[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Mededeling Europese Onderwijsruimte 2025

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Brief regering

Nummer: 2020D44739, datum: 2020-11-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-2965).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -2965 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2020Z20893:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2965 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 november 2020

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 7 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling Europese Onderwijsruimte 2025

Fiche: Actieplan digitaal onderwijs 2021–2027 (Kamerstuk 22 112, nr. 2966)

Fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2967)

Fiche: Wijziging richtlijn carcinogene en mutagene stoffen – Carcinogenen IV (Kamerstuk 22 112, nr. 2968)

Fiche: Mededeling EU-Actieplan tegen racisme 2020–2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2969)

Fiche: Mededeling Actieplan douane-unie (Kamerstuk 22 112, nr. 2970)

Fiche: Aanbeveling toolbox connectiviteit (breedband en 5G) (Kamerstuk 22 112, nr. 2971)

De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok

Fiche: Mededeling Europese Onderwijsruimte 2025

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Sociaal en Economisch Comité en het Comité van de Regio’s: «De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen»

b) Datum ontvangst Commissiedocument

30 september 2020

c) Nr. Commissiedocument

COM(2020) 625

d) EUR-Lex

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?qid=1602682589069&uri=CELEX:52020DC0625

e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie:

n.v.t.

f) Behandelingstraject Raad

Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2. Essentie voorstel

Met dit voorstel om in 2025 de Europese Onderwijsruimte (European Education Area: EEA) te realiseren komt de Commissie tegemoet aan een oproep van de Europese Raad van 14 december 2017 en een recente Resolutie van de Raad van november 2019.1 De ambitie daarbij is dat in heel Europa burgers toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs zonder obstakels. De Commissie ziet onderwijs als de basis voor het vervullen van persoonlijke en professionele ambities, duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, en actief en verantwoordelijk burgerschap. In de context van de COVID-19 crisis acht de Commissie investeren in onderwijs en vaardigheden van belang voor een sterk Europees herstel. De Commissie stelt voor om de EEA verder vorm te geven door voort te bouwen op de Europese onderwijssamenwerking van de afgelopen decennia en in synergie met de Europese Vaardighedenagenda2, het voorstel voor de Europese Onderzoeksruimte3, het EU Actieplan digitaal onderwijs4 en de EU-Gendergelijkheidstrategie 2020–2025.5 Deze voorstellen moeten elkaar versterken.

De Commissie stelt voor om de lopende en nieuwe inzet richting de EEA langs zes dimensies te laten lopen, en beschrijft per dimensie lopende en nieuwe initiatieven voor de verdere realisering.

De eerste dimensie gaat over kwalitatief onderwijs. Dit is essentieel om de juiste kennis, vaardigheden en attitudes op te doen. Het verhogen van de onderwijskwaliteit is daarom essentieel. Hieronder verstaat de Commissie onder meer ook de aandacht voor basis- en transversale vaardigheden, mobiliteit van lerenden en leerkrachten en taalonderwijs. Als nieuwe actie wordt onder meer een actualisering van het leermobiliteitskader bij het Erasmus+ programma genoemd.

De tweede dimensie is gericht op inclusie en gender. Er moet meer gebeuren om via onderwijs hardnekkige sociaaleconomische- en genderongelijkheid weg te nemen, onder meer via voorschoolse educatie en opvang; beleid gericht op personen met een handicap; via het beroepsonderwijs en; leven lang ontwikkelen en samenwerking in jeugdwerk, cultuur en sport. Concrete initiatieven zijn een voorstel voor een Raadsaanbeveling over microcredentials6, opzetten van Centres for Vocational Excellence via Erasmus+, het Pathways To Schools Success gericht op basisvaardigheden en een aantal initiatieven gericht op lagere schooluitval, hogere leerprestaties, ondersteunende leeromgevingen en gendergelijkheid in het onderwijs.

De derde dimensie gaat in op de groene en digitale transitie. Beleid en investeringen in onderwijs en opleiding gericht op deze transities zijn volgens de Commissie essentieel voor de toekomst van Europa. Ze hebben een grote impact op werkgelegenheid en de sociale dimensie van Europa. Nieuwe initiatieven zijn een «Onderwijs voor Klimaat coalitie», een voorstel voor een Raadsaanbeveling over onderwijs voor duurzaamheid met een competentiekader en het stimuleren van de «vergroening» van schoolgebouwen

De vierde dimensie gaat over docenten. Door samenwerking op EU-niveau moet gewerkt worden aan het versterken en aantrekkelijker maken van het lerarenberoep, het verminderen van lerarentekorten en betere professionele ontwikkeling. Specifieke voorstellen zijn: Erasmus Teacher Academies die onder het Erasmus programma netwerken moeten creëren tussen lerarenopleidingen; richtsnoeren voor de ontwikkeling van loopbaankaders en; een beleidskader voor mobiliteit van leerkrachten.

Dimensie vijf is gericht op hoger onderwijs. De Commissie stelt voor om HO-instellingen centraal te stellen in de EEA en de Europese Onderzoeksruimte7 en zet in op een transformatie van het HO in de EU en op een intensievere samenwerking. De Commissie stelt een transformatie-agenda voor gericht op connectiviteit, inclusie, de digitale en groene transitie, en innovatie. Een nieuw beleidskader moet grensoverschrijdende samenwerking zonder obstakels mogelijk maken. Voorgesteld wordt ook om het Europese Universiteiten initiatief verder uit te rollen en een Europese graad en juridisch statuut voor multinationale universitaire allianties te ontwikkelen.

De laatste dimensie gaat over geopolitiek. Internationale samenwerking over de hele breedte van het onderwijs is in toenemende mate een belangrijk instrument geworden in de implementatie van EU extern beleid waaronder het behalen van SDG’s. Associatie van niet-EU landen bij de EEA en Erasmus+ is onderdeel van de visie voor 2025, met bijzondere aandacht voor de Westelijke Balkan. De Commissie stelt een «Team Europe» benadering voor met meer Europese samenwerking in de EU-externe activiteiten. De Commissie wil ook samenwerking met strategische partners in de wereld (bijv. China, Japan, VS) versterken, met oog voor de eigen belangen en een level playing field. Een versterkte mondiale dimensie van het Erasmus+ programma, onder meer in de vorm van «Erasmus Mundus Joint Master Degrees», kan hierbij een belangrijk instrument vormen.

Tot slot stelt de Commissie voor om de EEA verder vorm te geven door voort te bouwen op het huidige strategische onderwijssamenwerkingskader Education & Training 2020 (ET2020) dat dit jaar afloopt en wordt het ondersteunende «raamwerk» om de EEA in 2025 te realiseren beschreven. Het betreft verschillende vormen van versterkte ambtelijke samenwerking en een grotere rol voor de Raad. Ten tweede worden vier doelstellingen en indicatoren voorgesteld om voortgang in de realisering te monitoren. Ten derde wordt ernaar gestreefd om onderwijs en opleiding en de EEA te integreren in het Europees Semester. Dit kader wordt in 2025 verder uitgewerkt op basis van nadere politieke besluitvorming door de Raad, een evaluatie met het Europees Parlement in 2023 en afstemming op mondiale initiatieven zoals die van de VN en de OESO.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet heeft begin 2018 zijn visie en concrete inzet op de rol van de EU op onderwijsgebied geformuleerd, in het bijzonder gericht op kwaliteit en mobiliteit.8 Als nadrukkelijke randvoorwaarde is destijds aangegeven dat onderwijs op grond van het VWEU een aangelegenheid is van de EU-lidstaten zelf, waarbij de Unie bevoegd is het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen op het terrein van onderwijs en cultuur.

Ook is aangegeven dat de autonomie van onderwijsinstellingen moet worden gerespecteerd. Deze opvattingen van het kabinet zijn nog onverminderd van kracht.

Het kabinet zet sterk in op hoge ambities waar het gaat om de groene en digitale transitie van Europa. Vanwege de COVID-19 pandemie is het meer dan ooit noodzakelijk dat de EU-lidstaten zich gaan voorbereiden op een duurzaam economisch herstel. Onderwijs en aansluiting op de arbeidsmarkt spelen een sterke rol in de overgang naar een groene, duurzame en klimaatneutrale samenleving, zoals recent ook beschreven naar aanleiding van de EU Vaardighedenagenda en Raadsaanbeveling beroepsonderwijs.9 Daarnaast is duurzaamheid een van de mondiale thema’s waar het kabinet in de curriculumherziening nadrukkelijk aandacht voor vraagt. In het afzonderlijke BNC-fiche over het EU Actieplan Digitaal Onderwijs wordt nader ingegaan op het relevante kabinetsbeleid m.b.t. de digitale transitie en digitalisering van het onderwijs.

Samen met een groot aantal andere lidstaten heeft het kabinet er bij de Commissie in de aanloop naar dit voorstel voor gepleit dat de Europese onderwijssamenwerking uit moet gaan van een «holistische» visie op het onderwijs: van voorschoolse opvang, via het initiële onderwijs naar het beroeps- en hoger onderwijs en een leven lang ontwikkelen.10 Sinds 2018 zijn de nodige specifieke en sectorale Commissievoorstellen verschenen en hebben achtereenvolgende voorzitterschappen van de Raad initiatieven genomen om het streven naar een EEA concreter invulling te geven.11 Het kabinet heeft eerder dit jaar haar visie gedeeld over een leven lang ontwikkelen en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt a.d.h.v. de EU Vaardighedenagenda en Raadsaanbeveling over beroepsonderwijs.12 Daarnaast vormt het nieuwe Erasmus+ programma 2021–2027 een belangrijk middel om de realisering van de EEA te ondersteunen. Het kabinet heeft de voorstellen hiervoor eerder onderschreven.13

Tot slot moet in de visie van het kabinet doel 4 (onderwijs)14 van de SDG’s het uitgangspunt zijn voor ontwikkelingssamenwerking op het terrein van onderwijs, zowel op bilateraal, op regionaal als op mondiaal niveau. Gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs voor iedereen, in het bijzonder kinderen, jongeren en mensen met een beperking, evenals onderwijs aan kinderen in noodsituaties zijn voor het kabinet prioriteiten.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet zal ervoor blijven waken dat de voorstellen in lijn zijn met de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten. Daaruit volgt dat onderwijs (inclusief de inhoud van het onderwijscurriculum) een nationale bevoegdheid is waarbij de EU bevoegd is het optreden van de lidstaten te ondersteunen, coördineren of aan te vullen. Ook zal het kabinet ervoor waken dat de autonomie van instellingen niet direct of indirect wordt aangetast. Hierbinnen onderschrijft het kabinet het belang van de inzet op onderwijs en opleiding voor een sterk en duurzaam Europees herstel en voor een duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en in de maatschappij. Het toewerken naar een EEA in 2025 draagt daaraan bij. Het kabinet vindt het positief dat de Commissie met het voorstel een concretere invulling geeft aan het tot dus ver abstracte concept van de EEA met versnipperde initiatieven. Daarbij is een aandachtspunt dat verschillende voorstellen een top-down benadering hebben.

Het kabinet verwelkomt het idee om het streven naar een EEA in 2025 als overkoepelend politiek-inhoudelijk thema aan te wijzen voor de voortzetting van de onderwijssamenwerking via het eerdere strategische kader ET2020. Daarbij kiest de Commissie in eerste instantie voor een grote continuïteit van bestaande arrangementen voor samenwerking. Het voornemen om de voortgang in 2023 te evalueren samen met het Europees Parlement en daarna te besluiten over de wijze van voortzetting vanaf 2025 biedt de mogelijkheid bij te sturen op zowel inhoud als proces.

Het kabinet steunt de zes dimensies die worden voorgesteld. Het behandelt daarmee de belangrijkste onderwerpen die de komende jaren spelen in onderwijs en opleiding zoals de inzet op kwaliteit, docenten, inclusie en kansengelijkheid, verduurzaming en digitalisering. Het kabinet onderschrijft op hoofdlijnen de acties uit deze dimensies. Wel zal het kabinet blijven aandringen op een goed afgestemde, «holistische», inzet gericht op alle onderwijssectoren.

Daarnaast merkt het kabinet op dat er een verscheidenheid aan initiatieven en instrumenten wordt voorgesteld, waarvan een deel reeds in uitvoering is. Het kabinet hecht waarde aan het leren van de ervaringen van andere lidstaten. In het kader van ET2020 is het uitwisselen van kennis tussen lidstaten op expertniveau altijd ervaren als efficiënt en effectief. Het is tevens flexibel, dynamisch en er kan gereageerd worden op actuele ontwikkelingen, zoals in het verleden de aanslagen in Parijs of meer recent de COVID-19 crisis. Wel is het gewenst dat de bevindingen en aanbevelingen op expertniveau vaker dan in het verleden ook het politieke niveau van de Raad bereiken. Het kabinet zal kritisch blijven beoordelen of het gekozen instrument wenselijk en noodzakelijk is voor de verschillende aangekondigde acties.

Het kabinet onderschrijft de toegevoegde waarde die onderwijssamenwerking in Europa heeft voor de bevordering van onderwijskwaliteit in de verschillende sectoren. Het kabinet steunt de geschetste visie dat leermobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking als aanjagers werken voor het verbeteren van kwaliteit. Obstakels voor mobiliteit moeten worden weggenomen. De voorgestelde inzet op mobiliteit sluit zeer goed aan bij de kabinetsinzet: vergroten toegankelijkheid voor bredere doelgroep en inclusie; groene en digitale mobiliteit; en gebalanceerde mobiliteit. Het kabinet ziet virtuele en blended mobiliteit (mix van fysieke en virtuele mobiliteit) als aanvullend op fysieke leermobiliteit en pleit binnen Erasmus+ voor maximale mogelijkheden met virtuele en blended mobiliteit in het geval fysieke leermobiliteit niet mogelijk is, bijvoorbeeld i.v.m. de COVID-19 pandemie.

Het kabinet steunt de voorstellen op het gebied van docenten en vindt de aandacht voor inclusie en het genderperspectief in de EEA positief. Wel is het voorstel voor opleidingsmodules in de Teacher Academies gericht op gendervraagstukken een aandachtspunt. Kennisuitwisseling op dit thema is kansrijk maar instellingen gaan zelf over de inhoud van opleidingen, en het concept van modules sluit niet aan op het Nederlandse onderwijsbestel. Het kabinet wacht een concreet voorstel voor de Erasmus Teacher Academies af en zal het op basis daarvan beoordelen.

Het kabinet steunt de sterke inzet op meer grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs. Het idee voor een beleidsraamwerk en transformatie-agenda voor laagdrempelige samenwerking blijft echter nog abstract en vergt verdere uitwerking. Het kabinet steunt de inzet op de genoemde thema’s bij hoger onderwijs en de bijdrage aan de SDG’s. Verder verwelkomt het kabinet de inzet op het volledig uitrollen van de Europese Universiteiten allianties en een sterkere link tussen hoger onderwijs en onderzoek. Daarnaast steunt het kabinet de inzet op automatische erkenning van diploma’s. Gezien de ervaringen in het Bolognaproces15 is op dit terrein nog veel werk te verzetten waaraan de acties uit de mededeling aan kunnen bijdragen.

Het kabinet heeft bij het voorstel voor het onderzoeken van de ontwikkeling van een Europees diploma nog vragen. In de eerste plaats over nut en noodzaak van het ontwikkelen van een Europees diploma, aangezien uit het Bologna-verdrag volgt dat een diploma van een lidstaat al een Europees diploma is. In de tweede plaats heeft het kabinet nog vragen over het bewaken van de kwaliteit van een dergelijk diploma, wie de bevoegdheden vast zou stellen, en hoe dit zich zou verhouden tot de verantwoordelijkheden van lidstaten.

Het kabinet onderschrijft dat internationale samenwerking gericht zou moeten zijn op het ondersteunen van onderwijssystemen in partnerlanden. Bij de inzet op het versterken van samenwerking met andere landen, waaronder strategische mondiale spelers, zal het kabinet aandacht vragen voor het belang van de randvoorwaarden voor samenwerking zoals academische vrijheid, reciprociteit en de Europese waarden. Het kabinet pleit voor meer flexibiliteit in de humanitaire financiering van het EU-budget en is geen voorstander van het oormerken, ook niet van onderwijs, in EU-budgetten voor humanitaire hulp, waarvan de Commissie in deze mededeling wel uitgaat.

Het voorgestelde ondersteunende kader voor de EEA vanaf 2021 en eerste ideeën voor een verdergaande herinrichting daarvan na 2025 vertonen veel overeenkomsten met de suggesties die Nederland op dit punt, samen met andere lidstaten, heeft geformuleerd richting de Commissie.

Wel ziet het kabinet als aandachtspunt dat de voorgestelde indicatoren niet rechtstreeks samenhangen met de zes nieuwe EEA dimensies. In de voorliggende mededeling en in de eerdere gepubliceerde Vaardighedenagenda worden nu verschillende indicatoren en streefdoelen voorgesteld met verschillende streefjaren, waarbij een goede aansluiting op de onderwijsindicatoren van de SDG’s vooralsnog ontbreekt. Daarnaast kijkt het kabinet kritisch naar de kwantitatieve doelstellingen. Deze zijn deels te ambitieus voor veel lidstaten, deels ontbreken hiervoor voorlopig de goede data voor alle lidstaten, waaronder Nederland. Het kabinet zal daarom aandringen op een meer over de zes dimensies dekkend en systematisch kader van indicatoren, waarvoor voldoende bestaande data beschikbaar zijn en dat moet worden voorbereid in een zorgvuldig samenwerkingsproces met de lidstaten.16 Daarbij is ook verheldering gewenst van de toepassing en integratie van deze indicatoren en streefdoelen in het Europees Semester, onder andere in de landenrapporten en de landspecifieke aanbevelingen. Ook zal het kabinet opheldering vragen in hoeverre dit zal worden geïntegreerd in het aangepaste Europees Semester in 2021.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De meeste lidstaten zijn positief over de inhoud en de timing van het voorstel van de EEA. Wel leven er o.a. vragen over de voorgestelde governance structuur en de kwantitatieve doelstellingen en wordt opgeroepen tot een holistische benadering. Lidstaten hebben ook aangedrongen op een roadmap met tijdlijn waarop de verschillende maatregelen worden uitgewerkt. Tot slot letten meerdere lidstaten scherp op de nationale bevoegdheid.

Het Europees Parlement heeft nog geen specifiek standpunt over het Commissievoorstel, maar heeft zich in het verleden vooral uitgesproken over deelaspecten van de EEA en de voorstellen voor het hieraan ondersteunende Erasmus+ programma.

4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

a) Bevoegdheid

De grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Op grond van artikel 6, onderdeel e, van het VWEU beschikt de EU over een aanvullende bevoegdheid op het terrein van onderwijs. Op grond van dit artikel kan de Unie het onderwijsbeleid van de lidstaten ondersteunen, coördineren of aanvullen.

b) Subsidiariteit

De grondhouding ten aanzien van subsidiariteit is positief. Optreden vanuit de Unie heeft toegevoegde waarde ten opzichte van een enkele nationale aanpak. Maatregelen op EU-niveau ondersteunen de lidstaten om het nationale beleid te moderniseren en aan te passen aan actuele ontwikkelingen. Het kabinet ondersteunt de inhoudelijke ambities van de Commissie die veelal relevant zijn voor het Nederlandse onderwijsveld, zoals het bevorderen van onderwijskwaliteit, stimuleren van toekomstgerichte digitale en groene vaardigheden, inclusievere hoger onderwijsstelsels en het verbinden van onderwijs en onderzoek. Het kabinet ziet toegevoegde waarde in het uitwisselen van kennis en best practices op deze terreinen tussen de EU-lidstaten.

c) Proportionaliteit

De grondhouding ten aanzien van proportionaliteit is positief. De mededeling zelf gaat niet verder dan noodzakelijk. De voorstellen dienen vooral ter ondersteuning van nationaal beleid en samenwerking tussen lidstaten, waarbij er voldoende ruimte lijkt te zijn om nationaal beleid te vormen. De aangekondigde voorstellen voor Raadsaanbevelingen zijn niet juridisch bindend en laten de lidstaten vrij overeenkomstig hun nationale omstandigheden te beslissen hoe zij gevolg geven aan de aanbeveling. De aangekondigde initiatieven worden ook geschikt geacht voor het bereiken van de overkoepelende doelstelling van een EEA. De mededeling behandelt de belangrijkste onderwerpen die de komende jaren spelen in onderwijs en opleiding, zoals de inzet op kwaliteit, docenten, inclusie en kansengelijkheid, verduurzaming en digitalisering.

Het kabinet is kritisch over de voorgestelde indicatoren en daarop gebaseerde Europese doelstellingen, omdat deze niet op systematische en dekkende wijze bijdragen aan de doelen van de EEA langs de lijnen die de Commissie voorstelt en daarmee verder gaan dan noodzakelijk.

d) Financiële gevolgen

Uit de mededeling zelf volgen geen directe budgettaire gevolgen. Er worden diverse fondsen genoemd die moeten bijdragen aan het behalen van de doelen uit de mededeling, waaronder Erasmus+, Horizon Europe en Digital Europe.

Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

Mogelijke gevolgen voor de nationale begroting worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels van de budgetdiscipline.

e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht

De voorgestelde en aangekondigde concrete voorstellen kunnen additionele uitvoeringslasten en -kosten op nationaal niveau met zich meebrengen. Er is sprake van een relatief groot aantal maatregelen en initiatieven van uiteenlopende aard. Bestaande instrumenten worden niet ingetrokken. Anderzijds bestaat er vaak al Nederlands beleid en zijn er nationale uitvoeringskaders gerelateerd aan deze nieuwe maatregelen. De gevolgen voor regeldruk en uitvoeringslasten zullen bij de aangekondigde verdere uitwerkingen pas preciezer beoordeeld kunnen worden. Daarbij zal ook gelet worden op de gevolgen voor de al bestaande nationale maatregelen.


  1. Kamerstuk 21 501-34, nr. 317.↩︎

  2. Kamerstuk 22 112, nr. 2906.↩︎

  3. COM(2020) 628. Over dit voorstel wordt een separaat BNC-fiche opgesteld. Kamerstuk 22 112, nr. 2967.↩︎

  4. COM(2020) 624. Over dit voorstel wordt een separaat BNC-fiche opgesteld. Kamerstuk 22 112, nr. 2966.↩︎

  5. Kamerstuk 22 112, nr. 2861.↩︎

  6. Microcredentials zijn erkenningen door (onderwijs)instellingen van specifieke opgedane vaardigheden of kortdurende individuele vakken/modules.↩︎

  7. Zie voetnoot 3.↩︎

  8. Kamerstuk 21 501-34, nr. 283.↩︎

  9. Kamerstuk 22 112, nrs. 2906 en 2907.↩︎

  10. Kamerstuk 35 403, nr. 1; Blz. 22.↩︎

  11. Resulterend in Raadsconclusies en een Raadsresolutie, met verschillende inhoudelijke accenten. Kamerstuk 21 501-34, nrs. 297 en 304.↩︎

  12. Kamerstuk 22 112, nrs. 2906 en 2907.↩︎

  13. Kamerstuk 22 112, nr. 2624.↩︎

  14. «to ensure inclusive and equitable quality education and promote lifelong learning opportunities for all».↩︎

  15. Mechanisme voor intergouvernementele samenwerking tussen 48 Europese landen op het gebied van hoger onderwijs, gericht op meer onderlinge samenhang tussen de stelsels in hoger onderwijs in Europa.↩︎

  16. Hiervoor bestaat op onderwijsterrein ook een speciaal samenwerkingsverband binnen de EU: de «Standing Group on Indicators and Benchmarks» (SGIB), waarin de statistische experts deelnemen vanuit de nationale onderwijsministeries en bureaus voor statistiek.↩︎