Verslag
Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2020D44690, datum: 2020-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35597-5).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.C. Burger, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z18433:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-10-13 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-10-14 14:30: Procedures en brieven (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-11-05 14:00: Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten (35597) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-01-20 14:30: Extra procedurevergadering Justitie en Veiligheid (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-01-28 13:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-02 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-02-10 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-11 10:15: Hamerstuk: Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten) (35597) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 597 Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 6 november 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn (EU) 2019/789 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake de uitoefening van auteursrechten en naburige rechten die van toepassing zijn op bepaalde online-uitzendingen van omroeporganisaties en doorgifte van televisie- en radioprogramma’s en tot wijziging van Richtlijn 93/83/EEG van de Raad (Implementatiewet richtlijn online omroepdiensten) (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden delen de noodzaak voor een bredere verspreiding van televisie- en radioprogramma’s uit andere lidstaten ten behoeve van burgers. Zij beschouwen het wetsvoorstel als een goede bijdrage aan een betere werking van de Europese interne markt. Voornoemde leden stellen graag nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zien grote veranderingen op Europees niveau op het terrein van het auteursrecht. Veranderingen die ook merkbaar zijn in de samenleving nu een digitale eengemaakte markt steeds verder vorm begint te krijgen. Deze leden hebben enkele vragen over onderhavig wetsvoorstel.
Voornoemde leden merken op dat de memorie van toelichting de implementatiewetgeving toelicht op een hoog abstractieniveau zonder daarbij ook toe te lichten hoe (mogelijke) praktijkgevolgen eruit zullen zien. Zij vragen de regering of de drie hoofdonderdelen van de implementatiewet verder uiteengezet kunnen worden aan de hand van enkele praktijkvoorbeelden. Ook achten de aan het woord zijnde leden het nuttig als inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de voorgestelde wijzigingen verschillen van de huidige praktijk en welk probleem wordt opgelost door middel van de voorgestelde wijzigingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan een vraag.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de Europese Richtlijn Online Omroepdiensten geïmplementeerd. Voornoemde leden hebben hierover nog enkele vragen.
2. Inhoud van de richtlijn
De leden van de VVD-fractie vragen of er sprake is van lidstaatopties in het voorstel. Zo ja, welke lidstaatopties zijn er? En welke lidstaatopties heeft Nederland wel of niet gekozen? Deze leden vragen dit te onderbouwen. Daarnaast lezen zij dat de Europese Commissie heeft vastgesteld dat het voor makers praktisch gezien lastig is om een additionele vergoeding voor doorgifte te bedingen op grond van artikel 45d, eerste lid, van de Auteurswet, omdat bij overdracht aan de producenten de rechten vaak via een eenmalige lumpsum worden afgekocht. Daarom wordt de verandering gemaakt naar een collectief beheerde vergoedingsaanpak jegens eindexploitanten. Hoe gaat zo’n collectief beheerde vergoedingsaanpak er precies uitzien? Hoe wordt voorkomen dat er geld blijft hangen aan de strijkstok van een dergelijk collectief beheerde vergoedingsaanpak?
De leden van de D66-fractie lezen dat bij het verplicht collectief beheer voor de doorgifte van radio- en televisieprogramma’s, niet-hoofdmakers alleen een billijke vergoeding van de producent ontvangen. Zij begrijpen dat een vergoeding voor makers via een collectief eenvoudiger te bewerkstelligen is dan via contracten met de producent zoals geregeld in de huidige praktijk. Deze leden lezen dat bij het vaststellen van deze vergoeding rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Kan de regering toelichten welke omstandigheden dit kunnen zijn? Daarnaast vragen voornoemde leden of de makers ook als collectief onderhandelen over de vergoeding met de producent en of de regering kan schetsen op welke wijze dit plaatsvindt. Welke maatstaf wordt hierin gehanteerd? Is er een bepaalde ondergrens qua vergoeding waar op teruggevallen wordt? De aan het woord zijnde leden lezen tot slot op dit punt dat het aan de private partijen is om tot een vergelijk te komen. Wat zijn mogelijke vervolgstappen als dit niet lukt?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de implementatie primair tot doel heeft om te zorgen voor een bredere verspreiding van televisie- en radioprogramma’s uit andere lidstaten ten behoeve van gebruikers in de Europese Unie door het verlenen van licenties te vergemakkelijken, dan wel te verduidelijken. Dit zou moet bijdragen aan een betere werking van de interne markt. Deze leden constateren dat dit buitenlandse programma’s vergemakkelijkt om op te treden in Nederlandse radio en televisie. Voornoemde leden constateren dat niet-commerciële zendtijd schaars is. Zij vragen de regering of zij kan aangeven of dit invloed heeft op de zendtijd van belangrijke programma’s zoals Opsporing Verzocht.
3. Administratieve en financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel (enige) regeldrukeffecten heeft voor het bedrijfsleven, omdat er inhoudelijke nalevingskosten zijn. De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit kosten die het bedrijfsleven moet maken om aan de inhoudelijke verplichtingen te voldoen die nieuwe wet- en regelgeving stelt. Desalniettemin heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) besloten geen formeel advies uit te brengen en deelt zij de stelling van de regering dat er onder de streep waarschijnlijk eerder (kleine) positieve gevolgen zijn ten aanzien van de regeldruk. Kan de regering toelichten waar ATR deze stelling op baseert? Welke positieve gevolgen heeft het wetsvoorstel ten aanzien van de regeldruk van bedrijven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel regeldrukeffecten heeft voor het bedrijfsleven omdat er inhoudelijke nalevingskosten zijn. Is bij de effectbeoordeling van de richtlijn ook gekeken naar mogelijke opbrengst voor het bedrijfsleven? Ook vragen deze leden of de regering scherp heeft of onderhavig wetsvoorstel financiële gevolgen kan hebben voor de afnemers van de omroepdiensten (de kijkers) en zo ja, of deze afnemers er mogelijk op vooruit of op achteruit gaan.
De leden van de SGP-fractie constateren dat met het wetsvoorstel ook niet-hoofdmakers van filmwerken recht krijgen op een proportionele billijke vergoeding met betrekking tot alle door de richtlijn bestreken doorgiftes en uitzending door middel van directe injectie. De kosten die met de collectieve uitoefening daarvan zijn gemoeid, zijn gering en kunnen daarenboven worden beheerst. Kan de regering aangeven wat zij verstaat onder gering? Kan de regering aangeven wie deze kosten voornamelijk gaan dragen?
Voornoemde leden constateren dat op grond van artikel 45d, vijfde lid, van de Auteurswet bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels kunnen worden gegeven met betrekking tot de uitoefening. Het is mogelijk voor te schrijven dat collectieve beheersorganisaties samenwerken bij de uitoefening. Ook is het mogelijk de uitoefening aan een of meer collectieve beheersorganisaties op te dragen. Kan de regering concreet aangeven in welke gevallen zij gebruik wil maken van deze mogelijkheid om bij AMvB nadere regels te geven?
4. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat in reactie op geuite bezwaren in het voorliggende wetsvoorstel nauwer is aangesloten bij de definitie van het begrip «directe injectie» in de richtlijn. In hoeverre verschilt de definitie van dat begrip in het wetsvoorstel met de richtlijn? Zijn er ook lidstaten die een andere definitie van een directe injectie hanteren, en zo ja, welke?
Voornoemde leden lezen tot slot dat VNO-NCW en MKB-Nederland in de consultatiefase van het wetsvoorstel de regering hebben opgeroepen te voorkomen dat (weer) nieuwe aanspraken ontstaan richting ondernemers. Kan de regering bevestigen dat er als gevolg van dit wetsvoorstel geen nieuwe aanspraken ontstaan jegens ondernemers?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met de invoering van de «proportionele billijke vergoeding» in 2015 onbedoelde neveneffecten zijn opgetreden. Deze wetwijziging heeft er indirect voor gezorgd dat ook ziekenhuizen, hotels, bungalowparken, winkels, fitnessbedrijven en andere ondernemers die binnen hun instellingen respectievelijk ondernemingen de bedden, kamers en bungalows voorzien van een tv-signaal en tv, voor auteursrechten ten behoeve van deze rechthebbenden werden aangeslagen. Kan de regering aangeven of de voorliggende implementatiewet erin voorziet dat deze ondernemers niet nogmaals indirect belast worden met deze kosten?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (Wijzigingen Auteurswet)
C
De leden van de CDA-fractie lezen dat aangenomen mag worden dat een aan een omroeporganisatie verstrekte licentie niet volstaat. Zij achten het van belang dat de term «aannemelijk» nader wordt verduidelijkt omdat het voor hen denkbaar is dat dat de uitleg hieromtrent uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie is voorbehouden. Deze leden vragen de regering hierop te reflecteren en waar mogelijk meer duidelijkheid te verschaffen.
De voorzitter van de commissie,
Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie,
Burger