[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het duurzaamheidskader biogrondstoffen

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2020D45294, datum: 2020-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D45294).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z19173:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2020D45294 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het Duurzaamheidskader biogrondstoffen (zaaknummer 2020Z19173).

De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder

De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave blz.
Inleiding 2
VVD-fractie 2
CDA-fractie 3
D66-fractie 5
GroenLinks-fractie 7
SP-fractie 8
ChristenUnie-fractie 10
Partij voor de Dieren-fractie 10

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het duurzaamheidskader biogrondstoffen en hebben hier een aantal opmerkingen en vragen over.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris horende bij het schriftelijk overleg Duurzaamheidskader biogrondstoffen. Deze leden willen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) nog enkele vragen stellen.

De leden van de GroenLinksfractie hebben de stukken ontvangen en hebben hier enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief. Zij stellen de volgende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Zij danken de Staatssecretaris voor het opstellen van het duurzaamheidskader. Deze leden hebben een aantal vragen over de gevolgen en de toepassing van het duurzaamheidskader biogrondstoffen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het duurzaamheidskader biogrondstoffen en vinden dat het kabinet in gebreke is gebleven door geen einddatum voor te stellen voor het afbouwen van subsidies op houtige biomassa voor het opwekken van warmte.

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie begrijpen het streven om CO2-neutraal wegtransport te realiseren. Desalniettemin rijdt er tot 2040 nog een significant aantal voertuigen met een ontbrandingsmotor op de Nederlandse wegen. Voor het behalen van onze milieudoelstellingen is het belangrijk om ook geavanceerde biobrandstoffen voor licht wegtransport door te blijven ontwikkelen. Het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen, vermaakt uit afvalstromen, is een aangetoond effectieve overbruggingsoplossing voor vervuilende motoren. Welke rol ziet de Staatssecretaris weggelegd voor het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen voor licht wegtransport bij het behalen van onze milieudoelstellingen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris in het verslag van het schriftelijke overleg over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit energie vervoer van 5 oktober 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 571) aangaf dat Nederland een strengere norm hanteert voor het gebruik van conventionele biobrandstoffen dan de Europese Unie (EU) doet. Deze leden zouden graag willen weten wat er de gevolgen van zijn voor bedrijven dat Nederland een strengere norm hanteert. In welke mate zorgt dit voor een zwakkere concurrentiepositie in de biobrandstoffenmarkt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris op de hoogte is van het feit dat in Nederland via het proces van bioraffinage jaarlijks miljoenen liters bio-ethanol worden geproduceerd. Deze brandstof scoort ongeveer hetzelfde qua CO2-uitstoot als biobrandstoffen uit afval en reststromen. Waarom zouden we een dergelijke biobrandstof willen beperken?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om conventionele biobrandstoffen, die geen negatief effect hebben op de voedselmarkt en het landgebruik en tevens een zeer hoge broeikasgasbesparing realiseren, te categoriseren als noodzakelijk voor de ombouwperiode voor het wegvervoer, en hier maximaal op in te zetten binnen de kaders van de Renewable Energy Directive II (REDII)?

CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie delen de overtuiging van het kabinet dat de inzet van biogrondstoffen noodzakelijk is in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie richting 2030 en 2050 en dat daarbij het uitgangspunt moet zijn dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage leveren aan de transitie. Deze biogrondstoffen moeten dan wel zo hoogwaardig mogelijk in worden gezet en er moet recht gedaan worden aan maatschappelijke zorgen. Deze leden zijn daarom blij dat het kabinet het SER-advies omarmt en inzet op een duurzaamheidskader waarin wordt gestreefd naar een zo doelmatig en hoogwaardig mogelijk gebruik van biogrondstoffen. Deze leden onderschrijven daarbij ook het door het kabinet genoemde belang van verantwoorde inzet van biogrondstoffen, tijdige afbouw van de stimulering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en warmte, transitiegerichte toepassing in sectoren waar op middellange termijn geen alternatieven beschikbaar zijn zoals de lucht- en scheepvaart, en van opschaling van hoogwaardige toepassingen zoals in de chemie.

De leden van de CDA-fractie hebben middels de motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 537) de regering gevraagd om in het duurzaamheidskader met een eindjaar te komen voor de subsidiëring van het verbranden van houtige biomassa voor warmte. Op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zegt het kabinet nog dit kalenderjaar een einddatum vast te zullen stellen voor de beëindiging van de subsidies voor houtige biomassa voor lage temperatuurwarmte. Het kabinet benadrukt daarbij in de ogen van deze leden terecht dat de ambitie moet zijn om de subsidiëring van houtige biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte te beëindigen, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is. Kan de Minister al enig inzicht geven over deze haalbaarheid en betaalbaarheid? De Minister heeft tevens aangegeven dat in de nieuwe Warmtewet duurzaamheidseisen voor warmtenetten zullen worden ingevoerd. In hoeverre en op welke wijze zullen deze eisen, naar inschatting van de Minister, invloed hebben op de haalbaarheid en betaalbaarheid?

De leden van de CDA-fractie merken op dat het SER-advies aangeeft dat er compensatie moet worden geboden voor bedrijven die getroffen worden, wanneer een afbouwpad voor houtige biomassa in warmtetoepassingen sneller gaat verlopen dan zij eerder redelijkerwijs hadden kunnen voorzien. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit onderdeel van het SER-advies? Wat zou dat betekenen voor de ook door het kabinet belangrijk geachte haalbaarheid en betaalbaarheid?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de SER benadrukt dat afbouw van duurzame biogrondstoffen voor energie alleen kan plaatsvinden als er tegelijkertijd een opbouw plaatsvindt van andere duurzame alternatieven. Deze duurzame alternatieven moeten dan wel beschikbaar en betaalbaar zijn. Heeft de Minister in beeld of en op welke termijn dit het geval zal zijn? Ziet de Minister hierbij ook een rol voor het PBL om de mogelijkheden en kosten voor versnelling van de alternatieven in beeld te brengen, zodat duidelijk wordt wat het betekent om het één af te bouwen en het ander op te bouwen? Deze leden lezen dat het kabinet in 2021 zal komen met een warmtebronnenstrategie die inzicht geeft in de ontwikkeling en onderlinge samenhang van (duurzame) warmtebronnen in tijd. Deze leden vragen welke warmtebronnen in deze strategie zullen worden meegenomen en welk tijdpad in deze strategie zal worden gehanteerd.

De leden van de CDA-fractie ondersteunen de inzet op het zo hoogwaardig mogelijk toepassen van biogrondstoffen, adaptieve en flexibele cascadering en het voorkomen van lock-ins. Deze leden vragen de Minister welke mogelijke obstakels hij ziet bij het gestalte geven van deze inzet. Op welke wijze en op welke termijn zal de hierboven genoemde inzet door het kabinet worden geëvalueerd? Ook vragen deze leden de Minister dieper in te gaan op hoe «lock-in»-situaties kunnen worden voorkomen.

De leden van de CDA-fractie vinden dat de Minister terecht het belang van cascadering benadrukt. Kan de Minister duidelijk maken hoe de huidige cascadering van houtige biogrondstoffen in de praktijk plaatsvindt? Kan de Minister daarbij tevens in beeld brengen wat er met deze cascadering gebeurt wanneer de laagwaardige toepassing van reststromen voor elektriciteit en warmte wordt uitgesloten van stimulering? Als voorbeeld: welke mogelijkheden ziet de Minister voor de toepassing van zaagsel, dat bij een hogere inzet op bouwen met hout in grotere mate vrij zal komen, als dat niet meer voor energie mag worden ingezet?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet innovaties op het terrein van bioraffinage wil ondersteunen en van plan is hier additioneel budget voor ter beschikking te stellen. Deze leden ondersteunen deze inzet in het kader van een zo hoogwaardig mogelijke inzet van biogrondstoffen en vragen de Minister wat de hoogte van dit additioneel budget zal zijn, op welke termijn dit budget beschikbaar zal komen en wie daar aanspraak op zal kunnen maken.

De leden van de CDA-fractie merken ook op dat het kabinet zich richt op opschaling van de groengasproductie in lijn met de Routekaart Groen Gas. Deze leden onderkennen het belang van de opschaling van de groengasproductie en vragen de Minister daarom wat de status is van de in de routekaart genoemde mogelijkheden voor een bijmengverplichting voor de gebouwde omgeving en/of de industrie. Wat zijn op dit gebied de ontwikkelingen geweest in de maanden na de publicatie van de routekaart en welke mogelijkheden ziet de Minister naar aanleiding daarvan voor een bijmengverplichting voor groen gas in de gebouwde omgeving en/of de industrie?

De leden van de CDA-fractie lezen dat wat betreft gevolgen voor de werkgelegenheid en het advies van de SER daarover aangesloten zal worden op afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord. Deze leden vragen hoe goed de werkgelegenheidsgevolgen op dit moment in beeld zijn. Wat kan de Minister zeggen over de werkgelegenheidsgevolgen in relatie tot het duurzaamheidskader?

De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens de SER slechts sprake van een duurzame toepassing van biogrondstoffen is als deze zonder nadelige gevolgen voor natuur, milieu en sociale omstandigheden en met respect voor de rechten van de werknemers zijn geproduceerd. Deze leden vragen de Minister om te concretiseren wat hiermee wordt bedoeld. Wanneer is er sprake van deze nadelige gevolgen en op welke wijze en door wie wordt vastgesteld of daar al dan niet sprake van is?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de duurzaamheidcriteria voor zover mogelijk worden vastgelegd in wetgeving. Deze leden vragen wat in dit geval wordt bedoeld met «voor zover mogelijk». Kan worden aangegeven waar het vastleggen van de duurzaamheidcriteria in wetgeving wel en niet mogelijk is en wat de redenen zijn waar dat niet mogelijk is?

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet in EU-verband het gesprek aan zal gaan om een visie te ontwikkelen over wat kan worden gedaan met de grote landoppervlaktes in de EU die verlaten zijn, in onbruik zijn geraakt of gedegradeerd. Deze leden ondersteunen dit initiatief en vragen wat de inzet van het kabinet zal zijn bij deze gesprekken in EU-verband. Welke mogelijkheden voor het benutten van deze landoppervlaktes genieten de voorkeur?

De leden van de CDA-fractie hebben tevens enkele vragen over biobrandstoffen. Zij vragen de Staatssecretaris in hoeverre zij de in Nederland gebruikte conventionele biobrandstoffen onvoldoende duurzaam acht en waarom. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om conventionele biobrandstoffen die geen negatief effect hebben op de voedselmarkt en het landgebruik, maar die wel een hoge CO2-reductie realiseren, te categoriseren als noodzakelijk voor de ombouwperiode voor het wegvervoer en richting 2030 maximaal in te zetten op bijvoorbeeld bijmenging binnen de in REDII daarvoor gestelde kaders? Hoe gaat zij daarbij om met het dilemma dat hierbij speelt omtrent fraude die kan optreden? Hoe ziet de Staatssecretaris de inzet van deze biobrandstoffen voor de luchtvaart en scheepvaart?

De leden van de CDA-fractie merken ten slotte op dat zal worden verkend hoe bestaande fondsen meer gebruikt kunnen worden door de scheepvaart voor versnelde toepassing van alternatieve energiedragers en welke eventueel aanvullende financieringsmogelijkheden nodig zijn. Deze leden vragen wat het huidige beeld op dit gebied is. Heeft de Minister signalen dat er kansen blijven liggen door het niet benutten van bestaande fondsen? Zo ja, om welke fondsen gaat het daarbij en hoeveel geld blijft daarin op de plank liggen?

D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat de inzet van biomassa nodig is om de doelen en afspraken uit het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie te halen. Deze leden vragen de Staatssecretaris om toe te lichten welke doelen en afspraken in het uitvoeringsprogramma afhankelijk zijn van de inzet van biomassa. Ook vragen deze leden of er alternatieve manieren zijn om deze doelen zonder de inzet van biomassa te halen, bijvoorbeeld door meer gerecycled materiaal, het reduceren van materiaal, hergebruik et cetera.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat er een Uitvoeringsagenda biogrondstoffen komt. Doordat dit impact heeft op zowel het Klimaatakkoord als de Uitvoeringsagenda Circulaire Economie vragen deze leden de Staatssecretaris en de Minister toe te lichten hoe deze Uitvoeringsagenda biogrondstoffen verwerkt wordt in de ambities van zowel het Klimaatakkoord als het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. Zullen beide plannen worden geüpdatet naar aanleiding van de Uitvoeringsagenda biogrondstoffen? En zo ja, wanneer kunnen zij deze update verwachten?

De leden van de D66-fractie benadrukken dat het belangrijk is voor bedrijven om investeringszekerheid te hebben op het gebied van biogrondstoffen. Deze leden vragen daarom de Minister om te delen hoe de ervaringen van bedrijven zijn met het gebruik van het duurzaamheidskader. Komt er een evaluatie over de ervaringen met en de werkbaarheid van het kader?

De leden van de D66-fractie onderschrijven het bericht van de Staatssecretaris en Minister dat «lock-in»-situaties zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Kan de Minister toelichten in hoeverre en op welke schaal er nu al sprake is van «lock-in»-situaties? Hoe verwacht de Minister deze situaties op te lossen?

De leden van de D66-fractie zijn blij met de beslissing om sociaaleconomische factoren mee te nemen in de beoordeling van biomassa. Zijn er criteria in de RED II die tegenstrijdig zijn met de sociaaleconomische factoren of zijn deze allen aanvullend op de RED II-criteria?

De leden van de D66-fractie vragen naar de appreciatie van de Minister van het voorstel om een productieambitie voor de productie van groen gas uit mest en agrarische reststromen te combineren met economische structuurversterking door verduurzaming van de landbouw.

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre een afbouwpad voor biomassa voor elektriciteit en warmte leidt tot een toenemende behoefte aan de import van buitenlands aardgas. Binnen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) worden zeer strenge duurzaamheidseisen gesteld aan geïmporteerde houtpellets. Nu Nederland zelf minder aardgas zal produceren, zal steeds meer van het aardgas uit het buitenland, waaronder Rusland, worden geïmporteerd. Deze leden vragen de Minister of hij voornemens is om vergelijkbare strenge duurzaamheidseisen te stellen aan de import van fossiele brandstoffen, waaronder kolen, olie en gas, bijvoorbeeld wanneer deze in de SDE++ gebruikt worden in combinatie met carbon capture and storage (CCS)?

De leden van de D66-fractie lezen in de kabinetsreactie dat de Minister de hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen belangrijk vindt. Deze leden vragen hoe de Minister een concreet beleidsinstrument voor zich ziet, dat ervoor zorgt dat hoogwaardige toepassing van biogrondstoffen ook met enig volume wordt gerealiseerd in de periode tot 2030. Deze leden vragen in dit kader wat de Minister vindt van een bijmengverplichting van biomassa als grondstof in de chemie.

De leden van de D66-fractie vragen naar de appreciatie van de Minister van het voorstel om een productieambitie voor de productie van groen gas uit mest en agrarische reststromen te combineren met economische structuurversterking door verduurzaming van de landbouw. Hoe past de landbouwvisie en het nieuwe mestbeleid bij dit voorstel? Op welke manier wordt rekening gehouden met het scenario dat we als Nederland afscheid nemen van het mestoverschot?

De leden van de D66-fractie hebben zich eerder reeds uitgesproken over de invloed van biomassaverbranding op de luchtkwaliteit. Deze leden lezen in de brief dat er een pilot wordt gedaan in de gemeenten Utrecht en Helmond naar de effectiviteit van een sloopregeling als onderdeel van het Schone Lucht Akkoord. Wanneer worden de resultaten van deze pilot verwacht? Is de Staatssecretaris voornemens om deze sloopregeling uit te rollen in andere gemeenten als de pilot succesvol blijkt?

De leden van de D66-fractie benadrukken de noodzaak van het creëren van een markt voor hernieuwbare kunststoffen. De Staatssecretaris noemt in haar brief diverse maatregelen om deze prikkels te stimuleren. Deze leden vragen zich af hoeveel de hier genoemde maatregelen kunnen bijdragen aan het creëren van de markt. Verwacht de Staatssecretaris dat er nog aanvullende maatregelen genomen moeten worden? En zo ja, aan welke maatregelen denkt de Staatssecretaris?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er stappen zijn gezet om integraler naar grondstoffen en biogrondstoffen te kijken. Het zijn de fundamenten van productie en consumptie en daarmee onze economie. Deze leden betreuren het dat in de biogrondstoffenvisie uitdrukkelijk voedselproductie en vezels (papier, kleding et cetera) niet zijn betrokken. Vooral omdat aan de productiekant en zeker aan de kant van landgebruik de terreinen van voedsel, vezels, energie, plastics et cetera vaak uitwisselbaar zijn en daarmee rechtstreeks met elkaar concurreren. Hoe denkt het kabinet hierin te kunnen prioriteren en te cascaderen, als niet naar het hele veld wordt gekeken?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen de verwijzing naar het SER-advies om voortaan te gaan rekenen met de echte CO2-winst. Dat zou een goede manier zijn om de klimaatwinst per toepassing te bepalen en is daarmee cruciaal om goed beleid te kunnen voeren. Deze leden steunen dit uitgangspunt, maar missen in de brief wat het kabinet met dit advies gaat doen. Wordt dit voortaan het uitgangspunt? En zo ja, hoe wordt dit dan toegepast?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen ook dat het kabinet van plan is om materiaaltoepassingen van biomassa te gaan stimuleren. Voor de chemische industrie betekent dat in de praktijk concurreren met heel goedkope aardolie. Hoe denkt het kabinet dit concurrentievoordeel van aardolie op te heffen? Moet de vervangende biogrondstof goedkoper worden? En aardolie duurder? Worden de reële emissies zwaarder belast? Komt er een emissieplafond?

De leden van de GroenLinks-fractie missen traditiegetrouw een reëel antwoord op de dilemma’s van reëel beschikbare duurzame biobrandstoffen voor bijstook en bijmenging. We hebben zelf te weinig en importeren daardoor uit het buitenland. In die buitenlanden zijn er nog enorme uitdagingen op het gebied van certificering en fraudebestrijding, maar zelfs dan leidt het ertoe dat in die landen meer fossiele brandstoffen worden gebruikt om de eigen bioalternatieven te kunnen exporteren, waardoor de netto klimaatwinst altijd negatief is. Hoe denkt het kabinet dit op te kunnen lossen? Deze leden wijzen hierbij op het voorbeeld van plantaardige oliën en used cooking oil (UCO), waarvan de limiet voor bijmenging was gesteld op 1,7% in 2030. Dit met het oog op het eerlijk verdelen van het maximale mondiale potentieel. Er is niet meer, dus er is geen mogelijkheid om dit op te vullen met een kunstmatige marktvraag en tegelijkertijd een eerlijke verdeling te behouden. Is het kabinet van plan om de beschikbare biogrondstoffen eerlijk te verdelen?

De leden van de GroenLinks-fractie concluderen dat de marktvraag primair een prijsmechanisme is en niet in staat is om iets uit niets te creëren. Een fysiek gebrek wordt niet minder met een hogere prijs. Het leidt hooguit tot een andere verdeling van de stromen. Is het kabinet het hiermee eens? Deelt het kabinet het uitgangspunt dat zelfs de reststromen van onze eigen consumptie eindig zijn? En dat we, naarmate we zuiniger produceren en consumeren, meer re- en upcyclen en hergebruiken er steeds minder reststromen zijn om bijvoorbeeld te verbranden?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag over de bijmenging. Als het de bedoeling is om (veel duurdere) biobrandstoffen bij te mengen in de luchtvaart, wie moet dan die meerkosten dragen? De luchtvaartmaatschappijen? Of is het de bedoeling dit te stimuleren met subsidies en zo een vervuilende sector te ontzien? Wat zijn de concrete ambities voor de scheepvaart en leidt dit voor de binnenvaart niet tot een negatieve modal shift? Hoe voorkomen we dat?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte om een visie op hoe subsidies en andere manieren om biogrondstoffen te stimuleren integraler met elkaar kunnen worden afgewogen op hun bijdrage aan een transitie en op hun bijdrage aan vermindering van klimaatverandering. Een ton hout in de bouw dat daar CO2-intensief beton vervangt en door de lichtere bouwwijze, lichtere funderingen, minder transport et cetera de bouw verduurzaamt, zou dan moeten worden afgewogen tegen een toepassing van ditzelfde ton hout dat eenmalig wordt opgestookt voor energie. En plantaardige olie als grondstof voor plastic moet misschien worden afgewogen tegen bijmenging in vliegtuigbrandstof. Wat is de beste besteding van de subsidie? Wat draagt het meeste bij aan de transitie en dient prioriteit te krijgen? Hoe voorkomen we dat de economisch sterkste sectoren het grootste beslag leggen op grondstoffen die elders onmisbaar zijn maar minder winst genereren?

SP-fractie

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom de Minister tegen beter weten in blijft volharden in de inzet van biomassa. Deze inzet leidt tot verdere klimaat- en milieuschade en moet zo snel mogelijk en zo drastisch mogelijk worden ingeperkt tot miniem gebruik van niet-houtige, absoluut duurzaam verkregen, biomassa voor alleen de sectoren waar het echt niet anders kan. Deze leden spreken zich fel uit tegen de inzet van biomassa voor verwarming van woonwijken en de inzet van houtige biomassa.

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de SER veel kritischer is over de inzet van biogrondstoffen dan de Minister. Waarom een zo ruim mogelijke interpretatie van het advies tot beleid maken, zo vragen deze leden. Zij zien hierin een soortgelijke benadering als bij het beleid ten aanzien van de klimaatdoelen, waar het kabinet ook steeds het randje opzoekt, waarna vervolgens vastgesteld moet worden dat de inzet te laag is geweest. Waarom nu met de inzet van biomassa deze wijze van beleid herhalen? Deze leden vragen de Minister om hierop te reageren.

De leden van de SP-fractie vragen of er ook gerekend gaat worden met de daadwerkelijke CO2-uitstoot, in plaats van het verschuilen achter Europese afspraken. Het gaat immers om de daadwerkelijke hoeveelheid CO2 in de atmosfeer, niet om een papieren werkelijkheid. Deze leden zien hier graag een reactie op. Zij vragen hierbij ook de opvatting van de SER, over de noodzaak om te rekenen met «echte CO2-winst», én de recente reactie van Urgenda op het niet halen van de doelen mee te nemen in de reactie.

De leden van de SP-fractie vragen een verdere toelichting op het toezicht op en handhaving van de wettelijke criteria. Wie of welke autoriteit gaat erop toezien dat in het land van herkomst aan de wettelijke eisen wordt voldaan? Hoe worden de criteria geborgd, waar het landgebruik aan de andere kant van de wereld betreft? Deze leden vragen hier verder op in te gaan. Deze leden vragen ook wat wordt verstaan onder «privaat toezicht» en hoe dit zich verhoudt tot de publieke verantwoordelijkheid van zowel de nationale overheid als de EU. Waarom wordt er gekozen voor een privaat systeem? Deze leden zien niet dat eerder geconstateerde risico’s in de keten en verschillende schakels nu wel adequaat worden aangepakt. Kan hier verder op in worden gegaan?

De leden van de SP-fractie begrijpen wat betreft de beschikbaarheid niet hoe de Minister kan komen tot een vergroting van de inzet. De SER stelt duidelijk dat er zo laag mogelijk ingezet moet worden en adviseert de onderste grens van de bandbreedte aan te houden. Deze leden vinden dat vergroten van de nationale, maar ook mondiale beschikbaarheid hiermee in strijd is. De hoeveelheden die het kabinet wenst in te zetten staan haaks op de beschikbaarheid en op het welzijn van de, ook door de SER aangehaalde «planet, people, profit». Deze leden wijzen erop dat door meer biomassa te willen verkrijgen, de druk op natuur, op lokale leefgemeenschappen en rechten van werknemers internationaal onhoudbaar groot wordt. Een gepaste reactie op het advies is dan ook om de inzet verder te verminderen, niet om in te zetten op vergroting van beschikbaarheid en handel in biomassa. Deze leden zien hier graag een reflectie op.

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het kabinet het aandeel van voor Nederland beschikbare biomassa ook mondiaal wil vergroten. Waarom denken de Minister en dit kabinet dat ongebruikt land in de EU of elders in de wereld voor Nederlandse doeleinden aangewend zou kunnen worden? Waarom deze claim op ander landoppervlak? Deelt de Minister de mening dat dit alles nogal een zweem van kolonialisme met zich meedraagt? Deze leden zien hier graag een reactie op. Zij benadrukken dat, omdat land ongebruikt is, dit niet wil zeggen dat het geen waarde herbergt, dan wel voor natuur dan wel voor lokale gemeenschappen dan wel anderszins. Dat de Minister lijkt te stellen dat dit wel voor de productie van biomassa voor Nederlandse inzet gebruikt kan worden, vinden deze leden zeer opmerkelijk, zeer onwenselijk en onacceptabel.

De leden van de SP-fractie zijn zeer kritisch over het voorgestelde afbouwpad. De SER stelt ook dat laagwaardige toepassingen niet in het eindbeeld passen. Waarom wordt er door de Minister dan nog steeds ingezet op het aansluiten van woonwijken op biomassa? Waarom niet per direct stoppen met nieuwe plannen hiertoe? Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat het kabinet nog steeds houtige biomassa hiervoor wil inzetten. Deze leden merken op dat dit niet past in een serieus afbouwpad. Graag zien zij hier een inhoudelijke reactie op. Ook vragen deze leden waarom alleen afbouw van subsidies voorligt. Waarom wordt niet een tijdstip gegeven vanaf wanneer er een verbod komt op het verwarmen van woonwijken door middel van biomassa? Hoe is het feit dat de Minister aangeeft geen lock-ins te willen te rijmen met het feit dat hij ook nog nieuwe woonwijken door middel van biomassa wil verwarmen?

ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven het belang van een noodzakelijke transitie richting een klimaatneutrale en circulaire economie. Ook onderschrijven genoemde leden dat biogrondstoffen ingezet moeten worden voor hoogwaardige toepassingen en laagwaardige toepassingen moeten worden afgebouwd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor het SER-advies om ten behoeve van het realiseren van een klimaatneutrale en circulaire economie te rekenen met échte CO2-winst. In de brief van de Staatssecretaris wordt hier niet verder op ingegaan. Deze leden zijn dan ook benieuwd hoe het kabinet dit advies van de SER een vervolg geeft. Ook vragen zij wat het rekenen met échte klimaatwinst voor rol gaat spelen in de klimaatboekhouding en het stimuleringsbeleid (zoals de SDE).

De leden van de ChristenUnie-fractie merken daarnaast op dat gesubsidieerde inzet van biobrandstoffen voor laagwaardige energietoepassingen de efficiënte cascadering in de weg zit. In haar brief belooft de Staatssecretaris de gesubsidieerde inzet van biogrondstoffen voor elektriciteit en lagetemperatuurwarmte tijdig af te bouwen, gezien deze toepassingen niet in het gewenste eindbeeld passen. Deze leden zijn hier blij mee, maar zijn bovendien ook erg benieuwd wat «tijdig» afbouwen betekent. In haar brief noemt de Staatssecretaris dat in 2027 subsidies voor het opwekken van uitsluitend elektriciteit met biogrondstoffen worden beëindigd. Kan het kabinet bevestigen dat de subsidieverlening direct wordt stopgezet en dat beschikkingen aflopen per 2027? Deze leden zijn er namelijk van overtuigd dat het stopzetten van de subsidie op biomassa zal leiden tot ruimte in het subsidie-instrumentarium voor het stimuleren van echt duurzame energietechnieken.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat 60% van de duurzame energie in Nederland (en de EU) op dit moment door biomassa wordt geleverd. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de beoogde klimaatdoelstelling voor 2030 (55% CO2-reductie) wordt gerealiseerd in combinatie met het door haar omschreven afbouwpad voor houtige biomassa? Het verbranden van hout draagt wat deze leden betreft namelijk niet bij aan de energietransitie.

Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben, op basis van diverse wetenschappelijke instituten (KNAW en EASAC), al meerdere malen aangekaart dat het verbranden van bomen noch duurzaam, noch CO2-neutraal is en dat het opstoken van houtige biomassa geen rol kan spelen in een klimaatneutrale samenleving. Daarbij merken deze leden op dat het «zo snel als mogelijk» afbouwen van de subsidie voor houtige biomassa wordt tegengewerkt door het «zo vertraagd als mogelijk» nemen van een beslissing. Ook op andere onderwerpen hebben deze leden nog enkele vragen over het duurzaamheidskader.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister voor de centrales RWE Eemshaven, RWE Amer, Uniper en Engie kan aangeven voor hoeveel procent en met welke absolute hoeveelheden de centrales jaarlijks houtige biomassa bijstoken en hoeveel subsidie de centrales tot nu toe ontvangen hebben. Kan dit worden uitgesplitst per centrale?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of het klopt dat de kolencentrale van RWE in Eemshaven vergunningen heeft aangevraagd bij de provincie voor het bijstoken van extra biomassa. Zo ja, welke vergunningen zijn aangevraagd en wat is de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening? Klopt het dat RWE mogelijk meer SDE zal ontvangen, wanneer de centrale extra biomassa gaat bijstoken, omdat de SDE-subsidie een exploitatiesubsidie is die pas bij levering van energie wordt uitbetaald? Zo ja, past dat binnen de huidige SDE-regeling? En hoe past dit in het voornemen om geen nieuwe subsidies meer af te geven voor de bij- en meestook? Tot wanneer lopen de huidige subsidies voor het bij- en meestoken van houtige biomassa voor RWE Amer, RWE Eemshaven, Uniper en Engie? Kan dit worden uitgesplitst per centrale? Op welke datum zijn de huidige subsidiebeschikkingen voor de kolencentrales voor het bijstoken van houtige biomassa afgegeven, uitgesplitst per centrale? Klopt het dat de laatste subsidiebeschikking in 2017 is afgegeven en dat SDE+-subsidies acht jaar gelden? Kan dus gesteld worden dat de laatste subsidiebeschikking in 2025 af zou moeten lopen? Zo ja, kan de Minister uitleggen hoe het mogelijk is dat de laatste subsidiebeschikking medio 2028 afloopt, zoals blijkt uit de beantwoording van feitelijke vragen over de begroting EZK 2021 (Kamerstuk 35 570-XIII)? Kan de Minister ook uitleggen hoe het mogelijk is dat er nog een laatste subsidiebeschikking is afgegeven in 2017, terwijl al op 8 december 2016 een motie (Kamerstuk 31 239, nr. 230) is aangenomen die de regering verzoekt de verstrekking van nieuwe SDE+-subsidies voor de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales per direct, dan wel zo snel mogelijk, stop te zetten? En dit terwijl in het regeerakkoord is afgesproken na 2024 te stoppen met het subsidiëren van de bijstook van biomassa?1

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de SDE-subsidies voor het bijstoken van biomassa afgekocht worden in het geval dat de subsidies van de kolencentrales langer doorlopen dan het voornemen uit het regeerakkoord om hier na 2024 mee te stoppen. Zo nee, hoe verantwoordt de Minister dit? Zo ja, wat is het plan van aanpak? Klopt het dat RWE Amer op 1 januari 2025 moet stoppen met het verbranden van kolen? Klopt het dat de RWE dan nog tot 2027 subsidie zal ontvangen voor het bijstoken van houtige biomassa? Beaamt de Minister dat dit in strijd is met het afgesproken beleid, omdat na 2024 gestopt wordt met het subsidiëren van de bijstook van biomassa en bij RWE Amer van 2025 tot 2027 het stoken van biomassa geen bijstook meer is? Kunnen de centrale RWE Amer na 2025 en de centrales RWE Eemshaven en Uniper na 2030 nieuwe SDE-subsidie aanvragen voor het stoken van 100% houtige biomassa? Geldt de afspraak uit het regeerakkoord om na 2024 te stoppen met het subsidiëren van de bijstook van biomassa alleen voor het bij- en meestoken van houtige biomassa naast kolen, of geldt dit ook voor alle bij- en meestook van houtige biomassa, zoals ook die naast het opstoken van suikerbieten?

Personenvervoer

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in het duurzaamheidskader dat ter verduurzaming van het personenvervoer biobrandstof bijgemengd wordt met reguliere fossiele brandstoffen. Tevens staat er dat het kabinet inzet op alternatieve vormen van personenvervoer als elektrisch rijden en rijden op waterstof. Wat is het beoogde plan voor het omvormen van het personenvervoer? Per wanneer wil het kabinet hoeveel procent van het personenvervoer omgevormd hebben tot elektrisch en tot waterstof, graag uitgesplitst per type?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden de inzet van het kabinet om de brandstof voor personenvervoer om te vormen naar waterstof opmerkelijk. Niet alleen is het onduidelijk of het kabinet spreekt van groene of grijze waterstof, maar de keuze voor waterstof is hoe dan ook bedenkelijk. Groene waterstof is namelijk nog zeer schaars beschikbaar, waardoor het slechts selectief gebruikt kan worden. Bovendien zijn aanschaf, onderhoud en brandstof duurder bij een waterstofauto dan een elektrische. Beaamt de Staatssecretaris dat elektrisch rijden een uitstekend alternatief is voor personenvervoer waardoor waterstof in eerste instantie niet hoeft te worden toegepast in personenvervoer? Wat is voor de Staatssecretaris reden om toch vast te houden aan de transitie van personenvervoer naar waterstof?

Lucht- en scheepvaart, zwaar wegtransport en hoge temperaturen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in het duurzaamheidskader dat het kabinet inzet op het gebruik van biobrandstoffen voor de luchtvaart, scheepvaart, zwaar wegtransport en hogetemperatuurwarmte, vanwege gebrek aan alternatieven. Kan de Staatssecretaris aangeven welke alternatieven, anders dan biobrandstoffen, er momenteel beschikbaar zijn en welke alternatieven verwacht worden in de toekomst? Kan dit per sector worden uitgesplitst? Wat zijn de belangrijkste problemen die maken dat de genoemde alternatieven nog niet ingezet kunnen worden (graag uitgesplitst per brandstof)? Is de Staatssecretaris ook bereid te onderzoeken hoeveel minder verkeer er mogelijk zou zijn? Welk concreet beleid voert de Staatssecretaris om het aantal (inter)nationaal gemaakte kilometers te reduceren?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de Staatssecretaris spreekt van duurzame vliegtuigbrandstof en vragen wat hiermee bedoeld wordt. Waar bestaat deze brandstof uit en waar komt deze vandaan? Waar gesproken wordt van bio-kerosine, stellen deze leden dat dit niet de manier is om vliegtuigbrandstof te verduurzamen. Wanneer deze brandstof bestaat uit gewassen, dan bedreigen ze nu al vaak de voedselvoorziening. Maar ook van een veel genoemde afvalstof zoals frituurvet is bekend dat er absoluut niet genoeg geschikte afvalstoffen zijn om de luchtvaartsector te bedienen. Klopt het dat waar het kabinet spreekt over duurzame vliegtuigbrandstof, verbranding hiervan tijdens vluchten nog steeds bijdraagt aan de uitstoot van broeikasgassen en middels het «radiative forcing»-effect ook versneld bijdraagt aan het opwarmingseffect van deze uitstoot? Kan de Staatssecretaris aangeven welke broeikasgassen en in welke hoeveelheden deze uitgestoten worden bij de verbranding van duurzame vliegtuigbrandstof?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen kortom vast dat, gegeven het tijdpad om de klimaatcrisis te bedwingen, er op korte termijn geen realistische duurzame luchtvaart bestaat, waardoor de enige oplossing is om de vliegtuigsector in te krimpen. Deze leden willen weten of dit überhaupt bespreekbaar is en menen dat daarvoor alle scenario’s op tafel moeten liggen. Beaamt de Staatssecretaris dit en is zij bereid om een krimpscenario uit te werken?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de Staatssecretaris spreekt over hernieuwbare synthetische brandstof voor zwaar wegtransport. Kan de Staatssecretaris aangeven wat zij hieronder verstaat? Wat zijn volgens de Staatssecretaris de voor- en nadelen van hernieuwbare synthetische brandstof in vergelijking met groene waterstof voor zwaar wegtransport en welke emissies vinden nog steeds plaats bij deze brandstoffen? Wat is het beoogde plan voor het omvormen van het zware wegtransport? Per wanneer wil het kabinet hoeveel procent van het transport omgevormd hebben tot groene waterstof, hernieuwbare synthetische brandstof en biobrandstof, graag uitgesplitst per type?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden de keuze voor het in stand houden van het niveau van 2020 met betrekking tot biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen opmerkelijk. Deze leden merken op dat deze brandstoffen geen duurzaam alternatief zijn voor fossiele brandstoffen. Biobrandstoffen uit voedselgewassen bedreigen de voedselvoorziening, zorgen voor ontbossing en dragen bij aan de opwarming van de aarde. Biodiesel uit voedsel stuit gemiddeld twee keer zo veel CO2 uit als fossiele diesel. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het niveau van 2020 is met betrekking tot de inzet van biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen en welke voedsel- en voedergewassen er worden gebruikt, en in welke hoeveelheden? Hoeveel land is hiervoor nodig geweest? Was het niet beter geweest om hier voedsel voor mensen op te laten groeien? Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel CO2 en andere emissies biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen uitstoten? Beaamt de Staatssecretaris dat biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen niet passen in een kringlandbouwbeleid waar de voedsel- en voedergewassen ingezet moeten worden voor andere doeleinden? Waarom wordt het gebruik van biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen niet afgebouwd?

II Reactie van de bewindspersoon


  1. https://www.rijksoverheid.nl/regering/regeerakkoord-vertrouwen-in-de-toekomst/3.-nederland-wordt-duurzaam/3.1-klimaat-en-energie.↩︎