Amendement van de leden Omtzigt en Van Weyenberg over verlaging van de termijn voor een vrijheidsbenemende straf om voor kinderopvangtoeslag in aanmerking te komen
Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen)
Amendement
Nummer: 2020D45533, datum: 2020-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35574-13).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid (Nieuw Sociaal Contract)
- Mede ondertekenaar: S.P.R.A. van Weyenberg, Tweede Kamerlid (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35574 -13 Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enkele andere wetten met het oog op verbetering van de uitvoerbaarheid van toeslagen (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen).
Onderdeel van zaak 2020Z21311:
- Indiener: P.H. Omtzigt, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: S.P.R.A. van Weyenberg, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 574 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen)
Nr. 13 AMENDEMENT VAN DE LEDEN OMTZIGT EN VAN WEYENBERG
Ontvangen 11 november 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel IIA wordt in artikel 1.6, tiende en elfde lid, «een jaar» vervangen door «drie maanden».
Toelichting
Indieners vinden het onwenselijk dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag kan worden gemaakt indien één van de partners is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van een jaar of korter. Ook als een dergelijke straf of maatregel een jaar of korter duurt kan namelijk sprake zijn van schrijnende gevallen doordat ook in die gevallen de achterblijvende partner feitelijk wordt gedwongen te stoppen met werken en voor de (jonge) kinderen te zorgen, hetgeen diens arbeidsparticipatie frustreert. Gelet op de uitvoerbaarheid stellen indieners voor de thans voorgestelde termijn van langer dan een jaar te verlagen naar een termijn van langer dan drie maanden. Die termijn sluit daarmee aan bij artikel 1.6, vijfde lid, van de Wet kinderopvang (Wko), waarin is geregeld dat onder voorwaarden na beëindiging van het verrichten van arbeid voor de duur van drie maanden aanspraak blijft bestaan op kinderopvangtoeslag.
De verlaging van de termijn naar drie maanden betekent dat meer personen voor toepassing van de maatregel in aanmerking komen. De hierdoor opgeroepen extra uitgaven ten opzichte van de nu voorgestelde termijn van een jaar bedragen ongeveer € 1,2 miljoen. Hiervoor is dekking gevonden in aanpassing van de tabel kinderopvangtoeslag.
Omtzigt
Van Weyenberg