[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35555, bijgewerkt t/m nr. 17 (2e NvW d.d. 17 november 2020)

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2020D46388, datum: 2020-11-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z15504:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 17 (2e NvW d.d. 17 november 2020)



	35 555	Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling, de Wet op het financieel toezicht, de Wet
inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband
met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de
aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van
oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te
laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij
regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale
ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU
en verlofsparen)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het
financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de
loonbelasting 1964 aan te passen om in de tweede en derde pijler meer
keuzevrijheid te bieden door het introduceren van de mogelijkheid om een
deel van de aanspraken op ouderdomspensioen op de ingangsdatum hiervan
te laten afkopen of om een deel van de aanspraken op periodieke
uitkeringen voortvloeiend uit een lijfrenteverzekering,
lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht op de ingangsdatum hiervan
te laten afkopen, de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde
uittreding tijdelijk te versoepelen en de fiscale ruimte voor het sparen
van bovenwettelijk verlof uit te breiden;

	Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE PENSIOENWET

	De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 35, tweede lid, onderdeel b, wordt "bedoeld in artikel 60 en
61" vervangen door "bedoeld in de artikelen 60 en 61" en wordt "bedoeld
in artikel 66" vervangen door "bedoeld in de artikelen 66 en 69a".

B

	In artikel 65, eerste lid, wordt "de artikelen 66 tot en met 69"
vervangen door "de artikelen 66 tot en met 69a".

C

	Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 69a. Afkoop deel aanspraken op ouderdomspensioen

	1. Een pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de
deelnemer of gewezen deelnemer over te gaan tot afkoop van een deel van
de waarde van diens aanspraken op ouderdomspensioen, indien:

	a. het maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op
ouderdomspensioen betreft;

	b. de afkoop geschiedt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen;

	c. ingeval de pensioenovereenkomst de mogelijkheid biedt om de hoogte
van het ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in artikel 63,
de deelnemer of gewezen deelnemer geen gebruik maakt van deze
mogelijkheid;

	d. na de afkoop de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis
gelijk is aan of meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 66,
eerste lid, onderdeel a; en

	e. ingeval door de afkoop de hoogte van het partnerpensioen wordt
verlaagd, de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer die
begunstigde is voor het partnerpensioen toestemming heeft gegeven voor
de afkoop.

	2. In afwijking van het eerste lid is een pensioenuitvoerder verplicht
om na een verzoek van een deelnemer of gewezen deelnemer over te gaan
tot afkoop van een deel van de waarde van diens recht op
ouderdomspensioen in de maand februari volgend op het jaar waarin de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, is bereikt, met dien verstande dat afkoop op dat
moment alleen mogelijk is als dat moment ligt na de ingangsdatum van het
ouderdomspensioen. Het eerste lid, onderdelen a, c, d en e, zijn van
overeenkomstige toepassing. Indien afkoop geschiedt in de maand
februari, bedoeld in dit artikellid, wordt het ouderdomspensioen tot het
moment van de afkoop vastgesteld alsof geen gebruik wordt gemaakt van
het recht op afkoop. 

	3. Het verzoek om gebruik te maken van het recht op afkoop, bedoeld in
het eerste en tweede lid, geschiedt voor de ingangsdatum van het
ouderdomspensioen.

	4. De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de
afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid
gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het
vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

	5. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

D

	In artikel 176, eerste lid, wordt "69, derde, vierde en zevende lid,
70a" vervangen door "69, derde, vierde en zevende lid, 69a, 70a".

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET VERPLICHTE BEROEPSPENSIOENREGELING

	De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 21, tweede lid, onderdeel c, wordt "bedoeld in artikel 72 en
73" vervangen door "bedoeld in de artikelen 72 en 73" en wordt "bedoeld
in artikel 78" vervangen door "bedoeld in de artikelen 78 en 80b".

B

	In artikel 77, eerste lid, wordt "de artikelen 78 tot en met 80a"
vervangen door "de artikelen 78 tot en met 80b".

C

	Na artikel 80a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 80b. Afkoop deel aanspraken op ouderdomspensioen

	1. Een pensioenuitvoerder is verplicht om na een verzoek van de
deelnemer of gewezen deelnemer over te gaan tot afkoop van een deel van
de waarde van diens aanspraken op ouderdomspensioen, indien:

	a. het maximaal 10% van de waarde van de aanspraken op
ouderdomspensioen betreft; 

	b. de afkoop geschiedt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen;

	c. ingeval de beroepspensioenregeling de mogelijkheid biedt om de
hoogte van het ouderdomspensioen te laten variëren als bedoeld in
artikel 75, de deelnemer of gewezen deelnemer geen gebruik maakt van
deze mogelijkheid;

	d. na de afkoop de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis
gelijk is aan of meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 78,
eerste lid, onderdeel a; en

	e. ingeval door de afkoop de hoogte van het partnerpensioen wordt
verlaagd, de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer die
begunstigde is voor het partnerpensioen toestemming heeft gegeven voor
de afkoop.

	2. In afwijking van het eerste lid is een pensioenuitvoerder verplicht
om na een verzoek van een deelnemer of gewezen deelnemer over te gaan
tot afkoop van een deel van de waarde van diens recht op
ouderdomspensioen in de maand februari volgend op het jaar waarin de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, is bereikt, met dien verstande dat afkoop op dat
moment alleen mogelijk is als dat moment ligt na de ingangsdatum van het
ouderdomspensioen. Het eerste lid, onderdelen a, c, d en e, zijn van
overeenkomstige toepassing. Indien afkoop geschiedt in de maand
februari, bedoeld in dit artikellid, wordt het ouderdomspensioen tot het
moment van de afkoop vastgesteld alsof geen gebruik wordt gemaakt van
het recht op afkoop.

	3. Het verzoek om gebruik te maken van het recht op afkoop, bedoeld in
het eerste en tweede lid, geschiedt voor de ingangsdatum van het
ouderdomspensioen.	

4. De pensioenuitvoerder waarborgt bij de vaststelling van de
afkoopwaarde door vaststelling van een afkoopvoet dat geen onderscheid
gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen waarbij voldaan wordt aan het
vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

	5. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

D

	In artikel 171, eerste lid, wordt "80a, derde, vierde en zevende lid,
81a" vervangen door "80a, derde, vierde en zevende lid, 80b, 81a".

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET OP HET FINANCIEEL TOEZICHT

	In de Wet op het financieel toezicht wordt na paragraaf 4.3.1.5. een
paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.3.1.5a. Uitkeringsproduct 

Artikel 4:71.0a

	1. Een aanbieder van een uitkeringsproduct biedt de consument de
mogelijkheid om uiterlijk op de ingangsdatum van de periodieke
uitkeringen voortvloeiend uit een lijfrenteverzekering,
lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de
artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a of c, of 3.126a, vierde lid,
aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 de keuze te maken om een deel van de aanspraak
op die uitkeringen als bedrag ineens uit te laten keren, waarbij wordt
voldaan aan artikel 3.133, elfde en twaalfde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001.

	2. Onder een uitkeringsproduct als bedoeld in het eerste lid wordt
verstaan een product waarbij het bedrag dat is opgebouwd door middel van
een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht
als bedoeld in artikelen 3.125, eerste lid, onderdeel a of c, of 3.126a,
vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 periodiek wordt uitgekeerd aan de consument.

	3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op opgebouwde
aanspraken op periodieke uitkeringen voortvloeiend uit nettolijfrenten
als bedoeld in artikel 5.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor
zover sprake is van een lijfrenteverzekering, lijfrenterekening of
lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in de artikelen 3.125, eerste lid,
aanhef en onderdelen a of c, of 3.126a, vierde lid, aanhef, onderdeel a,
onder 1°, 2°, 3°, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In dat geval is
artikel 3.133, elfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting
2001 niet van toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 3.133 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. de aanspraak wordt afgekocht of vervreemd;.

	2. In het negende lid vervalt de laatste zin. 

	3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

	10. Bij een afkoop van een aanspraak op lijfrente of periodieke
uitkeringen als bedoeld in het eerste lid vindt het eerste lid mede geen
toepassing ingeval het een aanspraak betreft waarvan nog geen termijnen
zijn vervallen en de waarde in het economische verkeer van die aanspraak
op het onmiddellijk aan het tijdstip van afkoop voorafgaande tijdstip
niet meer bedraagt dan € 4.475. Artikel 3.126a, vijfde lid, tweede
zin, is van overeenkomstige toepassing.

	11. Bij een gedeeltelijke afkoop van een aanspraak op lijfrente als
bedoeld in de artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a of c, of 3.126a,
vierde lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, vindt het
eerste lid mede geen toepassing, indien:

	a. de gedeeltelijke afkoop maximaal 10% van de waarde in het
economische verkeer van de aanspraak betreft;

	b. de gedeeltelijke afkoop geschiedt op de ingangsdatum van de
lijfrentetermijnen dan wel, ingeval op die ingangsdatum geen
gedeeltelijke afkoop heeft plaatsgevonden, in de maand februari volgend
op het kalenderjaar waarin de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in
artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt; en

	c. na de gedeeltelijke afkoop de waarde in het economische verkeer van
de aanspraak meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in het tiende lid.

	12. Indien de afkoop, bedoeld in het elfde lid, geschiedt in de maand
februari volgend op het kalenderjaar waarin de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, is bereikt, geldt mede als voorwaarde voor de toepassing
van het elfde lid dat de lijfrentermijnen tot het moment van de afkoop
worden vastgesteld alsof geen gebruik wordt gemaakt van het recht op
afkoop.

	13. Hetgeen wordt ontvangen ter zake van een afkoop als bedoeld in het
negende, tiende of elfde lid, wordt als een termijn van lijfrente
aangemerkt. 

B

	In artikel 3.135, zesde lid, wordt "met toepassing van artikel 66, 67
of 68 van de Pensioenwet of artikel 78, 79 of 80 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling" vervangen door "met toepassing van de artikelen
66, 67, 68 of 69a van de Pensioenwet of de artikelen 78, 79, 80 of 80b
van de Wet verplichte beroepspensioenregeling".

C 

	In artikel 5.16c wordt, onder vernummering van het vijfde tot en met
achtste lid tot zesde tot en met negende lid, een lid ingevoegd,
luidende:

	5. Het eerste lid is mede niet van toepassing op een afkoop van een
nettolijfrente 

ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.133, elfde lid,
onderdelen a en b, en voor zover het een lijfrente betreft als bedoeld
in de artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a of c, of 3.126a, vierde
lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°. 

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd: 

A

	In artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 1°, wordt "vijftig
weken" vervangen door "honderd weken".

B

	In artikel 18, eerste lid, onderdeel b, wordt "de Pensioenwet"
vervangen door "de Pensioenwet of de Wet verplichte
beroepspensioenregeling".

C

	Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt "de artikelen 70 tot en met 91 van de
Pensioenwet" vervangen door "de artikelen 70 tot en met 91 van de
Pensioenwet of de artikelen 81 tot en met 99 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling".

	2. In het vierde lid wordt "met toepassing van artikel 66, 67 of 68 van
de Pensioenwet" vervangen door "met toepassing van de artikelen 66, 67,
68 of 69a van de Pensioenwet of de artikelen 78, 79, 80 of 80b van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling".

	3. In het vijfde lid wordt "als bedoeld in artikel 134, eerste lid, van
die wet" vervangen door "als bedoeld in artikel 134, eerste lid, van die
wet of artikel 129, eerste lid, van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling".

D

	Artikel 32ba wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het zesde lid wordt "in de Pensioenwet" vervangen door "in de
Pensioenwet, een beroepspensioenregeling inhoudt als bedoeld in de Wet
verplichte beroepspensioenregeling".

	2. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot negende en
tiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende: 

	7. Een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van het zesde lid
wordt voor de toepassing van het eerste lid niet als zodanig aangemerkt,
voor zover die regeling voorziet in een of meer uitkeringen in de
periode van 36 maanden vóór het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, die in totaal niet hoger zijn dan een bedrag van € 1.767
vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal
maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van
die pensioengerechtigde leeftijd. Voor de toepassing van de eerste zin
worden alle regelingen voor vervroegde uittreding in de zin van het
zesde lid samengevoegd.

	8. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het zevende lid
genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander
bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het bedrag dat na aftrek van de in
te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening
houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het
netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid,
onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt
aangebracht.

E

	In artikel 32ba vervallen het zevende en achtste lid, onder
vernummering van het negende en tiende lid tot zevende en achtste lid.

F

	Aan artikel 38n wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de
eerste zin is artikel 19b, eerste lid, onderdeel b, zoals dat artikel
luidde op 31 december 2016, onder bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden mede niet van toepassing voor zover een afkoopsom wordt
uitgekeerd met overeenkomstige toepassing van artikel 69a van de
Pensioenwet. 

G

	Na artikel 39i wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39j. Overgangsregeling drempelvrijstelling regeling vervroegde
uittreding

	Artikel 32ba, zevende en achtste lid, zoals dat luidde op 31 december
2025 blijft van toepassing op een uiterlijk op 31 december 2025
schriftelijk overeengekomen regeling voor vervroegde uittreding voor
zover de regeling voorziet in uitkeringen die worden gedaan aan een
werknemer of gewezen werknemer die uiterlijk op 31 december 2028 de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de
Algemene Ouderdomswet, bereikt. 

	

ARTIKEL VI. EVALUATIEBEPALING

	Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën
zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel I van deze
wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de
effecten in de praktijk van de artikelen I, II, III, IV en V, onderdeel
A, C en F, van deze wet.

ARTIKEL VII. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit kan worden bepaald
dat artikel V, onderdelen A en D, van deze wet terugwerkt tot en met een
in dat besluit te bepalen tijdstip. Bij toepassing van de tweede zin is
het in artikel V, onderdeel D, opgenomen artikel 32ba, achtste lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing op de
datum van inwerkingtreding.

ARTIKEL VIII. CITEERTITEL

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1