[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35572, eindtekst

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Eindtekst

Nummer: 2020D46322, datum: 2020-11-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z16391:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten-

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

12 november 2020

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien uit de koopkrachtbesluitvorming voor het jaar 2021 en dat het ook in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2021 en volgende jaren wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.20, tweede lid, wordt “indien de auto niet wordt aangedreven door een motor die kan worden gevoed met waterstof” vervangen door “tenzij de auto wordt aangedreven door een motor die kan worden gevoed met waterstof of de auto is voorzien van geïntegreerde zonnepanelen waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt opgeslagen in een accupakket dat geen lood bevat en de zonnepanelen een vermogen hebben van ten minste 1 kilowattpiek”.

Aa

Na artikel 3.29c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.29d BIK-afdrachtvermindering bij aanschaf bedrijfsmiddel

Voor de toepassing van deze afdeling worden de BIK-afdrachtvermindering en de negatieve BIK-afdrachtvermindering, bedoeld in Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, niet gerekend tot de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel en niet tot het investeringsbedrag ter zake van een bedrijfsmiddel.

B

In artikel 3.76, tweede lid, wordt “€ 7030” vervangen door “€ 6.670”.

C

Het in artikel 8.14a, tweede lid, als laatste vermelde bedrag wordt verlaagd met € 113.

D

Het in artikel 8.17, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 55.

ARTIKEL

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2022 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,42%
€ 35.129 € 68.507 € 3.309 37,07%
€ 68.507 - € 15.682 49,50%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,42%
€ 35.941 € 68.507 € 3.385 37,07%
€ 68.507 - € 15.457 49,50%

C

In artikel 3.76, tweede lid, wordt “€ 6.670” vervangen door “€ 6.310”.

D

Het in artikel 8.14a, tweede lid, als laatste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 77.

ARTIKEL

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2023 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,40%
€ 35.129 € 68.507 € 3.302 37,05%
€ 68.507 - € 15.668 49,50%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,40%
€ 35.941 € 68.507 € 3.378 37,05%
€ 68.507 - € 15.443 49,50%

C

In artikel 3.76, tweede lid, wordt “€ 6.310” vervangen door “€ 5.950”.

ARTIKEL

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2024 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,38%
€ 35.129 € 68.507 € 3.295 37,03%
€ 68.507 - € 15.654 49,50%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,38%
€ 35.941 € 68.507 € 3.371 37,03%
€ 68.507 - € 15.430 49,50%

C

In artikel 3.76, tweede lid, wordt “€ 5.950” vervangen door “€ 5.590”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2025 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 5.590” vervangen door “€ 5.230”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2026 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 5.230” vervangen door “€ 4.870”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2027 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 4.870” vervangen door “€ 4.510”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2028 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 4.510” vervangen door “€ 4.120”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2029 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 4.120” vervangen door “€ 4.010”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2030 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 4.010” vervangen door “€ 3.900”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2031 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.900” vervangen door “€ 3.790”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2032 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.790” vervangen door “€ 3.680”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2033 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.680” vervangen door “€ 3.570”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2034 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.570” vervangen door “€ 3.460”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2035 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.460” vervangen door “€ 3.350”.

ARTIKEL

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2036 in artikel 3.76, tweede lid, “€ 3.350” vervangen door “€ 3.240”.

ARTIKEL

1. Tot de winst, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoort niet:

a. een tegemoetkoming voor ondernemers van getroffen sectoren die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in verband met een in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 verwacht omzetverlies als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;

b. een subsidie aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen onderneming die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze onderneming in staat te stellen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 de vaste lasten te betalen.

2. De winst, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt mede opgevat en bepaald op de voet van het eerste lid.

ARTIKEL

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13bis, tweede lid, wordt “indien de auto niet wordt aangedreven door een motor die kan worden gevoed met waterstof” vervangen door “tenzij de auto wordt aangedreven door een motor die kan worden gevoed met waterstof of de auto is voorzien van geïntegreerde zonnepanelen waarbij de voor de aandrijving benodigde energie wordt opgeslagen in een accupakket dat geen lood bevat en de zonnepanelen een vermogen hebben van ten minste 1 kilowattpiek”.

B

Het in artikel 22b, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 55.

C

Artikel 31, eerste lid, onderdeel g, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van subonderdeel 2° tot 3° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:

2°. door de inhoudingsplichtige aangewezen vergoedingen en verstrekkingen, daaronder begrepen gedeelten van vergoedingen en verstrekkingen, ter zake of in de vorm van het volgen van een opleiding of studie voor zover wordt voldaan aan het gestelde in artikel 31a, tweede lid, onderdeel d, en voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen;.

2. Subonderdeel 3° (nieuw) komt te luiden:

3°. overige verstrekkingen;.

3. In de slotzinsnede wordt “voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen” vervangen door “met dien verstande dat vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld onder 1° en 3° uitsluitend eindheffingsbestanddelen zijn voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen”.

D

In artikel 31a, derde lid, onderdeel b, wordt “1,2%” vervangen door “1,18%”.

ARTIKEL

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2022 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,42%
€ 35.129 € 68.507 € 3.309 37,07%
€ 68.507 - € 15.682 49,50%

B

In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,42%
€ 35.941 € 68.507 € 3.385 37,07%
€ 68.507 - € 15.457 49,50%

ARTIKEL

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2023 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,40%
€ 35.129 € 68.507 € 3.302 37,05%
€ 68.507 - € 15.668 49,50%

B

In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,40%
€ 35.941 € 68.507 € 3.378 37,05%
€ 68.507 - € 15.443 49,50%

ARTIKEL

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2024 als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,38%
€ 35.129 € 68.507 € 3.295 37,03%
€ 68.507 - € 15.654 49,50%

B

In artikel 20b, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,38%
€ 35.941 € 68.507 € 3.371 37,03%
€ 68.507 - € 15.430 49,50%

ARTIKEL

De vrije ruimte, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bedraagt voor het kalenderjaar 2020, in afwijking van de in dat kalenderjaar geldende tekst van die wet:

a. 3% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven met een maximum van € 12.000, vermeerderd met:

b. 1,2% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven voor zover dat loon meer bedraagt dan € 400.000.

ARTIKEL

1. Artikel 32ab, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op de bonus, bedoeld in de op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies gebaseerde regeling voor bonussen aan zorgprofessionals in het kader van de coronacrisis, alsmede een in dezelfde regeling opgenomen tegemoetkoming die op aanvraag wordt toegekend door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van pgb-zorgverleners die in de sector zorg en welzijn een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd in verband met de uitbraak van het COVID-19 virus, voor zover deze worden verstrekt aan anderen dan eigen werknemers, waarvoor geen inhoudingsplicht bestaat bij of krachtens een artikel van de Wet op de loonbelasting 1964, en mits de verstrekker voldoet aan de aan het slot van artikel 32ab, eerste lid, van die wet opgenomen voorwaarden.

2. Met betrekking tot een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in het eerste lid wordt het bedrag van de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bepaald naar een tarief van 75%.

3. Voor de toepassing van de artikelen 3.13, eerste lid, onderdeel h, 3.84, eerste lid, en 3.95, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de bonus, bedoeld in het eerste lid, geacht in aanmerking te zijn genomen op de voet van artikel 32ab van de Wet op de loonbelasting 1964.

ARTIKEL

1. Een tegemoetkoming ingevolge de op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen gebaseerde regeling voor flexibele arbeidskrachten in het kader van de coronacrisis wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.

2. Met betrekking tot de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964.

3. In afwijking van artikel 23, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 58, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan de standaardloonheffingskorting, bedoeld in artikel 21c van de Wet op de loonbelasting 1964, met betrekking tot de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, ook worden toegepast ingeval daartoe geen verzoek is gedaan of ingeval de standaardloonheffingskorting reeds tegenover een andere inhoudingsplichtige is toegepast.

ARTIKEL

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, aanhef, wordt “20” vervangen door “20a”.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Voor zover de toepassing van het eerste lid met betrekking tot een schuld zou leiden tot een lagere winst, vindt het eerste lid geen toepassing met betrekking tot die schuld.

B

Aan afdeling 2.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12abis

1. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt bij het bepalen van de in het jaar 2019 genoten winst een fiscale coronareserve gevormd, aan welke reserve geen hoger bedrag wordt toegevoegd dan:

a. het zonder de toepassing van het derde lid voor het jaar 2020 verwachte verlies in de zin van artikel 20, eerste lid, voor zover dat verlies verband houdt met de coronacrisis;

b. de zonder de vorming van een fiscale coronareserve voor het jaar 2019 bepaalde winst.

2. Indien de winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend jaar, kan de fiscale coronareserve overeenkomstig het eerste lid gevormd worden in het laatste jaar dat eindigt in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2020.

3. De fiscale coronareserve wordt in het jaar na het jaar waarin de reserve is gevormd, in de winst opgenomen.

4. De in het eerste lid bedoelde vorming van een fiscale coronareserve is slechts mogelijk indien in het jaar waarin de reserve wordt gevormd voor het bepalen van de winst dezelfde bepalingen van toepassing zijn als in het jaar waarin de reserve wordt opgenomen in de winst.

C

In artikel 12b wordt “7/H gedeelte” vervangen door “9/H gedeelte”.

D

Artikel 15be wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “8” telkens vervangen door “9” en wordt “de leverage ratio zoals die wordt openbaar gemaakt” telkens vervangen door “de aangepaste leverage ratio”. Voorts wordt “de leverage ratio bedraagt” vervangen door “de aangepaste leverage ratio bedraagt”.

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder aangepaste leverage ratio verstaan het op een decimaal afgeronde percentage dat volgt uit de berekening van de leverage ratio met betrekking tot de belastingplichtige ingevolge deel 7 van de verordening kapitaalvereisten, met dien verstande dat in die berekening bij het bepalen van de kapitaalmaatstaf met betrekking tot de belastingplichtige de kapitaalinstrumenten, genoemd in artikel 51 van de verordening kapitaalvereisten, buiten beschouwing blijven.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt uitgegaan van de leverage ratio die met betrekking tot de belastingplichtige wordt berekend op basis van de geconsolideerde situatie, bedoeld in deel 1, titel II, hoofdstuk 2 van de verordening kapitaalvereisten, dan wel, indien met betrekking tot de belastingplichtige niet op basis van de geconsolideerde situatie een leverage ratio wordt berekend, van de leverage ratio die met betrekking tot de belastingplichtige wordt berekend op individuele basis, bedoeld in deel 1, titel II, hoofdstuk 1, van de verordening kapitaalvereisten.

E

Artikel 15bf wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “8” telkens vervangen door “9” en wordt “zoals die wordt openbaar gemaakt met betrekking tot” vervangen door “op”.

2. In het tweede lid, onderdeel a, onder 1o, wordt “artikel 69 van de verordening” vervangen door “artikel 69, onderdeel a, van de verordening”.

F

Artikel 34d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “7/H gedeelte” vervangen door “9/H gedeelte”.

2. In het vijfde lid, derde zin, wordt “7/H gedeelte” vervangen door “9/H gedeelte”.

ARTIKEL

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van 1 januari 2022 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12abis vervalt.

Aa

Artikel 15ab, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “de zes volgende jaren” vervangen door “de volgende jaren”.

2. In onderdeel b wordt “van de fiscale eenheid, voorzover” vervangen door “de fiscale eenheid, voor zover”.

3. Er wordt een zin toegevoegd, luidende:

Bij de toepassing van de eerste zin wordt een liquidatieverlies in een jaar slechts in mindering gebracht tot een bedrag van € 1.000.000 vermeerderd met 50% van de belastbare winst van dat jaar van die maatschappij, onderscheidenlijk van de fiscale eenheid voor zover die winst aan die maatschappij is toe te rekenen, nadat die winst is verminderd met een bedrag van € 1.000.000.

Ab

In artikel 20, tweede lid, wordt “de zes volgende jaren” vervangen door “de volgende jaren”. Voorts wordt aan dat lid een zin toegevoegd, luidende: Daarbij vindt verrekening in een jaar slechts plaats tot een bedrag van € 1.000.000 vermeerderd met 50% van de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, van dat jaar nadat die winst, onderscheidenlijk dat inkomen, is verminderd met een bedrag van € 1.000.000.

B

In artikel 22 wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 395 000 - 15%
€ 395 000 - € 59 250 25%

Ba

In artikel 33b, tweede lid, onderdeel b, wordt na “artikel 20, tweede lid,” ingevoegd “zoals dat luidde op 31 december 2021,”.

Bb

In artikel 33c, derde lid, onderdeel b, wordt na “artikel 20, tweede lid,” ingevoegd “zoals dat luidde op 31 december 2021,”.

Bc

Artikel 34i wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Voor de toepassing van de eerste zin vindt verrekening in een jaar slechts plaats tot een bedrag van € 1.000.000 vermeerderd met 50% van de belastbare winst, onderscheidenlijk het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 20, vierde lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2018, van dat jaar, nadat die winst, onderscheidenlijk dat inkomen, is verminderd met een bedrag van € 1.000.000.

2. In de derde zin (nieuw) wordt “blijven de artikelen” vervangen door “blijven voorts de artikelen”.

ARTIKEL XXVIA

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na hoofdstuk VIII wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IX Baangerelateerde investeringskorting (BIK-afdrachtvermindering)

Artikel 29a

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. BIK-afdrachtvermindering: de afdrachtvermindering voor de baangerelateerde investering;

b. BIK-inhoudingsplichtige: een natuurlijk persoon die of een lichaam dat inhoudingsplichtige is en die of dat een of meer baangerelateerde investeringen doet, voor zover die persoon of dat lichaam voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, in aanmerking komt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

c. BIK-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat op de voet van artikel 29f aan een inhoudingsplichtige afgegeven verklaring betreffende de BIK-afdrachtvermindering;

d. baangerelateerde investering: het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing van een niet eerder gebruikt bedrijfsmiddel als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, voor zover die verplichtingen drukken op de BIK-inhoudingsplichtige of de fiscale eenheid, bedoeld in het derde lid, waarvan hij deel uitmaakt, met uitzondering van:
1°. bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.45, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij in plaats van het in onderdeel b van dat tweede lid genoemde bedrag, een bedrag van € 1.500 geldt;
2°. bedrijfsmiddelen waarbij verplichtingen zijn aangegaan als bedoeld in artikel 3.46 van die wet of artikel 8, achtste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2. Bij een samenwerkingsverband dat inhoudingsplichtige is, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk de door de vennoten in het kader van dat samenwerkingsverband gedane investeringen aangemerkt als investeringen van het samenwerkingsverband en wordt het voor die investeringen, afgezien van de omvang daarvan, door de vennoten in aanmerking komen voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001, toegerekend aan het samenwerkingsverband.

3. Indien een fiscale eenheid als een geheel bezien baangerelateerde investeringen doet, waarvoor deze, afgezien van de omvang van die investeringen, in aanmerking komt voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.41 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt naar keuze van de aanvrager één inhoudingsplichtige die deel uitmaakt van die fiscale eenheid aangewezen als BIK-inhoudingsplichtige met betrekking tot de baangerelateerde investeringen van die fiscale eenheid.

4. Een investering wordt alleen als een baangerelateerde investering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, aangemerkt indien de verplichtingen ter zake van de aanschaffing van het bedrijfsmiddel op of na 1 oktober 2020 zijn aangegaan, het bedrijfsmiddel met een laatste betaling in 2021 of 2022 volledig is betaald en het bedrijfsmiddel binnen zes maanden na die volledige betaling in gebruik wordt genomen.

5. Verplichtingen ter zake van de verbetering van een bedrijfsmiddel en voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel worden niet als een baangerelateerde investering aangemerkt.

Artikel 29b

De inhoudingsplichtige kan de over een tijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderen, doch niet verder dan tot nihil, met de BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29c

Het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen bedraagt per kalenderjaar:

a. 3,9% van het investeringsbedrag tot en met € 5.000.000, vermeerderd met;

b. 1,8% van het investeringsbedrag voor zover dat meer dan € 5.000.000 bedraagt.

Artikel 29d

1. De BIK-afdrachtvermindering is met betrekking tot een aangiftetijdvak van toepassing indien de inhoudingsplichtige beschikt over een ten name van hem afgegeven BIK-verklaring, of over een verklaring met een aan hem toebedeeld bedrag aan BIK-afdrachtvermindering als bedoeld in artikel 29f, tweede lid, onderdeel d, die in dat kalenderjaar is gedagtekend. Het totaal van de in aanmerking te nemen BIK-afdrachtvermindering in een kalenderjaar beloopt niet meer dan het totaal van de bij de in dat kalenderjaar gedagtekende BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde verminderingen.

2. Met ingang van het aangiftetijdvak waarin de BIK-verklaring is gedagtekend, wordt per aangiftetijdvak gedurende het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is afgegeven het geheel of een deel van de bij de BIK-verklaring of BIK-verklaringen vastgestelde BIK-afdrachtvermindering in aanmerking genomen.

3. Ingeval na het doen van de laatste aangifte over het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend een nog niet verrekend bedrag aan BIK-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat eerder is geëindigd in het kalenderjaar waarin de BIK-verklaring is gedagtekend. Voor zover toepassing van de eerste volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een onjuiste of onvolledige aangifte.

Artikel 29e

1. De BIK-inhoudingsplichtige kan over één kalenderjaar maximaal vier BIK-verklaringen aanvragen, maar niet meer dan één per kwartaal van een kalenderjaar.

2. Indien verschillende inhoudingsplichtigen deel uitmaken van een fiscale eenheid, kan een BIK-verklaring slechts door de op basis van artikel 29a, derde lid, aangewezen BIK-inhoudingsplichtige worden aangevraagd. In de aanvraag kunnen baangerelateerde investeringen worden opgenomen van alle maatschappijen binnen de fiscale eenheid. De aangewezen BIK-inhoudingsplichtige die de BIK-verklaring aanvraagt, deelt het aan te vragen bedrag aan BIK-afdrachtvermindering in de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toe aan de inhoudingsplichtigen die deel uitmaken van de fiscale eenheid. Als de aangewezen BIK-inhoudingsplichtige die de BIK-verklaring aanvraagt geen toedeling aangeeft, wordt het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering volledig aan deze BIK-inhoudingsplichtige toegekend.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend langs elektronische weg met gebruikmaking van de hiervoor door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar gestelde voorziening en door opvolging van de daarbij opgenomen aanwijzingen. Tot deze voorziening beschikbaar is, kunnen BIK-inhoudingsplichtigen geen aanvraag indienen en ontstaat geen recht op BIK-afdrachtvermindering.

4. Een aanvraag wordt uiterlijk ingediend binnen drie kalendermaanden na afloop van het kalenderjaar waarin de laatste betaling voor de baangerelateerde investering heeft plaatsgevonden.

5. Het totaalbedrag aan baangerelateerde investeringen in een aanvraag bedraagt ten minste € 20.000.

6. De beslissing op de aanvraag wordt gegeven binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan bij ministeriële regeling in het algemeen of voor groepen van gevallen een latere datum vaststellen waarop de beslissing op de aanvraag uiterlijk moet zijn gegeven.

Artikel 29f

1. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat verstrekt aan een BIK-inhoudingsplichtige die een baangerelateerde investering is aangegaan, op zijn aanvraag op de voet van artikel 29e, derde lid, een BIK-verklaring.

2. De BIK-verklaring bevat:
a. de omvang van de baangerelateerde investering of investeringen;
b. het kalenderjaar waarop de BIK-verklaring betrekking heeft;
c. het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering met een berekening van dat bedrag;
d. indien sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 29e, tweede lid: de toedeling van de BIK-afdrachtvermindering over de verschillende inhoudingsplichtigen binnen een fiscale eenheid.

Artikel 29g

De BIK-inhoudingsplichtige aan wie een BIK-verklaring is afgegeven, houdt een overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat vast te stellen regels ingerichte administratie bij omtrent de baangerelateerde investeringen die zijn aangegaan en waarvoor hij een BIK-verklaring heeft ontvangen.

Artikel 29h

1. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring af met het bedrag dat op de BIK-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan BIK-afdrachtvermindering, indien:
a. aannemelijk is dat bij de aanvraag van de BIK-verklaring, bedoeld in artikel 29e, derde lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt;
b. aannemelijk is geworden dat een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen, als bedoeld in artikel 29a, vierde lid, met dien verstande dat het bedrag van de correctie-BIK-verklaring wordt vastgesteld op het bedrag aan BIK-afdrachtvermindering voor de investering in dat bedrijfsmiddel.

2. Indien de BIK-inhoudingsplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat bij de aanvraag onjuiste informatie is verstrekt of indien een bedrijfsmiddel waarvoor een BIK-verklaring is afgegeven niet binnen zes maanden na volledige betaling in gebruik is genomen is de BIK-inhoudingsplichtige gehouden een mededeling te doen aan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat. De BIK-inhoudingsplichtige is gehouden deze mededeling te doen binnen drie kalendermaanden nadat hij dit te weten is gekomen of redelijkerwijs had kunnen vermoeden.

3. Bij het eindigen van de inhoudingsplicht van een inhoudingsplichtige die de BIK-afdrachtvermindering heeft toegepast, vóór het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, wordt in afwijking van dat lid de mededeling gedaan binnen één kalendermaand nadat de inhoudingsplicht is geëindigd.

4. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kan, indien blijkt dat de in artikel 29g bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde, aan de BIK-inhoudingsplichtige een correctie-BIK-verklaring afgeven tot een omvang van de BIK-afdrachtvermindering voor een investering waarvan onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van een baangerelateerde investering.

5. Een bedrag vastgesteld bij een correctie-BIK-verklaring komt zoveel mogelijk in mindering op het bij één of meer BIK-verklaringen waarop de correctie-BIK-verklaring betrekking heeft, vastgestelde bedrag aan BIK-afdrachtvermindering dat nog niet in mindering is gebracht op de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Voor zover dat niet mogelijk is, is sprake van een negatieve BIK-afdrachtvermindering die ertoe leidt dat de over het aangiftetijdvak waarin de correctie-BIK-verklaring is gedagtekend of het daaropvolgende aangiftetijdvak af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, wordt vermeerderd met dat bedrag aan negatieve BIK-afdrachtvermindering.

Artikel 29i

1. Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29g bepaalde of indien sprake is van het geval, bedoeld in artikel 29h, eerste lid, onderdeel a, kan Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van maximaal € 100.000, of, wanneer dat meer is, 20% van het in de BIK-verklaring als afdrachtvermindering vastgestelde bedrag.

2. Bij overtreding van het bij of krachtens artikel 29h, tweede of derde lid, bepaalde, legt Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de BIK-inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete op ter hoogte van maximaal € 2.500.

3. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat brengt opgelegde boeten tot uitdrukking door deze op te nemen in een correctie-BIK-verklaring. Artikel 29h, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het tweede lid vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.

Artikel 29j

Bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt vastgesteld in hoeverre bij een verstoring van de voorziening, bedoeld in artikel 29e, derde lid, sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ter zake van:
a. een aanvraag als bedoeld in artikel 29e, eerste lid;
b. een mededeling als bedoeld in artikel 29h, tweede lid.

Artikel 29k

1. De in de artikelen 47 tot en met 51, 53, eerste en vierde lid, 53a tot en met 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden mede jegens de door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat met betrekking tot de toepassing van in dit hoofdstuk aangewezen ambtenaren.

2. De artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29l

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de BIK-afdrachtvermindering en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen bij regeling van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met ingang van 1 januari van enig jaar de in artikel 29c vermelde percentages worden verhoogd, verlaagd, dan wel op nihil gesteld. De nieuwe percentages gelden met betrekking tot BIK-verklaringen die betrekking hebben op een kalenderjaar dat aanvangt op of na de dag waarop de wijziging in werking treedt.

B

In artikel 30, derde lid, wordt “en ‘werknemer’” vervangen door “, ‘werknemer’ en ‘bedrijfsmiddel’”.

ARTIKEL XXVIB

Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen vervalt met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat dit hoofdstuk nog van toepassing blijft voor de afwikkeling van de afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen als bedoeld in artikel 29a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, zoals dat luidde op 31 december 2022.

ARTIKEL XXVIC

In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2023 in artikel 3.29d “volksverzekeringen” vervangen door “volksverzekeringen, zoals dat hoofdstuk luidde op 31 december 2022”.

ARTIKEL XXVID

In de Mijnbouwwet komt artikel 66, derde lid, tweede zin, te luiden: Dit verlies wordt onder toepassing van hoofdstuk IV, met uitzondering van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 verrekend met de positieve resultaten van de drie voorafgaande boekjaren en van de volgende boekjaren, mits het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

ARTIKEL

In de Wet bankenbelasting wordt artikel 10 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “0,044%” vervangen door “0,066%”.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “0,022%” vervangen door “0,033%”.

ARTIKEL

In de Wet bankenbelasting wordt artikel 10 met ingang van 1 januari 2022 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “0,066%” vervangen door “0,044%”.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “0,033%” vervangen door “0,022%”.

ARTIKEL XXVIIIA

In de Successiewet 1956 wordt artikel 33 als volgt gewijzigd:

1. Het in onderdeel 5°, aanhef, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 1.000.

2. Het in onderdeel 7° als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 1.000.

ARTIKEL XXVIIIB

In de Successiewet 1956 wordt artikel 33 met ingang van 1 januari 2022 als volgt gewijzigd:

1. Het in onderdeel 5°, aanhef, vermelde bedrag wordt verlaagd met € 1.000.

2. Het in onderdeel 7° als eerste vermelde bedrag wordt verlaagd met € 1.000.

ARTIKEL

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “registratie” vervangen door “inschrijving”. Voorts vervalt “in het kentekenregister”.

2. In het derde lid wordt “geregistreerd” vervangen door “ingeschreven” en wordt “de registratie als personenauto, als motorrijwiel of als bestelauto dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven” door “de wijziging van de inschrijving in personenauto, motorrijwiel of bestelauto dan wel, indien de inschrijving niet wordt gewijzigd in personenauto, motorrijwiel of bestelauto”.

3. In het zesde lid wordt “niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto” vervangen door “niet-ingeschreven personenauto, motorrijwiel of bestelauto”.

4. Het zevende lid komt te luiden:

7. Ingeval voor een motorrijtuig waarvoor eerder een verzoek om teruggaaf van belasting kon worden gedaan op de voet van artikel 14a, eerste lid, een herinschrijving plaatsvindt, is de belasting verschuldigd ter zake van die herinschrijving.

5. In het achtste lid wordt “het motorrijtuig opnieuw te naam is gesteld in het kentekenregister” vervangen door “een herinschrijving van dat motorrijtuig heeft plaatsgevonden”.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. inschrijving: inschrijving van een motorrijtuig in het kentekenregister als bedoeld in artikel 47 van de Wegenverkeerswet 1994;

2. Onder verlettering van onderdeel c tot d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. herinschrijving: beëindiging van de status in het kentekenregister dat een motorrijtuig voorgoed buiten Nederland is gebracht, dan wel dat in plaats daarvan voor dat motorrijtuig een hernieuwde inschrijving in het kentekenregister plaatsvindt;.

C

Artikel 5 komt te luiden:

1. Ter zake van de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving wordt de belasting geheven van degene die de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving aanvraagt. Voor een bestelauto wordt de belasting geheven van degene op wiens naam het motorrijtuig wordt of is gesteld in het kentekenregister.

2. Ter zake van de aanvang van het gebruik met het motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 wordt de belasting geheven van degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister. Indien het motorrijtuig niet op naam is gesteld in het kentekenregister, wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

a. In onder 1° wordt “registratie” vervangen door “inschrijving” en wordt “op naam is gesteld in het kentekenregister” vervangen door “is ingeschreven”.

b. In onder 2° wordt “registratie” vervangen door “inschrijving”.

2. In het vierde lid wordt “een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto” vervangen door “een niet-ingeschreven personenauto, motorrijwiel of bestelauto”.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder inschrijving mede verstaan de herinschrijving van het motorrijtuig.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid alsmede de aanduiding “2.” voor het tweede lid vervallen.

2. In het enige lid (nieuw) wordt “inschrijving in het kentekenregister” vervangen door “inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving”.

F

In artikel 8 wordt “inschrijving in het kentekenregister” vervangen door “inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving” en vervalt “die op naam van een ander worden gesteld”.

G

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tabel te luiden:

Bij een CO2-uitstoot vanaf tot bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat
I II III IV
0 gram/km 86 € 372 € 1
86 gram/km 111 € 458 € 60
111 gram/km 155 € 1.958 € 132
155 gram/km 172 € 7.766 € 216
172 gram/km € 11.438 € 432

2. In het eerste lid, laatste zin, en tweede lid, laatste zin, wordt “€ 78,82” vervangen door “€ 83,59” en wordt “80” vervangen door “77”.

H

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt toegevoegd “Ter zake van de inschrijving of herinschrijving is voor de hoogte van de vermindering en het tarief het tijdstip bepalend waarop het onderzoek door de Dienst Wegverkeer dat tot de inschrijving of herinschrijving leidt als geregeld bij en krachtens artikel 47 Wegenverkeerswet 1994 is afgerond”.

2. Aan het tiende lid wordt toegevoegd “Voorts kunnen nadere voorwaarden worden gesteld over waar en op welk moment een aangifte met een verzoek als bedoeld het zesde, zevende of achtste lid wordt gedaan.”

I

In artikel 10a, eerste lid, wordt “het motorrijtuig opnieuw wordt te naam gesteld in het kentekenregister dan wel” vervangen door “voor het motorrijtuig een herinschrijving plaatsvindt dan wel het motorrijtuig”.

J

In artikel 10c, tweede lid, wordt “niet geregistreerd” vervangen door “niet-ingeschreven”.

Ja

De artikelen 11 en 12 vervallen.

K

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “in artikel 37, derde lid, of” vervangen door “in artikel 37, derde lid, is of wordt opgegeven en die niet zijn ingeschreven, dan wel een kenteken als bedoeld in”.

2. In het tweede lid wordt “op grond van artikel II van de Wet van 2 december 1982, houdende voorlopige voorzieningen in verband met de voorgenomen intrekking van het Koninklijk besluit van 10 april 1939 (Stb. 181) (Stb. 1982, 733) niet behoeven te worden geregistreerd in het kentekenregister” vervangen door “bij of krachtens artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 niet behoeven te worden ingeschreven in het kentekenregister”.

L

In artikel 13a, derde lid, wordt “registratie” vervangen door “inschrijving”.

M

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt “geregistreerde” vervangen door “ingeschreven”.

2. In het derde lid wordt na “ter zake van” ingevoegd “de inschrijving of herinschrijving van het motorrijtuig, of indien de inschrijving heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2022, ter zake van”.

N

In artikel 14b, eerste lid, wordt “geregistreerd” vervangen door “ingeschreven”.

O

In artikel 15a, achtste en tiende lid, wordt “registratie” vervangen door “de eerste tenaamstelling”.

P

Artikel 16a vervalt.

ARTIKEL

Artikel 16b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vindt bij het begin van het kalenderjaar 2021 geen toepassing op de bedragen, genoemd in de tabel die is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van die wet en op de bedragen, genoemd in de laatste zin, van dat lid, en de laatste zin, van artikel 9, tweede lid, van die wet.

ARTIKEL

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 47, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel x vervalt “, waarvan de aansluiting zich bevindt in een postcodegebied”.

2. De onderdelen v, w, y en z vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel x door een punt en onder verlettering van onderdeel x tot v.

B

Aan artikel 47, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

w. walstroominstallatie: een installatie aan land met een zelfstandige aansluiting die het mogelijk maakt om schepen die zijn afgemeerd te voorzien van elektriciteit die afkomstig is van een distributienet.

C

Artikel 59a vervalt.

D

Artikel 59b vervalt.

E

In artikel 59c wordt “blijven de artikelen 59a en 59b” vervangen door “blijven de bepalingen gesteld bij of krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen v tot en met z, artikel 59a en artikel 59b”.

F

Na artikel 60a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60b

1. In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel c, bedraagt het tarief voor elektriciteit die wordt geleverd aan een walstroominstallatie die geheel of nagenoeg geheel bestemd is voor schepen niet zijnde particuliere pleziervaartuigen als bedoeld in artikel 70a, derde lid, per kWh € 0,0005.

2. Het tarief, genoemd in het eerste lid, is niet van toepassing als de verbruiker een onderneming in moeilijkheden is.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder het tarief, genoemd in het eerste lid, wordt toegepast en worden nadere regels gesteld ter vaststelling wanneer de verbruiker moet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden.

4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL

De bepalingen gesteld bij of krachtens artikel 47, eerste lid, onderdelen v tot en met z, artikel 59a en artikel 59b van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals die artikelen luidden op 31 maart 2021, blijven van toepassing op een vóór 1 april 2021 gedaan verzoek tot aanwijzing en op de aanwijzing, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van die wet, zoals dat artikel luidde op 31 maart 2021. Indien een beslissing op een verzoek als bedoeld in de vorige zin op of na 1 april 2021 wordt genomen, is voor de toepassing van artikel 59c van die wet het tijdstip van aanwijzing 31 maart 2021.

ARTIKEL

Tot de opbrengst van onderneming en arbeid, bedoeld in artikel 6 van de Wet inkomstenbelasting BES, behoort niet:

a. een tegemoetkoming voor ondernemers van getroffen sectoren die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in verband met een in de periode van 13 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 verwacht omzetverlies als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;

b. een subsidie die aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen onderneming op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze onderneming in staat te stellen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 de vaste lasten te betalen.

ARTIKEL

In de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “tweede lid” vervangen door “tweede en derde lid”.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor elektriciteit die wordt geleverd aan een walstroominstallatie als bedoeld in artikel 60b van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt geen tarief vastgesteld.

ARTIKEL

De Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel II wordt “1 januari 2021” vervangen door “1 januari 2023”.

B

In artikel IV wordt “1 januari 2021” vervangen door “1 januari 2023”.

ARTIKEL

In de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen komt artikel IV te luiden:

ARTIKEL IV

In de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie wordt artikel 3 met ingang van 1 januari 2023 als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt “tweede en derde lid” vervangen door “tweede lid”.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

ARTIKEL

De Wet bedrijfsleven 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7.5, onderdeel B, wordt vervangen door:

B

In artikel 22 wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 245 000 - 15%
€ 245 000 - € 36 750 25%

B

Artikel 8.1 vervalt.

ARTIKEL

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel XXIX, met uitzondering van onderdeel G van dat artikel, blijft van toepassing op een motorrijtuig dat op die dag reeds is ingeschreven in het kentekenregister, maar niet te naam is gesteld. Echter, het voor dat motorrijtuig van toepassing zijnde tarief en de grondslagen voor de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen worden vastgesteld op de dag dat artikel XXIX in werking treedt.

ARTIKEL

Het Belastingplan 2019 wordt als volgt gewijzigd:

A

ARTIKEL III wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,45%
€ 35.129 € 68.507 € 3.319 37,10%
€ 68.507 - € 15.702 49,50%

2. In onderdeel B wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,45%
€ 35.941 € 68.507 € 3.396 37,10%
€ 68.507 - € 15.477 49,50%

3. Onderdeel G komt te luiden:

G

Het in artikel 8.10, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 82.

4. Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 8.11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in de eerste zin, onderdeel a, vermelde bedrag wordt verhoogd met € 179.

2. Het in de eerste zin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 184.

3. Het in de eerste zin, onderdeel c, als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 324.

B

Artikel IV, onderdeel A, vervalt.

C

Artikel XVI wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.129 - 9,45%
€ 35.129 € 68.507 € 3.319 37,10%
€ 68.507 - € 15.702 49,50%

2. In onderdeel B wordt de tarieftabel vervangen door:

Bij een belastbaar loon van meer dan maar niet meer dan bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 35.941 - 9,45%
€ 35.941 € 68.507 € 3.396 37,10%
€ 68.507 - € 15.477 49,50%

3. Onderdeel C komt te luiden:

C

Het in artikel 22, tweede lid, als eerste vermelde bedrag wordt verhoogd met € 82.

4. Onderdeel D komt te luiden:

D

Artikel 22a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in onderdeel a vermelde bedrag wordt verhoogd met € 179.

2. Het in onderdeel b als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 184.

3. Het in onderdeel c als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 324.

D

De artikelen XVIA en XLIA vervallen.

E

Artikel XLIV, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt “artikel III, onderdeel G” vervangen door “artikel III, onderdelen A, B en G”.

2. Onderdeel j komt te luiden:

j. indien de artikelen 20a, tweede lid, 20b, tweede lid, en 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 worden toegepast: artikel XVI, onderdelen A, B en C, eerst toepassing vindt nadat genoemde artikelen 20a, tweede lid, 20b, tweede lid, en 22d bij het begin van genoemd kalenderjaar zijn toegepast;.

ARTIKEL

In het Belastingplan 2020 vervallen de artikelen II tot en met IX.

ARTIKEL

Ingeval de samenloop van wetten die in 2020 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.

ARTIKEL

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat:

a. artikel I, onderdelen C en D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;

b. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2022 wordt toegepast: artikel II, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;

c. artikel XXV, onderdeel B, terugwerkt tot en met het begin van het laatste boekjaar van de belastingplichtige dat eindigt in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2020;

d. artikel XXV, onderdelen A, C, D, E en F voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021;

e. de artikelen XVII, XXII, XXIII, XXIV en XXXIII terugwerken tot en met 1 januari 2020;

f. artikel XVIII, onderdeel B, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;

g. artikel XXXV toepassing vindt voordat de artikelen II en IV van de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen worden toegepast;

h. artikel XXXVII toepassing vindt voordat artikel 7.5 van de Wet bedrijfsleven 2019 wordt toegepast;

i. artikel XXXIX, onderdelen A, C en E, toepassing vindt voordat de artikelen III en XVI van het Belastingplan 2019 worden toegepast;

j. artikel XL toepassing vindt voordat artikel II van het Belastingplan 2020 wordt toegepast;

k. artikel XXVIIIA eerst toepassing vindt nadat artikel 35a van de Successiewet 1956 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast.

2. In afwijking van het eerste lid treden artikel XXVI, onderdelen Aa, Ab en Ba tot en met Bc, artikel XXVID en artikel XXXVII, onderdeel B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat daarbij tevens kan worden bepaald dat de wijzigingen met betrekking tot de voorwaartse verliesverrekening, in afwijking van de tot en met 31 december 2021 geldende tekst van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, toepassing vinden met betrekking tot verliezen die zijn geleden in boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013, voor zover deze verliezen worden verrekend met belastbare winsten of Nederlandse inkomens genoten in boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.

3. In afwijking van het eerste lid treden artikel XXXI, onderdelen A, C, D en E, en artikel XXXII in werking op 1 april 2021.

4. In afwijking van het eerste lid treden artikel XXXI, onderdelen B en F, artikel XXXIV en artikel XXXVI in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij in artikel 47, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag de letteraanduidingen en de aansluiting tussen de onderdelen kunnen worden aangepast.

5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXIX, met uitzondering van onderdeel G van dat artikel, in werking met ingang van 1 januari 2022.

ARTIKEL

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2021.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,