Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over stand van zaken Leesoffensief (Kamerstuk 28760-105)
Meerjarenplan Alfabetisering
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2020D45709, datum: 2020-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D45709).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2020Z18686:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-10-27 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-10-29 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-11-12 10:00: Stand van zaken Leesoffensief (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-14 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-04-13 16:25: VSO Stand van zaken Leesoffensief (28760-107) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2024-02-28 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2020D45709 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 13 oktober 2020 inzake stand van zaken Leesoffensief (Kamerstuk 28 760, nr. 105).
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie
Arends
Inhoud
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 |
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 4 | |
• Inbreng van de leden van de D66-fractie | 5 | |
• Inbreng van de leden van de SP-fractie | 6 | |
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 7 | |
II | Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media | 8 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van de brief over het Leesoffensief en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de leeswijzer en samenvatting onder het kopje «Het Leesoffensief» dat het Leesoffensief als doel heeft tot het komen van een maatschappelijke beweging en dat hierbij ook een rol wordt weggelegd voor de openbare bibliotheek. De leden onderschrijven dit en brengen de Minister dan ook graag haar voornemen in herinnering om het jeugdtarief voor abonnementen van de openbare bibliotheek af te schaffen, zodat voortaan ieder kind in Nederland gratis lid is van de openbare bibliotheek. Hoe staat het met dit voornemen en heeft de Minister hierin al concrete successen geboekt, zo vragen de leden. Of zijn er nog gemeentes die, ondanks de inspanningen van de Minister, nog wel een jeugdtarief rekenen? Zo ja, welke? Wat gaat de Minister hier tegen doen? Daarnaast vragen de leden wat de stand van zaken is in de uitvoering van de motie van de leden El Yassini/Kwint1, die vraagt naar het bevorderen van prijsverlaging van e-books en het verhogen van het aanbod van e-books voor de jeugd.
De leden van de VVD-fractie lezen onder het kopje «Doelgroepen van het Leesoffensief» dat leerlingen die in het po2 nog regelmatig lezen, aan het begin van het voortgezet onderwijs te maken krijgen met de puberteit en zij dan ook vaak passende literatuur voor hun leeftijdsgroep missen. Op welke manier agendeert de Minister dit probleem bij de lerarenverenigingen Nederlands, aangezien zij bij uitstek literatuur kunnen vinden die wel bij de leefwereld van het puberende kind past? Deze leden vragen hoe vaak de Minister hierover overleg heeft en wanneer ze specifiek dit punt heeft geagendeerd. Wat waren de uitkomsten hiervan?
Onder het kopje «oorzaken van dalende leesvaardigheden en leesmotivatie» lezen de leden van de VVD-fractie dat er zeer effectieve vve3-methoden zijn, maar die effecten niet altijd behouden blijven op de lange termijn. Zij vragen wat hier de redenen voor zijn.
Daar lezen de leden dat het ambitieniveau bij scholen soms ook een probleem is, en dat er signalen zijn dat scholen genoegen nemen met minimumniveaus. Welke signalen zijn dit? Tevens vragen zij welke concrete acties de Minister onderneemt als zij dergelijke signalen binnenkrijgt. De leden van de VVD-fractie nemen toch aan dat de Minister geen genoegen neemt met scholen die enkel gaan voor een minimumniveau, zo vragen de leden.
Daarnaast lezen de voornoemde leden dat leerlingen ook minder leesplezier hebben door concurrentie van andere vrijetijdsbesteding. In het artikel «Lezen Verdomme» uit HP/de Tijd van 3 november 20204, reflecteert de auteur op het lagere leesplezier en aandacht voor literatuur in Nederland. Een van de oplossingen ter bevordering van het leesplezier is het meer combineren van leesplezier met andere vormen van vrijetijdsbesteding. Bijvoorbeeld dat een populair personage uit de jeugdserie SpangaS een boek moet lezen of dat verhaallijnen zich rondom een bepaalde roman afspelen. Hoe kijkt de Minister naar deze suggesties? Ziet hij mogelijkheden, ook als Minister van media, om te experimenteren met dergelijke ideeën? Bijvoorbeeld door het verplaatsen van de traditie van het Boek van de Maand van DWDD5 naar het Jeugdjournaal. Heeft de Minister hier in zijn periodieke overleg met de NPO6 aandacht voor? Zo nee, wil hij dit op de agenda zetten? Zo ja, wat is hier concreet uitgekomen zo vragen de leden. Verder lezen zij onder het kopje «referentiekader taal» dat de Kamer in 2021 wordt geïnformeerd over de nadere invulling van de evaluatie van de referentiekaders taal en rekenen. Wanneer kan de Kamer dit precies verwachten, in het voorjaar van 2021, zo vragen de voornoemde leden.
Eveneens lezen zij dat het kabinet fors heeft geïnvesteerd in het tegengaan van taalachterstanden door 170 miljoen euro per jaar beschikbaar te stellen in betere vve door gemeenten. In het rapport van de Algemene Rekenkamer in 2020 komt naar voren als kritiek dat nog moet blijken of ouders ook de extra aangeboden uren voorschoolse educatie zullen afnemen en over of er wel voldoende hbo7-geschoold personeel gevonden kan worden. Wat is hierbij de stand van zaken en hoe zorgt de Minister ervoor dat de Algemene Rekenkamer in 2021 niet tot dezelfde conclusies komt in dit onderwerp, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het NRO8 dit schooljaar start met een kennistafel effectief leesonderwijs en zien dat de Minister kijkt of dit initiatief kan worden uitgebreid naar het vo9. Wanneer kan de Kamer hierover uitsluitsel verwachten, zo vragen de leden.
De eerder genoemde leden lezen over de verschillende initiatieven die worden ondernomen om de leesvaardigheid en leesplezier bij leerlingen te vergroten. Op welke manier meet de Minister de doelmatigheid van alle projecten? Heeft zij bepaalde concrete doelen per project gesteld en wat zijn die doelen dan? Tevens vragen de leden hoe de Minister nu meet of een bepaald project wel of niet succesvol is geweest. Aangezien dit natuurlijk van belang is als het gaat om het eventueel wel of niet continueren van een project, zo vragen de leden. Daarnaast valt het de leden van de VVD-fractie op dat veel van deze projecten hun oorsprong vooral hebben binnen de grote steden. Nu hoeft dat geen probleem te zijn, maar op welke manier borgt de Minister dat ook leerlingen uit Heerlen, Doetinchem, Enschede of Drachten kunnen profiteren van de meerwaarde van dergelijke programma’s? Oftewel: hoe borgt de Minister de regionale spreiding, zo vragen de leden.
De leden van de VVD-fractie lezen onder het kopje « diversiteit in kinderboeken» dat het Nederlands letterenfonds de komende jaren investeert in meer diversiteit in kinderboeken. Wat betekent dit? Gaat de Minister zich bemoeien met de inhoud van kinderboeken? Wat verstaat de Minister precies onder diversiteit en hoe wordt dit vormgegeven in het beleid van het Nederlands letterenfonds, zo vragen de voornoemde leden.
Slot en langetermijnperspectief
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van alle maatregelen en projecten die er worden ondernomen om het leesplezier en het lezen te bevorderen bij kinderen. De leden delen het doel van de Minister om hier veel aandacht voor te vragen en hebben er begrip voor dat nog niet alle acties uitgewerkt zijn, zoals de curriculumherziening. Desalniettemin missen de leden welke concrete doelen de Minister zichzelf stelt in het aanpakken van de verslechtering van de leesvaardigheden van leerlingen. Tevens vragen zij welke doelen de Minister stelt als het gaat om het tegengaan van laaggeletterdheid. Ook vragen zij op welke manier de Minister precies gaat meten of de leesvaardigheid van leerlingen verbetert. Ziet de Minister mogelijkheden om bijvoorbeeld de PISA toets een meer verplichtend karakter te geven, zodat er vaker gemonitord wordt wat de vaardigheden zijn van leerlingen op een bepaald vlak (lezen of rekenen)? Welke andere objectieve monitoring gebruikt de Minister om ervoor te zorgen dat Nederland weer bij de wereldtop gaat horen van leesvaardigheid, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Ministers over het Leesoffensief, deze leden hebben nog enige vragen.
De teruglopende leesvaardigheid: cijfers en doelgroepen
De leden van de CDA-fractie lezen in de brief dat de leerlingen in het praktijkonderwijs en op het vmbo10 onder het OESO-gemiddelde scoren en de leerlingen op de havo11 en het vwo12 boven het OESO-gemiddelde scoren. Kunnen de Ministers aangeven wat de reden hiervoor is, is er afgezien van het niveau waarop onderwijs wordt aangeboden een andere manier waarop havo- en vwo-leerlingen leesvaardigheden leren ten opzichte van pro13- en vmbo-leerlingen die dit verschil kunnen verklaren?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de ontwikkeling was van het leesniveau van kinderen vanaf het jaar 2000, sinds wanneer zijn leerlingen in Nederland onder het OESO-gemiddelde gaan scoren en wat is daar tegen gedaan om het tij te keren? De leden van de CDA-fractie lezen dat 22% van de kinderen het basisonderwijs verlaten zonder het streefniveau 2F te halen. Dat is bijna een kwart van alle kinderen en deze leden vragen of de Ministers ook kunnen aangeven hoe deze ontwikkeling eruit zag en of kan worden aangegeven hoe de kinderen in het basisonderwijs scoorden op leesvaardigheid voor de introductie van de leesniveaus. Verder vragen deze leden hoe het kan dat de introductie van de referentieniveaus voor taal en rekenen naar aanleiding van de commissie Meijering, die juist ten doel hadden om die vaardigheden te verbeteren niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Oorzaken van dalende leesvaardigheden en leesmotivatie
De leden van de CDA-fractie lezen dat er effectieve vve-methoden zijn, maar dat dit effect niet altijd wordt behouden op de lange termijn. Deze leden vragen de Ministers wat de oorzaak hiervan is. Deze leden vragen de Ministers verder wat de effectieve vve-methoden zijn en hoe vaak zij worden toegepast in de vroeg- en voorschoolse opvang. Verder vragen deze leden of kan worden aangegeven wat het effect van de intensivering van vve-onderwijs is geweest sinds het kabinet van Rutte I. Zijn kinderen die vve-onderwijs hebben gevolgd daadwerkelijk met minder taalachterstand aan het basisonderwijs begonnen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderdelen van leesvaardigheid minder goed verankerd zijn in het curriculum voor het po en het vo. Deze leden vragen welke onderdelen dit zijn en waarom zij minder goed zijn verankerd in het curriculum. Sinds wanneer zijn deze onderdelen minder goed verankerd en is dat ook terug te zien in een gelijktijdige daling van de prestaties van leerlingen op het gebied van leesvaardigheden?
Wat is de reden dat effectieve methodes voor leesvaardigheid niet altijd bekend zijn bij scholen, zo vragen deze leden en wat hebben zowel het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap als de sectororganisaties eraan gedaan om deze onder de aandacht van scholen te brengen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers waarom zij in hun brief weinig aandacht besteden aan acties speciaal gericht op het verbeteren van de taalvaardigheden bij die groepen leerlingen die nu onder het OESO-gemiddelde scoren, namelijk de praktijkonderwijsleerlingen en leerlingen in het vmbo. Uiteraard is het goed om initiatieven te ontplooien om leesvaardigheden te verbeteren onder alle leerlingen en bij iedereen het leesplezier te verbeteren, maar bestaat nu niet het gevaar van schieten met een schot hagel omdat niet gericht de achterstand van eerdergenoemde twee groepen leerlingen wordt aangepakt? De voornoemde leden vragen of de Ministers kunnen aangeven welke acties er specifiek op gericht zijn om leerlingen die minder taalvaardig zijn op zowel het po als in het pro en vmbo effectief te begeleiden naar het bereiken van een hoger leesniveau. In hoeverre wordt daarbij ook gekeken naar succesvolle voorbeelden in het buitenland, wat doen andere landen die wel op het OESO-gemiddelde zitten en liever nog daarboven, wat wij niet doen? Lukt het hen beter om de meest kwetsbare leerlingen op dit gebied te begeleiden en te voorkomen dat zij te ver achter raken met hun leesvaardigheden? Tevens vragen zij welke methoden die landen gebruiken en hoe zij omgaan met kinderen die opgroeien in een taalarme omgeving.
Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie welke doelen de Ministers gesteld hebben, wat is de streefdatum dat alle leerlingen weer minimaal op het OESO-gemiddelde moeten zitten en wat zijn de doelen om meer kinderen aan het einde van het basisonderwijs het streefniveau 2F te laten halen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over «de stand van zaken Leesoffensief» en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie vinden het een zorgwekkende ontwikkeling dat steeds meer kinderen aan het einde van groep acht niet goed kunnen lezen en dat de laaggeletterdheid de afgelopen tien jaar is gegroeid. Daarbij is een kwart van alle vijftienjarigen laaggeletterd. Deze leden zijn positief dat beiden Ministers erkennen dat leesvaardigheid nodig is om mee te kunnen doen in de maatschappij en dat zij stappen willen zetten om deze problematiek te verbeteren. Zo gaan de Ministers aansturen op leesmotiverend leesonderwijs en benoemen hierbij een aantal maatregelen. Deze leden willen benadrukken dat om leesvaardigheid te bevorderen, het essentieel is dat leraren betrokken worden bij dit proces. De leraar weet wat het beste is voor het kind en hoe het deze het beste kan helpen. Is de Minister bereid om in overleg te treden met leraren en andere relevante partijen om samen een gemeenschappelijke visie op te stellen hoe leesonderwijs integraal kan worden vormgegeven? Tevens vragen zij of de Minister bereid is te inventariseren of de verschillende beleidsuitgangspunten in het kader van leesvaardigheid en leesbevordering elkaar kunnen aanvullen.
De leden van D66-fractie erkennen dat de aanscherping van het curriculum op het punt van leesvaardigheid nuttig is, maar zijn niet van mening dat hier de kern van het probleem zit. Zo zijn er veel scholen die er in slagen om de leesvaardigheid bij leerlingen op peil te krijgen. Het is daarom belangrijk dat niet alleen gekeken wordt naar verbetering van het curriculum, maar ook naar de verbetering van didactische aanpak. De Minister noemt dit ook als aandachtspunt, maar ziet dit niet als belangrijkste pijler om deze problematiek aan te pakken. Is de Minister bereid meer in te zetten op de didactische aanpak, zodat deze de bepalende rol speelt in plaats van het curriculum? Tevens vragen zij of de Minister de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gaat aanmoedigen om het toezicht op leesonderwijs te verscherpen op scholen waar het nu niet goed gaat.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het goed is dat de Minister aan de slag gaat met de evaluatie van het referentiekader taal en rekenen en de vernieuwing van het examenprogramma Nederlands. Echter het is hierbij ook noodzakelijk om het eindexamenprogramma Nederlands te vernieuwen. Zo vraagt de vaksectie Nederlands hier al sinds 2013 om. Deze leden zijn van mening dat de vernieuwing moet losstaan van de lopende curriculumherziening en daar ook niet om moet worden vertraagd. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan? Zij vragen of hij bereid is hier actie te ondernemen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat niet alleen gekeken moet worden naar het bevorderen van leesvaardigheid bij kinderen, maar ook bij volwassenen. Hoe kan de aanpak om leesvaardigheid te bevorderen bij kinderen bijdragen aan de aanpak tegen laaggeletterdheid in zijn algemeen?
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat het niet eenvoudig wordt om dit complexe probleem op te lossen, zeker in het kader van de huidige coronacrisis. Welke effecten heeft de coronacrisis tot nu toe gehad op de leesvaardigheid? Is hier een negatieve trend te bemerken en zo ja welke? Tot slot vragen zij welke stappen de Minister onderneemt om een negatieve trend tegen te gaan.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken betreffende het Leesoffensief. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.
Leesoffensief
De leden van de SP-fractie vinden het ook zeer zorgelijk dat er sprake is van teruglopende leesvaardigheid en vermindering van het leesplezier bij Nederlandse leerlingen. Kan de Minister aangeven of er sprake is van een verband tussen de overladenheid van het curriculum – daardoor minder tijd voor leesonderwijs – en de teruglopende leesvaardigheid en vermindering van het leesplezier bij Nederlandse leerlingen? Tevens vragen zij hoeveel uur leesonderwijs leerlingen in zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs gemiddeld zouden moeten krijgen om qua leesvaardigheid het streefniveau 2F te behalen. En hoe staat de Minister ten opzichte van een minimum aantal uren leesonderwijs vastleggen in het curriculum, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Tevens valt het de leden van de SP-fractie op dat het Leesoffensief bestaat uit allerlei losse maatregelen en initiatieven. Waarom kiest de Minister voor deze aanpak? Is er volgens hem niet meer nodig om de leesvaardigheid van leerlingen te verbeteren? De leden vragen of hij zijn antwoord kan toelichten.
De leden van de SP-fractie zouden het onwenselijk vinden als de bibliotheken hun vestigingen niet mogen openstellen voor publiek vanwege de tijdelijke verzwaring van de lockdown. Er zou een absurde situatie ontstaan dat je wel een boek mag gaan kopen, maar niet mag gaan lenen. De leden betreuren dat economische motieven hieraan ten grondslag lagen. Gelukkig heeft het kabinet toegezegd dat de bibliotheek gedeeltelijk openblijft voor mensen op afspraak en huiswerkbegeleiding of dagbesteding. Bibliotheken zijn nu in afwachting van concrete invulling hiervan vanuit het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de veiligheidsregio’s. De leden vragen wanneer zij deze kunnen verwachten.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met een zekere zorg kennisgenomen van de stand van zaken inzake het Leesoffensief. Een kwart van de Nederlandse leerlingen heeft te weinig leesvaardigheid om goed mee te kunnen doen in de samenleving en huns inziens zegt dat wel iets over de kwaliteit van ons onderwijs. Delen de Ministers de vrees dat het alleen maar erger gaat worden als we niet genoeg doen aan het schreeuwende tekort aan leraren, met name in het basisonderwijs, zo vragen de voornoemde leden.
In de brief van 3 december 201914 gaf de Minister een overzicht van de landelijke, structurele aanpak voor leesplezier en preventie van laaggeletterdheid via het programma Kunst van Lezen dat zorgt voor leesplezier met de Bibliotheek op School en het BoekStart-programma. De Ministers noemen dit nu «een goede basis». De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet wenselijk zou zijn om die basis aan te vullen met extra middelen voor scholen om te zorgen voor een breed aanbod van boeken, zodat zij een schoolbibliotheek kunnen inrichten.
Het heeft de leden van de PvdA-fractie zeer verontrust dat de VNG15 in juli de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid heeft opgezegd omdat de uitspraken in haar beleving in de praktijk uitmondden in bureaucratie, controle en beknibbeling en dit de laaggeletterde inwoners niet verder hielp. De Ministers schrijven dat ook nu de VNG de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd, de activiteiten gericht op extra ondersteuning voor laagtaalvaardige gezinnen doorgaan. Bovendien zijn zij met gemeenten in gesprek om op korte termijn tot nieuwe afspraken te komen, waarbij een ambitieuze gemeentelijke aanpak om laaggeletterdheid bij kinderen te voorkomen en bij volwassenen te verminderen het uitgangspunt blijft. Kunnen de Ministers opsommen welke elementen in de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid wèl zijn komen stil te liggen sinds de opzegging?
Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de Ministers bij het stimuleren van leesplezier met instemming verwijzen naar het initiatief van de SchrijfAkademie van prof. dr. Els Stronks (UU16). Zij heeft echter ook een andere boodschap. Deze zelfde Stronks is namelijk medeondertekenaar van een ingezonden brief van onder meer zes hoogleraren Nederlands die zich afvragen of de oplossing voor het probleem dat Nederlandse jongeren steeds minder goede lezers zijn, wel specifiek moet worden gezocht in het bevorderen van plezier, dat zich immers slecht laat afdwingen door het onderwijs. Zij wijzen op vijf ingesleten gewoontes die de overheid moet loslaten om verbetering te bereiken. Hoe reageren de beide Ministers op hun stellingname? De voornoemde leden vragen of zij specifiek kunnen ingaan op elk van deze vijf gewoontes.
De Ministers wijzen erop dat de PO-Raad en VO-raad zich inspannen voor het verhogen van de ambities op het gebied van taal, dat de PO-Raad is begonnen met scholen te ondersteunen bij het formuleren van schooleigen ambities voor taal (en rekenen) en de Minister in gesprek is met de VO-raad en de inspectie om ook in het vo een soortgelijk collectief ambitietraject te starten. Bovendien gaat de inspectie verkennen of zij bestuurlijk toezicht kan inzetten voor het goede gesprek met scholen over werken aan ambitieuze doelstellingen op het gebied van lezen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe dwingend of vrijblijvend dit bestuurlijke toezicht wordt. Komen hiermee duidelijkere taaleisen voor het onderwijs waarop scholen steviger worden gecontroleerd, zo vragen de voornoemde leden.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Kamerstuk 33 846, nr. 60↩︎
po: primair onderwijs↩︎
vve: vroeg en voorschoolse educatie↩︎
https://www.hpdetijd.nl/2020-11-03/lezen-verdomme/↩︎
DWDD: De Wereld Draait Door↩︎
NPO: Nederlandse Publieke Omroep↩︎
hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎
NRO: het Nationaal Regie orgaan Onderwijsonderzoek↩︎
vo: voortgezet onderwijs↩︎
vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs↩︎
havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs↩︎
vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs↩︎
pro: praktijkonderwijs↩︎
Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 136↩︎
VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten↩︎
UU: De Universiteit Utrecht↩︎