Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de videoteleconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie van 20 november 2020
Defensieraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D46822, datum: 2020-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-28-214).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie (VVD)
- Mede ondertekenaar: F.H. Mittendorff, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 28-214 Defensieraad.
Onderdeel van zaak 2020Z21965:
- Indiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Defensie
- 2020-11-26 14:15: Procedurevergadering (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Defensie
- 2020-12-01 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-20 10:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
21 501-28 Defensieraad
Nr. 214 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 november 2020
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Defensie over de brief van 9 november 2020 over de geannoteerde agenda voor de videoteleconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken met de Ministers van Defensie van 20 november 2020 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 212).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 november 2020 aan de Minister van Defensie voorgelegd. Bij brief van 18 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie,
Mittendorff
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken betreffende de EU Defensieraad. Graag maken zij hier enkele opmerkingen over en stellen zij de Minister een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een substantiële rol voor het Europees Parlement in PESCO. Zij vragen of de Minister deze opvatting deelt en of zij dat wil bepleiten.
Voorts steunen de leden van de VVD-fractie de kabinetslijn om nu vooral voortgang te boeken bij de uitvoering van projecten en ambities rond PESCO, in plaats van weer allerlei nieuwe doelen te stellen. Het gaat er voor deze leden vooral om dat Europese defensiesamenwerking leidt tot meer interoperabiliteit en slagkracht.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er een akkoord is bereikt over deelname van derde landen aan PESCO-projecten. Zij vragen of de Minister van plan is om op basis van dit resultaat te spreken met landen, die niet in de EU maar wel in de NAVO zitten, over hun bijdrage aan het door Nederland geleide project over militaire mobiliteit. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie bij welke andere projecten er nog meer kansen zijn voor een waardevolle bijdrage door landen van buiten de EU.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de videoteleconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 november 2020 en de verslagen van de RBZ van 12 mei en 26 augustus 2020. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen of de penibele relatie met NAVO-bondgenoot Turkije ook van invloed is op operatie Irini en of de Nederlandse inzet zal zijn om dit in Europees verband verder te bespreken.
De leden van de D66-fractie vragen of het overkoepelende defensiedoel van PESCO voldoende duidelijk is voor de participerende lidstaten. Aangezien het strategisch kompas nog niet is afgerond wordt er soms getwijfeld aan de eenduidigheid en coherentie van de veiligheids- en defensie-initiatieven die zijn gestart. Daarbij willen de leden van de D66-fractie vragen of PESCO ook geïntegreerd wordt met andere defensieprojecten die de EU de afgelopen jaren heeft gelanceerd. Deze leden vragen, tot slot over PESCO, of de integratiekansen op het gebied van PESCO, die de coronacrisis biedt, voldoende worden aangegrepen om wellicht nieuwe PESCO-projecten te starten of lopende projecten nieuw leven in te blazen.
De leden van de D66-fractie willen vragen wat de verwachtingen zijn van de Minister over de invulling van het strategisch kompas? Kan de Minister erop aandringen dat de lidstaten het inlichtingenproduct van de Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) als leidraad zullen meenemen in hun nationale beleid zo lang het strategisch kompas nog niet volledig ontwikkeld is. Ook het gegeven dat lidstaten te weinig toewijding zouden tonen voor het GVDB achten deze leden zorgwekkend. Zij vragen of er bindende EU-afspraken zijn die Nederland overweegt om, met licht op de urgentie om strategisch autonoom te worden, de defensiesamenwerking op dit vlak te doen versnellen.
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toesturen van de geannoteerde agenda. Zij hebben enkele vragen.
De EDEO heeft in haar evaluatie van het PESCO-systeem geconcludeerd dat de uitvoering van bindende afspraken onvoldoende is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of, en zo ja hoe, lidstaten worden aangesproken op het niet naleven van afspraken in het kader van PESCO, en welk perspectief dit biedt op betere naleving van gemaakte afspraken in de toekomst.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe Nederland scoort op het naleven van de bindende afspraken. Zij vragen de Minister of zij dit per PESCO-project inzichtelijk kan maken. Ook vragen deze leden hoe de Minister de naleving van afspraken door Nederland gaat verbeteren, indien Nederland niet op alle punten voldoende scoort.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Kamer periodiek kan worden geïnformeerd over de voortgang van de naleving van gemaakte afspraken in het kader van PESCO en de algehele voortgang van PESCO-projecten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister te reageren op het verzoek van het Europees Parlement om nauwer betrokken te worden bij (de uitvoering van) PESCO. Zij vragen of de Minister bereid is om hier aandacht voor te vragen bij de raad en de Europese Commissie te verzoeken hierin te bewilligen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de conclusie dat lidstaten onvoldoende commitment tonen voor de huidige GVDB-missies en operaties en dat de capaciteiten van de krijgsmachten van de lidstaten nog te gefragmenteerd zijn. Deze leden vragen of de Minister deze zorgen deelt. Indien dit het geval is, vragen deze leden welke mogelijke routes zij ziet richting het bevorderen van krijgsmacht-integratie en het verhogen van het commitment aan GVDB-missies en operaties.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat lidstaten, waaronder ook Nederland, niet alle door de EDA gevraagde gegevens aanleveren. Indien dit klopt, vragen deze leden waarom dit zo is.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is een politieke discussie over CARD te agenderen. Deze leden vragen hierbij specifiek of de Minister bereid is voor te stellen om deelname aan en de werking van CARD bindend te maken, in lijn met het AIV-advies terzake.
De leden van de SP-fractie stellen dat, als hun teller goed is afgericht, er nu drie posten zijn die voor een Europees militair programma of ten behoeve van Europese defensiepolitiek worden ingezet. Zij vragen of de hier volgende opsomming van de drie beleidslijnen juist is. Indien dat niet het geval is, vragen zij de Minister aan te geven hoeveel en welke militaire programma’s op dit moment in werking zijn.
Het gaat deze leden ten eerste om het EDF dat, hoewel met veel ambities aan het begin van het jaar in de beslismarathon van de Europese top zowat gehalveerd is, in de besprekingen voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader wordt meegenomen. Het Europees Parlement heeft op 12 november 2020 om extra honderden miljoenen voor het EDF gevraagd. De leden van de SP-fractie vragen of Nederland bereid is daaraan bij te dragen en zo ja, hoe.
Ten tweede wijzen de leden van de SP-fractie op het Europees Defensie Agentschap dat nu voor 37 miljoen euro per jaar op de begroting staat. Deze leden vragen wat naar het inzicht van de Minister de redenen zijn van de vertraging zijn en of die traagheid ook de ontwikkeling van het EDA betreft. De leden van de SP-fractie vragen of alle lidstaten alle gegevens hebben en hun bijdragen voor het EDA voldaan hebben. Deze leden vragen wat er nog ontbreekt.
Tenslotte wijzen de leden van de SP-fractie op de Europese Vredesfaciliteit voor 5 miljard euro in de komende meerjarenbegroting van de EU. Zij vragen of de Minister zich haar uitspraak herinnert tijdens de behandeling op 21 november 2018 van de Defensiebegroting 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 26, item 3), herinnert dat zij niet weet wat de Europese Vredesfaciliteit «op dit moment» precies inhoudt en dat zij geen idee heeft hoeveel geld het zou moeten zijn waaraan dat besteed zou moeten worden? De Minister zei: «we moeten eerst veel meer weten». De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister nu in de tussentijd weet en of er de afgelopen twee jaar meer is dat dat bedrag rechtvaardigt. Zij vragen de Minister dat toe te lichten.
De leden van de SP-fractie stellen dat de koers die in 2016 is ingezet, een eigen Europese militaire politiek, verder wordt uitgewerkt. Ondanks de voortzetting van een Europese militaire politiek is het volgens hen de vraag of dat gebeurt in het tempo dat de laatste jaren was voorzien. Dat leidt de leden van de SP-fractie tot een aantal vragen en opmerkingen. Zij vragen of er een EU-dreigingsanalyse is en of deze openbaar beschikbaar is.
Met betrekking tot PESCO hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Het heeft er volgens hen alle schijn van dat in de slepende kwestie over derde landen een belangrijke stap is genomen. Deze leden vragen de minmister toe te lichten hoe de jarenlange onderhandelingen verlopen zijn en wat de doorslaggevende ontwikkelingen bij deze beslissing waren. Wat was daarbij in detail de Nederlandse positie? Kan de Minister bevestigen dat Turkije niet mee mag doen? Was dat overeenkomstig haar opvatting en heeft zij ermee ingestemd en had het niet haar voorkeur? Kunt de Minister tevens bevestigen dat de VS, Canada, Groot-Brittannië wel mogen deelnemen? Zijn daarvoor aparte regelingen getroffen of gelden voor de wel deelnemende derde landen? Zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de SP-fractie stellen dat de opvolging van de PESCO-afspraken gebrekkig gaat. Van de voorgenomen snelle voortgang is naar hun opvatting geen sprake. Zij vragen wat de waardering van de Minister is voor de gebrekkige opvolging van de beloften om 20 bindende afspraken van PESCO uit te voeren? Deze leden vragen de Minister aan te geven of Nederland aan de voorgenomen afspraken voldoet. Indien er geen gevolgen zijn, wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van PESCO? Wat betekent de trage uitvoering voor het merendeel van de 47 projecten die nog niet op operationeel vermogen zijn gekomen? Zo vragen de leden van de SP-fractie.
II. Reactie van de bewindspersoon
Vraag 1
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken betreffende de EU Defensieraad. Graag maken zij hier enkele opmerkingen over en stellen zij de Minister een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een substantiële rol voor het Europees Parlement in PESCO. Zij vragen of de Minister deze opvatting deelt en of zij dat wil bepleiten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister te reageren op het verzoek van het Europees Parlement om nauwer betrokken te worden bij (de uitvoering van) PESCO. Zij vragen of de Minister bereid is om hier aandacht voor te vragen bij de raad en de Europese Commissie te verzoeken hierin te bewilligen.
Antwoord
De invloed van het Europees Parlement (EP) op het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) wordt door artikel 36 van het Verdrag van de EU (VEU) vormgegeven. Het EP speelt geen formele rol in de besluitvorming bij de totstandkoming van Europese defensiesamenwerking omdat dit hoofdzakelijk een intergouvernementele aangelegenheid is. Een uitzondering hierop is het Europees Defensiefonds dat is vastgesteld op basis van Artikel 173 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en waarbij het EP medebeslisser is.
Art. 36 VEU schrijft voor dat de Hoge Vertegenwoordiger (HV) het EP regelmatig moet raadplegen en informeren over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzes in het GBVB en zorg dient te dragen dat de opvattingen van het EP naar behoren in aanmerking worden genomen. Daarnaast kan het EP op eigen initiatief vragen of aanbevelingen richten aan de Raad of de HV. Tot slot is vastgelegd dat minimaal tweemaal per jaar een debat wordt gewijd aan de voortgang van het GBVB, inclusief het GVDB.
Wat Nederland betreft biedt het Verdrag dan ook voldoende basis voor het EP om invloed uit te oefenen op de implementatie van PESCO. Het EP neemt rapporten aan over PESCO en voert met regelmaat overleg met de HV en functionarissen van EDEO over de uitvoering en de voortgang van PESCO. De mate waarin dat gebeurt is een zaak van het EP en de HV.
Vraag 2
Voorts steunen de leden van de VVD-fractie de kabinetslijn om nu vooral voortgang te boeken bij de uitvoering van projecten en ambities rond PESCO, in plaats van weer allerlei nieuwe doelen te stellen. Het gaat er voor deze leden vooral om dat Europese defensiesamenwerking leidt tot meer interoperabiliteit en slagkracht.
De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat er een akkoord is bereikt over deelname van derde landen aan PESCO-projecten. Zij vragen of de Minister van plan is om op basis van dit resultaat te spreken met landen, die niet in de EU maar wel in de NAVO zitten, over hun bijdrage aan het door Nederland geleide project over militaire mobiliteit. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie bij welke andere projecten er nog meer kansen zijn voor een waardevolle bijdrage door landen van buiten de EU.
Antwoord
Nederland is verheugd over het feit dat een akkoord over het betrekken van derde landen bij PESCO-projecten is bereikt, mede door inspanning van het Finse, Kroatische en Duitse voorzitterschap. Gelet op dit akkoord, zal Nederland als coördinator van het project Militaire Mobiliteit eventuele verzoeken tot deelname van niet-EU NAVO-bondgenoten formeel aan de projectdeelnemers moeten voorleggen. Nederland zal hierover de komende tijd verkennende gesprekken voeren.
Ook voor veel andere PESCO-projecten geldt volgens Nederland dat derde landen daar een waardevolle bijdrage aan zouden kunnen leveren, zoals het project onder leiding van Litouwen ten behoeve van snel inzetbare teams voor cyberdreigingen. Het is echter aan de verschillende coördinatoren om te bepalen hoe en wanneer zij hierover met geïnteresseerde derde landen en de projectdeelnemers in gesprek gaan.
Vraag 3
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de videoteleconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 november 2020 en de verslagen van de RBZ van 12 mei en 26 augustus 2020. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen of de penibele relatie met NAVO-bondgenoot Turkije ook van invloed is op operatie Irini en of de Nederlandse inzet zal zijn om dit in Europees verband verder te bespreken.
Antwoord
Zoals bekend is Operatie Irini primair gericht op de handhaving van het VN-wapenembargo tegen Libië (VNVR-resolutie 2292).
Het kabinet benadrukt, zowel bilateraal als in EU-verband bij verschillende actoren, waaronder Turkije, het belang van volledige implementatie van de uitkomsten van de besprekingen in Berlijn. Dit heeft betrekking op een duurzaam staakt-het-vuren en volledige naleving van het VN-wapenembargo. Zoals vermeld in beantwoording van eerdere Kamervragen over dit wapenembargo (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2084), hanteren Nederland en andere EU lidstaten een verhoogde waakzaamheid bij de toetsing van de vergunningaanvragen voor exporten naar Turkije, de VAE en Jordanië op het risico van omleiding naar Libië.
In het debat over de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 2021 van 12 november jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 24, debat over de begroting Buitenlandse Zaken) werd gesproken over een motie (op 17 november jl. aangenomen) waarin de regering wordt verzocht om binnen de EU actief steun te verwerven voor een moratorium op het leveren van wapens aan Turkije die ingezet (kunnen) worden in de gewapende strijd in Nagorno-Karabach, Libië of Syrië (Kamerstuk 35 570 V, nr. 45). Minister Blok heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn.
Vraag 4
De leden van de D66-fractie vragen of het overkoepelende defensiedoel van PESCO voldoende duidelijk is voor de participerende lidstaten. Aangezien het strategisch kompas nog niet is afgerond wordt er soms getwijfeld aan de eenduidigheid en coherentie van de veiligheids- en defensie-initiatieven die zijn gestart.
Daarbij willen de leden van de D66-fractie vragen of PESCO ook geïntegreerd wordt met andere defensieprojecten die de EU de afgelopen jaren heeft gelanceerd.
Deze leden vragen, tot slot over PESCO, of de integratiekansen op het gebied van PESCO, die de coronacrisis biedt, voldoende worden aangegrepen om wellicht nieuwe PESCO-projecten te starten of lopende projecten nieuw leven in te blazen.
Antwoord
De doelstelling van PESCO is vastgelegd in het PESCO Raadsbesluit dat gebaseerd is op artikel 42, lid 6 VEU. Dat artikel zegt dat die lidstaten wiens militaire capaciteiten aan hogere criteria voldoen en die met elkaar bindende afspraken zijn aangegaan op dit terrein, over kunnen gaan tot de oprichting van PESCO met het oog op de meer veeleisende missies. In het Raadsbesluit zijn de PESCO commitments nader uitgewerkt en deze hebben o.a. betrekking op bijdragen aan missies en operaties, gezamenlijke capaciteitsontwikkeling en investeringen in Defensie. De samenwerking in PESCO-verband draagt bij aan het EU ambitieniveau dat is uiteengezet in de EU Global Strategy van 2016. Hiermee is er voor de lidstaten een overkoepelend doel en een duidelijk kader. Het nog op te stellen EU Strategisch Kompas zal de geformuleerde prioriteiten1 van de EU Global Strategy doorvertalen naar meer concrete, gedeelde ambities en prioriteiten. Op deze wijze kan meer focus worden aangebracht bij de implementatie van de initiatieven en dit zal ook ten goede komen aan een meer coherente inzet van de verschillende defensie-initiatieven.
De verschillende EU defensie-initiatieven worden in samenhang met elkaar ontplooid. Zo geven de prioriteiten uit het Capability Development Plan richting aan PESCO-projecten en het werkprogramma van het Europees Defensiefonds (EDF). Daarnaast draagt de Coordinated Annual Review on Defence (CARD) op soortgelijke manier bij door samenwerkingsmogelijkheden tussen lidstaten te duiden, welke in PESCO- en/of EDF-verband kunnen worden uitgevoerd. Ook geldt dat indien een EDF-project wordt uitgevoerd in het kader van PESCO, het consortium kan rekenen op een financieringsbonus van 10%.
Om het jaar kunnen nieuwe PESCO projecten worden aangedragen. In maart 2021 wordt hiertoe een nieuwe call for proposals uitgegeven. Er is door de COVID-crisis meer aandacht voor het versterken van de weerbaarheid (resilience) van de samenlevingen in de lidstaten en voor de mogelijke rol voor krijgsmachten in dergelijke crisissituaties. Zie in dat verband de Europese militaire samenwerking bij de inzet van militair transport van medische voorzieningen. Het is op dit moment niet te voorspellen of dit op korte termijn ook zal leiden tot concrete PESCO-projecten op dit gebied. De versterking van de weerbaarheid maakt wel onderdeel uit van het op te stellen EU Strategisch Kompas.
Lidstaten zetten in op het bereiken van concrete resultaten met de PESCO projecten. De verwachting is dat 25 PESCO-projecten voor het einde van de tweede PESCO fase (2025) concrete resultaten zullen opleveren of volledig operationeel zullen zijn.
Vraag 5
De leden van de D66-fractie willen vragen wat de verwachtingen zijn van de Minister over de invulling van het strategisch kompas? Kan de Minister erop aandringen dat de lidstaten het inlichtingenproduct van de Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) als leidraad zullen meenemen in hun nationale beleid zo lang het strategisch kompas nog niet volledig ontwikkeld is.
Antwoord
Wat het kabinet betreft moet het Strategisch Kompas leiden tot een heldere, gezamenlijk geplaatste stip op de horizon en in de tijd weggezette prioriteiten op het terrein van het Europese veiligheid en defensiebeleid. Dit moet eraan bijdragen dat de kloof tussen het ambitieniveau en het vermogen om daaraan te voldoen op een systematische manier wordt verkleind. Het is zaak dat de algemeen geformuleerde prioriteiten van de EU Global Strategy worden omgezet naar concretere prioriteiten. Er zal hierbij specifiek gekeken worden naar de onderwerpen crisismanagement, resilience, capaciteitenontwikkeling en partnerschappen.
De dreigingsanalyse is een voltooid, gezamenlijk inlichtingenproduct van Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) en zal geen onderwerp zijn van onderhandelingen of aanpassingen door de Raad. De dreigingsanalyse is een belangrijk hulpmiddel en in die zin een leidraad, om op politiek niveau in het Strategisch Kompas tot de juiste prioriteiten te komen.
Vraag 6
Ook het gegeven dat lidstaten te weinig toewijding zouden tonen voor het GVDB achten deze leden zorgwekkend. Zij vragen of er bindende EU-afspraken zijn die Nederland overweegt om, met licht op de urgentie om strategisch autonoom te worden, de defensiesamenwerking op dit vlak te doen versnellen. De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor het toesturen van de geannoteerde agenda. Zij hebben enkele vragen. De EDEO heeft in haar evaluatie van het PESCO-systeem geconcludeerd dat de uitvoering van bindende afspraken onvoldoende is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of, en zo ja hoe, lidstaten worden aangesproken op het niet naleven van afspraken in het kader van PESCO, en welk perspectief dit biedt op betere naleving van gemaakte afspraken in de toekomst.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe Nederland scoort op het naleven van de bindende afspraken. Zij vragen de Minister of zij dit per PESCO-project inzichtelijk kan maken. Ook vragen deze leden hoe de Minister de naleving van afspraken door Nederland gaat verbeteren, indien Nederland niet op alle punten voldoende scoort.
De leden van de SP-fractie stellen dat de opvolging van de PESCO-afspraken gebrekkig gaat. Van de voorgenomen snelle voortgang is naar hun opvatting geen sprake. Zij vragen wat de waardering van de Minister is voor de gebrekkige opvolging van de beloften om 20 bindende afspraken van PESCO uit te voeren? Deze leden vragen de Minister aan te geven of Nederland aan de voorgenomen afspraken voldoet. Indien er geen gevolgen zijn, wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van PESCO? Wat betekent de trage uitvoering voor het merendeel van de 47 projecten die nog niet op operationeel vermogen zijn gekomen? Zo vragen de leden van de SP-fractie.
Antwoord
Zoals in het PESCO Raadsbesluit is aangegeven zijn de commitments die de lidstaten in PESCO verband zijn aangegaan bindend. De commitments zijn echter juridisch gezien niet afdwingbaar: het Europese Hof van Justitie heeft er geen rechtsmacht over en de Europese Commissie kan geen sancties opleggen bij niet-naleving van commitments. Wel kunnen PESCO-leden in het uiterste geval als PESCO-deelnemer worden geschorst, dat wil zeggen bij het systematisch niet nakomen van hun PESCO commitments. De lidstaten die aan PESCO meedoen moeten jaarlijks aan de hand van een nationaal implementatieplan aan EDEO rapporteren over hoe zij zich aan de commitments houden.
In het kader van de strategische herziening van PESCO is gesproken over manieren waarop lidstaten kunnen worden aangemoedigd meer te doen om invulling te geven aan de commitments. Zo zal de komende periode worden gebruikt om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een link te leggen tussen de financiële instrumenten van de EU, zoals de Europese Vredesfaciliteit en de operationele commitments. Ook zal in de komende periode worden gesproken over het formuleren en mogelijk instellen van benchmarks in PESCO verband, zodat gerichter invulling gegeven kan worden aan de commitments en duidelijker is wat er van de lidstaten wordt verwacht, waar het gaat over de bijdragen van lidstaten aan EU missies en operaties.
Zoals verwoord in de Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71) streeft het kabinet ernaar de afspraken in EU- en NAVO-verband na te komen. Daar vallen ook de commitments in PESCO kader onder. PESCO is in december 2017 gestart en bestaat daarmee nog geen drie jaar. Europese defensiesamenwerking op het gebied van capaciteitsontwikkeling, inzet en gereedheid, waar het merendeel van de twintig PESCO afspraken en de 47 projecten over gaat, kost tijd. Datzelfde geldt voor het integreren van EU doelstellingen en projecten in nationale plannen en activiteiten. Dergelijke initiatieven hebben enige tijd nodig om tot volledige wasdom te komen.
De commitments waarover wordt gerapporteerd zijn ingedeeld in de vijf gebieden die worden genoemd in art. 2 van protocol nr. 10 bij het Verdrag van Lissabon.
Het PESCO secretariaat concludeert dat Nederland in het algemeen een positieve trend laat zien als het gaat om de invulling van de commitments, maar ziet nog ruimte voor verbetering. Vooral als het gaat om de inzet en gereedheid ten behoeve van EU-missies en operaties loopt Nederland achter. Hoewel de investeringen in Defensie een positieve trend laten zien, zijn de reële investeringen op dit moment onvoldoende om alle afspraken in EU- en NAVO-verband na te komen.
Vraag 7
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Kamer periodiek kan worden geïnformeerd over de voortgang van de naleving van gemaakte afspraken in het kader van PESCO en de algehele voortgang van PESCO-projecten.
Antwoord
De voortgang op de PESCO commitments wordt ieder jaar via het Nationaal Implementatie Plan in kaart gebracht. Op basis hiervan stelt de Hoge Vertegenwoordiger een jaarlijks rapport op, waarin de voortgang de implementatie van de PESCO commitments inzichtelijk wordt gemaakt. Dit document is vertrouwelijk, maar via het delegates portal toegankelijk voor uw Kamer.
Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd, wordt in ieder verslag van een Raad Buitenlandse Zaken Defensie een stand van zaken gegeven van de op dat moment meest relevante EU-dossiers, zoals PESCO en het Europees Defensiefonds. In dat kader zal uw Kamer periodiek worden geïnformeerd over de voortgang van de PESCO. De specifieke voortgang op PESCO-projecten is ook inzichtelijk via het PESCO projects progress report to the Council, dat ik conform mijn toezegging van het AO d.d. 3 maart jl. (Kamerstuk 21 501-28, nr. 200) aan u heb doen toekomen. Hierbij zeg ik toe ook de eerstvolgende versie van dit rapport met uw Kamer te delen.
Vraag 8
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de conclusie dat lidstaten onvoldoende commitment tonen voor de huidige GVDB-missies en operaties en dat de capaciteiten van de krijgsmachten van de lidstaten nog te gefragmenteerd zijn. Deze leden vragen of de Minister deze zorgen deelt. Indien dit het geval is, vragen deze leden welke mogelijke routes zij ziet richting het bevorderen van krijgsmacht-integratie en het verhogen van het commitment aan GVDB-missies en operaties.
Antwoord
Ik deel deze zorgen. Zoals beschreven in de Defensievisie 2035 is het van belang dat Europa in de toekomst zelfstandig kan optreden wanneer de Europese belangen in het geding zijn. Daarvoor dienen de EU-lidstaten en de NAVO-bondgenoten de gemaakte afspraken beter na te komen. Dat geldt ook voor Nederland. Betreffende bijdragen aan GVDB-missies en operaties heeft Nederland zich binnen het kader van PESCO gecommitteerd om een substantiële bijdrage te leveren aan EU missies en operaties, maar daar voldoen wij op dit moment niet aan. Binnen Defensie wordt bezien hoe de Nederlandse bijdrage in de komende periode geleidelijk kan worden vergroot. Dit zal mede afhankelijk zijn van het budget dat Defensie in een volgend kabinet ter beschikking zal staan. Zoals genoemd in de geannoteerde agenda steunt Nederland de ambitieuze inzet voor de volgende PESCO fase, waarin de PESCO commitments verder geïmplementeerd dienen te worden om zo tot tastbare resultaten te komen. PESCO is wat Nederland betreft een van de belangrijke vehikels voor het bevorderen van integratie tussen de krijgsmachten van de EU lidstaten en het verhogen van het operationele inzet in dit kader.
Vraag 9
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat lidstaten, waaronder ook Nederland, niet alle door de EDA gevraagde gegevens aanleveren. Indien dit klopt, vragen deze leden waarom dit zo is.
Antwoord
Nederland heeft voor het CARD alle beschikbare en benodigde informatie aangeleverd, met uitzondering van informatie die als commercieel vertrouwelijk gemerkt is. De informatie die door andere lidstaten wordt aangeleverd is alleen in geaggregeerde vorm beschikbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de compleetheid van deze informatie.
Wanneer deze vraag betrekking heeft op het Nationaal Implementatie Plan (NIP), dan klopt het dat veel lidstaten, waaronder Nederland, nog moeite hebben om het NIP volledig in te vullen. Het invullen van het NIP is voor de Defensieorganisatie een nieuw proces, waar veel spelers bij betrokken zijn. De systemen zijn niet altijd in staat de gevraagde informatie te genereren. Daarnaast is gezien de nieuwheid van het proces nog niet altijd helder wat het PESCO secretariaat precies verwacht. In dit kader zal eind november een bilaterale bijeenkomst tussen Nederland en het PESCO secretariaat plaatsvinden, om op deze wijze beter grip te krijgen op de manier waarop het NIP exact ingevuld dient te worden.
Vraag 10
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is een politieke discussie over CARD te agenderen. Deze leden vragen hierbij specifiek of de Minister bereid is voor te stellen om deelname aan en de werking van CARD bindend te maken, in lijn met het AIV-advies terzake.
Antwoord
De Ministers van Defensie zullen tijdens de bestuursraad van het Europees Defensieagentschap (EDA) spreken over de eerste volledige cyclus van de Coordinated Annual Review on Defence (CARD) en het daaruit volgende rapport.
Het kabinet is van mening dat deelname aan CARD verplicht gesteld zou moeten worden en is bereid hiertoe een oproep te doen tijdens de bestuursraad van EDA.
Vraag 11
De leden van de SP-fractie stellen dat, als hun teller goed is afgericht, er nu drie posten zijn die voor een Europees militair programma of ten behoeve van Europese defensiepolitiek worden ingezet. Zij vragen of de hier volgende opsomming van de drie beleidslijnen juist is. Indien dat niet het geval is, vragen zij de Minister aan te geven hoeveel en welke militaire programma’s op dit moment in werking zijn.
Antwoord
Nederland draagt financieel bij aan het EDF (via de Nederlandse afdracht voor het meerjarig financieel kader van de Europese Unie), aan het EDA en gaat bijdragen aan het EPF. De genoemde opsomming is daarmee juist.
Vraag 12
Het gaat deze leden ten eerste om het EDF dat, hoewel met veel ambities aan het begin van het jaar in de beslismarathon van de Europese top zowat gehalveerd is, in de besprekingen voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader wordt meegenomen. Het Europees Parlement heeft op 12 november 2020 om extra honderden miljoenen voor het EDF gevraagd. De leden van de SP-fractie vragen of Nederland bereid is daaraan bij te dragen en zo ja, hoe.
Antwoord
Op 10 november bereikten de Raad en het EP een voorlopig akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK), waarin akkoord werd gegaan met het in de Europese Raad van juni jl. overeengekomen budget van € 7,014 mld. voor het EDF voor de periode 2021–2027.
Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de verslechtering van de veiligheidssituatie in de regio’s rond Europa, is het kabinet voorstander van een sterkere verankering van veiligheid en defensie in het aanstaande MFK. Het overeengekomen EDF budget is een substantiële verhoging ten opzichte van het huidige MFK, waarin € 590 mln. beschikbaar is gesteld voor de voorlopers van het EDF, te weten het European defence industrial development programme (EDIDP) en Preparatory Action on Defence Research (PADR). Nederland is tevreden met het behaalde resultaat.
Vraag 13
Ten tweede wijzen de leden van de SP-fractie op het Europees Defensie Agentschap dat nu voor 37 miljoen euro per jaar op de begroting staat. Deze leden vragen wat naar het inzicht van de Minister de redenen zijn van de vertraging zijn en of die traagheid ook de ontwikkeling van het EDA betreft. De leden van de SP-fractie vragen of alle lidstaten alle gegevens hebben en hun bijdragen voor het EDA voldaan hebben. Deze leden vragen wat er nog ontbreekt.
Antwoord
Het totale EDA budget voor 2021 bedraagt € 37,5 mln. Conform de verdeling op basis van het Bruto nationaal inkomen dient Nederland € 2.123.213 bij te dragen. De bijdrages voor het EDA zullen via drie termijnen in 2021 worden voldaan.
Conform staand beleid ben ik niet in de positie om uitspraken te doen over het interne beleid van andere lidstaten.
Vraag 14
Tenslotte wijzen de leden van de SP-fractie op de Europese Vredesfaciliteit voor 5 miljard euro in de komende meerjarenbegroting van de EU. Zij vragen of de Minister zich haar uitspraak herinnert tijdens de behandeling op 21 november 2018 van de Defensiebegroting 2019, herinnert dat zij niet weet wat de Europese Vredesfaciliteit «op dit moment» precies inhoudt en dat zij geen idee heeft hoeveel geld het zou moeten zijn waaraan dat besteed zou moeten worden? De Minister zei: «we moeten eerst veel meer weten». De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister nu in de tussentijd weet en of er de afgelopen twee jaar meer is dat dat bedrag rechtvaardigt. Zij vragen de Minister dat toe te lichten.
Antwoord
Na de presentatie door de HV van het voorstel voor de Europese Vredesfaciliteit ontving uw Kamer een BNC-fiche2. In de daarop volgende periode is uw Kamer over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd, onder meer door middel van de geannoteerde agenda’s, debatten en verslagen van de Raad Buitenlandse Zaken Defensie en de Raad Algemene Zaken. Hierbij is ook de Nederlandse inzet uiteengezet. Ook is uw Kamer inhoudelijk geïnformeerd door middel van een technische briefing verzorgd door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO).
Zoals ook in het BNC-fiche toegelicht, beoogt de EPF een geïntegreerd instrument te worden voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten van EU-missies en operaties (nu via het zogenaamde «Athena-mechanisme»), en steun aan militaire vredesoperaties wereldwijd (nu voor VN- en AU-missies in Afrika via de African Peace Facility, APF) en capaciteitsopbouw voor defensie-doeleinden (zoals bijvoorbeeld train & equip programma’s in derde landen). Zowel de wereldwijde dekking van de EPF, als de uitgebreide mogelijkheid voor capaciteitsopbouw voor defensie-doeleinden, zijn nieuwe elementen. De afgelopen zeven jaar gaf de EU circa € 3,22 mld. uit via het Athena-mechanisme en de APF. De Europese Raad van 21 juli jl. bereikte een akkoord over de hoogte van het budget van de EPF, te weten € 5 mld. (constante prijzen 2018) voor de periode van 2021 tot 2027. De verhoging van de middelen houdt rekening met het ruimere geografische en inhoudelijke toepassingsveld van dit nieuwe instrument, en laat ook toe invulling te geven aan de ambitie van de EU om meer verantwoordelijkheid te nemen op veiligheidsgebied.
Vraag 15
De leden van de SP-fractie stellen dat de koers die in 2016 is ingezet, een eigen Europese militaire politiek, verder wordt uitgewerkt. Ondanks de voortzetting van een Europese militaire politiek is het volgens hen de vraag of dat gebeurt in het tempo dat de laatste jaren was voorzien. Dat leidt de leden van de SP-fractie tot een aantal vragen en opmerkingen. Zij vragen of er een EU-dreigingsanalyse is en of deze openbaar beschikbaar is.
Antwoord
Als eerste stap in het vormen van het Strategisch Kompas is een gezamenlijke dreigingsanalyse opgesteld door het Single Intelligence Analysis Capacity (SIAC) van de EU. De inlichtingendiensten van de EU lidstaten, waaronder die van Nederland, hebben hiertoe input geleverd. De dreigingsanalyse is een voltooid inlichtingenproduct van de SIAC en zal geen onderwerp zijn van onderhandelingen of aanpassingen door de Raad. De dreigingsanalyse is door de EU als vertrouwelijk geclassificeerd en niet openbaar beschikbaar.
Vraag 16
Met betrekking tot PESCO hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen en opmerkingen. Het heeft er volgens hen alle schijn van dat in de slepende kwestie over derde landen een belangrijke stap is genomen. Deze leden vragen de minmister toe te lichten hoe de jarenlange onderhandelingen verlopen zijn en wat de doorslaggevende ontwikkelingen bij deze beslissing waren. Wat was daarbij in detail de Nederlandse positie? Kan de Minister bevestigen dat Turkije niet mee mag doen? Was dat overeenkomstig haar opvatting en heeft zij ermee ingestemd en had het niet haar voorkeur? Kunt de Minister tevens bevestigen dat de VS, Canada, Groot-Brittannië wel mogen deelnemen? Zijn daarvoor aparte regelingen getroffen of gelden voor de wel deelnemende derde landen? Zo vragen de leden van de SP-fractie.
Antwoord
Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen ingezet voor een PESCO waar derde landen aan deel kunnen nemen. Sommige andere lidstaten hanteerden een minder open benadering en benadrukten dat PESCO-projecten vooral bedoeld zijn voor nauwere defensiesamenwerking tussen de aan PESCO deelnemende EU lidstaten. Dit is de belangrijkste reden waarom de onderhandelingen lang hebben geduurd.
Het Raadsbesluit over deelname door derde landen aan PESCO-projecten beschrijft de regels en de procedures die hierop van toepassing zijn. Zo moeten derde landen de waarden van de EU delen, een substantiële bijdrage leveren aan het project, en mag hun deelname het gebruik en export van de ontwikkelde producten niet bemoeilijken.
Het Raadsbesluit biedt aan alle derde landen de kans om een verzoek tot deelname in te dienen bij de project coördinatoren van de 47 PESCO-projecten. Na een verzoek tot deelname door een derde land aan een bepaald project, start het beoordelings- en besluitvormingsproces (per project). De Raad neemt een unaniem besluit of een derde land mag deelnemen.