[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen, gesteld tijdens het VAO van 5 november 2020, over Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen

Belastingdienst

Brief regering

Nummer: 2020D45104, datum: 2020-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-774).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -774 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2020Z21093:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 066 Belastingdienst

Nr. 774 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2020

Tijdens het VAO Hersteloperatie kinderopvangtoeslagen van 5 november jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 21, VAO Hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen) is er een aantal vragen gesteld waarbij ik heb toegezegd deze op korte termijn schriftelijk te beantwoorden. Bijgaand treft u deze.

Mevrouw Leijten heeft vragen gesteld rondom de werkinstructie die genoemd werd in de vragen en antwoorden over de hersteloperatie kinderopvangtoeslag1 . Op basis van de documenten die mevrouw Leijten heeft ingebracht in het AO Herstel kinderopvangtoeslag van 15 oktober jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 718) gaat dit om een toezichtsactie eind 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen over de kinderopvangtoeslag van 2008 en 2009. Voor zover te achterhalen was treft u bijgaand de antwoorden op de vragen aan. Mevrouw Leijten vroeg of dit een massaal proces betrof. De betreffende toezichtsactie was geen massaal (geautomatiseerd) proces maar juist een speciale toezichtsactie waar ook andere werkinstructies voor werden gehanteerd die wij niet hebben kunnen terugvinden. De doelgroep van deze actie bestond uit ouders die aangesloten waren bij een van fraude verdacht gastouderbureau. Deze ouders kregen dan een uitgebreidere, individuele behandeling. Ik zal proberen deze ouders te identificeren en ze dan ook benaderen. Indien ouders van mening zijn dat ze naar aanleiding van deze toezichtsactie zijn gedupeerd roep ik hen op zich te melden. Mevrouw Leijten vroeg verder of kinderen op een signaallijst stonden. Bij de aanvraag en toekenning van kinderopvangtoeslag zijn de gegevens van kinderen zoals naam, geboortedatum en BSN noodzakelijk. Dit kon meespelen bij (geautomatiseerd) toezicht, bijvoorbeeld bij kinderen in de middelbare schoolleeftijd waarvoor geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Als de aanvraag van de ouder niet in zijn geheel afgekeurd werd, maar alleen voor één van de kinderen, dan werd niet de hele aanvraag afgekeurd, maar alleen het deel dat betrekking had op de aanvraag voor dat betreffende kind of kinderen. De signaallijst werd gebruikt om aanvragen op te plaatsen, waarbij bleek dat er geen recht is op KOT (bijvoorbeeld omdat de aanvrager niet de ouder is van het kind), om te voorkomen dat een nieuwe aanvraag of wijziging na de stopzetting direct zou leiden tot een nieuw voorschotbedrag. Door de aanvrager op de signaallijst te plaatsen, werd een aanvraag of wijziging altijd eerst beoordeeld voordat deze werd geëffectueerd. Om te voorkomen dat een ouder wederom een aanvraag of wijziging indient voor een kind dat niet bij de aanvrager hoort, en daardoor op een later moment geconfronteerd kon worden met een terugvordering, werd het kind, waarvoor dus geen recht op kinderopvangtoeslag meer was, op de signaallijst gezet. Dit is niet meer de huidige praktijk. Er zijn inmiddels waarborgen ingebouwd waardoor het niet meer nodig is. Zo kunnen ouders in het toeslagenportaal enkel wijzigingen doorgeven voor de kinderen die aan hun huishouden zijn gekoppeld. Wanneer kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd voor een kind dat bijvoorbeeld te oud is voor het type opvang (dagopvang of BSO), maakt het systeem automatisch uitval aan.

Mevrouw Leijten heeft verder gevraagd of het klopt dat bij de integrale beoordeling van ouders, nadat zij een eerste betaling hebben ontvangen, dubbel werk plaatsvindt. Dit klopt niet. Voor deze ouders geldt dat zij hebben aangegeven in acute financiële nood te verkeren. Voor deze ouders heeft UHT een zeer lichte toets gedaan om tot uitkering van de noodvoorziening of een eerste betaling te kunnen overgaan. Met deze ouders heeft een gesprek plaatsgevonden en is op basis van de beschikbare gegevens snel gescand of de kans bestaat dat de ouder in aanmerking komt voor één van de herstelregelingen. Als dat het geval is, heeft UHT ingeschat welk bedrag op dit moment in ieder geval kan worden uitgekeerd. Voor de integrale beoordeling is meer informatie nodig. Dan moet worden bepaald op welk bedrag de ouder in totaal recht heeft en voor welke regelingen de ouder specifiek in aanmerking komt. Daarvoor is een breder gesprek nodig, dat voortborduurt op het eerste gesprek. Vervolgens wordt de benodigde informatie verzameld en samengevat in een formulier, waarmee het beoordelingsteam het recht op herstel kan vaststellen. Aanvullend op het verhaal van de ouder en de bij UHT beschikbare gegevens, zijn soms stukken van de ouder nodig. Soms geeft de ouder ook zelf aan nog relevante stukken te willen inbrengen. Deze stukken zullen alleen in geval van twijfel worden opgevraagd. Het uitgangspunt is dat ruimhartig met de aanwezige informatie wordt omgegaan en het verhaal van de ouder het uitgangspunt is. In sommige gevallen is sprake van een wisseling van persoonlijk zaakbehandelaar. De nieuwe behandelaar beschikt over dezelfde gegevens als de eerste behandelaar, zodat deze niet opnieuw hoeft te starten. Het is ook in het belang van UHT om geen onnodig werk te verrichten, omdat we zoveel mogelijk ouders in korte tijd willen helpen.

In het verlengde hiervan heb ik aangegeven dat ik graag verduidelijking geef over het proces rondom de besluitvorming van de beoordeling en de rol daarin van de persoonlijk zaakbehandelaar, zodat meer duidelijkheid kan worden gegeven aan de motie van de leden Leijten en Nijboer over het verstrekken van documenten en beoordeling aan ouders2 . De persoonlijke zaakbehandelaar is het eerste aanspreekpunt voor de ouder. Hij gaat met de ouder in gesprek en verzamelt en stemt in samenspraak met de ouder alle relevantie informatie af waarop het oordeel over de regeling(en) waarop de ouder aanspraak heeft kan worden gebaseerd. Dit leidt er ook toe dat naast op de zaak betrekking hebbende stukken en cijfers ook het verhaal van de ouder de aandacht krijgt die het verdient en goed wordt meegenomen bij de verdere afwegingen. Hiermee wordt de basis gelegd om tot een integrale beoordeling van het dossier te komen. Deze beoordeling wordt door het beoordelingsteam gedaan. Zij gebruiken de informatie die door de ouder en de persoonlijke zaakbehandelaar is samengesteld om tot een oordeel te komen. Deze informatie wordt ook gedeeld met de ouder. Dit zal actief bij de ouder gecheckt worden. Als de ouder dit wenst al tussentijds, in de andere gevallen ten tijde van de afronding van de beoordeling. Als het beoordelingsteam in incidentele gevallen nog aanvullende stukken nodig heeft, vragen ze deze bij de persoonlijk zaakbehandelaar op, die waar nodig vervolgens contact opneemt met de ouder. In de behandelkaders die ik met uw Kamer heb gedeeld wordt gesproken over een pre-advies en vorige week heb ik dit als «eerste indruk» van de persoonlijk zaakbehandelaar omschreven. Dit vind ik bij nader inzien een ongelukkige formulering omdat dit kan suggereren dat de persoonlijk zaakbehandelaar onderdeel is van de beoordeling. Ik zal de behandelkaders hierop laten aanpassen. De beoordeling wordt vastgesteld door meerdere medewerkers en in overleg met de vaktechnische lijn, om eenheid in de behandeling van de ouders te waarborgen. Als de ouder inzicht wil hebben in de informatie die naar het beoordelingsteam gaat, dan is dat natuurlijk mogelijk. De ouder krijgt dan de op dat moment samengestelde op de zaak betrekking hebbende stukken en de samenvatting die in het formulier is opgenomen. Omdat deze informatie met de ouder is samengesteld, kan ik me ook voorstellen dat de ouder op dit moment geen nadere informatiebehoefte heeft. Bij het delen van de informatie vind ik het niet wenselijk om de interpretatie van de persoonlijk zaakbehandelaar (pre-advies) te delen met de ouder, omdat dit mogelijk onjuiste verwachtingen kan wekken bij de ouder en omdat de beoordeling op dat moment nog niet is afgerond. Na de beoordeling zal de persoonlijk zaakbehandelaar ook uitleg geven over de beoordeling, hoe deze tot stand is gekomen en hoe de berekening en het uiteindelijke bedrag tot stand zijn gekomen. Op verzoek van de ouder kan de persoonlijk zaakbehandelaar een afspraak inplannen om samen met de ouder het dossier door te nemen. Daarbij kan de ouder indien gewenst ook de op de zaak betrekking hebbende stukken in zien, zoals bijvoorbeeld een overzicht van toekenningen en vorderingen en of schuldenoverzicht, dan worden deze aangeleverd aan de ouder. Mocht de ouder het volledige dossier met alle informatie die bekend is bij Toeslagen willen ontvangen, dan is dat ook mogelijk. Zoals eerder gemeld neemt dit laatste dan wel enige tijd in beslag.

De heer Omtzigt heeft vragen gesteld over het interne memo uit maart 2017 die ik op 20 oktober jl. met uw Kamer gedeeld heb (Kamerstuk 31 066, nr. 717). Meer concreet is mij gevraagd waarom de heer Biemond en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) dit memo niet hebben ontvangen en of dit van invloed zou zijn geweest op hun conclusies. De heer Biemond is gevraagd of, op basis van de documenten die als bijlagen zijn gevoegd bij de brieven over CAF die in 2019 aan de Kamer zijn gestuurd, alsmede de CAF-documenten die in 2019 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt, en eventuele door hem opgevraagde aanvullende documenten, een verplichting bestaat tot het doen van aangifte van ambtsmisdrijven, waarvoor op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering een aangifteplicht geldt. Het betreffende memo valt buiten de reikwijdte van deze set documenten. De Minister van Financiën heeft in januari jl. toegezegd om een second-opinion uit te laten voeren op de informatie die op dat moment beschikbaar was. Voor het betreffende memo gold dit op dat dat moment niet. Op basis van deze documenten heeft de heer Biemond geoordeeld dat er een verplichting was om aangifte te doen ter zake van de misdrijven knevelarij (artikel 366 Sr) en beroepsmatige discriminatie (artikel 137g Sr). Op 19 mei jl. heeft het Ministerie van Financiën aangifte gedaan van het vermoeden van onder meer beroepsmatige discriminatie. Daarbij heeft het ministerie de documenten waarop de heer Biemond zijn advies heeft gebaseerd aan het Openbaar Ministerie overgedragen. Het is nu aan het Openbaar Ministerie om de aangifte te bestuderen en te besluiten over een eventueel strafrechtelijk onderzoek. Hierbij kan het Openbaar Ministerie ook kennisnemen van het betreffende memo. Hiervoor is het niet noodzakelijk dat het Openbaar Ministerie actief wordt gewezen op het interne memo uit maart 2017. Ik hecht er grote waarde aan dat het Openbaar Ministerie zijn werk onafhankelijk kan doen. Het is niet gepast dat de Minister van Financiën of ik ons mengen in het onderzoek, omdat dit mogelijk de schijn kan wekken van beïnvloeding van het (onderzoek van het) Openbaar Ministerie. Dit geldt ook voor het ongevraagd toezenden van documenten. Aan verzoeken van het Openbaar Ministerie wordt vanzelfsprekend voldaan.

Ook ten aanzien van de AUT, acht ik het niet aannemelijk dat dit memo zou hebben geleid tot een ander advies. In mijn brief van 20 oktober jl. geef ik aan dat de adviezen van de betreffende ambtenaar een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak vormden, die later ook door de ADR en de AUT is beschreven. Daarbij wil ik opmerken dat de AUT een adviescommissie was en geen onderzoekscommissie. Hun opdracht was om te adviseren over een passende oplossing voor alle betrokkenen. Mijn ambtsvoorganger had op dat moment, mede dankzij uw inzet, reeds erkend dat er bij de aanpak in de CAF-11 zaak fouten waren gemaakt. Het feit dat het betreffende memo al in 2017 hierover rapporteerde, maakt die conclusie niet anders. De AUT was bovendien reeds op de hoogte van het feit dat er in 2014 al twijfels zijn gerezen over de juistheid van de gang van zaken en dat hierover signalen waren binnen de Belastingdienst/Toeslagen, zo blijkt uit het interim-rapport van de AUT.

De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen


  1. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 677↩︎

  2. Kamerstuk 31 066, nr. 722.↩︎