[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35 570-XV) op 17 november 2020

Brief regering

Nummer: 2020D46852, datum: 2020-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2020Z21981:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)

Vraag:
Kunt u een reactie geven op de volgende voorstellen om huishoudens meer financiële ruimte te geven: 1) verlaag de btw-tarieven, 2) verlaag de huren en 3) schaf het eigen risico in de zorg af.

Antwoord:
Het kabinet deelt de wens om huishoudens meer financiële ruimte te geven en heeft daarom in het regeerakkoord een aanzienlijke lastenverlichting afgesproken. Terugblikkend blijkt dat dat ook is gelukt. De lasten voor huishoudens zijn per saldo met circa € 5 miljard gedaald. Over de kabinetsperiode is de mediane koopkracht met ruim 4% gestegen. Daarvan komt een groot deel (2,9 %) door het gevoerde inkomensbeleid van dit kabinet. In deze cijfers is rekening gehouden met de inflatie, waarmee rekenschap wordt gegeven van de gemiddelde stijging van kosten.
Momenteel ligt de focus van het kabinetsbeleid op het beschermen van de gezondheid van Nederland en het beperken van de gevolgen voor de economie en voor mensen. Het kabinet wil bedrijvigheid, banen en inkomens beschermen, investeringen aanjagen en bedrijven en mensen helpen bij omschakeling. Daarnaast is er een fors pakket aan flankerend beleid met bijzondere aandacht voor de kwetsbaren in onze samenleving. Als onderdeel van het flankerend beleid komt er extra ondersteuning en er zijn aanvullende middelen beschikbaar om armoede tegen te gaan en mensen met problematische schulden de juiste ondersteuning te bieden.
 


Vraag:
Onderschrijft de regering dat een verzorgingsstaat niet samen gaat met massale immigratie?

Antwoord:
Nee, deze stelling onderschrijft de minister niet. De minister vindt het belangrijk om meer nuance aan te brengen in dit debat. Een eenzijdige focus op immigratie doet daar in zijn ogen afbreuk aan.
Om dit te illustreren: de grootste groep migranten (115.000) bestaat uit EU-burgers, mensen die in Nederland komen werken en sectoren in de Nederlandse economie draaiende houden, gevolgd door niet-EU-burgers die hier met een visum komen werken of studeren (107.000) [1]. De groep asielmigranten die als vluchteling wordt erkend en hun gezinsleden bestaat uit 16.000 mensen en is daarmee de kleinste groep.
Tegelijkertijd moeten we nadenken over de effecten die migratie heeft op het samenleven in Nederland. Maar wel op basis van feiten en met aandacht voor de sentimenten waarmee veranderingen gepaard gaan. Want naast migratie zijn ook demografische veranderingen en economische, sociaal-culturele en technologische ontwikkelingen cruciale factoren om naar te kijken als het gaat om de verzorgingsstaat.


[1] Bron: CBS.
 




Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)

Vraag:
Hoe vindt de minister dat het gaat met Nederland en de maatschappelijke samenhang?

Antwoord:
Nederland wordt steeds diverser, dat is een feit. Het rapport over de bevolkingssamenstelling 2050 laat zien dat de diversiteit in alle opzichten in Nederland verder zal toenemen. Hierdoor kan het beeld ontstaan dat de maatschappelijke samenhang minder vanzelfsprekend wordt.

Het rapport van het SCP, Denkend aan Nederland, uit 2019 laat zien dat in Nederland een grote mate van eensgezindheid is wat Nederland tot Nederland maakt. Door de hele samenleving heen wordt sterk gehecht aan de burgerlijke vrijheden, democratie en gelijke rechten. Naast gedeelde waarden, is het voor de maatschappelijke samenhang belangrijk dat iedereen kan participeren in de samenleving. Het Jaarrapport integratie 2020 laat zien dat achterstanden, onder andere in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, worden ingelopen. Het nieuwe inburgeringsstelsel en verdere integratie op de arbeidsmarkt moeten het meedoen in de samenleving verder stimuleren.

Bij maatschappelijke samenhang hoort ook dat we open staan voor elkaar en elkaars verschillen. Dit gaat nog niet altijd even goed, met als gevolg dat mensen tegenover elkaar komen te staan. Het is van belang dat we elkaar niet zien als representant van een groep, maar als individu. Dit vraagt inzet van ons allen, om elkaar te zien, te ontmoeten en tegemoet te komen. Daarom zal de minister gemeenten ondersteunen bij initiatieven gericht op het ontmoeten.


Vraag:
Waarom is de Blauwe Moskee in Amsterdam nog steeds open, en alle andere moskeeën?

Antwoord:
Nederland is een democratische rechtsstaat, en aan de basis van onze samenleving liggen de grondwettelijke vrijheden die ieder van ons genieten. Deze grondwettelijke vrijheden, zoals vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting, gelden voor iedereen in Nederland.
Voor alle religies en gebedshuizen gelden dezelfde regels in Nederland, er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Onze grondwettelijke vrijheden zijn niet onbegrensd. In geval het kabinet problematisch of strafbaar gedrag constateert, zal daar tegen worden opgetreden.


Vraag:
Wat weet de minister van de Moslimbroederschap, welke positie hebben de leden in de ambtelijke/bestuurlijke wereld (waaronder het leger en de politie), en waarom heeft de minister nooit eerder onderzoek gedaan naar deze organisatie?

Antwoord:
De inschatting op dit moment van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is dat de kern van de Moslimbroederschap in ons land slechts uit een beperkt aantal personen bestaat en dat de invloed van de Moslimbroederschap in Nederland daarmee ook beperkt is.
Wel is de ontwikkeling van de Moslimbroederschap, alsmede de verhouding van de broederschap tot de salafistische aanjagers in Nederland, een onderwerp dat de aandacht heeft van het kabinet.




Vragen van het lid Nijkerken-de Haan, C. (VVD)

Vraag:
Heeft het kabinet afspraken gemaakt met gemeenten over het belonen van ondernemers en werkgevers voor het creëren van startbanen voor jongeren?

Antwoord:
Het kabinet stelt via verschillende wegen extra middelen ter beschikking om onder meer jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk. Dit betreft in de eerste plaats de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening en voor aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams. Verder is van de €63 miljoen - bestemd voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo - een kleine €30 miljoen bestemd voor vergoedingen aan werkgevers voor het realiseren van leerbanen. Deze middelen zijn in aanvulling op de €346 miljoen die specifiek beschikbaar is gesteld voor het ondersteunen van kwetsbare schoolverlaters naar vervolgonderwijs of werk en de als resultaat daarvan langere onderwijsduur. Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten bij de uitwerking van hun regionale aanpak jeugdwerkloosheid afspraken maken met alle betrokken partijen, waaronder uiteraard werkgevers.
 


Vraag:
In het derde steunpakket is € 350 miljoen voor jeugdwerkloosheid gereserveerd. Kan de minister aangeven in hoeverre dit bedrag ingezet gaat worden om jongeren (terug) te begeleiden naar werk of hun leerwerkplek, en in hoeverre worden deze jongeren hierbij gematcht aan sectoren waar nu tekorten zijn?

Antwoord:
Het hele budget van €346 miljoen is bestemd om kwetsbare schoolverlaters te ondersteunen naar vervolgonderwijs of een baan. Ruim €80 miljoen is bestemd voor scholen en gemeenten, die deze begeleiding en ondersteuning zullen uitvoeren. En €263 miljoen voor langer doorleren, wat resulteert in een langere verblijfsduur in het onderwijs.
Daarnaast kunnen partijen in de regio gebruik maken van verschillende generieke budgetten uit het steun- en herstelpakket om jongeren te begeleiden naar vervolgonderwijs of werk. Dit zijn de extra middelen voor gemeentelijke dienstverlening, voor aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams en voor praktijkleren in het mbo.
Bij het ondersteunen van jongeren naar vervolgonderwijs of werk wordt juist gekeken naar kansrijke sectoren en daarbij passende opleidingen.
 


Vraag:
Hoe staat het met aanbod van opleidingen en het aantal leerwerkplekken? Wat hebben werkgevers nodig om leerwerkplekken te kunnen aanbieden?

Antwoord:
Met het tweede steunpakket is twee maal €10,6 miljoen extra toegevoegd, voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022, aan de subsidieregeling praktijkleren voor het realiseren van bbl-leerbanen in contactgevoelige sectoren die zijn geraakt door de coronamaatregelen. Verder is van de €63 miljoen uit het steun- en herstelpakket voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo, een kleine €30 miljoen bestemd voor vergoedingen aan werkgevers voor het realiseren van leerbanen. Ook kunnen werkgevers voor het behoud van loon voor werknemers met een BBL-leerbaan een aanvraag doen via de NOW-regeling.

In aanvulling hierop heeft het kabinet twee keer €4 miljoen uitgetrokken voor uitvoering door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) van het Actieplan stages en leerbanen. SBB werkt hierbij samen met scholen en bedrijven en werft bij tekorten in specifieke sectoren of regio’s extra plekken. Dat zijn er 17.500 sinds de start van het actieplan. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot de tekorten aan stages en leerbanen zal de minister van OCW binnenkort de Kamer informeren.


Vraag:
Hoe kijkt de minister er naar om een herkenbaar omscholingsloket per regio te organiseren? Hoe bereikbaar zijn de mobiliteitsteams voor werkgevers, werknemers en werkzoekenden? Hoe kan het geld uit de O&O fondsen makkelijk ingezet worden? Hoe staat het met het aanbod van opleidingen?

Antwoord:
Leven lang ontwikkelen is van groot belang, en extra belangrijk in tijden van een crisis op de arbeidsmarkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt te ondervangen treft het kabinet aanvullende maatregelen met het sociaal pakket. Sectoren, werkgevers en werknemers worden door het kabinet daarbij ondersteund met de cofinanciering van sectorale samenwerkingsverbanden met 72 miljoen in 2021. Sectoren kunnen werknemers hiermee maatwerk bieden. Daarnaast financiert het kabinet al langere tijd 35 regionale leerwerkloketten, waarbij laagdrempelig informatie en advies wordt gegeven over leer- en ontwikkelvragen aan (niet) werkenden en werkgevers. Ook voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk wordt met het flankerend sociaal beleid aanvullende regionale crisisdienstverlening ingezet. Binnen regionale mobiliteitsteams werken vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief samen om werkenden en werkzoekenden naar nieuw werk te helpen met waar nodig (om)scholing. Partijen worden gevraagd één digitaal en fysiek loket in te richten in de arbeidsmarktregio’s, dat aansluit bij het bestaande regionale leerwerkloket en het regionale wekgeversservicepunt.
Met betrekking tot leren en ontwikkelen geeft het kabinet in de kamerbrief Routekaart Leren en ontwikkelen aan, dat werkgevers naar schatting ongeveer € 3,6 miljard uitgeven aan directe opleidingskosten per jaar, terwijl O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en € 200 miljoen aan opleidingskosten uitgeven. Om de O&O fondsen verder aan te moedigen deze gelden in te zetten, kunnen zij met cofinanciering een beroep doen op regelingen uit het 3e steun- en herstelpakket.
Met bovenstaande wordt geborgd dat iedereen ergens terecht kan met een hulp- of ondersteuningsvraag. Om transparantie en inzicht te geven in verschillende initiatieven en vormen van ondersteuning op het gebied van omscholing en begeleiding naar nieuw werk wordt een landelijk portaal ingericht waarop werkenden, werkzoekenden en werkgevers in één oogopslag zelf kunnen zien wie waar terecht kan met een hulp- of ondersteuningsvraag.
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet om het aanbod van mbo en hoger onderwijs verder te flexibiliseren. Uw Kamer is op 13 november geïnformeerd over de belangrijkste mijlpalen.


Vraag:
Kan de minister aangeven of, als we allemaal vinden dat er méér mogelijk moet zijn voor deeltijders, de relevante wetten (zoals de WAB) tegen het licht kunnen worden gehouden en waar nodig bijgesteld kunnen worden?

Antwoord:
Het IBO deeltijdwerk komt tot de conclusie dat niet wetgeving de uitbreiding van de arbeidsduur belemmert, maar dat met name culturele aspecten een rol spelen.

De Stichting van de Arbeid heeft aangegeven pilots te willen starten om belemmeringen aan te pakken en mogelijkheden te benutten om mensen meer uren te laten werken. Het voornemen is gezamenlijk concrete initiatieven te ontplooien om in (sub)sectoren (en daarbinnen specifieke bedrijven) het aantal gewerkte uren per werkende te vergroten en te zien wat de achterliggende maatregelen of voorwaarden zijn die dat mogelijk maken. Door de coronacrisis is het op dit moment wel lastig voor sectoren om pilots hiervoor op te zetten. In overleg met sociale partners wordt daarom gekeken hoe en wanneer pilots kunnen worden opgezet.

Met de WAB wil het kabinet werkgevers stimuleren om meer werknemers een vast contract aan te bieden. De huidige systematiek biedt deeltijders daarnaast voldoende mogelijkheden om meer uren te gaan werken zonder dat de hoge WW-premie van toepassing is. Zoals reeds eerder aan de Kamer is toegezegd zal naast monitoring op onderdelen van de WAB ook een algehele evaluatie van de wet na vijf jaar plaatsvinden. De mogelijkheden voor deeltijders zullen hierin worden meegenomen.

Op basis van de Wet flexibel werken hebben werknemers de mogelijkheid om hun werkgever te verzoeken hun arbeidsduur uit te breiden. Momenteel wordt de Wet flexibel werken geëvalueerd. In beeld wordt gebracht in welke mate er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid voor de aanpassing arbeidsduur en verzoeken worden gehonoreerd. Als de uitkomsten van de evaluatie daartoe aanleiding geven, is de minister bereid om te bekijken of de mogelijkheden voor de aanpassing van de arbeidsduur moeten worden verruimd.
 


Vraag:
Voor dga's verlopen in december fiscale voordelen met betrekking tot COVID-19. Kan de minister samen met zijn collega van Financiën in overleg treden om voortzetting te bespreken?

Antwoord:
Het kabinet zal breed stilstaan bij de herijking en mogelijke actualisering van het steun –en herstelpakket. We streven ernaar uw Kamer eind november, uiterlijk begin december, hierover per brief te informeren. Daarin zal het kabinet ook stilstaan bij de fiscale maatregelen.
 


Vraag:
Loopt de uitbreiding van de werkkostenregeling door naar 2021? Graag snel duidelijkheid.

Antwoord:
De tijdelijke verruiming van de werkkostenregeling loopt af of op 31 december 2020. De staatssecretaris van Financiën zal beslissen over een eventuele verlenging.
 


Vraag:
Kan de minister met de staatssecretaris van Financiën in gesprek over een set passende afspraken omtrent thuiswerken en reiskostenvergoeding?

Antwoord:
Wat betreft een fiscaal gefaciliteerde thuiswerkvergoeding: het is nu al mogelijk om met name de arbo-gerelateerde kosten voor het thuiswerken (bureaustoel, bureau, beeldscherm en dergelijke) belastingvrij te vergoeden. Daar hoeven dus geen nieuwe maatregelen voor te worden getroffen.
Voor andere kosten, zoals energierekening, koffie en dergelijke kan de werkgever gebruik maken van de vrije ruimte in de werkkostenregeling. Eventuele nieuwe fiscale maatregelen in verband met thuiswerken zijn aan de staatssecretaris van Financiën. De brief over de herijking van het steun- en herstelpakket zal ook ingaan op dergelijke fiscale aspecten.
 


Vraag:
Waarom wel bij de groenteboer hoeveel mensen er binnen mogen en geen protocollen voor op kantoor?

Antwoord:
Het kabinet heeft geen maxima gesteld aan aantallen mensen die op kantoor aanwezig mogen zijn. De overheid kan namelijk niet op afstand bepalen waar thuiswerken wel of niet mogelijk is. Dat moeten werkgevers en werknemers onderling bepalen. Maar het dringende verzoek is om aan deze oproep gehoor te geven en zo veel mogelijk thuis te werken.
Zowel thuis als op kantoor is het zaak om de RIVM-maatregelen op te volgen, zodat mensen gezond en veilig kunnen werken. Conform de arbowetgeving is het van belang dat werkgevers daartoe hun RI&E actualiseren. Zodat de risico’s die thuiswerken (danwel op kantoor werken als het echt niet anders kan) met zich mee brengt in beeld zijn en er goede maatregelen getroffen zodat mensen gezond en veilig kunnen werken. De Inspectie SZW kan daar ook op toezien.

Tot slot: het maken van protocollen is de verantwoordelijkheid van sectoren zelf. Veel sectoren hebben dat gedaan. Zo is er ook een protocol ‘Veilig naar kantoor’




Vragen van het lid Smeulders, P.H.M. (GroenLinks)

Vraag:
Wat gaat het kabinet doen om mensen in essentiële beroepen te steunen? Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om het minimumloon te verhogen?

Antwoord:
Mensen in essentiële beroepen hebben uitdrukkelijk de aandacht van het kabinet. Zij houden Nederland draaiende tijdens deze crisis.
De salarissen in het onderwijs zijn bijvoorbeeld de laatste jaren ook meegestegen met de salarisontwikkeling in de markt. Sinds de komst van dit kabinet zijn er grote investeringen gedaan in de salarissen van leraren in het primair onderwijs. Leraren in het po hebben sinds het begin van deze kabinetsperiode in totaal gemiddeld 14% beloning erbij gekregen; dit is ruim boven de contractloonontwikkeling in de markt.
Steun voor mensen in essentiële beroepen is breder dan alleen salaris. Als kabinet zetten we breder in op verminderen van werkdruk, minder administratieve lasten en meer zeggenschap in de zorg. Daartoe stelt het kabinet de komende jaren aanvullende middelen beschikbaar oplopend tot 130 miljoen euro per jaar vanaf 2023 voor een brede aanpak gericht op aantrekkelijk werken in de zorg. Ook heeft het kabinet de SER gevraagd om een verkenning te laten uitvoeren gericht op specifieke knelpunten én kansen die bij kunnen dragen aan instroom, behoud, werkplezier en waardering.
Om docenten te steunen heeft het kabinet daarnaast op 16 november aangekondigd 210 miljoen euro te investeren in extra inzet van personeel op basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen. Deze extra middelen zijn vanaf januari 2021 beschikbaar en bedoeld voor extra hulp tijdens deze coronatijd. Met dit geld kunnen scholen extra bevoegd personeel inzetten, ondersteuners laten meehelpen en meer gastlessen mogelijk maken. Dit helpt onder andere om de werkdruk in het onderwijs te verlichten.
Wat betreft een verhoging van het minimumloon hebben we door de update van het CPB van de studie Kansrijk Arbeidsmarktbeleid afgelopen april nieuwe inzichten gekregen in de gevolgen voor de werkgelegenheid van een hoger wettelijk minimumloon. De omvang van het effect is naar beneden bijgesteld, maar blijft negatief en wordt meer dan evenredig groter bij grotere verhogingen van het minimumloon.
Hierbij is verder van belang dat door de Nederlandse systematiek waarin sociale minimumuitkeringen zoals de bijstand en de AOW meestijgen met het minimumloon, een verhoging van het minimumloon met forse budgettaire gevolgen gepaard gaat.
Om een scherper beeld te krijgen van de precieze, brede economische gevolgen van een hoger minimumloon op bijvoorbeeld de economische groei en het prijsniveau, heeft het kabinet het CPB verzocht tot nader onderzoek. De uitkomsten hiervan worden voor het eind van het jaar verwacht.
De hoogte van het minimumloon is bovendien onderdeel van een bredere discussie waarin bijvoorbeeld ook de toekomst van het toeslagenstelsel bezien moet worden. Het kabinet werkt alternatieven voor het toeslagenstelsel uit en informeert de Kamer voor het eind van het jaar over de uitkomsten hiervan. Met de opbrengst van deze onderzoeken kan het volgende kabinet de bredere discussie over het minimumloon en inkomensondersteuning via onder andere het toeslagenstelsel goed geïnformeerd voeren.
Het kabinet loopt hier niet op vooruit en kiest derhalve op dit moment niet voor een minimumloonverhoging.


Vraag:
Wat gaat het kabinet er aan doen meer mensen in vitale sectoren aan het werk te krijgen? Is het kabinet bereid om tot een omscholingsoplossing te komen in bijvoorbeeld het onderwijs en de zorg en hoe gaat het kabinet voldoende loon bij werk en scholing organiseren? En als we daar nu tijdelijke banen regelen, moeten we dan niet gelijk in die mensen investeren?

Antwoord:
Het kabinet zorgt er op verschillende manieren voor dat meer mensen in de vitale sectoren als het onderwijs en de zorg kunnen werken.
Zo heeft het kabinet voor het onderwijs het initiatief ‘Extra handen voor de klas’ gepresenteerd om tijdelijk meer mensen naar het onderwijs te krijgen. Het gaat hier zowel om banen die er pre-corona nog niet waren (schoonmaak, toezicht coronamaatregelen), als om inzet van mensen die daadwerkelijk voor de klas kunnen staan (PABO-studenten, gepensioneerde docenten). Het kabinet trekt 210 miljoen euro uit zodat basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen tijdelijk extra hulp kunnen inschakelen. Hierover hebben de minister van OCW en de minister voor BVOM 16 november een brief naar uw Kamer gestuurd.
Ook op het gebied van de zorg zijn er verschillende initiatieven om meer mensen aan het werk te krijgen. Dit gebeurt onder andere via het initiatief Extra Handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas, maar ook door het investeren in werving en opleiden, en het tijdelijk verruimen van de mogelijkheden in het kader van de Wet BIG. Voor nadere informatie over de aanpak van tekorten in de zorg verwijs ik u door naar de minister van VWS.
In het voorjaar heeft het kabinet samen met sociale partners, UWV, gemeenten en het onderwijsveld het initiatief NL Werkt Door gestart, waar bedrijven in vitale sectoren terecht kunnen met hun vraag naar personeel.
Om mensen die met ontslag worden bedreigd of net werkloos zijn geworden naar ander werk te begeleiden zijn ook in het derde steun en herstelpakket diverse maatregelen getroffen. Zo worden sectoren, werkgevers en werknemers door het kabinet bij het naar ander werk begeleiden ondersteund met cofinanciering van sectorale samenwerkingsverbanden. Hier is 72 miljoen in 2021 voor beschikbaar. Sectoren kunnen werknemers hiermee maatwerk bieden. Ook worden voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk in alle 35 arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams ingezet waarbij vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief samenwerken om werkenden en werkzoekenden naar nieuw werk in onder ander de vitale sectoren te helpen.
Verder gaat het kabinet aan de slag met tijdelijke coronabanen. Dat zijn tijdelijke banen om piekbelasting in cruciale sectoren zoals de zorg en het onderwijs op te vangen. In sommige situaties is het echter mogelijk dat mensen met tijdelijke coronabanen na de crisis structureel in de sector aan de slag willen en kunnen gaan. In dat geval is goed voorstelbaar dat werknemers en werkgevers investeren in opleidingen.


Vraag:
Huishoudelijk werkers vallen tussen wal en schip, want ze hebben geen recht op NOW of TOZO. Is de minister bereid om opties uit te werken om de positie van 'dienstverleners aan huis' te verbeteren?

Antwoord:
De SER heeft met haar verkenning ‘Markt voor persoonlijke dienstverlening in internationaal perspectief’ waardevol onderzoek gedaan naar internationale ervaringen op het gebied van Dienstverlening aan Huis. Zoals eerder de Commissie Kalsbeek (2014) schetste, zijn er echter geen eenvoudige oplossingen om de rechtspositie van de dienstverleners aan huis te verbeteren zonder dat daar ook behoorlijke nadelen en risico’s tegenover staan. Zo resulteert een verbeterde rechtspositie in meer administratieve en financiële lasten bij particulieren. Dit leidt tot risico’s op substitutie-effecten (waarbij particulieren het werk zelf zullen gaan uitvoeren, hetgeen ten koste gaat van werkgelegenheid) en een toename van zwart werk. Dit laatste verslechtert de rechtspositie van de dienstverleners aan huis. Tot slot zullen nieuwe beleidsopties budgettaire consequenties hebben.




Vragen van het lid Renkema, W.J.T. (GroenLinks)

Vraag:
Hoe staat het met de toezegging om in gesprek te gaan met de branche over het weergeven van bezorgopties waarvoor mensen niet 's nachts in een distributiecentrum hoeven te werken?

Antwoord:
Dit gesprek met de betrokken branche over nachtwerk en goed werkgeverschap zal nog dit jaar plaats vinden. De actualiteit maakt dit gesprek des te belangrijker. Door COVID-19 wordt er immers veel meer via internet besteld. Dat zal de komende tijd zeker ook zo zijn. Ik informeer uw Kamer over de uitkomst.

In het AO van 20 februari 2020 en het VAO van 5 maart 2020 heeft de toenmalige staatssecretaris toegezegd een gesprek te voeren met de branche. Bedoeling was dit gesprek voor de zomer te voeren. Dat is helaas vanwege COVID-19 vertraagd.
 


Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris tegen het principe: geen nachtwerk, tenzij dit echt nodig is?

Antwoord:
Nachtwerk is in de Arbeidstijdenwet al streng geclausuleerd. Zo is in de Arbeidstijdenwet de hoeveelheid toegestaan nachtwerk begrensd tot een maximum aantal nachtdiensten per jaar. Ook zijn er kaders voor werk- en rusttijden opgenomen voor werkgevers en werknemers. Vorig najaar is de Beleidsregel boeteoplegging arbeidstijdenregels aangescherpt. Daardoor kan er bij overtredingen van regels voor nachtwerk direct een boete worden uitgeschreven door de Inspectie SZW. De Nederlandse eisen ten aanzien van nachtwerk gaan daarbij veelal verder dan de Europese regelgeving.
De verantwoordelijkheid en afweging om werknemers binnen deze kaders in de nacht in te zetten, ligt bij werkgevers. Zij moeten nagaan of inzet in de nacht nodig is en maatregelen nemen om de nadelige gevolgen van nachtwerk te beperken. Werkgevers en werknemers spreken gezamenlijk af hoe ze daar invulling aan geven.
In opdracht van SZW heeft het RIVM effectieve maatregelen en handvatten op een rij gezet om gezonder in de nacht te kunnen werken. Voorts heeft de vereniging van bedrijfsartsen recent een themawebsite over nachtwerk ontwikkeld waar naast handvatten ook tips worden gegeven voor een zorgvuldige afweging. 
 


Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris naar een ruimhartiger crisisinkomen en naar het verruimen van de partnertoets en vermogenstoets in de bijstand zodat mensen niet naar de voedselbank hoeven?

Antwoord:
Het kabinet doet zijn best om zoveel mogelijk mensen bestaanszekerheid te geven, onder andere met inzet van de NOW en de TOZO. En het kabinet onderzoekt of het mogelijk is om crisisbanen vorm te geven. Het kabinet heeft daarnaast besloten om € 1,4 miljard uit te trekken voor een aanvullend sociaal pakket, om zo werkenden perspectief te bieden en hen te ondersteunen om in te spelen op de economische situatie.

Dit is in aanvulling op het socialezekerheidsstelsel dat we in Nederland hebben. Werknemers kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op een WW-uitkering. Voor anderen biedt de reguliere bijstand ondersteuning. Met de bijstand heeft elk huishouden een inkomen op het sociaal minimum.

Verruiming of het schrappen van (toegangs-)eisen past niet bij het vangnetprincipe van de Participatiewet. Versoepeling of verruiming van de Participatiewet is ook niet nodig om alle kwetsbare mensen passende bescherming en ondersteuning te kunnen bieden. Bijzondere bijstand kan er daarnaast bij onvoorziene omstandigheden voor zorgen dat kosten voor noodzakelijke uitgaven kunnen worden voldaan als het inkomen ontoereikend is.

 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om de Stichting Sterk uit Armoede bij het ontwikkelen van een landelijke expertise team te ondersteunen?

Antwoord:
De staatssecretaris deelt het belang van de inzet van ervaringsdeskundigen. In de brief van 28 september over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid is ook aangegeven dat het kabinet de werelden van professionals en de doelgroep beter wil verbinden door het stimuleren van de inzet van ervaringsdeskundigen.

Het ministerie van SZW is hierover in gesprek met de Stichting Sterk uit Armoede om een tijdelijke impuls te geven aan de inzet van ervaringsdeskundigheid in de beleidsontwikkeling, implementatie en uitvoering op het terrein van armoede en schulden.
 


Vraag:
Kan het kabinet aangeven of het de actie van het Rode Kruis ten aanzien van voedselbanken en voedselhulp ondersteunt, door de opbrengst van de actie te verdubbelen?

Antwoord:
Gemeenten hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van mensen wanneer zij kampen met financiële problemen.
Gemeenten hebben dan ook de mogelijkheid om maatwerk te bieden en personen, die buiten de criteria van de Voedselbank vallen, te ondersteunen.

Het Rode Kruis geeft voor een belangrijk deel voedselhulp aan vreemdelingen zonder recht op verblijf. Die groep wordt in principe niet ondersteund door de voedselbanken.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf zijn uitgesloten van sociale voorzieningen maar hebben op basis van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wel recht op bed, bad en brood wanneer zij in een situatie van extreme armoede verkeren.
Zij kunnen in Nederland in verschillende gemeenten terecht bij een (pilot) Landelijke Vreemdelingen Voorziening.

Het Rode Kruis ontvangt voor het bieden van noodzakelijke voedselhulp geen financiële ondersteuning vanuit de Rijksoverheid. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om hier verandering in te brengen.


Vraag:
Wil de staatssecretaris in overleg gaan met zijn collega in het kabinet over het verbieden van het afsluiten van drinkwater?

Antwoord:
Extra overleg met drinkwaterbedrijven is niet nodig. Om onze gezondheid te beschermen gelden al strenge wettelijke voorwaarden voor het afsluiten van drinkwater.

Deze regels bevatten geen verbod, omdat afsluiten een laatste wake up call of stok achter de deur kan zijn en ook omdat er andere redenen dan schulden voor afsluiten kunnen zijn. De regels voorzien wel in een tijdelijke voorziening van drinkwater als afsluiten echt onvermijdelijk is.

Om betalingsachterstanden snel op te lossen doen drinkwaterbedrijven mee met vroegsignalering van schulden. Op 10 november jongstleden sloten zij met woningcorporaties, zorgverzekeraars, energiebedrijven en gemeenten het Landelijk Convenant Vroegsignalering. Het convenant geeft een impuls aan vroegsignalering en ondersteunt de uitvoering van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.




Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA)

Vraag:
Kan de minister of de staatssecretaris aangeven of de huidige wetgeving goed aansluit bij thuiswerken, of is er bijvoorbeeld een nadere grondslag nodig in arbowetgeving?

Antwoord:
De Arbowet voorziet al in een zorgplicht voor werkgevers om te voorzien in een gezonde en veilige thuiswerkplek. Hierbij is de mate waarin de werkgever invulling kan geven aan zijn zorgplicht bij thuiswerken afhankelijk van wat redelijkerwijs gevraagd kan worden.
De verwachting is dat we in de toekomst meer dan voorheen zullen blijven thuiswerken. In de brief van maandag jl. heeft de staatssecretaris aangekondigd dat samen met de SER het initiatief wordt genomen om het gesprek met de samenleving en sociale partners aan te gaan over thuiswerken post-corona. Centrale vragen daarbij zijn: hoe gaan we ons werk in de toekomst optimaal vormgeven, wat is een goede balans tussen kantoor en thuiswerken en wat zijn eventuele belemmeringen daarvoor. Wat hiervoor nodig is, zoals modernisering in wet- en regelgeving om gezond en veilig thuiswerken mogelijk te maken, is nadrukkelijk onderdeel van deze gesprekken.
 


Vraag:
Kleine werkgevers overzien niet de risico's in regelgeving rondom werkgeverschap. Moeten we niet werken aan prikkels om de stap van zzp'er naar ondernemer te stimuleren? Zoals een bonus op het aannemen van een eerste werknemer.

Antwoord:
Het kabinet heeft verschillende stappen gezet om het aannemen van mensen aantrekkelijker te maken. Voorbeelden zijn de maatregelen op het gebied van loondoorbetaling bij ziekte en de aanpassing van het ontslagrecht in de WAB. Dat laat onverlet dat het aannemen van de eerste werknemer nog altijd als drempel kan worden ervaren. Eerder heeft uw Kamer middels de motie Wörsdörfer verzocht om een onderzoek naar de knelpunten die ervaren worden bij het aannemen van de eerste werknemer. Dit onderzoek is onlangs naar uw Kamer gestuurd, vergezeld met de aankondiging dat de staatssecretaris van EZK deze inhoudelijk zal bespreken in de voor december van dit jaar geplande voortgangsrapportage "Merkbaar betere regelgeving en dienstverlening voor bedrijven".


Vraag:
Kunt u aangeven welke criteria er worden gehanteerd bij de evaluatie van de webmodule en wanneer kunnen we concluderen dat de webmodule "geslaagd" is? En kunt u aangeven of u het Belgisch model (sectorafhankelijke criteria) heeft meegenomen in uw overwegingen ten aanzien van de criteria?

Antwoord:
Ten eerste wordt gevraagd naar de criteria die worden gehanteerd voor de evaluatie en wanneer de webmodule geslaagd is. In de zesde voortgangsbrief heeft het kabinet beschreven welke informatie wordt verzameld voor de evaluatie van de webmodule. Het gaat daarbij om een verzameling van meerdere type gegevens. Ten eerste gaat het om de expliciete mate van tevredenheid van gebruikers, uitgevraagd via een enquete onder de gebruikers van de webmodule. Ten tweede om de impliciete mate van tevredenheid van gebruikers, die wordt beoordeeld aan de hand van kwantitatieve gegevens over het feitelijk gebruik van de webmodule. Ten derde gaat het om de beoordeling door externe of derde partijen. Dit wordt beoordeeld aan de hand van berichten in de media, maar zeker ook door gesprekken met brancheorganisaties en stakeholders. Daarbij gaat ook het breed maatschappelijk gesprek een belangrijke rol spelen. Ten slotte zal bij de evaluatie worden gekeken naar de gevolgen voor de uitvoeringsinstanties. De verzamelde informatie zal deels kwantitatief van aard zijn (bijvoorbeeld de antwoorden op enquêtevragen en de data vanuit I&O Research) en deels kwalitatief (bijvoorbeeld het beeld bij brancheorganisaties). Uiteindelijk zal een optelsom van de verzamelde informatie bij de verschillende clusters bepalen of de pilot al dan niet succesvol is.

Ten tweede is gevraagd naar het Belgisch model. De criteria die in België worden gehanteerd, doen hetzelfde als de webmodule: zoveel mogelijk duidelijkheid verschaffen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
In de Belgische situatie worden er negen criteria genoemd en als meer dan de helft van de criteria van toepassing is geldt het vermoeden van een arbeidsovereenkomst. De webmodule die het kabinet ontwikkelt is uitgebreider, waardoor beter aangesloten wordt bij de holistische benadering waarbij alle feiten en omstandigheden een rol spelen.

In België kunnen de negen standaard criteria worden aangevuld of vervangen door specifieke criteria die eigen zijn aan bepaalde sectoren of beroepen. Zoals hiervoor aangegeven vraagt de webmodule alle relevante elementen uit die een rol spelen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Het kan echter zijn dat specifieke omstandigheden in sectoren (of beroepen) van dusdanige aard zijn dat de webmodule geen geschikt instrument is. Dit is onder meer waar het breed maatschappelijk gesprek voor bedoeld is: inzicht krijgen in sectorale knelpunten en/of onduidelijkheden met de webmodule. Eveneens kan daarbij worden besproken op welke wijze buiten dienstbetrekking gewerkt kan worden binnen sectoren en in hoeverre naast de webmodule eventueel aanvullende instrumenten wenselijk worden geacht voor de betreffende sector om de duidelijkheid van regels te vergroten.

 


Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op het rapport van Roemer over arbeidsmigranten?

Antwoord:
Het kabinet herkent de problematiek die de heer Roemer in zijn rapport omschrijft en deelt ook zijn analyse en conclusie dat er werk moet worden gemaakt van het aanpakken van misstanden bij arbeidsmigranten. Op dit moment buigt het kabinet zich over het rapport en de bijbehorende aanbevelingen. Het kabinet zal medio december een reactie op de aanbevelingen naar uw Kamer sturen.
 


Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie ten aanzien van grensondernemers en wat is de stand van zaken ten aanzien van de monitoring van de toegang TOZO voor deze groep ondernemers?

Antwoord:
De staatssecretaris is bezig met het uitvoeren van de motie. Zo is aan de Belastingdienst gevraagd om nieuwe aantallen over de groep grensondernemers te leveren en de sectoren waartoe ze behoren. Ook wordt gesproken met de Euregio’s over deze groep en is gesproken met de grenslanden over de monitor en wat zij zouden kunnen leveren. De stand van zaken is dat ik vorige week een reactie van de Europese Commissie heb gekregen op de visie van het kabinet dat de TOZO uitkering sociale bijstand is. De Commissie is van oordeel dat de TOZO geen socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening 883/2004 (de Coördinatieverordening), maar een sociale bijstandsuitkering. Wel heeft de Commissie aanvullende vragen gesteld over de vraag of het niet-exporteren van de TOZO een belemmering is voor de vrijheid van vestiging. Het kabinet is momenteel bezig met de beantwoording van deze nieuwe vragen.


Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de deeltijd WW (motie Palland / Thielen)?

Antwoord:
Mevrouw Palland vroeg hoe het staat met de uitwerking van een structurele variant van deeltijd WW.
Er kunnen nog geen vorderingen worden gemeld. Zowel op het departement als bij UWV wordt er momenteel volop gewerkt aan de uitvoering van de NOW.
Zoals eerder ook aan uw Kamer aangeven, zal het niet mogelijk zijn om de regeling aansluitend op de NOW in werking te laten treden, gezien de aanpassingen die nodig zijn in de systemen van UWV. 
Deeltijd WW is overigens wat de minister betreft niet de enige optie. Zoals bekend is in de afgelopen jaren ook gewerkt aan de invoering van de Calamiteitenregeling. Die zou wellicht een vergelijkbare brugfunctie in crisistijd kunnen vervullen.


Vraag:
Kunt u een reactie geven op het voorstel om bedrijfsscholen in te voegen in het sociaal pakket en het structureel invoegen van de pilot praktijkleren in het mbo?

Antwoord:
In beide mogelijkheden wordt voorzien.

Inkoop van mbo-opleidingen bij bedrijfsscholen is mogelijk. Het gaat dan om inkoop door gemeenten, UWV en sociale partners voor ondersteuning naar werk van werkzoekenden en met werkloosheid bedreigde werknemers (bijvoorbeeld uit het budget voor aanvullende crisisdienstverlening of het budget voor praktijkleren in het mbo). Voor kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo is €63 miljoen gereserveerd. Hierbij wordt werken gecombineerd met het doen van een deel van een mbo-opleiding. Daarbij kan het ook gaan om een mbo-opleiding gericht op het behalen van een praktijkverklaring, waarmee pilots zijn gedaan. Dan worden delen uit mbo-opleidingen via een maatwerkbenadering onderwezen op basis van de mogelijkheden van de kandidaat en het bedrijf.
 




Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)

Vraag:
Kunt u reageren op het voorstel om de uitkering niet meer automatisch stop te laten zetten wanneer een burger een foutje heeft gemaakt, maar door zo'n beslissing expliciet door de wethouder te laten maken?

Antwoord:
Besluiten in het kader van handhaving van uitkeringen worden niet automatisch genomen. Het vraagt om een individuele beoordeling.

Zoals de staatssecretaris beschrijft in zijn brief Fraude in de sociale zekerheid van 12 november 2020, doen handhavers bij gemeenten bij een vermoeden van regelovertreding eerst een zorgvuldig feitenonderzoek. Als dit is afgerond, wordt veelal door een ander persoon beoordeeld of en zo ja, voor welk bedrag een boete moet worden opgelegd. Op deze wijze wordt het vier-ogen principe toegepast en wordt het dossier zo objectief mogelijk beoordeeld om tot een passend besluit te komen.


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven alles te doen om de huidige SW-bedrijven niet om te laten vallen en daarbij verder ingaan op de tekorten op korte termijn en de overschotten op lange termijn. Kan hij hierbij verder ingaan op de coronamiddelen en de huidige verdeling van de participatiegelden?

Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de participatiegelden.

Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31 december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een motie van de CU (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te informeren.


Vraag:
Kunt u een reactie geven op mijn motie van vorig jaar om niet-inbare verhogingen op schulden door overheidsinstanties kwijt te schelden?

Antwoord:
In de motie van de leden Peters (CDA) en Van Dijk (SP) wordt het kabinet verzocht te onderzoeken hoe en met welke consequenties de invoering van een uitzonderingsjaar mogelijk is (Tweede Kamer, 2019-2020, 35 300 XV, nr. 84).

Door de coronacrisis heeft het onderzoek vertraging opgelopen. Het wordt nu eind dit jaar afgerond.

De staatssecretaris zal uw Kamer begin 2021 informeren over de resultaten van het onderzoek en daarbij tevens zijn reactie geven op de motie. Ook het onderzoeksrapport wordt aan uw Kamer aangeboden.


Vraag:
Bij mensen die opgenomen moeten worden in een GGZ instelling wordt de uitkering stopgezet, wat ook wil zeggen dat de woning verdwenen is zodra iemand terug naar de woning kan. Kan de staatssecretaris in een reactie aangeven of dit ook anders kan?

Antwoord:
In de Participatiewet is geregeld dat een persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Dat geldt niet voor personen die zijn opgenomen in een GGZ-instelling. Voor personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd omdat zij -op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)- verplicht in een GGZ-instelling zijn opgenomen is een specifieke regeling in de Participatiewet opgenomen (artikel 13 derde lid Participatiewet).

Zij hebben weliswaar geen recht op algemene bijstand maar uitdrukkelijk wel op individuele bijzondere bijstand. De gemeente mag de bijstandsuitkering bij een verplichte opname dus niet zonder meer beëindigen, maar moet de algemene bijstand omzetten naar een vorm van individuele bijzondere bijstand.

Dat houdt in dat er een maatwerk beoordeling moet worden gemaakt van hetgeen voor de belanghebbende noodzakelijk is; hiertoe behoren in ieder geval kosten van doorlopende vaste (huur-)lasten, zak- en kleedgeld etcetera. Het ontstaan van een huurschuld en woninguitzetting kan op deze manier dus worden voorkomen. Maatwerk is hierbij echter noodzakelijk; een centrale algemene norm leent zich immers niet voor een passende ondersteuning in dit soort specifiek individuele GGZ-situaties.
 




Vragen van het lid Kent, B. van (SP)

Vraag:
Kan de minister reageren op het voorstel om de wet normering topinkomens van toepassing te laten zijn op de pensioensector?

Antwoord:
De minister vindt het niet passend de Wet normering topinkomens van toepassing te laten zijn op de pensioensector. Pensioenfondsen zijn geen publieke instellingen.
Er zijn ook reeds diverse waarborgen die bijdragen aan een passend beloningsbeleid in de pensioensector. Voor pensioenfondsen geldt dat sociale partners een cruciale rol spelen in het beheer van het pensioenfonds. Zij zijn vertegenwoordigd in de pensioenfondsorganen en hebben via die weg invloed op het beloningsbeleid. Zij zijn in staat om te bepalen welke beloning passend is binnen een specifiek fonds. Daarnaast hebben de vertegenwoordigingsorganen zoals het verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan adviesbevoegdheden over het beloningsbeleid
De Pensioenwet stelt kaders. Pensioenfondsen moeten ervoor zorgen dat het beloningsbeleid niet aanmoedigt tot het nemen van onaanvaardbare risico’s.
Daarnaast stelt de Code Pensioenfondsen dat pensioenfondsen een beheerst, duurzaam en passend beloningsbeleid moeten voeren.
Het is dus aan sociale partners om toe te zien dat verantwoorde keuzes worden gemaakt in het beloningsbeleid en in het systeem zitten verschillende checks en balances om dit te borgen.
 


Vraag:
Kan de minister aangeven in hoeverre er samenhang bestaat tussen de in de afgelopen periode ontslagen flexmedewerkers en de NOW/steunpakketten, en in hoeverre is de minister bereid om zich in te zetten dat íedereen binnen bedrijven kan blijven werken?

Antwoord:
De NOW heeft afgelopen periode fors bijgedragen aan het behoud van werkgelegenheid. Tijdens het eerste noodpakket heeft het kabinet ruim 3 miljoen werkenden beschermd, waarvan de NOW 2,6 miljoen werkenden heeft beschermd. Dat is meer dan één op de drie werkenden in Nederland. En daar zitten ook veel flexwerkers bij. Met de NOW 1 werden bijvoorbeeld de loonkosten van bijna 400.000 werknemers in de uitzendsector gesubsidieerd. 

Tegelijkertijd heeft de minister meermaals aangegeven dat niet alle werkgelegenheid kan worden behouden en dit geldt natuurlijk ook voor flexwerkers. Daarom wordt 1,4 miljard euro geïnvesteerd voor aanvullend sociaal beleid om werknemers zo goed mogelijk te kunnen begeleiden naar nieuw werk in het geval van verlies van hun baan.

 




Vragen van het lid Dijk, J.J. van (SP)

Vraag:
Vindt de staatssecretaris het beschamend dat er kinderen en werkenden in armoede leven?

Antwoord:
Het is schrijnend dat er in Nederland mensen in armoede leven. Dit geldt voor werkenden, maar zeker ook voor kinderen. Het kabinet zet zich ervoor in om deze problematiek aan te pakken, onder meer via de ambities op het gebied van kinderarmoede en door het nemen van maatregelen om werk meer te laten lonen. De SER doet thans op verzoek van het kabinet een verkenning naar het vraagstuk van werkende armen.

Het kabinet heeft in zijn derde steun- herstelpakket – als vervolg op de voorgaande twee noodpakketten – bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen.  Er zijn onder meer extra middelen vrij gemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden (circa 150 miljoen euro). Met deze middelen zijn onder andere extra acties op het terrein van kinderarmoede aangekondigd, bovenop de € 100 miljoen die sinds 2017 al structureel beschikbaar is voor de aanpak van kinderarmoede. Meer scholen en daarnaast ook gemeenten en de jeugdgezondheidszorg zullen worden ondersteund in het signaleren van- en ondersteunen bij- armoede onder kinderen. Dat betekent een uitbreiding van de bestaande aanpak van kinderarmoede op scholen.

Met de aanpak wordt ingezet op het verstevigen van het netwerk van scholen, gemeenten, de jeugdgezondheid en andere maatschappelijke organisaties voor een beter gefundeerde integrale aanpak van armoede.
Daarnaast maakt het kabinet per 2021 €150 miljoen structureel vrij voor de verhoging van het kindgebonden budget vanaf het derde kind.


Vraag:
Deelt de regering de mening van de SP dat het onacceptabel is dat zowel de rijkdom als de armoede is gestegen?

Antwoord:
CBS-cijfers laten zien dat de ongelijkheid van besteedbare inkomens de laatste jaren redelijk stabiel en internationaal bezien relatief laag is. Dit in tegenstelling tot veel andere landen, waar de inkomensongelijkheid over het algemeen hoger is en stijgt. In 2018 leefde ongeveer 7,9% van de huishoudens onder de armoedegrens. Dat zijn de laatst bekende cijfers over de armoede.

2020 is een bijzonder jaar. Het is nog onduidelijk wat de gevolgen van de crisis voor de ongelijkheid en armoede zijn. Dat neemt niet weg dat een evenwichtige inkomensverdeling en lage armoede belangrijke doelen voor dit kabinet zijn. De economische noodpakketten zijn daarom gericht op zoveel mogelijk inkomens- en werkgelegenheidsbehoud. Naast dit noodpakket hebben we natuurlijk ook ons reguliere sociale zekerheidsstelsel. Beide hebben als doel om inkomensterugval te voorkomen en dragen daarmee bij aan een evenwichtige inkomensverdeling. Tevens zijn extra middelen vrijgemaakt en extra maatregelen genomen voor het tegengaan van armoede en problematische schulden.


Vraag:
Kunt u, naast de brief die u hierover al heeft gestuurd, ingaan op het recente Nibud-onderzoek ‘Analyse 5 jaar armoedebeleid in 80 gemeenten’? Mensen in de bijstand, op WML en met ouderen kinderen komen niet rond, wat doet het kabinet daaraan? SP heeft concreet voorstel: verhoog het WML, kan de minister reageren op het initiatiefwetsvoorstel van de SP hierover.

Antwoord:
In het rapport trekt het Nibud conclusies uit minima-effectrapportages die het voor gemeenten heeft uitgevoerd sinds 2015. Hierin wordt het huishoudboekje van verschillende soorten huishoudens nagelopen door het inkomen en de uitgaven naast elkaar te zetten.

Hieruit haalt het Nibud vier groepen die lastig rond kunnen komen: jongeren met bijstand of het jeugdminimumloon, bijstandsgezinnen met meerdere oudere kinderen, personen met een laag inkomen en hoge zorgkosten en personen met wisselende inkomsten. Het Nibud pleit voor een hoger jeugdminimumloon en bijstandshoogte voor gezinnen.

Het kabinet neemt dit signaal serieus. Samen met gemeenten heeft het kabinet hier beleid op gevoerd. Bijvoorbeeld via fiscaal beleid, maatregelen op het tegengaan van armoede en schulden (mede naar aanleiding van de coronacrisis), inspanningen om de stapeling van zorgkosten tegen te gaan en de verhoging van het bedrag aan kindgebonden budget dat ouders volgend jaar vanaf het derde kind krijgen.

De bijstand en het minimumloon zijn onderdeel van een bredere discussie over de vormgeving van het stelsel, waarin huishoudens inkomensondersteuning krijgen via de sociale zekerheid, fiscaliteit, het minimumloon en de toeslagen. Het kabinet vindt dat deze discussie alleen goed gevoerd kan worden als al deze elementen meelopen.

Om deze discussie verder te helpen laat het kabinet diverse onderzoeken uitvoeren. Zo worden de gevolgen van de verhoging van het jeugdminimumloon in juli 2019 onderzocht, bekijkt het CPB de brede economische gevolgen van een hoger minimumloon en werkt het kabinet alternatieven voor het toeslagenstelsel uit. De uitkomsten van deze onderzoeken zorgen ervoor dat dat het volgende kabinet de brede discussie over de vormgeving van het stelsel goed geïnformeerd kan voeren.

De minister kan op dit moment nog niet reageren op het initiatiefwetvoorstel van de heer J. van Dijk. Op het moment dat het voorstel klaar is voor de plenaire behandeling volgt, zoals gebruikelijk is, een kabinetsstandpunt. Omdat dit voorstel zich nog niet in deze fase bevindt, kan de minister hier niet op vooruitlopen.


Vraag:
Kan de staatssecretaris de infrastructuur rondom sociale werkplaatsen behouden?

Antwoord:
De weg naar een inclusieve arbeidsmarkt waar iedereen kansen krijgt om mee te doen bevindt zich nog in een transitiefase. Daarbij kunnen sociale ontwikkelbedrijven een rol spelen. De sociale werkvoorziening heeft de infrastructuur, de kennis en kunde om mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen.

Het is aan gemeenten, die in de regel de eigenaren zijn van de sociale ontwikkelbedrijven, om te bepalen welke rol deze bedrijven in de toekomst kunnen gaan spelen. Gemeenten kunnen de bestaande infrastructuur van de sociale ontwikkelbedrijven goed gebruiken om onder andere nieuwe beschutte werkplekken te organiseren, of om mensen toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever.

 


Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op het voorstel om de vier weken zoektermijn en de jongerenuitkering in de Participatiewet te schrappen?

Antwoord:
Met de invulling van de motie Smeulders wordt gemeenten tot 1 juli 2021 de ruimte geboden om bij de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar maatwerk toe te passen. Daarnaast wordt de vier weken zoekperiode voor kwetsbare jongeren door het kabinet tot 1 juli 2021 categoriaal buiten werking gesteld. Dit is opgenomen in een nota van wijziging bij de Tijdelijke Wet Covid-19 SZW en JenV die vorige week door de Tweede Kamer is aangenomen. In het wetsvoorstel breed offensief, dat ter behandeling ligt in uw Kamer, wordt voorts voorgesteld de zoekperiode voor een specifieke groep jongeren met een beperking af te schaffen, omdat de vier weken zoektermijn voor hen niet goed uitpakt. Dit bleek uit het IBO jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt.

De zoektermijn beoogt jongeren te stimuleren naar werk of scholing te zoeken. Ondanks de moeilijke omstandigheden op de arbeidsmarkt op dit moment, zijn er ook sectoren waar wel goede kansen zijn om werk te vinden. Het volledig buiten beschouwing laten van de zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar overweegt het kabinet dan ook niet.

Voor personen van 18 tot en met 20 jaar geldt een lagere bijstandsnorm. Het is van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Ook hebben ouders wettelijke onderhoudsplicht jegens hun kinderen tot 21 jaar.

De staatssecretaris erkent dat de bijstandsnorm voor jongeren tot en met 20 jaar die zelfstandig wonen niet afdoende is voor het levensonderhoud wanneer zij genoodzaakt zijn een beroep te doen op de bijstand én tegelijkertijd hun ouders niet in staat zijn hen bij te staan. Het college dient dan op grond van de Participatiewet gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen door middel van bijzondere bijstand.

Met de handreiking Maatwerk Participatiewet van Divosa zijn de mogelijkheden voor gemeenten en knelpunten geïnventariseerd bij het toepassen van maatwerk binnen de Participatiewet bij de jongerennorm, de vier weken zoektermijn en de kostendelersnorm. In de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant APE en de handreiking van Divosa, waarin de staatssecretaris ook aan de motie van het lid Jasper van Dijk heeft gerefereerd, is door de staatsecretaris aangekondigd samen met de VNG en Divosa handvatten voor gemeenten te ontwikkelen, zodat het toepassen van maatwerk voor de jongerennorm eenvoudiger wordt.
 


Vraag:
Kan het ouderschapsverlof in plaats van 50% voor 100% vergoed worden?

Antwoord:
Het ouderschapsverlof is op dit moment wettelijk nog onbetaald. Door te regelen dat ouders straks gedurende negen weken ouderschapsverlof kunnen opnemen tegen 50% van het dagloon tot maximaal 50% van het maximum dagloon wordt het opnemen van het ouderschapsverlof vergemakkelijkt. Hiermee, en met het inregelen hiervan in de uitvoeringssystemen van het UWV, wordt een structuur neergezet voor betaling van ouderschapsverlof, waarmee dit kabinet een belangrijke stap zet.

Daarnaast is het kabinet van mening dat een eigen financiële bijdrage van de werknemer verwacht mag worden om een bewuste keuze te maken om het ouderschapsverlof op te nemen.
 




Vragen van het lid Weyenberg, S.P.R.A. van (D66)

Vraag:
Hoe wordt de €1,4 miljard in het flankerend pakket uitgegeven? Graag specifiek ingaan op van werk naar werk, O&O-fondsen en leven lang leren.

Antwoord:
Op 23 september hebben de minister en de staatsecretaris de Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van het aanvullend sociaal pakket. Met het flankerend beleid wil het kabinet mensen die nu in onzekerheid verkeren de zekerheid bieden dat ze aanspraak kunnen maken op begeleiding bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. De inzet hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct van werk naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden. Om werkzoekenden goed te kunnen ondersteunen investeert het kabinet in totaal € 1,4 miljard in vier bouwstenen van het aanvullend sociaal pakket: 1. intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk, 2. scholing en ontwikkeling voor behoud van werk, 3. bestrijding van jeugdwerkloosheid en 4. aanpak van armoede en schulden. Binnen de bouwstenen worden verschillende maatregelen en regelingen ingezet.

Maatregelen op het gebied van werk naar werk en omscholing richten zich op de sectoren en de arbeidsmarktregio’s.
Het kabinet ondersteunt werknemers via ‘NL leert door’, waarmee kosteloos scholing beschikbaar is, 50.000 ontwikkeladviezen, via werkgevers met een omscholingsregeling en €72 miljoen voor cofinanciering van maatwerktrajecten die door sectoren worden geboden. Ook O&O-fondsen dragen volop bij aan het behoud van werk.
De werklozen en werkenden die met werkloosheid bedreigd worden die meer ondersteuning nodig hebben, worden geholpen naar een nieuwe baan door de regionale mobiliteitsteams.

Voor een overzicht van de inzet in het derde steun- en herstelpakket op leren en ontwikkelen en intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk wordt verwezen naar de bijlage van de Kamerbrief Routekaart Leren en Ontwikkelen die 13 november met uw Kamer is gedeeld.
 


Vraag:
Is het kabinet van mening dat kinderopvang niet alleen een arbeidsmarktinstrument is, maar ook een ontwikkelingsinstrument?

Antwoord:
Ja. Kinderopvang vervult een belangrijke publieke functie, omdat het ouders in staat stelt arbeid en zorg goed te kunnen combineren en omdat het kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen (zowel in den brede als in het voorkomen en bestrijden van achterstanden).
Kinderopvang dient al deze doelen en het huidige kabinet heeft hier ook op ingezet met het verhogen van de kinderopvangtoeslag, het verbeteren van de kwaliteit van kinderopvang en het investeren in voorschoolse educatie.


Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op het rapport van Roemer als het gaat om uitzendbureaus, specifiek gericht op de draaideur van contracten? Wat vindt de minister hiervan en wat heeft hij hier over afgesproken? Heeft de minister ingezet op het duurzaam verkorten van het aantal tijdelijke contracten?

Antwoord:
In het onderzoek “De positie van uitzendwerkers” van SEO Economisch Onderzoek, dat eerder dit jaar aan uw Kamer is aangeboden, is onderzocht in hoeverre uitzendbureaus strategisch gedrag vertonen om te voorkomen dat uitzendkrachten rechten opbouwen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat zulk gedrag beperkt voorkomt. Maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn met de rechtenopbouw van uitzendkrachten. De commissie Borstlap heeft aanbevolen het uitzendregime in duur te verkorten en ook het hiervoor genoemde onderzoek laat zien dat veel uitzendkrachten lang in onzekerheid verkeren. Daarin ligt ook een oorzaak van de problemen die het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, onder leiding van de heer Roemer, heeft beschreven: zonder goede rechtspositie is het voor arbeidsmigranten lastig om voor zichzelf op te komen. Het kabinet buigt zich op dit moment over de aanbevelingen van het Aanjaagteam en verwacht medio december een reactie naar uw Kamer te sturen. Het is aan een volgend kabinet om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie-Borstlap; het huidige kabinet bereidt deze besluitvorming voor en heeft ook al technische uitwerkingen aan uw Kamer aangeboden.
 


Vraag:
Wat kan het kabinet doen om C-support te helpen om meer Corona-patiënten te ondersteunen?

Antwoord:
C-support is een stichting die met een opdracht van VWS ex-corona patiënten ondersteunt. Ze adviseren ex-corona patiënten en proberen hen door te geleiden naar de reguliere organisaties die ondersteuning bieden. Daarnaast kunnen ook medische en niet medische professionals een beroep op C-support doen. C-support werkt volgens de academische trias en combineert patiëntenzorg met scholing en onderzoek. Naast kennisvermeerdering biedt C-support professionals ook praktische ondersteuning, bijvoorbeeld met de organisatie van een MDO en ondersteuning of advies over (integrale) nazorg.

De primaire verantwoordelijkheid ligt bij VWS. Vanuit het beleidsdomein van SZW worden de mogelijkheden bezien hoe de Stichting geholpen kan worden bij het ondersteunen van Corona-patiënten bij de combinatie met werk of werkbehoud. Zo wordt er vanuit SZW subsidie verstrekt aan de Stichting Centrum Werk Gezondheid voor een project gericht op COVID-19 en werk. De expertise die met dit project zal worden opgedaan kan worden gedeeld met C-support. De Stichting Centrum Werk Gezondheid heeft veel expertise en een breed netwerk op het gebied van chronisch zieken en werk. De staatssecretaris is bereid beide organisaties aan elkaar te koppelen opdat onderling expertise kan worden gedeeld. 




Vragen van het lid Beukering-Huijbregts, M.J.T.G. van (D66)

Vraag:
Kan de staatssecretaris met energieleveranciers in gesprek om coulant om te gaan met betalingstermijnen en het opleggen van boetes als de rekeningen niet direct betaald kunnen worden?

Antwoord:
Extra overleg met energieleveranciers is niet nodig. Om onze gezondheid te beschermen gelden al strenge wettelijke voorwaarden voor het afsluiten van energie. Iedereen kan contact opnemen met zijn energieleverancier voor een betalingsregeling. Advies van energieleveranciers is om dit meteen te doen en niet na de derde aanmaning.

De energieleveranciers hebben aan het begin van de coronacrisis aan de minister van EZK toegezegd nog ruimere mogelijkheden te geven voor betalingsregelingen. Dit geldt nog steeds. Zij zullen bij betalingsproblemen met begrip voor de situatie in gesprek gaan om individuele afspraken te maken. Hierbij kijken energieleveranciers altijd of het mogelijk is om bijvoorbeeld tijdelijk de incassodatum of het maandbedrag aan te passen, of een betalingsregeling op te zetten met desbetreffende afnemer.

Om betalingsachterstanden snel op te lossen doen energiebedrijven mee met vroegsignalering van schulden. Op 10 november jongstleden sloten zij met woningcorporaties, zorgverzekeraars, drinkwaterbedrijven en gemeenten het Landelijk Convenant Vroegsignalering. Het convenant geeft een impuls aan vroegsignalering en ondersteunt de uitvoering van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
 


Vraag:
Kunt u aangeven op welke manier u opvolging geeft aan de aanbevelingen van het rapport van het SCP ten aanzien van de thema's lees- en rekenvaardigheden?

Antwoord:
Het rapport Kansrijk armoedebeleid geeft aanbevelingen om de armoede te verminderen door maatregelen te nemen op verschillende beleidsterreinen. De thema’s lees- en rekenvaardigheid betreffen het terrein van het onderwijs. In de brief van 13 oktober gaan beide bewindspersonen van OCW in op de stand van zaken van het Leesoffensief en het leesonderwijs. 

Via het programma Tel mee met Taal biedt het kabinet extra ondersteuning voor laagtaalvaardige of taalarme gezinnen. Zo zijn er subsidies voor taaltrajecten voor ouders met een taalniveau lager dan 2F en voor activiteiten die bijdragen aan het doorbreken van de cyclus van laaggeletterdheid in gezinnen.

Projecten gericht op het verbeteren van de rekenvaardigheden van mensen komen ook in aanmerking voor subsidie. Het rapport wijst op de link tussen rekenvaardigheden en de financiële vaardigheden. Wijzer in Geldzaken zet zich in om de financiële vaardigheden van mensen te verbeteren, ook via scholen.


Vraag:
Wat is de stand van zaken rond de motie Jetten die oproept om de toegang tot de WSNP te versoepelen en de duur te verkorten?

Antwoord:
De minister voor Rechtsbescherming werkt aan uitvoering van de motie Jetten om de toegang tot de Wsnp te versoepelen. Zijn voornemen is nog dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te geven. De motie vraagt ook de duur van schuldhulptrajecten te verkorten.

Meest bepalende factor voor het voortduren van een problematische schuldsituatie is op dit moment nog het late moment waarop een burger zich tot de schuldhulpverlening richt.

Gemiddeld verstrijken er vijf jaren voordat er bij de schuldhulpverlening wordt aangeklopt. Met de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, waarbij wordt ingezet op vroegsignalering, in combinatie met de huidige publiekscampagne 'Kom jij eruit' is de inzet om juist die termijn terug te brengen.

Dan komen mensen met schulden eerder in beeld, zodat uiteindelijk bij problematische schuldsituaties sneller aan een oplossing wordt gewerkt.


Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het komt dat niet alle gemeenten het geld bedoeld voor armoede- en schuldenbeleid hier aan besteden? Heeft de staatssecretaris een goed beeld of alle kinderen worden bereikt met dit beleid, en weet de staatssecretaris of gemeenten goed op de hoogte zijn van alle beschikbare middelen?

Antwoord:
Uit de recent naar de kamer verzonden rapportage met de uitkomsten van de extra tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede (Tweede Kamer, 2018-2019, 24 515, nr. 479) blijkt dat in 2019 87% van de gemeenten de extra middelen in ieder geval deels inzet voor kinderarmoedebeleid. In 2017 was dit nog 74%. Gemeenten die de extra middelen niet (volledig) hebben ingezet voor armoedebestrijding onder kinderen hebben het extra budget relatief vaak aan het generieke armoebeleid toegevoegd, of benut voor (aanpalende) beleidsterreinen, zoals onderwijs en sport of cultuur. Ook ten aanzien van het bereik van kinderen is er een positieve ontwikkeling te zien. De evaluatie laat zien dat het (netto) aandeel bereikte kinderen gemiddeld is gestegen met 24-procentpunt van 43% in 2017 naar 67% in 2019. Begin 2021 volgt er een eindevaluatie van de bestuurlijke afspraken. Deze rapportage zal opnieuw inzicht verschaffen in de stand van zaken rond inzet van middelen en bereik.

De staatssecretaris is tevens met de VNG en Divosa in gesprek over de uitkomsten van deze extra tussenevaluatie, de lessen die we hieruit kunnen trekken en de wijze waarop gemeenten nog verder ondersteund kunnen worden in het vergroten van het bereik en het betrekken van kinderen bij het kinderarmoedebeleid. Ook werkt de staatssecretaris met het CBS in afstemming met gemeenten aan de totstandkoming van een dashboard kinderarmoede. Het dashboard moet gemeenten helpen meer zicht op de doelgroep te krijgen die zij nog niet kennen vanuit de bijstand. Het dashboard wordt begin van het nieuwe jaar verwacht.


Vraag:
Er zijn pilots waar schuldhulp wordt gekoppeld aan scholing. Kan de staatssecretaris aangeven welke pilots succesvol zijn en wanneer ze worden opgeschaald?

Antwoord:
De intensivering van de armoede- en schuldenaanpak zet fors in op het tijdig bereiken van bestaande en nieuwe groepen, die vanwege de coronacrisis in de financiële problemen raken, en op het bieden van passende ondersteuning. Onderdeel van schuldhulpverlening is het weer financieel redzaam worden, onder meer door scholing.

Pilots met een jongerenperspectieffonds, zoals in de gemeente Den Haag, laten goede resultaten zien daar waar het gaat om jongeren weer naar school te laten gaan. Dit is een van de aanpakken die door SchuldenlabNL landelijk worden opgeschaald.

Dat geldt ook voor de Nederlandse Schuldhulproute. Deze aanpak geeft mensen op een laagdrempelige manier passende, lokale hulp. De hulp kan bestaan uit educatieve voorzieningen van het Nibud of uit begeleiding door een vrijwilliger bij de financiële administratie. Als de problematiek ernstiger is, leidt de Nederlandse Schuldhulproute door naar ondersteuning van de gemeentelijke schuldhulpverlening.


Vraag:
Divosa adviseert om de zoektermijn permanent te laten vallen voor jongeren. Kunt u hierop reageren?

Antwoord:
Met de invulling van de motie Smeulders wordt gemeenten tot 1 juli 2021 de ruimte geboden om bij de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar maatwerk toe te passen. Daarnaast wordt  (onder voorbehoud van behandeling in de Eerste Kamer) de vier weken zoekperiode voor kwetsbare jongeren door het kabinet tot 1 juli 2021 categoriaal buiten werking gesteld. Dit is opgenomen in een nota van wijziging bij de Tijdelijke Wet COVID-19 SZW en JenV die vorige week door de Tweede Kamer is aangenomen.
 
De zoektermijn beoogt jongeren te stimuleren naar werk of scholing te zoeken. Ondanks de moeilijke omstandigheden op de arbeidsmarkt op dit moment zijn er ook sectoren waar wel goede kansen zijn om werk te vinden. Het volledig buiten beschouwing laten van de zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar overweegt het kabinet dan ook niet. Wel wordt in het wetsvoorstel breed offensief voorgesteld de zoekperiode voor een specifieke groep jongeren met een beperking af te schaffen, omdat de vier weken zoektermijn voor hen niet goed uitpakt. Dit bleek uit het IBO jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt. 


Vraag:
Kan de staatssecretaris gemeenten de ruimte geven om te experimenteren met maatwerk omtrent de kostendelersnorm?

Antwoord:
In de kabinetsrectie op het onderzoek van Significant naar belemmeringen van bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen heeft de staatssecretaris aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek aanleiding zijn om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm anders vorm te geven. Dit met inachtneming van de huidige financiële kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen zijn omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. De staatssecretaris heeft daarbij ook aangegeven dat hij daarbij denkt aan een situatie, waarbij voor de hoofdbewoner betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van zowel Divosa en de G4.

De uitkomsten van eventuele experimenten dragen gezien de looptijd en benodigde wetswijziging niet bij aan deze verkenning naar een mogelijke andere invulling van de kostendelersnorm. Wel wil de staatssecretaris gemeenten die plannen hebben om een pilot met een andere invulling van de kostendelersnorm te doen, benaderen en hen betrekken bij de uitwerking van de aangekondigde verkenning. Deze laat de staatssecretaris zo snel mogelijk uitvoeren. Het streven is om uw Kamer begin 2021 over de uitkomsten te informeren.
 


Vraag:
Wat is er mogelijk in de timing van de invoer van verhoging van tarieven van deurwaarders?

Antwoord:
De staatssecretaris zal dit verzoek overbrengen aan de minister voor Rechtsbescherming,

De minister voor Rechtsbescherming heeft het voorstel eerder dit jaar aangekondigd. Daarover heeft een schriftelijk debat met uw Kamer plaatsgevonden.
Het voorstel is in consultatie geweest en zal in verdere procedure worden gebracht.


Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris naar het verruimen van de mogelijkheden van het bijverdienen tot het minimumloon in de bijstand?

Antwoord:
Een verruiming van de mogelijkheden van het bijverdienen tot het minimumloon in de bijstand is in strijd met een belangrijk uitgangspunt van de bijstand.
De bijstand is namelijk altijd complementair op de eigen middelen (inkomen en vermogen) en vormt het vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Er zijn in tijd en omvang beperkte mogelijkheden voor het vrijlaten van inkomsten uit arbeid, maar die zijn in de Participatiewet bewust gereguleerd. Immers de stimulans om (meer) te gaan werken moet blijven bestaan.

Voorkomen moet worden dat men langer dan nodig op (aanvullende) bijstand blijft aangewezen, en dat er een armoedeval bij uitstroom uit de bijstand optreedt. Zowel de huidige tijdelijke algemene vrijlating als de tijdelijke vrijlating van alleenstaande ouders (met jonge kinderen) sluiten naadloos bij dit uitgangspunt aan.
 


Vraag:
Kunt u reageren op het verzoek om na te gaan hoe er binnen de Participatiewet bereikt kan worden dat duurzaam arbeidsbeperkten méér financiele zelfstandigheid krijgen?

Antwoord:
De Participatiewet heeft als doel om meer mensen te laten deelnemen aan het arbeidsproces en zo hun uitkeringsafhankelijkheid te verminderen.

Gemeenten hebben een breed instrumentarium tot hun beschikking om dit doel te bereiken, ook instrumenten specifiek voor mensen met een arbeidsbeperking, zoals loonkostensubsidie en een vrijlating voor mensen met een medische urenbeperking. De banenafspraak ondersteunt verder de deelname aan het arbeidsproces van mensen met een arbeidsbeperking.

In dit verband wijst de staatssecretaris op het wetsvoorstel Breed Offensief dat in behandeling is bij de Tweede Kamer waarin maatregelen worden voorgesteld om mensen die een arbeidsbeperking hebben en daarom niet volledig aan het arbeidsproces kunnen deelnemen een extra vrijlating van inkomsten te verstrekken.

De regelgeving van de Participatiewet hoeft geen belemmering te vormen voor mensen met een beperking om een zelfstandig bestaan te kunnen leiden.


Vraag:
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van het aanvullend sociaal pakket en met het oprichten van de regionale mobiliteitsteams?

Antwoord:
Op 23 september hebben de minister en de staatsecretaris de Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van het aanvullend sociaal pakket. Met het flankerend beleid wil het kabinet mensen die nu in onzekerheid verkeren de zekerheid bieden dat ze aanspraak kunnen maken op begeleiding bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. De inzet hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct van werk naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden. Om werkzoekenden goed te kunnen ondersteunen investeert het kabinet in totaal € 1,4 miljard in vier bouwstenen van het aanvullend sociaal pakket: 1. intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk, 2. scholing en ontwikkeling voor behoud van werk, 3. bestrijding van jeugdwerkloosheid en 4. aanpak van armoede en schulden. Binnen de bouwstenen worden verschillende maatregelen en regelingen ingezet.

Het kabinet is met vakbonden, werkgevers, UWV, gemeenten en het onderwijs hard aan de slag om de uitvoering van de regionale mobiliteitsteams, de inzet van het ontschot budget voor aanvullende maatwerk dienstverlening en bij- en omscholing via praktijkleren mbo voor te bereiden. Er wordt een regeling opgesteld voor de nieuwe werkwijze en de financiering. Er is grote bereidheid en gevoel van urgentie in de arbeidsmarktregio’s om ermee aan de slag te gaan. Inmiddels is er in 3 arbeidsmarktregio’s gestart met het vormgeven van de dienstverlening naar ander werk via de regionale mobiliteitsteams. Binnenkort zullen ook andere regio’s starten. Over de vormgeving en voortgang van de regionale mobiliteitsteams zal de minister uw Kamer begin december informeren.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om met zijn collega minister Dekker te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en eventuele verbeteringen in kaart te brengen?

Antwoord:
Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso is een van de drie actielijnen van de brede schuldenaanpak. Het kabinet wil daarmee voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering door publieke en private schuldeisers.

De afgelopen jaren is een groot aantal maatregelen genomen op dit terrein, ook door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Tevens wordt nog hard gewerkt aan diverse maatregelen, zoals de noodstopprocedure en het wetsvoorstel kwaliteit incassodienstverlening.

Hiermee is een stevig fundament gelegd van waaruit het mogelijk is om gezamenlijk te kijken naar wat verder nodig is om het stelsel te verbeteren. De staatssecretaris heeft, net als de minister voor Rechtsbescherming, extra aandacht voor samenwerking en betrekt daarbij ook de verschillende partijen uit het veld.


Vraag:
Er moet een betere samenwerking komen tussen deurwaarders en schuldhulpverleners. Kan de staatssecretaris stimuleren dat meer deurwaarders het convenant met NVVK ondertekenen?

Antwoord:
De convenanten die de NVVK namens de leden (gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en instellingen voor schuldhulpverlening) sluit met schuldeisers maken schuldhulpverlening sneller, eenvoudiger en succesvoller voor zowel burgers, hulpverleners als schuldeisers.

Recent is het eerste convenant met gerechtsdeurwaarders gesloten. Hoewel aansluiten bij de convenanten altijd vrijwillig blijft, verwacht de staatssecretaris dat de voordelen die het convenant biedt genoeg reden zijn voor andere gerechtsdeurwaarders (en hun opdrachtgevers) om mee te gaan doen. Om gerechtsdeurwaarders en andere schuldeisers te stimuleren afspraken te maken met de gemeentelijke schuldhulpverlening over het oplossen van schulden, ondersteunt de staatssecretaris op verschillende manieren collectief schuldregelen.




Vragen van het lid Dijk, G.J. van (PvdA)

Vraag:
Hoeveel geld is er naast het steunpakket beschikbaar voor crisisbanen en hoeveel banen worden daarmee gerealiseerd?

Antwoord:
Het valt nu nog niet exact te zeggen hoeveel coronabanen in de cruciale sectoren gecreëerd kunnen worden.
Zoals toegelicht in de brief van 16 november, is het kabinet nu druk bezig de tijdelijke coronabanen langs twee routes nader uit te werken. In dit kader brengen we ook de eventuele vraag naar coronabanen per sector nader in kaart. Omdat elke sector anders is, zal telkens maatwerk nodig zijn. Bij de uitwerking wordt ook aandacht besteed aan de budgettaire effecten.
Uw Kamer zal uiteraard zo snel mogelijk over de nadere uitwerking geïnformeerd worden.


Vraag:
Ziet het kabinet de schrijnende gevallen van zzp'ers met een partner die geen TOZO krijgen, en is hier geen ruimte te vinden?

Antwoord:
Het toepassen van de partnerinkomenstoets is een stap naar normalisering van de bijstandsverlening, en ook consistent met de behandeling van andere mensen die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen op de reguliere Participatiewet. Het kabinet wil daaraan vasthouden. Dat de TOZO-uitkering voor levensonderhoud niet in alle gevallen soelaas biedt, bijvoorbeeld als sprake is van hoge woonlasten, is duidelijk. Gemeenten hebben mogelijkheden in het kader van bijzondere bijstand om met behulp van maatwerk schrijnende gevallen te helpen door een woonkostentoeslag.


Vraag:
Sociaal ontwikkelbedrijven belangrijk voor opstap naar regulier werk en als veilige haven. Kan de staatssecretaris garanderen dat er tot de verkiezingen geen sociale ontwikkelbedrijven omvallen?

Antwoord:
Het Rijk stelt jaarlijks middelen beschikbaar voor de financiering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Deze middelen vormen onderdeel van de Integratie Uitkering Participatie van het gemeentefonds. Het budget dat gemeenten krijgen voor de Wsw neemt in de loop der tijd af door uitstroom uit de Wsw, terwijl er geen nieuwe werknemers meer de Wsw instromen. Dit betekent echter niet dat de sw-bedrijven zijn gesloten, het overgrote deel van deze bedrijven wordt ook ingezet om de brede doelgroep van de Participatiewet naar werk te begeleiden. De keuze voor een dergelijke transformatie en de manier waarop de doelgroep van de Participatiewet naar werk wordt begeleid hoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten.

 


Vraag:
Kan de staatssecretaris een reactie geven op het rapport van Cedris over het aantal garantiebanen?

Antwoord:
De vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de staatssecretaris van SZW met het oog op de verdere behandeling van het wetsvoorstel Uitvoeren Breed Offensief gevraagd om een reactie te geven op het onderzoek. Met de brief van 16 november jl. heeft de staatssecretaris van SZW uitgebreid gevolg gegeven aan dit verzoek. In deze brief heeft hij aangegeven dat hij zich niet herkent in de cijfers uit het onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van Cedris. De metingen van de banenafspraak gaan uit van het aantal extra banen bij reguliere werkgevers in de marktsector en overheidssector. Het onderzoek dat in opdracht van Cedris is uitgevoerd gaat uit van een ander startpunt, namelijk de totale werkgelegenheid voor mensen met een beperking bij zowel reguliere werkgevers als in de sociale werkvoorziening. Het startpunt van het onderzoek komt daarmee niet overeen met het doel van de banenafspraak om mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar eerdergenoemde brief.


Vraag:
Kan de staatssecretaris ingaan op de voorstellen (veertien punten) die de PvdA vanochtend heeft gedaan rondom armoede en schulden?

Antwoord:
Tijdens het debat heeft het lid Bruins (CU) het veertienpuntenplan overhandigd, waarvoor dank. De minister en staatssecretaris zullen het met interesse lezen. Voor het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid op 10 december aanstaande zal de staatssecretaris schriftelijk op het plan reageren.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om de woekerrentes van bezorgbedrijven die profiteren van de coronacrisis aan te pakken?

Antwoord:
In het kader van de coronacrisis heeft de minister van Financiën de maximale rente tijdelijk verlaagd van veertien naar tien procent. Daarmee is gezocht naar een balans tussen betere consumentenbescherming en beperking van de kans op het intreden van onwenselijke neveneffecten. Deze verlaging is per 10 augustus jl. inwerking getreden en geldt voor alle vormen van consumptief krediet, dus ook voor kredietverlening door verzendhuizen.

De verlaging is vooralsnog tijdelijk en zal in ieder geval tot 1 maart 2021 gelden. Momenteel onderzoekt een extern bureau of de maximale kredietvergoeding ook structureel verlaagd kan worden. Begin volgend jaar zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek worden geïnformeerd. Het streven is om voor 1 maart 2021 een beslissing te nemen over een structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding. Daarbij zal de minister van Financiën ook breder kijken naar de problematiek die bij dit type kredieten speelt.




Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (ChristenUnie)

Vraag:
Wat kan dit kabinet nog doen aan maatregelen voortkomend uit de kabinetsreactie op het WRR-rapport? Welke voorstellen staan straks klaar voor het volgende kabinet?

Antwoord:
Het kabinet heeft op 11 november de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en het WRR-rapport ‘het Betere Werk’ naar uw Kamer gezonden. In die kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de noodzaak van arbeidsmarkthervormingen onderschrijft, maar geen kans ziet om die handschoen zelf op te pakken gezien de fase van de regeerperiode waarin we ons bevinden en de inzet die vanuit het departement vereist wordt door de Coronacrisis en de daardoor noodzakelijke noodpakketten. Het kabinet laat wel voorbereidingen treffen zodat tijdens de formatie een stap voorwaarts kan worden gezet.  

Binnen het departement worden brede voorbereidingen getroffen om het volgende kabinet in de gelegenheid te stellen om knopen door te hakken op deze belangrijke dossiers. Voorbeelden van deze voorbereiding zijn de technische uitwerking van het advies van de Commissie Borstlap (dat onlangs naar uw Kamer is gezonden), de rapporten in het kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (die uw Kamer enige tijd terug ontvangen heeft) en het verkennen van de mogelijkheid om een rechtsvermoeden voor platformwerkers op te nemen in het Burgerlijk Wetboek.


Vraag:
Is de minister het met de ChristenUnie eens dat er een grotere stap nodig is naar een duurzaam arbeidscontract?

Antwoord:
Het kabinet heeft met de Wet arbeidsmarkt in balans een verdere stap gezet in het verkleinen van de verschillen tussen flexibele en vaste contracten. Er is echter inderdaad meer nodig voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Het advies van de commissie Regulering van werk is daarbij erg behulpzaam, en biedt een goede basis voor een volgend kabinet om verdere stappen te zetten.
 


Vraag:
Deelt u de opvatting dat we meer moeten durven sturen op de instroom in het onderwijs, zodat we sturen op het opleiden van de vakmensen van de toekomst?

Antwoord:
Voortouw op dit dossier ligt bij de minister van OCW. Het is zeker van belang dat studenten bij hun studiekeuze goed worden voorgelicht over toekomstige arbeidsmarktmogelijkheden, zodat zij gefundeerde keuzes maken en we investeren in hun talenten èn de vakmensen van de toekomst. Toch is niet altijd precies te zeggen waaraan de arbeidsmarkt behoefte heeft na pakweg vijf jaar. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt kunnen razendsnel gaan, zoals de huidige situatie op de arbeidsmarkt laat zien. Tegelijkertijd is keuzevrijheid voor studenten een hoog goed en is motivatie van groot belang voor het succesvol kunnen afronden van een opleiding.
 


Vraag:
Hoe kunnen we de validatie van onderwijs, nu alleen voor theoretisch onderwijs, ook doortrekken naar praktijkonderwijs?

Antwoord:
Het valideren van onderwijs is het terrein van mijn collega de minister van OCW.
 


Vraag:
Hoe snel kan het kabinet stappen zetten voor arbeidsmigranten naar aanleiding van de adviezen van Roemer?

Antwoord:
Op dit moment buigt het kabinet zich over het rapport van de heer Roemer en de bijbehorende aanbevelingen. Het kabinet zal medio december een reactie op de aanbevelingen naar uw Kamer sturen.
 


Vraag:
Deelt u de mening dat bij het werven van arbeidsmigranten de huisvesting voorwaardelijk zou moeten zijn en dat er wat dat betreft grenzen aan de arbeidsmigratie zijn?

Antwoord:
In het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, onder leiding van Emile Roemer, wordt onder andere opgemerkt dat er op dit moment onvoldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten beschikbaar is. In dit rapport zijn er verschillende aanbevelingen gedaan om de kwaliteit en kwantiteit van huisvesting voor arbeidsmigranten te verbeteren. Het kabinet deelt de opvatting dat de huisvesting van arbeidsmigranten goed moet worden geregeld en dat hier de komende tijd werk van moet worden gemaakt. Op dit moment buigt het kabinet zich over het rapport van de heer Roemer en de bijbehorende aanbevelingen. Het kabinet zal medio december een reactie op de aanbevelingen naar uw Kamer sturen.
 


Vraag:
Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt komen te vaak niet aan het werk. Zie ook de evaluatie van Participatiewet. Hoe zit het met de financiering van de sw-bedrijven de komende jaren?

Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de participatiegelden.

Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2019-2020, 34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31 december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een motie van de CU Wsw (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te informeren.


Vraag:
Kunt u reageren op het 14-puntenplan van de ChristenUnie met voorstellen om armoede en schulden te voorkomen?

Antwoord:
Tijdens het debat heeft het lid Bruins (CU) het 14-puntenplan overhandigd, waarvoor dank. De staatssecretaris zal het met interesse lezen. De staatssecretaris zal vóór het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid op 10 december aanstaande schriftelijk op het plan reageren.


Vraag:
Wanneer heeft de staatssecretaris meer zicht op het vervolg voor de voedselbanken?

Antwoord:
Zoals aangekondigd in de brief van 16 november jl. over de ondersteuning voedselbanken gaat de staatssecretaris samen met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de komende periode in gesprek met Voedselbanken Nederland en andere relevante partijen om de aard en omvang van de problematiek nader in kaart brengen en passende en haalbare oplossingen op korte- en lange termijn te verkennen. De staatssecretaris zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021 informeren over de uitkomsten van de gesprekken en stappen die gezet (gaan) worden.

 




Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)

Vraag:
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat mensen de weg naar de schuldsanering beter weten te vinden en financieel gezien zichzelf weer kunnen redden?

Antwoord:
In de brief van 28 september jl.over de intensivering van de aanpak van armoede en schulden heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het gezamenlijk met de VNG en Divosa neemt om de aanpak van armoede en schulden te versnellen. Er wordt fors ingezet op het tijdig bereiken van bestaande en nieuwe groepen die vanwege de coronacrisis in de financiële problemen raken. Financiële problemen worden daardoor eerder gesignaleerd en meteen aangepakt. Dit voorkomt dat geldzorgen tot armoede of problematische schulden leiden, en dat mensen hun financiële redzaamheid verliezen.

Maatregelen zijn bijvoorbeeld de opschaling van de Nederlandse Schuldhulproute waar mensen op een laagdrempelige manier passende, lokale hulp vinden waaraan ook een landelijk telefoonnummer is gekoppeld. Deze hulp kan bestaan uit begeleiding door een vrijwilliger, of als de problematiek ernstiger is, ondersteuning door de gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarnaast bieden de campagnes 'Sam& voor alle kinderen' (voorzieningen voor kinderen in armoede) en 'Kom jij eruit?' (ondersteuning voor mensen met financiële problemen) een ingang voor mensen die hulp en/of voorzieningen zoeken omdat ze geldzorgen hebben. De campagne 'Kom jij eruit?' is aangepast in verband met de coronacrisis. De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en zzp’ers. Het kabinet investeert dit jaar nog extra om mensen met financiële problemen ook via andere, niet voor de hand liggende plekken en kanalen te bereiken, bijvoorbeeld via huisartsen.
 


Vraag:
Gaat de staatssecretaris zijn collega’s in het kabinet aan hun jasje trekken over de achterblijvende resultaten bij de Rijksoverheid voor de banenafspraak?

Antwoord:
Bij de Rijksoverheid werkten in 2019 ruim 2000 mensen uit de doelgroep banenafspraak. Dit loopt inderdaad helaas achter op de doelstelling.
Gelukkig blijkt uit de cijfers van het UWV dat overheidswerkgevers nog steeds mensen aannemen ondanks de coronacrisis. De eerste signalen zijn zelfs dat het aantal banen bij de overheid is toegenomen sinds de coronacrisis.
Alle overheidssectoren maken sinds het bestuursakkoord ieder jaar werkplannen over hoe de sector de banenafspraak wil behalen. De minister van BZK - de verantwoordelijke minister voor de overheidssector - stuurt uw Kamer naar verwachting nog dit jaar een brief over de uitvoering van deze werkagenda’s in alle sectoren in 2019.
De staatssecretaris van SZW zal de minister van BZK vragen naar de plannen die er zijn om de banenafspraak verder te brengen binnen de Rijksoverheid en haar vragen uw Kamer daarover te informeren.
De minister van BZK rapporteert voor de Rijksoverheid jaarlijks in mei de ‘Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk’ aan de Tweede Kamer over de realisatie van de banenafspraak. De staatssecretaris van SZW zal haar vragen dit onderwerp daarin op te nemen.


Vraag:
Kan de regeling worden voortgezet voor grenswerkers die structureel gaan thuiswerken en minder dan 40% in het woonland werken, om een ongewenste fiscale switch te voorkomen?

Antwoord:
Het gaat hier om de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheid binnen de Europese Unie. Als iemand meer dan een substantieel deel in zijn woonland werkt, dan is hij in zijn woonland sociaal verzekerd. Wanneer minder dan 25% in het woonland wordt gewerkt, geldt dit als een indicatie dat een substantieel gedeelte niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.

De pandemie was een onvoorziene noodsituatie. Mensen konden de grens niet over en moesten thuiswerken. Dit betekende een plotselinge wijziging in het werkpatroon. Tijdens de coronacrisis is in de verschillende EU-lidstaten geregeld dat deze plotselinge wijziging in het werkpatroon door de Coronamaatregelen niet zal leiden tot een onverwachte switch in de sociale zekerheid.

Deze periode van de coronacrisis is echter een bijzondere periode. En ook een tijdelijke situatie. Hoeveel er momenteel thuis wordt gewerkt, is vermoedelijk niet representatief voor het werkpatroon nadat de noodmaatregelen in verband met de coronacrisis niet langer van toepassing zijn. Het is daarom op dit moment te vroeg om te spreken van een wijziging in het werkpatroon. Hiervoor zal eerst een aantal vragen beantwoord moeten worden, zoals de vraag hoeveel men thuiswerkt na de coronacrisis en of hier inderdaad behoefte aan is onder werknemers en werkgever. De minister neemt de suggestie mee en wil dit vraagstuk nader bekijken als het beeld rondom thuiswerken zich na de coronacrisis stabiliseert.

 


Vraag:
Hoe gaat het kabinet mantelzorg en onbetaalde of deels betaalde arbeid meer stimuleren?

Antwoord:
Vorige week heeft de minister van VWS een brief naar uw Kamer verzonden over de landelijke afspraken ‘Samen sterk voor mantelzorg’. Onderdeel hiervan is onder meer het ondersteuningsteam voor respijtzorg en landelijke overzichtspagina met alle Wmo-loketten en steunpunten mantelzorg per gemeente inclusief contactgegevens.

Daarnaast ondersteunen SZW en VWS werkende mantelzorgers en het gesprek op de werkvloer via het programma Werk en Mantelzorg. Naast aandacht voor verlofregelingen, wordt aandacht besteed aan bewustwording, best practices, instrumenten en kennisdeling voor werkgevers, leidinggevenden en collega’s om werk en mantelzorg bespreekbaar te maken op het werk en tot maatwerkoplossingen te komen.
 


Vraag:
Graag een reactie op het arrest van de Hoge Raad, die oordeelde dat het feitelijke werk van een zzp-er belangrijker is voor zijn rechten dan wat er op papier staat.

Antwoord:
Het is juist dat de Hoge Raad op 6 november een arrest heeft gewezen over onder meer de rol van de bedoeling van partijen bij de kwalificatie van een overeenkomst. De precieze gevolgen van dit arrest en de criteria die daarbij worden gehanteerd worden op dit moment nog bestudeerd. Uw Kamer zal nog voor het nog in te plannen plenaire debat over het rapport van de commissie Regulering van werk, een brief ontvangen waarin de minister nader ingaat op de gevolgen van dit arrest voor de praktijk.
 


Vraag:
Hoe kan het dat er verschil van inzicht is tussen de analyses van UWV en het ministerie bij de vaststelling van de premie? Is het niet beter één systematiek te hanteren en voortaan bij vaststelling van de Ziektewetpremie de begrotingsgrondslagen van het ministerie als leidend te gebruiken?

Antwoord:
De premienota en de begroting worden op verschillende momenten gepubliceerd. De MEV-raming van CPB komt te laat om deze mee te nemen in de berekeningen voor de premienota van het UWV, maar wordt wel meegenomen in de ramingen voor de SZW-begroting. Deze nota dient op de eerste werkdag van september gepubliceerd te worden, zodat werkgevers voldoende tijd hebben om een keuze voor het eigenrisicodragerschap te maken. Het is daarom niet wenselijk dezelfde uitgangspunten te hanteren.


Vraag:
Neemt u in de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering ook de uitzondering mee, bijvoorbeeld voor de agrarische sector, en is de minister bereid om nogmaals te kijken naar verantwoorde mogelijkheden voor opt-outs?

Antwoord:
Het advies van de Stichting van de Arbeid bevat meerdere uitzonderingen op de verplichte verzekering. Zo zijn er uitzonderingen op de verzekeringsplicht voor zelfstandigen met personeel en gemoedsbezwaarden. Tevens gaat het Stichtingsadvies in op een uitzondering voor de agrarische sector. Ook bevat het Stichtingsadvies een mogelijkheid tot een opt-out onder voorwaarden. Het kabinet werkt het advies van de Stichting uit. Voor het einde van het jaar stuur ik uw Kamer een brief over de stand van zaken van de uitwerking van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering.
 


Vraag:
Is het mogelijk om in de Nationale Enquete Arbeidsomstandigheden enkele vragen op te nemen over verzuim door rouw? Wat vindt de minister van het instellen van een expertisecentrum rouw? Wil de minister de mogelijkheden voor rouwverlof verkennen voor de kabinetsformatie?

Antwoord:
De minister gaat na of het mogelijk is om door TNO enkele vragen te laten toevoegen aan de Nationale Enquête arbeidsomstandigheden. Los daarvan zal de minister een onderzoek laten uitvoeren om de kennis over rouwverwerking en verzuim door rouw te actualiseren. Het lijkt daarom nu te voorbarig om een expertisecentrum rouw in te stellen of te ondersteunen. Overigens is onlangs de digitale handreiking Rouw en werk door TNO afgerond en beschikbaar gesteld op het Arboportaal. Bij de samenstelling van de handreiking zijn diverse deskundigen en sociale partners geraadpleegd. De handreiking draagt bij aan een beter wederzijds begrip tussen werkgever en werknemer. De minister hoopt daarmee de inzetbaarheid van de werknemer zowel thuis als op het werk te ondersteunen op een wijze die zo goed mogelijk aansluit bij de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en de mogelijkheden die de werkgever, mede met het oog op zijn bedrijfsvoering, ter beschikking staan. De handreiking sluit goed aan bij hetgeen uit onderzoeken op dit onderwerp naar voren komt, namelijk de waarde van begrip voor het feit dat de werknemer tijdelijk minder optimaal functioneert en van het bieden van flexibiliteit op de werkvloer. 


Vraag:
Is de staatssecretaris van mening dat de inzet van de staatssecretaris omtrent het asbeststelsel voldoende werkt als oude structuren en functievermenging in tact blijven? Neemt u de zorgen en adviezen van Paul Frissen voldoende serieus?

Antwoord:
De staatssecretaris neemt de zorgen en adviezen van de heer Frissen zeer serieus. De heer Frissen onderstreept veel knelpunten die overeen komen met de analyse van de problematiek die ten grondslag ligt aan de beleidsreactie Asbest uit 2018. Het is geen toeval dat uit beide trajecten dezelfde knelpunten naar voren komen. Er is namelijk echt werk te doen. Fundamentele verbeteringen zijn noodzakelijk. Met de uitvoering van de beleidsreactie Asbest uit 2018 wordt een aantal fundamentele wijzigingen doorgevoerd, worden deze knelpunten aangepakt en wordt er onder meer voor gezorgd dat er een duidelijke scheiding tussen publieke en private belangen komt. Zodat er geen vermenging van belangen aan de orde kan zijn en er transparantie in rollen en processen ontstaat. Het ministerie van SZW neemt, met de transitie die nu gaande is, meer in eigen hand. Bijvoorbeeld:

  • Het nieuwe instrument SMART- nieuwe stijl zal eigendom zijn van SZW. 

  • De SZW regelgeving is de basis, gestoeld op wetenschappelijke feiten. 

  • Het beoordelen van werkwijzen voor landelijke validatie is in handen gekomen van het onafhankelijke Validatie- en Innovatiepunt Asbest (VIP). Op basis van het VIP oordeel zal SZW besluiten nemen.

  • Belangrijkste normen zullen in de Arboregelgeving worden opgenomen in plaats van in de certificatieschema’s, zodat Inspectie SZW daar direct op kan handhaven.

 


Vraag:
Wat is de status van het onderzoek naar de beweegreden van de terugkeer van uitzendbureau Randstad naar de publieke Ziektewet-verzekering?

Antwoord:
UWV deelt de resultaten van de analyse nog dit jaar met het ministerie. De Tweede Kamer zal in het eerste kwartaal van 2021 geïnformeerd worden over de resultaten en eventuele vervolgacties.


Vraag:
Het lijkt erop dat er nu sprake is van een overstapprikkel, doordat de premiehoogte lager is dan de werkelijke schadelast. Wil de minister in gesprek gaan met UWV en de private uitvoerders om te voorkomen dat perverse prikkels leiden tot een terugkeer naar UWV of de private markt?

Antwoord:
Wanneer uit de analyse van UWV blijkt dat (uitzend)bedrijven onder de huidige premiesystematiek te lage premies betalen, dan zal daar actie op ondernomen worden. Vanzelfsprekend zullen UWV en private uitvoerders daarbij geconsulteerd worden.


Vraag:
Er blijkt een aparte overheidspoule te zijn voor mensen met een beperking, maar toch blijven de resultaten (voor de banenafspraak bij de Rijksoverheid) achter. Kan deze poule niet actiever en breder worden ingezet?

Antwoord:
De Rijksoverheid heeft inderdaad een team dat zich bezighoudt met het plaatsen van mensen uit de Banenafspraak: team inclusief en diversiteit. Andere overheden werken veel samen met re-integratie bedrijven en bemiddelingsbureaus.
Daarnaast werken binnen de Rijksoverheid ook via Binnenwerk. Via Binnenwerk werken mensen uit de doelgroep banenafspraak bij verschillende ministeries en andere onderdelen van de Rijksoverheid, bijvoorbeeld Staatsbosbeheer. Alle onderdelen van de Rijksoverheid kunnen aan Binnenwerk deelnemen en worden dan volledig ontzorgd.
Het aantal mensen dat via Binnenwerk aan de slag gaat, neemt nog steeds toe. Dat is positief.
Uw oproep om een dergelijke poule breder en actiever in te zetten klinkt sympathiek in de oren. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de banenafspraak bij overheidswerkgevers. De staatssecretaris van SZW zal uw vraag daarom aan haar voorleggen en haar vragen daar bij u op terug te komen.  




Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)

Vraag:
Is de regering bereid om de gelden voor kinderarmoede te oormerken?

Antwoord:
De staatssecretaris is niet van plan om de middelen voor kinderarmoede te oormerken. Het kabinet hecht eraan om gemeenten beleids- en bestedingsvrijheid te geven bij de inzet van deze middelen. Dat stelt gemeenten in staat om maatwerk te bieden en om in te kunnen spelen op de lokale situatie.

De recent naar de Kamer verzonden rapportage met de uitkomsten van de extra tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede (Tweede Kamer, 2019-2020, 24 515, nr. 479) laat bovendien positieve ontwikkelingen zien ten aanzien van de inzet van gemeenten. Zo blijkt dat in 2019 87% van de gemeenten de extra middelen in ieder geval deels heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. In 2017 was dit nog 74%. Gemeenten die de extra middelen niet (volledig) hebben ingezet voor armoedebestrijding onder kinderen hebben het extra budget relatief vaak aan het generieke armoedebeleid toegevoegd, of benut voor (aanpalende) beleidsterreinen, zoals onderwijs en sport of cultuur.

Ook ten aanzien van het bereik van kinderen is er een positieve ontwikkeling te zien. De evaluatie laat zien dat het (netto) aandeel bereikte kinderen gemiddeld is gestegen met 24-procentpunt van 43% in 2017 naar 67% in 2019. Begin 2021 volgt er een eindevaluatie van de bestuurlijke afspraken. De rapportage zal opnieuw inzicht verschaffen in de stand van zaken rond inzet van middelen en bereik. Tevens gaat de staatssecretaris met de VNG en Divosa in gesprek over de uitkomsten van deze extra tussenevaluatie, de lessen die we hieruit kunnen trekken en de wijze waarop gemeenten nog verder ondersteund kunnen worden in het vergroten van het bereik en het betrekken van kinderen bij het kinderarmoedebeleid.
 


Vraag:
Heeft de minister al zicht op de eerste effecten van verruiming van de ketenbepaling en van ontslagvergoeding? Zijn deze maatregelen in crisistijd nog wel houdbaar?

Antwoord:
Het effect van de verruiming van de ketenbepaling is nu nog niet duidelijk. Naar aanleiding van de motie Kuzu (Tweede Kamer, 2018-2019, 35 074, nr. 48) zal de uitwerking van de ketenbepaling na twee jaar worden geïnventariseerd. De verwachting van het kabinet is dat werkgevers werknemers niet onnodig op een tijdelijk contract zullen houden, dat wordt immers duurder voor hen. De verruiming van de ketenbepaling kan er juist in deze crisis voor zorgen dat werkgevers langer een tijdelijk contract aan kunnen bieden als het aanbieden van een vast contract nu niet mogelijk is en dat werknemers langer een baan hebben
Ook voor een uitspraak over de effecten van de aanpassing van het ontslagrecht (de cumulatiegrond) is het nog te vroeg. Hiervoor zal meer jurisprudentie over een langere periode afgewacht moeten worden. Op basis van de tot nu toe gepubliceerde jurisprudentie is wel voorzichtig iets te zeggen over hoe deze ontslaggrond in de praktijk wordt toegepast. De afgelopen maanden zijn er meer zaken gepubliceerd waarin een beroep op deze ontslaggrond is toe- of afgewezen: zes toewijzingen en 26 afwijzingen. Hierdoor krijgen de voorwaarden waarop een beroep kan worden gedaan op deze ontslaggrond steeds meer vorm in de praktijk. In de afgewezen zaken onderbouwde de werkgever vaak niet waarom de verschillende omstandigheden tot ontslag zouden moeten leiden. Of er was door de werkgever nog onvoldoende gedaan om ontslag te rechtvaardigen. In de toegewezen zaken die zijn gepubliceerd werden de omstandigheden uit de verschillende gronden wél voldoende gevonden en werd de arbeidsovereenkomst ontbonden.


 

Vraag:
Is de regering bereid meer te doen aan arbeidsmarktdiscriminatiebestrijding en hier meer geld voor vrij te maken?

Antwoord:
Het kabinet is het ermee eens dat structureel moet worden ingezet op het tegengaan van het hardnekkige probleem van arbeidsmarktdiscriminatie, juist ook in deze onzekere tijd vanwege de coronacrisis. Dat geldt voor het huidige kabinet maar ook voor het volgende kabinet.

Om duurzaam en stevig invulling te geven aan de nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van werving en selectie, heeft het kabinet de afgelopen periode extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Het kabinet vindt het daarbij van belang om ook in de toekomst te blijven inzetten op structurele capaciteit en middelen bij de aanpak en handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie.

In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018-2021 wordt Arbeidsmarktdiscriminatie aangepakt volgens drie lijnen: toezicht en handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording.

In het kader van toezicht en handhaving werkt het kabinet aan het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. De Inspectie SZW zal daarbij bevoegd worden om toe te zien op de aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Onlangs is het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, ontvangen. Het advies wordt nu verwerkt en het wetsvoorstel zal zo snel mogelijk- het streven is voor het einde van het jaar- aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Naast het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie worden er diverse andere maatregelen genomen om arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Voor de zomer is de Kamer hierover geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Arbeidsmarktdiscriminatie.

Er is een breed onderzoeksprogramma ingericht waar onder andere wordt onderzocht wat de meest effectieve instrumenten zijn in het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.

Tevens is in het voorjaar van 2019 een brede bewustwordingscampagne gestart over arbeidsmarktdiscriminatie en de kracht van diversiteit op de werkvloer. Hierin werd samengewerkt met BNR Nieuwsradio. De bewustwordingscampagne zal ook in 2021 een vervolg krijgen.

 


Vraag:
Hoe gaat de regering er voor zorgen dat er in het onderwijs meer aandacht komt voor het voorkomen van schulden ?

Antwoord:
De landelijk vastgelegde onderwijsinhoud voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt momenteel geactualiseerd.

De afgelopen jaren hebben docenten, schoolleiders en experts een voorstel uitgewerkt voor bouwstenen voor een nieuw curriculum. Hierin komen financiële vaardigheden in 3 leergebieden voor: Mens en Maatschappij, Digitale geletterdheid en Rekenen en Wiskunde. Een wetenschappelijke curriculumcommissie brengt voor het einde van het jaar een advies uit aan de minister van OCW over de herziening van het curriculum. Deze bouwstenen zijn daarbij het uitgangspunt. Vanaf 2022 proberen pilotscholen in twee schooljaren het nieuwe curriculum uit. Op basis van de evaluatie hiervan wordt het nieuwe curriculum vervolgens landelijk geïmplementeerd.

Wijzer in Geldzaken organiseert ieder jaar de nationale Week van het Geld. De week is ingesteld sinds 2011 met als doel om leerlingen in het basisonderwijs, het middelbaar onderwijs en het MBO financieel bewust te maken. Een groot aantal scholen doet hieraan mee.
 


Vraag:
Hoe gaan we de groep dakloze jongeren helpen?

Antwoord:
Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren wordt samen met VWS gewerkt aan een forse vermindering van het aantal jongeren dat dakloos raakt. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld: een impuls van € 200 miljoen voor de brede aanpak dakloosheid. Ook worden 10.000 extra woonplekken met begeleiding gerealiseerd. De komende vijf jaar gaan corporaties daarnaast 150.000 sociale huurwoningen met een huurprijs onder de eerste aftoppingsgrens bouwen, dankzij de vermindering verhuurderheffing nieuwbouw (RVV Nieuwbouw 2020). 

Onderdeel van het actieprogramma is dat met veertien pilotgemeenten wordt gewerkt aan het voorkomen van dakloosheid, het verkorten van de duur van de opvang en met ‘bureaucratievrij geld’ vinden doorbraken plaats in ingewikkelde en vastgelopen casuïstiek. Financiële bestaanszekerheid blijkt een essentieel onderdeel in het voorkomen van escalatie van problematiek. Daarbij gaven gemeenten aan terughoudend te zijn met het bieden van maatwerk binnen de Participatiewet.

Om gemeenten meer comfort te bieden in het toepassen van maatwerk, heeft de staatssecretaris van SZW in zijn kabinetsreactie op het onderzoek van Significant naar belemmeringen om woonruimte te delen, aangegeven wat hij vanuit zijn verantwoordelijkheid kan doen. Hij zal samen met de handreiking van Divosa en de VNG een vervolg geven aan het goed laten landen van de maatwerkmogelijkheden binnen de Participatiewet in de gemeentelijke uitvoering.


Vraag:
Kunt u aangeven wat u gaat doen om kwetsbare ouderen met en zonder migratieachtergrond te ondersteunen die vanwege taalproblemen niet altijd hun weg kunnen vinden?

Antwoord:
Taalachterstanden worden teruggedrongen door maatregelen op verschillende beleidsterreinen en door verschillende betrokken instanties. Bij het maken van beleid en de uitvoering hiervan dient rekening gehouden te worden met eventuele beperkingen in de taalvaardigheid van de doelgroep. Indien nodig kan communicatie in andere talen behulpzaam zijn, zoals over Covid-19. Gemeenten hebben een belangrijke rol om kwetsbare ouderen in hun gemeenten te ondersteunen.




Vragen van het lid Brenk, C.M. van (50PLUS)

Vraag:
Kan de minister het grote verschil in koopkrachtstijging tussen werkenden en gepensioneerden uitleggen?

Antwoord:
In de brief die afgelopen Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is gestuurd wordt onder andere teruggekeken op de koopkrachtontwikkeling tijdens de kabinetsperiode. In figuur 3 wordt de totale koopkrachtontwikkeling over de periode 2018-2021 weergegeven. Hieruit blijkt dat de koopkracht van de groep werkenden in deze periode 5,2% is toegenomen en die van gepensioneerden met 2,5%. Voor gepensioneerden is deze stijging grotendeels het gevolg van kabinetsbeleid (2,4%), bij werkenden is er naast kabinetsbeleid (3,6%) ook sprake van een forse bijdrage van de loonontwikkeling. Gepensioneerden hebben ook baat bij een positieve loonontwikkeling, omdat dit via het minimumloon tot een hogere AOW-uitkering leidt. Door lage dekkingsgraden zijn de meeste pensioenfondsen niet in staat geweest de pensioenuitkeringen en -rechten te indexeren. Dit heeft gevolgen voor de koopkracht van gepensioneerden en werkenden. Gepensioneerden merken dit meteen in hun portemonnee, voor werkenden is dit niet meteen zichtbaar in het koopkrachtbeeld, maar wel van belang voor de bestedingsmogelijkheden in de toekomst. Het kabinet heeft hier echter slechts beperkt invloed op, omdat aanvullende pensioenen een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers zijn.


Vraag:
Wat gaat de staatssecretaris doen om bijstandsgerechtigden meer koopkracht te geven?

Antwoord:
De geraamde koopkrachtontwikkeling van bijstandsgerechtigden voor 2021 is positief. Alleenstaanden in de bijstand gaan er volgend jaar naar verwachting 0,4% op vooruit. Huishoudens met een laag inkomen hebben profijt van de verlaging van het tarief in de eerste schijf en de verhoging van de algemene heffingskorting uit het regeerakkoord en de augustusbesluitvorming.
Uitkeringsgerechtigden hebben ook profijt bij de verhogingen van de algemene heffingskorting, omdat dit zich (via de netto-nettosystematiek) vertaalt in een hogere uitkering. Daarnaast lopen de socialezekerheidsuitkeringen in Nederland mee met de ontwikkeling van de lonen.
Voor grote gezinnen met een laag inkomen is relevant dat in het kindgebonden budget het bedrag per kind vanaf het derde kind in 2021 met ruim 600 euro toeneemt. Hiermee wordt het risico op armoede voor grote gezinnen gereduceerd.
 


Vraag:
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de aangenomen motie over "open hiring" en hoe gaat u anoniem solliciteren bevorderen?

Antwoord:
Anoniem solliciteren kan een instrument zijn bij het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie.
In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is aangekondigd dat een wetenschappelijk experiment met anoniem solliciteren wordt opgezet.
Hier wordt aan gewerkt. In verband met de coronacrisis heeft de uitvoering van dit onderzoek echter vertraging opgelopen, vanwege de plotseling gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt. Het bedrijf dat de pilot wilde faciliteren, gaf aan daardoor geen ruimte meer te hebben om het onderzoek uit te laten voeren. Het is van belang dat dit onderzoek in de praktijk en met een substantieel aantal echte vacatures uitgevoerd kan worden. Inmiddels heeft het bedrijf de intentie uitgesproken om er spoedig mee aan de slag te gaan. Zoals het er nu uitziet zal begin 2021 het onderzoek worden uitgevoerd. Streven is het onderzoek eind 2021 af te ronden.
Wat betreft Open Hiring, heeft de staatssecretaris recent het evaluatierapport over de pilot Open Hiring van de startfoundation in ontvangst heeft genomen. De bevindingen zal hij binnenkort onder de aandacht brengen van werkgeversorganisaties en vakbonden.
 


Vraag:
Hoe zorgt de staatssecretaris dat SW-bedrijven niet omvallen en wanneer komt er een besluit over de toekomstige financiering van SW-bedrijven?

Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de participatiegelden.

Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2019-2020, 34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31 december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een motie van de CU (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te informeren.


Vraag:
Kan de terugkeergarantie bij ontslag om bedrijfseconomische redenen uit worden gebreid van 26 weken naar 2 jaar?

Antwoord:
Bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen geldt de wederindienstredingsvoorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat de werkgever verplicht is om dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden aan de ontslagen werknemer aan te bieden als deze opnieuw beschikbaar komen. Deze wettelijke verplichting geldt gedurende een periode van 26 weken na de datum waarop de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de werkgever. Het is niet wenselijk deze periode te verlengen tot 2 jaar. Het ligt niet voor de hand dat eenmaal vervallen werkzaamheden in die gelijke vorm na een dergelijk lange periode opnieuw beschikbaar komen. Daarnaast is het de vraag of de werkgever nog in staat is om met de betreffende werknemer in contact te komen. Bovendien is de kans groot dat een werknemer na een dergelijk lange periode reeds ander werk gevonden heeft.
 


Vraag:
Kunt u (alvast) een reactie geven op het initiatiefwetsvoorstel voor gelijke beloning?

Antwoord:
Het kabinet zal een standpunt innemen over het initiatiefwetsvoorstel gelijke beloning voor mannen en vrouwen tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel.


Vraag:
Kunt u reageren op de concrete suggesties van de Landelijke Cliëntenraad om armoede onder senioren op te pakken (in haar brief van 5 november jongstleden)?

Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat ouderen niet in armoede vervallen. Uit de beleidsdoorlichting AOW die in december 2019 is uitgevoerd door het ministerie van SZW blijkt dat het risico op armoede lager is bij de AOW gerechtige groep dan bij andere leeftijdsgroepen. Dit omdat zowel een volledige AOW-uitkering als een onvolledige AOW-uitkering met een AIO aanvulling boven de lage-inkomensgrens liggen.

Voor personen boven de AOW-leeftijd met een onvolledige AOW-opbouw geldt dat zij, onder voorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld het inkomen en vermogen in het huishouden, tot het sociaal minimum kunnen worden aangevuld via een AIO-aanvulling.

Op dit moment onderzoeken de SVB en UWV de mogelijkheid om met de inzet van gegevensuitwisseling ouderen die aanspraak op AIO zouden kunnen maken gericht te gaan benaderen. Zo kan de AIO bekend worden gemaakt onder de ouderen die daar recht op hebben. De AIO zal ook meegenomen worden in de verkenning van mogelijkheden van het anders inrichten van de kostendelersnorm voor de algemene bijstand.

Ten behoeve van de koopkracht van AOW-gerechtigden geldt dat, naast de reguliere indexatie die tweemaal per jaar wordt doorgevoerd, de verhoging van de algemene heffingskorting die het kabinet in 2021 doorvoert direct doorwerkt in de hoogte van de AOW-uitkering.

Vanzelfsprekend zal het kabinet de brief van de LCR schriftelijk beantwoorden en daarbij nader op de verschillende suggesties ingaan.