee jaar starten met de bouw van 10.000 tijdelijke en flexibele woningen. Partijen spreken hiertoe af knelpunten aan te pakken. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen is voor de bouw van tijdelijke en flexibele woningen een vrijstelling op de verhuurderheffing geïntroduceerd. Met de tijdelijke stimulans huisvesting voor kwetsbare doelgroepen (50 miljoen euro) uit het doorbouwpakket van dit voorjaar wordt de bouw van woonplekken voor kwetsbare doelgroepen, waaronder dak- en thuisloze mensen, gestimuleerd.
De Staatssecretaris van VWS heeft samen met de Minister van BZK en mijn voorganger, de Staatssecretaris van SZW, namens het Kabinet op 3 juni 2020 de brede aanpak van dakloosheid «Een (t)huis, een Toekomst» aan uw Kamer aangeboden12. Deze aanpak is een aanvulling op de Meerjarenagenda Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen en het Actieprogramma Dak- en Thuisloze Jongeren die de afgelopen jaren reeds in gang zijn gezet. Met de brede aanpak is naast de reguliere middelen in de Wmo een financiële stimulans van € 200 miljoen beschikbaar (2020–2021) voor de begeleiding van dak- en thuisloze mensen. Het realiseren van huisvesting speelt een cruciale rol in de aanpak. Om het aantal dak- en thuisloze mensen terug te kunnen dringen, is één van de centrale doelstellingen van dit plan om, uiterlijk eind 2021 10.000 extra woonplekken met passende begeleiding te realiseren voor deze groep.
Om in kaart te brengen hoe het beter benutten van de huidige woningvoorraad verder kan worden gestimuleerd heeft de Minister van BZK aan Platform 31 gevraagd een verkenning te doen. Daarin staat de vraag hoe gemeenten, woningcorporaties, de rijksoverheid en eventuele andere partijen een intensiever gebruik van de bestaande woningvoorraad op zowel korte als lange termijn kunnen stimuleren centraal. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan motie van het lid Krol (Kamerstuk 32 847, nr. 563) die vraagt een kosten-batenonderzoek te doen naar het bevorderen van samenwonen, met daarin aandacht voor het schrappen van regelgeving die samenwonen financieel onaantrekkelijk maakt. De uitkomsten daarvan worden naar verwachting eerste helft 2021 met uw Kamer gedeeld.
Inzet kabinet
Gegeven het onderzoek van Significant APE alsmede de handreiking en de aanbevelingen van Divosa bij de handreiking ben ik van mening dat bovenstaande lopende initiatieven van het kabinet een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen en wellicht voorkómen van dak- en thuisloosheid; van jongeren en in het algemeen.
Significant APE en Divosa concluderen beide dat er misverstanden bestaan over bepaalde wetten en regelingen, waardoor burgers soms van de regen in de drup belanden. Met deze kabinetsreactie wil ik gemeenten comfort bieden dat zij de ruimte voor maatwerk mogen en soms ook moeten benutten. Niet alleen is er een bevoegdheid, ook is er een verantwoordelijkheid, zeker als het gaat om de meest kwetsbare mensen in onze samenleving. Samen met de Staatssecretaris van VWS, Divosa en de VNG zal ik een vervolg geven aan het goed laten landen van de maatwerkmogelijkheden in de uitvoering bij gemeenten.
Daarnaast zal ik samen met de VNG, Divosa en gemeenten werken aan betere voorlichting en communicatie richting inwoners en mensen in de uitvoering die in hun dagelijks werk de wetten en regelingen toepassen. Hierin wordt meegenomen hoe bijstandsgerechtigden tijdig en correct geïnformeerd kunnen worden over relevante regels en inkomensregelingen. Met de 14 pilotgemeenten van het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren heeft Divosa reeds een bijeenkomst gehad met zowel medewerkers werk en inkomen, medewerkers betrokken bij de maatschappelijke opvang als kwaliteitsmedewerkers. De behoefte om naar aanleiding van de handreiking door te praten over verbeteringen die mogelijk zijn als het gaat om het toepassen van maatwerk was groot. Ik organiseer daarom zo snel mogelijk samen met de Staatssecretaris van VWS en Divosa regionale sessies (virtuele ronde tafels en webinars) voor alle gemeenten over het toepassen van maatwerk. Concreet zet ik mij voor de volgende zaken in:
Jongerennorm
Aan de uitvoering van de eerdergenoemde motie Jasper van Dijk c.s. over het inventariseren in hoeverre de jongerennorm en de vier weken zoektermijn voor jongeren in de Participatiewet problemen veroorzaken dan wel bijdragen aan dakloosheid, wil ik ook zo snel mogelijk verder invulling geven door vervolg te geven aan het handreikingtraject van Divosa. Samen met de VNG en Divosa is mijn streven concrete handvatten voor gemeenten te ontwikkelen zodat het toepassen van maatwerk voor de jongerennorm eenvoudiger wordt. Ik denk hierbij aan standaarden die worden ontwikkeld voor bijvoorbeeld leefgeld, kosten zorgverzekering of huurtoeslag. Gemeenten kunnen van elkaar leren welke kosten zij (bij benadering) hanteren die een jongere maakt. Dat geeft professionals bij gemeenten houvast om in een groot aantal vergelijkbare gevallen maatwerk eenvoudiger toe te passen. De inzet van bijvoorbeeld een rekentool voor maatwerk met betrekking tot de aanvulling van de jongerennorm, voorkomt dat schulden oplopen of jongeren hun woning kwijtraken.
Vier weken zoekperiode
In het kader van de Tijdelijke Wet Covid-19 SZW en JenV (Kamerstuk 35 557) wordt de ruimte die gemeenten sinds 1 maart hebben om de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar niet toe te passen verlengd en wettelijk verankerd tot 1 juli 2021. Daarnaast stelt het kabinet de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar in een kwetsbare positie categoriaal buiten werking tot 1 juli 2021. Hiermee is invulling gegeven aan de motie van het lid Smeulders c.s.
Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid breng ik de inzet van de zoekperiode in de laatste vier weken van detentie onder jongeren opnieuw onder de aandacht van de samenwerkende partijen in het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie», zodat iedere gedetineerde jongere de kans krijgt hier gebruik van te maken. Des te eerder de jongere aan de slag kan met zijn/haar re-integratie inspanningen en daarbij hulp krijgt, des te kleiner de kans dat hij/zij tussen wal en schip belandt.
Kostendelersnorm
Zoals ik hierboven omschreef, hebben gemeenten de bevoegdheid om de kostendelersnorm tijdelijk op te schorten. Wat onder «tijdelijk» wordt verstaan moet per persoon individueel worden bepaald. Indien nodig, in gevallen waar iemand anders op straat belandt of uitgeschreven dreigt te worden uit de BRP, kunnen gemeenten herhaaldelijk een beoordeling doen om opnieuw de tijdelijkheid vast te stellen. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte en ik stimuleer dat gemeenten van die ruimte voor inwoners in kwetsbare posities gebruikmaken. De uitkomsten van het onderzoek van Significant zijn voor mij aanleiding om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm anders vorm te geven met inachtneming van de huidige financiële kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen zijn omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. Ik denk daarbij aan een situatie, waarbij voor de hoofdbewoner betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is.
Deze verkenning laat ik zo snel mogelijk uitvoeren. Ik streef ernaar uw Kamer over de uitkomsten begin 2021 te informeren.
Tenslotte
Zeker gezien de huidige Covid-19 crisis lopen meer jongeren het risico in een kwetsbare positie te raken. We ontvangen signalen dat een toenemende groep jongeren een beroep moet doen op maatschappelijke opvang mede door financiële onzekerheid, complexiteit van regelgeving en het gebrek aan betaalbare woonruimte. Ook weten we dat het bieden van maatwerk zeker in deze periode wellicht nog vaker noodzakelijk is dan voor maart 2020. Het kabinet roept gemeenten op om alle mogelijkheden te benutten om maatwerk voor de meest kwetsbare groep toe te passen. Zodat voorkomen wordt dat meer jongeren in de schulden raken en zij actief hulp krijgen bij de stap richting een zelfredzaam bestaan. Ik noem hierbij eveneens de mogelijkheid van bijzondere bijstand. Gemeenten kunnen in individuele situaties bijzondere bijstand verstrekken indien er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waarbij het beschikbare inkomen ontoereikend is.
Een integrale dienstverlening in het sociaal domein is hierbij cruciaal, net als persoonlijk contact en aandacht vanuit de gemeente, met oog voor het verminderen en wegnemen van inkomensonzekerheid. Daarvoor is deze kabinetsperiode al veel in gang gezet.
Mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
B. van 't Wout
Kamerstuk 35 300 XV, nr. 91.↩︎
Kamerstuk 35 300 XV, nr. 85.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
Kamerstuk 29 325, nr. 97.↩︎
Kamerstuk 24 515, nr. 535.↩︎
2019Z03685.↩︎
De norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar is per 1 juli 2020 € 259,78. Artikel 20, eerste lid, Participatiewet.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3841↩︎
2018Z20004↩︎
Kamerstuk 29 279, nr. 532↩︎
Kamerstuk 35 574↩︎
Kamerstuk 29 325, nr. 122.↩︎