[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35554, eindtekst

Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep

Eindtekst

Nummer: 2020D46260, datum: 2020-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z15346:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

12 november 2020



	Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het
toekomstperspectief van de publieke omroep







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, in het
licht van de maatschappelijke ontwikkelingen in het algemeen en die op
het terrein van de media in het bijzonder, om de pluriformiteit van de
landelijke publieke omroep en zijn programmering te versterken, en deze
beter in staat te stellen flexibel te programmeren, dat het tevens
wenselijk is ervoor zorg te dragen dat er minder reclame wordt
aangeboden bij de landelijke publieke omroep, alsmede dat de
bestuurlijke organisatie van het landelijke publieke bestel wordt
verbeterd, dat het ten slotte wenselijk is dat er meer aandacht komt
voor regionale programmering, en dat het daartoe noodzakelijk is de
Mediawet 2008 aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mediawet 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt na “informatie,” ingevoegd
“waaronder journalistieke inhoud,”.

2. In het tweede lid, onder e, wordt na “kwaliteitseisen” ingevoegd
“, die binnen deze sector gehanteerd worden”.

B

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het slot van onderdeel d wordt de puntkomma vervangen door “;
en”.

b. In onderdeel e wordt “; en” vervangen door een punt.

c. Onderdeel f vervalt.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

5. De gedragscode wordt nageleefd door de NPO en de landelijke publieke
media-instellingen.

Ba

	Na artikel 2.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.14a

	1. De raad van bestuur benoemt, op voordracht van het college van
omroepen, een ombudsman voor de publieke omroep voor een periode van
drie jaar. Herbenoeming is mogelijk.

	2. De raad van bestuur kan de ombudsman tussentijds ontslaan indien
deze, ondanks een voorafgaande waarschuwing van het college van
omroepen, naar het oordeel van dit college structureel in gebreke
blijft. 

	3. De raad van bestuur kan voorzien in tijdelijke vervanging van de
ombudsman indien deze wegens ziekte of verlof langdurig niet in staat is
zijn functie te vervullen.

	4. De ombudsman heeft geen financiële of andere belangen bij bedrijven
of instellingen en vervult geen nevenfuncties waardoor een goede
vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van
de ombudsman of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn.

5. De ombudsman beoordeelt na een klacht of uit eigen beweging het
journalistieke handelen van de landelijke publieke media-instellingen
bij de verzorging van media-aanbod op het gebied van nieuws, informatie
en educatie. Dit oordeel is niet bindend en de ombudsman kan geen
rectificatie afdwingen.

C

In artikel 2.7, vierde lid, wordt na “in acht” ingevoegd “, werkt
de raad met gevoel voor het krachtenveld waarin de landelijke publieke
mediadienst functioneert en houdt de raad rekening met de belangen van
de landelijke publieke media-instellingen”.

D

Na artikel 2.11 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 2.11a

De raad van toezicht en het college van omroepen hebben ten minste
tweemaal per jaar overleg.

E

Artikel 2.14 komt te luiden:

Artikel 2.14

1. De raad van bestuur vraagt het college van omroepen om advies voordat
hij:

a. een overeenkomst aangaat als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, of
2.10, tweede lid, onderdeel f;

b. een besluit neemt over een taak als bedoeld in artikel 2.10, tweede
lid, onderdelen d, e, of g;

c. een besluit neemt over de wijze van aanwending van het budget,
bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel f; of

d. een besluit neemt over vaststelling van de jaarplannen met de
programmeerstrategie in het kader van de regeling voor de coördinatie
en ordening van het media-aanbod, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid,
onder c.

2. De raad van bestuur stelt het college van omroepen een redelijke
termijn voor het geven van het advies. Het uitblijven van het advies van
het college staat aan het aangaan van een overeenkomst of het nemen van
een besluit door de raad van bestuur niet in de weg.

3. Als uit het advies blijkt dat het college niet instemt met een
voorgenomen overeenkomst of een voorgenomen besluit dan wel belangrijke
onderdelen daarvan en de raad van bestuur wenst zijn voornemen
ongewijzigd te handhaven, kan de raad van bestuur het college in de
gelegenheid stellen daarover te worden gehoord binnen een door de raad
van bestuur te stellen redelijke termijn. De raad van bestuur doet dat
in ieder geval indien het een voorgenomen besluit of een voorgenomen
overeenkomst betreft als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdeel
e, respectievelijk f.

4. Indien de raad van bestuur na toepassing van het derde lid zijn
voornemen ongewijzigd heeft gehandhaafd, legt hij de voorgenomen
overeenkomst of het vastgestelde besluit ter instemming voor aan de raad
van toezicht. De raad van bestuur motiveert daarbij waarom hij de
voorgenomen overeenkomst ongewijzigd wil handhaven, respectievelijk het
voorgenomen besluit ongewijzigd heeft vastgesteld.

5. Alvorens de raad van toezicht besluit over instemming met een
voorgenomen overeenkomst of vastgesteld besluit kan hij het college in
de gelegenheid stellen daarover te worden gehoord binnen een door de
raad van toezicht te stellen redelijke termijn. De raad van toezicht
doet dat in ieder geval indien het een vastgesteld besluit of een
voorgenomen overeenkomst betreft als bedoeld in artikel 2.10, tweede
lid, onderdeel e, respectievelijk f.

F

In artikel 2.24, eerste lid, onder e, wordt “€ 5,72” vervangen
door “€ 8,50”.

G

In artikel 2.24a, eerste lid, onder e, wordt “€5,72” vervangen
door “€ 8,50”.

H

Artikel 2.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder b, onder 1˚ en 2˚, wordt “150.000”
vervangen door “100.000”.

2. In het derde lid, onder b, onder 1˚, wordt “150.000” vervangen
door “50.000”.

I

In artikel 2.30, tweede lid, onder a, wordt na “landelijke publieke
mediadienst” ingevoegd “, waarbij wordt aangegeven waaruit binding
in de samenleving met de missie en identiteit van de omroeporganisatie
blijkt anders dan uit het ledenaantal”.

J

Aan artikel 2.34, tweede lid, wordt aan het slot een zin toegevoegd, die
luidt:

Een omroeporganisatie rapporteert hierover jaarlijks in haar
bestuursverslag.

K

Artikel 2.50 komt te luiden:

Artikel 2.50

Gedurende de concessieperiode, bedoeld in artikel 2.19, wordt:

a. op ten minste twee algemene televisieprogrammakanalen en op ten
minste vijf algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke
mediadienst programma-aanbod verzorgd; en

b. op ten minste een aanbodkanaal een kosteloze mediadienst op aanvraag
verzorgd die is bestemd voor de catch-up van de programma’s op de
algemene programmakanalen.

L

Artikel 2.58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “1 mei” vervangen door “1 juni”.

2. In onderdeel c wordt na “artikel 2.22” ingevoegd “, en een
verantwoording over de doelmatigheid en doeltreffendheid van die
realisering”.

M

In artikel 2.60h, tweede lid, onder f, wordt “jaarverslag” vervangen
door “bestuursverslag”.

Ma

	In artikel 2.65, eerste lid, wordt “, geldt voor vijf jaar”
vervangen door “, geldt voor de duur van vijf jaar, die begint met
ingang van de concessie, bedoeld in artikel 2.60k, dan wel met ingang
van het zesde jaar van die concessie,” en wordt “vervalt van
rechtswege na afloop van deze periode” vervangen door “daarna van
rechtswege vervalt”.

N

Artikel 2.72 komt te luiden:

Artikel 2.72

1. Het media-aanbod van de regionale publieke media-instellingen wordt
uitsluitend verspreid via:

a. een aanbodkanaal als bedoeld in artikel 2.60l, tweede lid, onder b en
c, waarvoor Onze Minister toestemming heeft verleend als bedoeld in
artikel 2.60m, derde lid;

b. een aanbodkanaal van de landelijke publieke mediadienst; of

c. een aanbodkanaal van een lokale publieke media-instelling in het
geval van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2.71.

2. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op media-aanbod als
bedoeld in artikel 2.60m1.

O

Na artikel 2.72 worden twee artikelen ingevoegd, die luiden:

Artikel 2.73

1. De raad van bestuur kan media-aanbod van een regionale publieke
media-instelling dat daarvoor door die media-instelling met voldoende
gebruiksrechten beschikbaar is gesteld plaatsen op een aanbodkanaal van
de landelijke publieke mediadienst.

2. Op het eerste lid zijn de artikelen 2.52, 2.53, 2.54, eerste lid,
2.57, 2.58, 2.59, eerste lid, en 2.60 zoveel mogelijk van
overeenkomstige toepassing.

3. Op media-aanbod van een regionale publieke media-instelling dat is
geplaatst op een aanbodkanaal van de landelijke publieke mediadienst
zijn de regels over reclame- en telewinkelboodschappen voor de
landelijke publieke mediadienst van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.74

1. Het aanbodkanaal, bedoeld in artikel 2.50, aanhef en onder b, is mede
bestemd voor de catch-up van de programma’s op de
televisieprogrammakanalen van de regionale publieke mediadienst.

2. Een regionale publieke media-instelling kan voor plaatsing op het
aanbodkanaal, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar stellen een
programma als bedoeld in het eerste lid:

a. met voldoende gebruiksrechten;

b. conform de technische specificaties van de NPO; en

c. in overeenstemming met de regels over reclame- en
telewinkelboodschappen voor de landelijke publieke mediadienst.

3. In afwijking van artikel 2.73, eerste lid, plaatst de raad van
bestuur een programma dat tijdig beschikbaar is gesteld met toepassing
van het tweede lid op het aanbodkanaal, bedoeld in het eerste lid.

4. In afwijking van artikel 2.73, tweede lid, is op het derde lid
uitsluitend artikel 2.59, eerste lid, zoveel mogelijk van
overeenkomstige toepassing.

Oa

	Aan artikel 2.88 wordt een lid toegevoegd, luidende: 

5. De publieke media-instellingen nemen in hun jaarverslag een reflectie
op over de wijze waarop de journalistieke deontologie in acht is genomen
en hoe het eigen redactiestatuut is gerespecteerd.

P

In artikel 2.95, eerste lid, onder a, wordt na “tien en” ingevoegd
“voor landelijke, regionale en lokale publieke mediadiensten en”.

Q

Aan artikel 2.96 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

4. Rond televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke mediadienst
dat in het bijzonder is bestemd voor kinderen jonger dan twaalf jaar
worden geen reclame- of telewinkelboodschappen geplaatst.

R

Artikel 2.98 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. In afwijking van het eerste lid bevat het media-aanbod met
beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud, van mediadiensten op
aanvraag van de landelijke publieke mediadienst geen reclame- of
telewinkelboodschappen.

S

In artikel 2.116, eerste lid, wordt “ten hoogste twintig” vervangen
door “ten hoogste vijfentwintig”.

T

Artikel 2.121 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “de artikelen 2.116 tot en met 2.120”
vervangen door “de artikelen 2.116, tweede lid, en 2.117 tot en met
2.120”.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. Voor de toepassing van artikel 2.116, eerste lid, blijft buiten
beschouwing media-aanbod als bedoeld in het eerste lid, onder a, d, e en
f.

Ta

	Artikel 2.136 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het tweede lid wordt, onder het vervallen van “of” aan het
slot van onderdeel a en onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door “; of”, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. in de vorm van evenementen ondersteunend zijn aan het uitdragen van
de missie van de vereniging.

2. Aan het derde lid wordt, onder het vervallen van “of” aan het
slot van onderdeel a en onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door “; of”, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	c. in de vorm van evenementen ondersteunend zijn aan het uitdragen van
de missie van de stichting.

U

Artikel 2.142a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en
met c tot b tot en met d, een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

a. de inrichting daarvan sober, doelmatig en evenwichtig is;.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kan nader worden omschreven
wanneer sprake is van een sobere, doelmatige en evenwichtige inrichting
als bedoeld in het eerste lid, onder a. 

V

Artikel 2.144, eerste lid, komt te luiden: 

1. De rijksmediabijdrage bestaat ten minste uit een bedrag dat voor het
jaar 2019 855,002 miljoen euro bedraagt.

W

Na artikel 2.150 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 2.150a

Onze Minister kan de budgetten, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, in
de loop van het jaar verhogen naar aanleiding van een bijstelling als
bedoeld in artikel 2.148a, tweede lid. Daarbij geeft hij toepassing aan
de verdeling, bedoeld in artikel 2.150, eerste lid.

X

Artikel 2.152 komt te luiden:

Artikel 2.152

1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149,
eerste lid, aanhef en onder a, over de omroeporganisaties met een
erkenning, bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, zodanig dat elke
omroeporganisatie een bedrag ontvangt dat gelijk is aan de som van de
bedragen die worden toegerekend aan de organisaties waaruit de
omroeporganisatie is samengesteld.

2. De organisaties waaruit een omroeporganisatie kan zijn samengesteld
zijn:

a. een samenwerkingsomroep als bedoeld in artikel 2.24a;

b. een omroepvereniging als bedoeld in artikel 2.24;

c. een omroepvereniging met een voorlopige erkenning als bedoeld in
artikel 2.23, tweede lid.

3. Bepalend voor de indeling, bedoeld in het tweede lid, is de
organisatie waarvan sprake was bij aanvang van de erkenningperiode met
begindatum 1 januari 2016, met dien verstande dat:

a. een omroepvereniging die op dat moment was vertegenwoordigd in een
samenwerkingsomroep voor de indeling niet afzonderlijk in aanmerking
wordt genomen; en

b. met een samenwerkingsomroep gelijk wordt gesteld een omroepvereniging
die op 1 januari 2016 was gevormd uit twee of meer omroepverenigingen
die afzonderlijk een erkenning hadden bij aanvang van de daaraan
voorafgaande erkenningperiode.

4. Voor indeling bij het tweede lid, onder c, geldt ook een voorlopige
erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, in een
erkenningperiode later dan die, bedoeld in het derde lid, maar eerder
dan de erkenningperiode waarin het jaar valt waarop op de
budgetverdeling betrekking heeft. 

5. De bedragen die worden toegerekend aan de organisaties, bedoeld in
het tweede lid, onder respectievelijk a, b en c, verhouden zich tot
elkaar als 3 : 2 : 1.

Y

Artikel 2.152a, eerste lid, komt te luiden:

1. De raad van bestuur verdeelt het budget, bedoeld in artikel 2.149,
eerste lid, aanhef en onder b, over de omroepverenigingen met een
voorlopige erkenning, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, zodanig dat
elke omroepvereniging met een voorlopige erkenning over een bedrag
beschikt dat gelijk is aan vijftien procent van het bedrag voor een
omroeporganisatie die met toepassing van artikel 2.152, derde lid, wordt
ingedeeld als omroepvereniging als bedoeld in artikel 2.24.

Z

In artikel 2.154, tweede lid, wordt “artikel 2.149, eerste lid,
onderdeel f” vervangen door “artikel 2.149, eerste lid, aanhef en
onder f”.

AA

Artikel 2.171, derde lid, komt te luiden:

3. De raad van bestuur zendt vóór 1 juli de jaarrekening van de NPO
aan het Commissariaat.

BB

Artikel 6.13, derde lid, onder a, komt te luiden:

a. de algemene televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke
mediadienst, bedoeld in artikel 2.50, onder a, en een derde algemeen
televisieprogrammakanaal voor zover dat door de landelijke publieke
mediadienst wordt verzorgd. 

CC

In artikel 7.11, eerste lid, onder a, wordt “2.3 tot en met 2.27”
vervangen door “2.3, eerste tot en met vierde lid, 2.4 tot en met
2.16, 2.18 tot en met 2.27”.

DD

Na artikel 9.14d worden twee afdelingen ingevoegd, die luiden:

AFDELING 9.2.11. OVERGANGSRECHT MAXIMUM PERCENTAGE RECLAME- EN
TELEWINKELBOODSCHAPPEN IN TELEVISIEPROGRAMMA-AANBOD LANDELIJKE PUBLIEKE
MEDIADIENST

Artikel 9.14e

1. In afwijking van artikel 2.95, eerste lid, aanhef en onder a,
bedraagt het aandeel reclame- en telewinkelboodschappen per
televisieprogrammakanaal van de landelijke publieke mediadienst niet
meer dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te
stellen percentage van de totale duur van het programma-aanbod op dat
kanaal per jaar, welk percentage niet meer bedraagt dan tien.

2. De voordracht voor een op grond van het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. 

3. Dit artikel is van toepassing voor de jaren 2022 tot en met 2025.

AFDELING 9.2.12. OVERGANGSRECHT AANWIJZING REGIONALE PUBLIEKE
MEDIA-INSTELLING

	Artikel 9.14f 

In afwijking van artikel 2.65, eerste lid, blijft een aanwijzing op
grond van artikel 2.65, eerste lid, zoals dat luidde op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel, die geldt op de dag
waarop artikel I, onderdeel Ma, van de Wijziging van de Mediawet 2008
met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de
publieke omroep in werking treedt, gelden tot en met 31 december 2025 en
vervalt daarna van rechtswege.

ARTIKEL II

De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 3.7, eerste lid, onder a, wordt “artikel 2.50 van de
Mediawet 2008” vervangen door “artikel 6.13, derde lid, onder a, en
vierde lid, onder a, van de Mediawet 2008”.

ARTIKEL III INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   11