Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35 570-XV) op 17 november 2020
Brief regering
Nummer: 2020D46852, datum: 2020-11-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z21981:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-11-19 10:15: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (35570-XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2020-12-01 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-02-03 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-03-31 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Jong, L.W.E. de (PVV)
Vraag:
Kunt u een reactie geven op de volgende voorstellen om huishoudens meer
financiële ruimte te geven: 1) verlaag de btw-tarieven, 2) verlaag de
huren en 3) schaf het eigen risico in de zorg af.
Antwoord:
Het kabinet deelt de wens om huishoudens meer financiële ruimte te geven
en heeft daarom in het regeerakkoord een aanzienlijke lastenverlichting
afgesproken. Terugblikkend blijkt dat dat ook is gelukt. De lasten voor
huishoudens zijn per saldo met circa € 5 miljard gedaald. Over de
kabinetsperiode is de mediane koopkracht met ruim 4% gestegen. Daarvan
komt een groot deel (2,9 %) door het gevoerde inkomensbeleid van dit
kabinet. In deze cijfers is rekening gehouden met de inflatie, waarmee
rekenschap wordt gegeven van de gemiddelde stijging van kosten.
Momenteel ligt de focus van het kabinetsbeleid op het beschermen van de
gezondheid van Nederland en het beperken van de gevolgen voor de
economie en voor mensen. Het kabinet wil bedrijvigheid, banen en
inkomens beschermen, investeringen aanjagen en bedrijven en mensen
helpen bij omschakeling. Daarnaast is er een fors pakket aan flankerend
beleid met bijzondere aandacht voor de kwetsbaren in onze samenleving.
Als onderdeel van het flankerend beleid komt er extra ondersteuning en
er zijn aanvullende middelen beschikbaar om armoede tegen te gaan en
mensen met problematische schulden de juiste ondersteuning te
bieden.
Vraag:
Onderschrijft de regering dat een verzorgingsstaat niet samen gaat met
massale immigratie?
Antwoord:
Nee, deze stelling onderschrijft de minister niet. De minister vindt het
belangrijk om meer nuance aan te brengen in dit debat. Een eenzijdige
focus op immigratie doet daar in zijn ogen afbreuk aan.
Om dit te illustreren: de grootste groep migranten (115.000) bestaat uit
EU-burgers, mensen die in Nederland komen werken en sectoren in de
Nederlandse economie draaiende houden, gevolgd door niet-EU-burgers die
hier met een visum komen werken of studeren (107.000) [1]. De groep
asielmigranten die als vluchteling wordt erkend en hun gezinsleden
bestaat uit 16.000 mensen en is daarmee de kleinste groep.
Tegelijkertijd moeten we nadenken over de effecten die migratie heeft op
het samenleven in Nederland. Maar wel op basis van feiten en met
aandacht voor de sentimenten waarmee veranderingen gepaard gaan. Want
naast migratie zijn ook demografische veranderingen en economische,
sociaal-culturele en technologische ontwikkelingen cruciale factoren om
naar te kijken als het gaat om de verzorgingsstaat.
[1] Bron: CBS.
Vragen van het lid Graaf, M. de (PVV)
Vraag:
Hoe vindt de minister dat het gaat met Nederland en de maatschappelijke
samenhang?
Antwoord:
Nederland wordt steeds diverser, dat is een feit. Het rapport over de
bevolkingssamenstelling 2050 laat zien dat de diversiteit in alle
opzichten in Nederland verder zal toenemen. Hierdoor kan het beeld
ontstaan dat de maatschappelijke samenhang minder vanzelfsprekend
wordt.
Het rapport van het SCP, Denkend aan Nederland, uit 2019 laat zien dat
in Nederland een grote mate van eensgezindheid is wat Nederland tot
Nederland maakt. Door de hele samenleving heen wordt sterk gehecht aan
de burgerlijke vrijheden, democratie en gelijke rechten. Naast gedeelde
waarden, is het voor de maatschappelijke samenhang belangrijk dat
iedereen kan participeren in de samenleving. Het Jaarrapport integratie
2020 laat zien dat achterstanden, onder andere in het onderwijs en op de
arbeidsmarkt, worden ingelopen. Het nieuwe inburgeringsstelsel en
verdere integratie op de arbeidsmarkt moeten het meedoen in de
samenleving verder stimuleren.
Bij maatschappelijke samenhang hoort ook dat we open staan voor elkaar
en elkaars verschillen. Dit gaat nog niet altijd even goed, met als
gevolg dat mensen tegenover elkaar komen te staan. Het is van belang dat
we elkaar niet zien als representant van een groep, maar als individu.
Dit vraagt inzet van ons allen, om elkaar te zien, te ontmoeten en
tegemoet te komen. Daarom zal de minister gemeenten ondersteunen bij
initiatieven gericht op het ontmoeten.
Vraag:
Waarom is de Blauwe Moskee in Amsterdam nog steeds open, en alle andere
moskeeën?
Antwoord:
Nederland is een democratische rechtsstaat, en aan de basis van onze
samenleving liggen de grondwettelijke vrijheden die ieder van ons
genieten. Deze grondwettelijke vrijheden, zoals vrijheid van godsdienst
en vrijheid van meningsuiting, gelden voor iedereen in Nederland.
Voor alle religies en gebedshuizen gelden dezelfde regels in Nederland,
er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Onze grondwettelijke vrijheden zijn niet onbegrensd. In geval het
kabinet problematisch of strafbaar gedrag constateert, zal daar tegen
worden opgetreden.
Vraag:
Wat weet de minister van de Moslimbroederschap, welke positie hebben de
leden in de ambtelijke/bestuurlijke wereld (waaronder het leger en de
politie), en waarom heeft de minister nooit eerder onderzoek gedaan naar
deze organisatie?
Antwoord:
De inschatting op dit moment van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
is dat de kern van de Moslimbroederschap in ons land slechts uit een
beperkt aantal personen bestaat en dat de invloed van de
Moslimbroederschap in Nederland daarmee ook beperkt is.
Wel is de ontwikkeling van de Moslimbroederschap, alsmede de verhouding
van de broederschap tot de salafistische aanjagers in Nederland, een
onderwerp dat de aandacht heeft van het kabinet.
Vragen van het lid Nijkerken-de Haan, C. (VVD)
Vraag:
Heeft het kabinet afspraken gemaakt met gemeenten over het belonen van
ondernemers en werkgevers voor het creëren van startbanen voor
jongeren?
Antwoord:
Het kabinet stelt via verschillende wegen extra middelen ter beschikking
om onder meer jongeren te ondersteunen naar vervolgonderwijs of werk.
Dit betreft in de eerste plaats de extra middelen voor gemeentelijke
dienstverlening en voor aanvullende crisisdienstverlening door regionale
mobiliteitsteams. Verder is van de €63 miljoen - bestemd voor
kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo - een kleine
€30 miljoen bestemd voor vergoedingen aan werkgevers voor het realiseren
van leerbanen. Deze middelen zijn in aanvulling op de €346 miljoen die
specifiek beschikbaar is gesteld voor het ondersteunen van kwetsbare
schoolverlaters naar vervolgonderwijs of werk en de als resultaat
daarvan langere onderwijsduur. Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten
bij de uitwerking van hun regionale aanpak jeugdwerkloosheid afspraken
maken met alle betrokken partijen, waaronder uiteraard werkgevers.
Vraag:
In het derde steunpakket is € 350 miljoen voor jeugdwerkloosheid
gereserveerd. Kan de minister aangeven in hoeverre dit bedrag ingezet
gaat worden om jongeren (terug) te begeleiden naar werk of hun
leerwerkplek, en in hoeverre worden deze jongeren hierbij gematcht aan
sectoren waar nu tekorten zijn?
Antwoord:
Het hele budget van €346 miljoen is bestemd om kwetsbare schoolverlaters
te ondersteunen naar vervolgonderwijs of een baan. Ruim €80 miljoen is
bestemd voor scholen en gemeenten, die deze begeleiding en ondersteuning
zullen uitvoeren. En €263 miljoen voor langer doorleren, wat resulteert
in een langere verblijfsduur in het onderwijs.
Daarnaast kunnen partijen in de regio gebruik maken van verschillende
generieke budgetten uit het steun- en herstelpakket om jongeren te
begeleiden naar vervolgonderwijs of werk. Dit zijn de extra middelen
voor gemeentelijke dienstverlening, voor aanvullende
crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams en voor
praktijkleren in het mbo.
Bij het ondersteunen van jongeren naar vervolgonderwijs of werk wordt
juist gekeken naar kansrijke sectoren en daarbij passende
opleidingen.
Vraag:
Hoe staat het met aanbod van opleidingen en het aantal leerwerkplekken?
Wat hebben werkgevers nodig om leerwerkplekken te kunnen
aanbieden?
Antwoord:
Met het tweede steunpakket is twee maal €10,6 miljoen extra toegevoegd,
voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022, aan de subsidieregeling
praktijkleren voor het realiseren van bbl-leerbanen in contactgevoelige
sectoren die zijn geraakt door de coronamaatregelen. Verder is van de
€63 miljoen uit het steun- en herstelpakket voor kortdurende bij- en
omscholing via praktijkleren in het mbo, een kleine €30 miljoen bestemd
voor vergoedingen aan werkgevers voor het realiseren van leerbanen. Ook
kunnen werkgevers voor het behoud van loon voor werknemers met een
BBL-leerbaan een aanvraag doen via de NOW-regeling.
In aanvulling hierop heeft het kabinet twee keer €4 miljoen uitgetrokken
voor uitvoering door de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en
Bedrijfsleven (SBB) van het Actieplan stages en leerbanen. SBB werkt
hierbij samen met scholen en bedrijven en werft bij tekorten in
specifieke sectoren of regio’s extra plekken. Dat zijn er 17.500 sinds
de start van het actieplan. Over de laatste stand van zaken met
betrekking tot de tekorten aan stages en leerbanen zal de minister van
OCW binnenkort de Kamer informeren.
Vraag:
Hoe kijkt de minister er naar om een herkenbaar omscholingsloket per
regio te organiseren? Hoe bereikbaar zijn de mobiliteitsteams voor
werkgevers, werknemers en werkzoekenden? Hoe kan het geld uit de O&O
fondsen makkelijk ingezet worden? Hoe staat het met het aanbod van
opleidingen?
Antwoord:
Leven lang ontwikkelen is van groot belang, en extra belangrijk in
tijden van een crisis op de arbeidsmarkt. Om de gevolgen van de
coronacrisis op de arbeidsmarkt te ondervangen treft het kabinet
aanvullende maatregelen met het sociaal pakket. Sectoren, werkgevers en
werknemers worden door het kabinet daarbij ondersteund met de
cofinanciering van sectorale samenwerkingsverbanden met 72 miljoen in
2021. Sectoren kunnen werknemers hiermee maatwerk bieden. Daarnaast
financiert het kabinet al langere tijd 35 regionale leerwerkloketten,
waarbij laagdrempelig informatie en advies wordt gegeven over leer- en
ontwikkelvragen aan (niet) werkenden en werkgevers. Ook voor mensen die
meer ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk wordt
met het flankerend sociaal beleid aanvullende regionale
crisisdienstverlening ingezet. Binnen regionale mobiliteitsteams werken
vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief samen om
werkenden en werkzoekenden naar nieuw werk te helpen met waar nodig
(om)scholing. Partijen worden gevraagd één digitaal en fysiek loket in
te richten in de arbeidsmarktregio’s, dat aansluit bij het bestaande
regionale leerwerkloket en het regionale wekgeversservicepunt.
Met betrekking tot leren en ontwikkelen geeft het kabinet in de
kamerbrief Routekaart Leren en ontwikkelen aan, dat werkgevers naar
schatting ongeveer € 3,6 miljard uitgeven aan directe opleidingskosten
per jaar, terwijl O&O fondsen jaarlijks tussen de € 100 miljoen en €
200 miljoen aan opleidingskosten uitgeven. Om de O&O fondsen verder
aan te moedigen deze gelden in te zetten, kunnen zij met cofinanciering
een beroep doen op regelingen uit het 3e steun- en herstelpakket.
Met bovenstaande wordt geborgd dat iedereen ergens terecht kan met een
hulp- of ondersteuningsvraag. Om transparantie en inzicht te geven in
verschillende initiatieven en vormen van ondersteuning op het gebied van
omscholing en begeleiding naar nieuw werk wordt een landelijk portaal
ingericht waarop werkenden, werkzoekenden en werkgevers in één oogopslag
zelf kunnen zien wie waar terecht kan met een hulp- of
ondersteuningsvraag.
In de afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet om het aanbod
van mbo en hoger onderwijs verder te flexibiliseren. Uw Kamer is op 13
november geïnformeerd over de belangrijkste mijlpalen.
Vraag:
Kan de minister aangeven of, als we allemaal vinden dat er méér mogelijk
moet zijn voor deeltijders, de relevante wetten (zoals de WAB) tegen het
licht kunnen worden gehouden en waar nodig bijgesteld kunnen
worden?
Antwoord:
Het IBO deeltijdwerk komt tot de conclusie dat niet wetgeving de
uitbreiding van de arbeidsduur belemmert, maar dat met name culturele
aspecten een rol spelen.
De Stichting van de Arbeid heeft aangegeven pilots te willen starten om
belemmeringen aan te pakken en mogelijkheden te benutten om mensen meer
uren te laten werken. Het voornemen is gezamenlijk concrete initiatieven
te ontplooien om in (sub)sectoren (en daarbinnen specifieke bedrijven)
het aantal gewerkte uren per werkende te vergroten en te zien wat de
achterliggende maatregelen of voorwaarden zijn die dat mogelijk maken.
Door de coronacrisis is het op dit moment wel lastig voor sectoren om
pilots hiervoor op te zetten. In overleg met sociale partners wordt
daarom gekeken hoe en wanneer pilots kunnen worden opgezet.
Met de WAB wil het kabinet werkgevers stimuleren om meer werknemers een
vast contract aan te bieden. De huidige systematiek biedt deeltijders
daarnaast voldoende mogelijkheden om meer uren te gaan werken zonder dat
de hoge WW-premie van toepassing is. Zoals reeds eerder aan de Kamer is
toegezegd zal naast monitoring op onderdelen van de WAB ook een algehele
evaluatie van de wet na vijf jaar plaatsvinden. De mogelijkheden voor
deeltijders zullen hierin worden meegenomen.
Op basis van de Wet flexibel werken hebben werknemers de mogelijkheid om
hun werkgever te verzoeken hun arbeidsduur uit te breiden. Momenteel
wordt de Wet flexibel werken geëvalueerd. In beeld wordt gebracht in
welke mate er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid voor de
aanpassing arbeidsduur en verzoeken worden gehonoreerd. Als de
uitkomsten van de evaluatie daartoe aanleiding geven, is de minister
bereid om te bekijken of de mogelijkheden voor de aanpassing van de
arbeidsduur moeten worden verruimd.
Vraag:
Voor dga's verlopen in december fiscale voordelen met betrekking tot
COVID-19. Kan de minister samen met zijn collega van Financiën in
overleg treden om voortzetting te bespreken?
Antwoord:
Het kabinet zal breed stilstaan bij de herijking en mogelijke
actualisering van het steun –en herstelpakket. We streven ernaar uw
Kamer eind november, uiterlijk begin december, hierover per brief te
informeren. Daarin zal het kabinet ook stilstaan bij de fiscale
maatregelen.
Vraag:
Loopt de uitbreiding van de werkkostenregeling door naar 2021? Graag
snel duidelijkheid.
Antwoord:
De tijdelijke verruiming van de werkkostenregeling loopt af of op
31 december 2020. De staatssecretaris van Financiën zal beslissen over
een eventuele verlenging.
Vraag:
Kan de minister met de staatssecretaris van Financiën in gesprek over
een set passende afspraken omtrent thuiswerken en
reiskostenvergoeding?
Antwoord:
Wat betreft een fiscaal gefaciliteerde thuiswerkvergoeding: het is nu al
mogelijk om met name de arbo-gerelateerde kosten voor het thuiswerken
(bureaustoel, bureau, beeldscherm en dergelijke) belastingvrij te
vergoeden. Daar hoeven dus geen nieuwe maatregelen voor te worden
getroffen.
Voor andere kosten, zoals energierekening, koffie en dergelijke kan de
werkgever gebruik maken van de vrije ruimte in de werkkostenregeling.
Eventuele nieuwe fiscale maatregelen in verband met thuiswerken zijn aan
de staatssecretaris van Financiën. De brief over de herijking van het
steun- en herstelpakket zal ook ingaan op dergelijke fiscale
aspecten.
Vraag:
Waarom wel bij de groenteboer hoeveel mensen er binnen mogen en geen
protocollen voor op kantoor?
Antwoord:
Het kabinet heeft geen maxima gesteld aan aantallen mensen die op
kantoor aanwezig mogen zijn. De overheid kan namelijk niet op afstand
bepalen waar thuiswerken wel of niet mogelijk is. Dat moeten werkgevers
en werknemers onderling bepalen. Maar het dringende verzoek is om aan
deze oproep gehoor te geven en zo veel mogelijk thuis te werken.
Zowel thuis als op kantoor is het zaak om de RIVM-maatregelen op te
volgen, zodat mensen gezond en veilig kunnen werken. Conform de
arbowetgeving is het van belang dat werkgevers daartoe hun RI&E
actualiseren. Zodat de risico’s die thuiswerken (danwel op kantoor
werken als het echt niet anders kan) met zich mee brengt in beeld zijn
en er goede maatregelen getroffen zodat mensen gezond en veilig kunnen
werken. De Inspectie SZW kan daar ook op toezien.
Tot slot: het maken van protocollen is de verantwoordelijkheid van
sectoren zelf. Veel sectoren hebben dat gedaan. Zo is er ook een
protocol ‘Veilig naar kantoor’
Vragen van het lid Smeulders, P.H.M. (GroenLinks)
Vraag:
Wat gaat het kabinet doen om mensen in essentiële beroepen te steunen?
Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om het minimumloon te verhogen?
Antwoord:
Mensen in essentiële beroepen hebben uitdrukkelijk de aandacht van het
kabinet. Zij houden Nederland draaiende tijdens deze crisis.
De salarissen in het onderwijs zijn bijvoorbeeld de laatste jaren ook
meegestegen met de salarisontwikkeling in de markt. Sinds de komst van
dit kabinet zijn er grote investeringen gedaan in de salarissen van
leraren in het primair onderwijs. Leraren in het po hebben sinds het
begin van deze kabinetsperiode in totaal gemiddeld 14% beloning erbij
gekregen; dit is ruim boven de contractloonontwikkeling in de
markt.
Steun voor mensen in essentiële beroepen is breder dan alleen salaris.
Als kabinet zetten we breder in op verminderen van werkdruk, minder
administratieve lasten en meer zeggenschap in de zorg. Daartoe stelt het
kabinet de komende jaren aanvullende middelen beschikbaar oplopend tot
130 miljoen euro per jaar vanaf 2023 voor een brede aanpak gericht op
aantrekkelijk werken in de zorg. Ook heeft het kabinet de SER gevraagd
om een verkenning te laten uitvoeren gericht op specifieke knelpunten én
kansen die bij kunnen dragen aan instroom, behoud, werkplezier en
waardering.
Om docenten te steunen heeft het kabinet daarnaast op 16 november
aangekondigd 210 miljoen euro te investeren in extra inzet van personeel
op basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen. Deze extra
middelen zijn vanaf januari 2021 beschikbaar en bedoeld voor extra hulp
tijdens deze coronatijd. Met dit geld kunnen scholen extra bevoegd
personeel inzetten, ondersteuners laten meehelpen en meer gastlessen
mogelijk maken. Dit helpt onder andere om de werkdruk in het onderwijs
te verlichten.
Wat betreft een verhoging van het minimumloon hebben we door de update
van het CPB van de studie Kansrijk Arbeidsmarktbeleid afgelopen april
nieuwe inzichten gekregen in de gevolgen voor de werkgelegenheid van een
hoger wettelijk minimumloon. De omvang van het effect is naar beneden
bijgesteld, maar blijft negatief en wordt meer dan evenredig groter bij
grotere verhogingen van het minimumloon.
Hierbij is verder van belang dat door de Nederlandse systematiek waarin
sociale minimumuitkeringen zoals de bijstand en de AOW meestijgen met
het minimumloon, een verhoging van het minimumloon met forse budgettaire
gevolgen gepaard gaat.
Om een scherper beeld te krijgen van de precieze, brede economische
gevolgen van een hoger minimumloon op bijvoorbeeld de economische groei
en het prijsniveau, heeft het kabinet het CPB verzocht tot nader
onderzoek. De uitkomsten hiervan worden voor het eind van het jaar
verwacht.
De hoogte van het minimumloon is bovendien onderdeel van een bredere
discussie waarin bijvoorbeeld ook de toekomst van het toeslagenstelsel
bezien moet worden. Het kabinet werkt alternatieven voor het
toeslagenstelsel uit en informeert de Kamer voor het eind van het jaar
over de uitkomsten hiervan. Met de opbrengst van deze onderzoeken kan
het volgende kabinet de bredere discussie over het minimumloon en
inkomensondersteuning via onder andere het toeslagenstelsel goed
geïnformeerd voeren.
Het kabinet loopt hier niet op vooruit en kiest derhalve op dit moment
niet voor een minimumloonverhoging.
Vraag:
Wat gaat het kabinet er aan doen meer mensen in vitale sectoren aan het
werk te krijgen? Is het kabinet bereid om tot een omscholingsoplossing
te komen in bijvoorbeeld het onderwijs en de zorg en hoe gaat het
kabinet voldoende loon bij werk en scholing organiseren? En als we daar
nu tijdelijke banen regelen, moeten we dan niet gelijk in die mensen
investeren?
Antwoord:
Het kabinet zorgt er op verschillende manieren voor dat meer mensen in
de vitale sectoren als het onderwijs en de zorg kunnen werken.
Zo heeft het kabinet voor het onderwijs het initiatief ‘Extra handen
voor de klas’ gepresenteerd om tijdelijk meer mensen naar het onderwijs
te krijgen. Het gaat hier zowel om banen die er pre-corona nog niet
waren (schoonmaak, toezicht coronamaatregelen), als om inzet van mensen
die daadwerkelijk voor de klas kunnen staan (PABO-studenten,
gepensioneerde docenten). Het kabinet trekt 210 miljoen euro uit zodat
basisscholen, middelbare scholen en mbo-instellingen tijdelijk extra
hulp kunnen inschakelen. Hierover hebben de minister van OCW en de
minister voor BVOM 16 november een brief naar uw Kamer gestuurd.
Ook op het gebied van de zorg zijn er verschillende initiatieven om meer
mensen aan het werk te krijgen. Dit gebeurt onder andere via het
initiatief Extra Handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas, maar ook
door het investeren in werving en opleiden, en het tijdelijk verruimen
van de mogelijkheden in het kader van de Wet BIG. Voor nadere informatie
over de aanpak van tekorten in de zorg verwijs ik u door naar de
minister van VWS.
In het voorjaar heeft het kabinet samen met sociale partners, UWV,
gemeenten en het onderwijsveld het initiatief NL Werkt Door gestart,
waar bedrijven in vitale sectoren terecht kunnen met hun vraag naar
personeel.
Om mensen die met ontslag worden bedreigd of net werkloos zijn geworden
naar ander werk te begeleiden zijn ook in het derde steun en
herstelpakket diverse maatregelen getroffen. Zo worden sectoren,
werkgevers en werknemers door het kabinet bij het naar ander werk
begeleiden ondersteund met cofinanciering van sectorale
samenwerkingsverbanden. Hier is 72 miljoen in 2021 voor beschikbaar.
Sectoren kunnen werknemers hiermee maatwerk bieden. Ook worden voor
mensen die meer ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk
in alle 35 arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams ingezet
waarbij vakbonden, werkgeversorganisaties, UWV en gemeenten intensief
samenwerken om werkenden en werkzoekenden naar nieuw werk in onder ander
de vitale sectoren te helpen.
Verder gaat het kabinet aan de slag met tijdelijke coronabanen. Dat zijn
tijdelijke banen om piekbelasting in cruciale sectoren zoals de zorg en
het onderwijs op te vangen. In sommige situaties is het echter mogelijk
dat mensen met tijdelijke coronabanen na de crisis structureel in de
sector aan de slag willen en kunnen gaan. In dat geval is goed
voorstelbaar dat werknemers en werkgevers investeren in
opleidingen.
Vraag:
Huishoudelijk werkers vallen tussen wal en schip, want ze hebben geen
recht op NOW of TOZO. Is de minister bereid om opties uit te werken om
de positie van 'dienstverleners aan huis' te verbeteren?
Antwoord:
De SER heeft met haar verkenning ‘Markt voor persoonlijke
dienstverlening in internationaal perspectief’ waardevol onderzoek
gedaan naar internationale ervaringen op het gebied van Dienstverlening
aan Huis. Zoals eerder de Commissie Kalsbeek (2014) schetste, zijn er
echter geen eenvoudige oplossingen om de rechtspositie van de
dienstverleners aan huis te verbeteren zonder dat daar ook behoorlijke
nadelen en risico’s tegenover staan. Zo resulteert een verbeterde
rechtspositie in meer administratieve en financiële lasten bij
particulieren. Dit leidt tot risico’s op substitutie-effecten (waarbij
particulieren het werk zelf zullen gaan uitvoeren, hetgeen ten koste
gaat van werkgelegenheid) en een toename van zwart werk. Dit laatste
verslechtert de rechtspositie van de dienstverleners aan huis. Tot slot
zullen nieuwe beleidsopties budgettaire consequenties hebben.
Vragen van het lid Renkema, W.J.T. (GroenLinks)
Vraag:
Hoe staat het met de toezegging om in gesprek te gaan met de branche
over het weergeven van bezorgopties waarvoor mensen niet 's nachts in
een distributiecentrum hoeven te werken?
Antwoord:
Dit gesprek met de betrokken branche over nachtwerk en goed
werkgeverschap zal nog dit jaar plaats vinden. De actualiteit maakt dit
gesprek des te belangrijker. Door COVID-19 wordt er immers veel meer via
internet besteld. Dat zal de komende tijd zeker ook zo zijn. Ik
informeer uw Kamer over de uitkomst.
In het AO van 20 februari 2020 en het VAO van 5 maart 2020 heeft de
toenmalige staatssecretaris toegezegd een gesprek te voeren met de
branche. Bedoeling was dit gesprek voor de zomer te voeren. Dat is
helaas vanwege COVID-19 vertraagd.
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris tegen het principe: geen nachtwerk, tenzij
dit echt nodig is?
Antwoord:
Nachtwerk is in de Arbeidstijdenwet al streng geclausuleerd. Zo is in de
Arbeidstijdenwet de hoeveelheid toegestaan nachtwerk begrensd tot een
maximum aantal nachtdiensten per jaar. Ook zijn er kaders voor werk- en
rusttijden opgenomen voor werkgevers en werknemers. Vorig najaar is de
Beleidsregel boeteoplegging arbeidstijdenregels aangescherpt. Daardoor
kan er bij overtredingen van regels voor nachtwerk direct een boete
worden uitgeschreven door de Inspectie SZW. De Nederlandse eisen ten
aanzien van nachtwerk gaan daarbij veelal verder dan de Europese
regelgeving.
De verantwoordelijkheid en afweging om werknemers binnen deze kaders in
de nacht in te zetten, ligt bij werkgevers. Zij moeten nagaan of inzet
in de nacht nodig is en maatregelen nemen om de nadelige gevolgen van
nachtwerk te beperken. Werkgevers en werknemers spreken gezamenlijk af
hoe ze daar invulling aan geven.
In opdracht van SZW heeft het RIVM effectieve maatregelen en handvatten
op een rij gezet om gezonder in de nacht te kunnen werken. Voorts heeft
de vereniging van bedrijfsartsen recent een themawebsite over nachtwerk
ontwikkeld waar naast handvatten ook tips worden gegeven voor een
zorgvuldige afweging.
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris naar een ruimhartiger crisisinkomen en
naar het verruimen van de partnertoets en vermogenstoets in de bijstand
zodat mensen niet naar de voedselbank hoeven?
Antwoord:
Het kabinet doet zijn best om zoveel mogelijk mensen bestaanszekerheid
te geven, onder andere met inzet van de NOW en de TOZO. En het kabinet
onderzoekt of het mogelijk is om crisisbanen vorm te geven. Het kabinet
heeft daarnaast besloten om € 1,4 miljard uit te trekken voor een
aanvullend sociaal pakket, om zo werkenden perspectief te bieden en hen
te ondersteunen om in te spelen op de economische situatie.
Dit is in aanvulling op het socialezekerheidsstelsel dat we in Nederland
hebben. Werknemers kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op een
WW-uitkering. Voor anderen biedt de reguliere bijstand ondersteuning.
Met de bijstand heeft elk huishouden een inkomen op het sociaal
minimum.
Verruiming of het schrappen van (toegangs-)eisen past niet bij het
vangnetprincipe van de Participatiewet. Versoepeling of verruiming van
de Participatiewet is ook niet nodig om alle kwetsbare mensen passende
bescherming en ondersteuning te kunnen bieden. Bijzondere bijstand kan
er daarnaast bij onvoorziene omstandigheden voor zorgen dat kosten voor
noodzakelijke uitgaven kunnen worden voldaan als het inkomen
ontoereikend is.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om de Stichting Sterk uit Armoede bij het
ontwikkelen van een landelijke expertise team te ondersteunen?
Antwoord:
De staatssecretaris deelt het belang van de inzet van
ervaringsdeskundigen. In de brief van 28 september over de intensivering
van het armoede- en schuldenbeleid is ook aangegeven dat het kabinet de
werelden van professionals en de doelgroep beter wil verbinden door het
stimuleren van de inzet van ervaringsdeskundigen.
Het ministerie van SZW is hierover in gesprek met de Stichting Sterk uit
Armoede om een tijdelijke impuls te geven aan de inzet van
ervaringsdeskundigheid in de beleidsontwikkeling, implementatie en
uitvoering op het terrein van armoede en schulden.
Vraag:
Kan het kabinet aangeven of het de actie van het Rode Kruis ten aanzien
van voedselbanken en voedselhulp ondersteunt, door de opbrengst van de
actie te verdubbelen?
Antwoord:
Gemeenten hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van mensen
wanneer zij kampen met financiële problemen.
Gemeenten hebben dan ook de mogelijkheid om maatwerk te bieden en
personen, die buiten de criteria van de Voedselbank vallen, te
ondersteunen.
Het Rode Kruis geeft voor een belangrijk deel voedselhulp aan
vreemdelingen zonder recht op verblijf. Die groep wordt in principe niet
ondersteund door de voedselbanken.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf zijn uitgesloten van sociale
voorzieningen maar hebben op basis van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) wel recht op bed, bad en brood wanneer zij in een situatie van
extreme armoede verkeren.
Zij kunnen in Nederland in verschillende gemeenten terecht bij een
(pilot) Landelijke Vreemdelingen Voorziening.
Het Rode Kruis ontvangt voor het bieden van noodzakelijke voedselhulp
geen financiële ondersteuning vanuit de Rijksoverheid. De
staatssecretaris ziet geen aanleiding om hier verandering in te
brengen.
Vraag:
Wil de staatssecretaris in overleg gaan met zijn collega in het kabinet
over het verbieden van het afsluiten van drinkwater?
Antwoord:
Extra overleg met drinkwaterbedrijven is niet nodig. Om onze gezondheid
te beschermen gelden al strenge wettelijke voorwaarden voor het
afsluiten van drinkwater.
Deze regels bevatten geen verbod, omdat afsluiten een laatste wake up
call of stok achter de deur kan zijn en ook omdat er andere redenen dan
schulden voor afsluiten kunnen zijn. De regels voorzien wel in een
tijdelijke voorziening van drinkwater als afsluiten echt onvermijdelijk
is.
Om betalingsachterstanden snel op te lossen doen drinkwaterbedrijven mee
met vroegsignalering van schulden. Op 10 november jongstleden sloten zij
met woningcorporaties, zorgverzekeraars, energiebedrijven en gemeenten
het Landelijk Convenant Vroegsignalering. Het convenant geeft een impuls
aan vroegsignalering en ondersteunt de uitvoering van de wijziging van
de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Vragen van het lid Palland, H.M. (CDA)
Vraag:
Kan de minister of de staatssecretaris aangeven of de huidige wetgeving
goed aansluit bij thuiswerken, of is er bijvoorbeeld een nadere
grondslag nodig in arbowetgeving?
Antwoord:
De Arbowet voorziet al in een zorgplicht voor werkgevers om te voorzien
in een gezonde en veilige thuiswerkplek. Hierbij is de mate waarin de
werkgever invulling kan geven aan zijn zorgplicht bij thuiswerken
afhankelijk van wat redelijkerwijs gevraagd kan worden.
De verwachting is dat we in de toekomst meer dan voorheen zullen blijven
thuiswerken. In de brief van maandag jl. heeft de staatssecretaris
aangekondigd dat samen met de SER het initiatief wordt genomen om het
gesprek met de samenleving en sociale partners aan te gaan over
thuiswerken post-corona. Centrale vragen daarbij zijn: hoe gaan we ons
werk in de toekomst optimaal vormgeven, wat is een goede balans tussen
kantoor en thuiswerken en wat zijn eventuele belemmeringen daarvoor. Wat
hiervoor nodig is, zoals modernisering in wet- en regelgeving om gezond
en veilig thuiswerken mogelijk te maken, is nadrukkelijk onderdeel van
deze gesprekken.
Vraag:
Kleine werkgevers overzien niet de risico's in regelgeving rondom
werkgeverschap. Moeten we niet werken aan prikkels om de stap van zzp'er
naar ondernemer te stimuleren? Zoals een bonus op het aannemen van een
eerste werknemer.
Antwoord:
Het kabinet heeft verschillende stappen gezet om het aannemen van mensen
aantrekkelijker te maken. Voorbeelden zijn de maatregelen op het gebied
van loondoorbetaling bij ziekte en de aanpassing van het ontslagrecht in
de WAB. Dat laat onverlet dat het aannemen van de eerste werknemer nog
altijd als drempel kan worden ervaren. Eerder heeft uw Kamer middels de
motie Wörsdörfer verzocht om een onderzoek naar de knelpunten die
ervaren worden bij het aannemen van de eerste werknemer. Dit onderzoek
is onlangs naar uw Kamer gestuurd, vergezeld met de aankondiging dat de
staatssecretaris van EZK deze inhoudelijk zal bespreken in de voor
december van dit jaar geplande voortgangsrapportage "Merkbaar betere
regelgeving en dienstverlening voor bedrijven".
Vraag:
Kunt u aangeven welke criteria er worden gehanteerd bij de evaluatie van
de webmodule en wanneer kunnen we concluderen dat de webmodule
"geslaagd" is? En kunt u aangeven of u het Belgisch model
(sectorafhankelijke criteria) heeft meegenomen in uw overwegingen ten
aanzien van de criteria?
Antwoord:
Ten eerste wordt gevraagd naar de criteria die worden gehanteerd voor de
evaluatie en wanneer de webmodule geslaagd is. In de zesde
voortgangsbrief heeft het kabinet beschreven welke informatie wordt
verzameld voor de evaluatie van de webmodule. Het gaat daarbij om een
verzameling van meerdere type gegevens. Ten eerste gaat het om de
expliciete mate van tevredenheid van gebruikers, uitgevraagd via een
enquete onder de gebruikers van de webmodule. Ten tweede om de
impliciete mate van tevredenheid van gebruikers, die wordt beoordeeld
aan de hand van kwantitatieve gegevens over het feitelijk gebruik van de
webmodule. Ten derde gaat het om de beoordeling door externe of derde
partijen. Dit wordt beoordeeld aan de hand van berichten in de media,
maar zeker ook door gesprekken met brancheorganisaties en stakeholders.
Daarbij gaat ook het breed maatschappelijk gesprek een belangrijke rol
spelen. Ten slotte zal bij de evaluatie worden gekeken naar de gevolgen
voor de uitvoeringsinstanties. De verzamelde informatie zal deels
kwantitatief van aard zijn (bijvoorbeeld de antwoorden op enquêtevragen
en de data vanuit I&O Research) en deels kwalitatief (bijvoorbeeld
het beeld bij brancheorganisaties). Uiteindelijk zal een optelsom van de
verzamelde informatie bij de verschillende clusters bepalen of de pilot
al dan niet succesvol is.
Ten tweede is gevraagd naar het Belgisch model. De criteria die in
België worden gehanteerd, doen hetzelfde als de webmodule: zoveel
mogelijk duidelijkheid verschaffen over de kwalificatie van de
arbeidsrelatie.
In de Belgische situatie worden er negen criteria genoemd en als meer
dan de helft van de criteria van toepassing is geldt het vermoeden van
een arbeidsovereenkomst. De webmodule die het kabinet ontwikkelt is
uitgebreider, waardoor beter aangesloten wordt bij de holistische
benadering waarbij alle feiten en omstandigheden een rol spelen.
In België kunnen de negen standaard criteria worden aangevuld of
vervangen door specifieke criteria die eigen zijn aan bepaalde sectoren
of beroepen. Zoals hiervoor aangegeven vraagt de webmodule alle
relevante elementen uit die een rol spelen bij de beoordeling van de
arbeidsrelatie. Het kan echter zijn dat specifieke omstandigheden in
sectoren (of beroepen) van dusdanige aard zijn dat de webmodule geen
geschikt instrument is. Dit is onder meer waar het breed maatschappelijk
gesprek voor bedoeld is: inzicht krijgen in sectorale knelpunten en/of
onduidelijkheden met de webmodule. Eveneens kan daarbij worden besproken
op welke wijze buiten dienstbetrekking gewerkt kan worden binnen
sectoren en in hoeverre naast de webmodule eventueel aanvullende
instrumenten wenselijk worden geacht voor de betreffende sector om de
duidelijkheid van regels te vergroten.
Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op het rapport van Roemer over
arbeidsmigranten?
Antwoord:
Het kabinet herkent de problematiek die de heer Roemer in zijn rapport
omschrijft en deelt ook zijn analyse en conclusie dat er werk moet
worden gemaakt van het aanpakken van misstanden bij arbeidsmigranten. Op
dit moment buigt het kabinet zich over het rapport en de bijbehorende
aanbevelingen. Het kabinet zal medio december een reactie op de
aanbevelingen naar uw Kamer sturen.
Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie ten aanzien van
grensondernemers en wat is de stand van zaken ten aanzien van de
monitoring van de toegang TOZO voor deze groep ondernemers?
Antwoord:
De staatssecretaris is bezig met het uitvoeren van de motie. Zo is aan
de Belastingdienst gevraagd om nieuwe aantallen over de groep
grensondernemers te leveren en de sectoren waartoe ze behoren. Ook wordt
gesproken met de Euregio’s over deze groep en is gesproken met de
grenslanden over de monitor en wat zij zouden kunnen leveren. De stand
van zaken is dat ik vorige week een reactie van de Europese Commissie
heb gekregen op de visie van het kabinet dat de TOZO uitkering sociale
bijstand is. De Commissie is van oordeel dat de TOZO geen
socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening 883/2004 (de
Coördinatieverordening), maar een sociale bijstandsuitkering. Wel heeft
de Commissie aanvullende vragen gesteld over de vraag of het
niet-exporteren van de TOZO een belemmering is voor de vrijheid van
vestiging. Het kabinet is momenteel bezig met de beantwoording van deze
nieuwe vragen.
Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de deeltijd WW (motie Palland /
Thielen)?
Antwoord:
Mevrouw Palland vroeg hoe het staat met de uitwerking van een
structurele variant van deeltijd WW.
Er kunnen nog geen vorderingen worden gemeld. Zowel op het departement
als bij UWV wordt er momenteel volop gewerkt aan de uitvoering van de
NOW.
Zoals eerder ook aan uw Kamer aangeven, zal het niet mogelijk zijn om de
regeling aansluitend op de NOW in werking te laten treden, gezien de
aanpassingen die nodig zijn in de systemen van UWV.
Deeltijd WW is overigens wat de minister betreft niet de enige optie.
Zoals bekend is in de afgelopen jaren ook gewerkt aan de invoering van
de Calamiteitenregeling. Die zou wellicht een vergelijkbare brugfunctie
in crisistijd kunnen vervullen.
Vraag:
Kunt u een reactie geven op het voorstel om bedrijfsscholen in te voegen
in het sociaal pakket en het structureel invoegen van de pilot
praktijkleren in het mbo?
Antwoord:
In beide mogelijkheden wordt voorzien.
Inkoop van mbo-opleidingen bij bedrijfsscholen is mogelijk. Het gaat dan
om inkoop door gemeenten, UWV en sociale partners voor ondersteuning
naar werk van werkzoekenden en met werkloosheid bedreigde werknemers
(bijvoorbeeld uit het budget voor aanvullende crisisdienstverlening of
het budget voor praktijkleren in het mbo). Voor kortdurende bij- en
omscholing via praktijkleren in het mbo is €63 miljoen gereserveerd.
Hierbij wordt werken gecombineerd met het doen van een deel van een
mbo-opleiding. Daarbij kan het ook gaan om een mbo-opleiding gericht op
het behalen van een praktijkverklaring, waarmee pilots zijn gedaan. Dan
worden delen uit mbo-opleidingen via een maatwerkbenadering onderwezen
op basis van de mogelijkheden van de kandidaat en het bedrijf.
Vragen van het lid Peters, W.P.H.J. (CDA)
Vraag:
Kunt u reageren op het voorstel om de uitkering niet meer automatisch
stop te laten zetten wanneer een burger een foutje heeft gemaakt, maar
door zo'n beslissing expliciet door de wethouder te laten maken?
Antwoord:
Besluiten in het kader van handhaving van uitkeringen worden niet
automatisch genomen. Het vraagt om een individuele beoordeling.
Zoals de staatssecretaris beschrijft in zijn brief Fraude in de sociale
zekerheid van 12 november 2020, doen handhavers bij gemeenten bij een
vermoeden van regelovertreding eerst een zorgvuldig feitenonderzoek. Als
dit is afgerond, wordt veelal door een ander persoon beoordeeld of en zo
ja, voor welk bedrag een boete moet worden opgelegd. Op deze wijze wordt
het vier-ogen principe toegepast en wordt het dossier zo objectief
mogelijk beoordeeld om tot een passend besluit te komen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven alles te doen om de huidige
SW-bedrijven niet om te laten vallen en daarbij verder ingaan op de
tekorten op korte termijn en de overschotten op lange termijn. Kan hij
hierbij verder ingaan op de coronamiddelen en de huidige verdeling van
de participatiegelden?
Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn
schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in
de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook
vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de
participatiegelden.
Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2017-2018,
34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de
financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest
waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren
afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage
meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de
coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet
besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te
verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31
december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van
SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben
voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu
een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en
de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te
monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een
motie van de CU (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale
ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook
voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de
Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen
op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de
participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op
de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de
Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut
werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet
optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een
nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit
te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te
informeren.
Vraag:
Kunt u een reactie geven op mijn motie van vorig jaar om niet-inbare
verhogingen op schulden door overheidsinstanties kwijt te
schelden?
Antwoord:
In de motie van de leden Peters (CDA) en Van Dijk (SP) wordt het kabinet
verzocht te onderzoeken hoe en met welke consequenties de invoering van
een uitzonderingsjaar mogelijk is (Tweede Kamer, 2019-2020, 35 300 XV,
nr. 84).
Door de coronacrisis heeft het onderzoek vertraging opgelopen. Het wordt
nu eind dit jaar afgerond.
De staatssecretaris zal uw Kamer begin 2021 informeren over de
resultaten van het onderzoek en daarbij tevens zijn reactie geven op de
motie. Ook het onderzoeksrapport wordt aan uw Kamer aangeboden.
Vraag:
Bij mensen die opgenomen moeten worden in een GGZ instelling wordt de
uitkering stopgezet, wat ook wil zeggen dat de woning verdwenen is zodra
iemand terug naar de woning kan. Kan de staatssecretaris in een reactie
aangeven of dit ook anders kan?
Antwoord:
In de Participatiewet is geregeld dat een persoon aan wie rechtens zijn
vrijheid is ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Dat geldt niet voor
personen die zijn opgenomen in een GGZ-instelling. Voor personen die
rechtens van hun vrijheid zijn beroofd omdat zij -op grond van de Wet
verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)- verplicht in een
GGZ-instelling zijn opgenomen is een specifieke regeling in de
Participatiewet opgenomen (artikel 13 derde lid Participatiewet).
Zij hebben weliswaar geen recht op algemene bijstand maar uitdrukkelijk
wel op individuele bijzondere bijstand. De gemeente mag de
bijstandsuitkering bij een verplichte opname dus niet zonder meer
beëindigen, maar moet de algemene bijstand omzetten naar een vorm van
individuele bijzondere bijstand.
Dat houdt in dat er een maatwerk beoordeling moet worden gemaakt van
hetgeen voor de belanghebbende noodzakelijk is; hiertoe behoren in ieder
geval kosten van doorlopende vaste (huur-)lasten, zak- en kleedgeld
etcetera. Het ontstaan van een huurschuld en woninguitzetting kan op
deze manier dus worden voorkomen. Maatwerk is hierbij echter
noodzakelijk; een centrale algemene norm leent zich immers niet voor een
passende ondersteuning in dit soort specifiek individuele
GGZ-situaties.
Vragen van het lid Kent, B. van (SP)
Vraag:
Kan de minister reageren op het voorstel om de wet normering topinkomens
van toepassing te laten zijn op de pensioensector?
Antwoord:
De minister vindt het niet passend de Wet normering topinkomens van
toepassing te laten zijn op de pensioensector. Pensioenfondsen zijn geen
publieke instellingen.
Er zijn ook reeds diverse waarborgen die bijdragen aan een passend
beloningsbeleid in de pensioensector. Voor pensioenfondsen geldt dat
sociale partners een cruciale rol spelen in het beheer van het
pensioenfonds. Zij zijn vertegenwoordigd in de pensioenfondsorganen en
hebben via die weg invloed op het beloningsbeleid. Zij zijn in staat om
te bepalen welke beloning passend is binnen een specifiek fonds.
Daarnaast hebben de vertegenwoordigingsorganen zoals het
verantwoordingsorgaan en belanghebbendenorgaan adviesbevoegdheden over
het beloningsbeleid
De Pensioenwet stelt kaders. Pensioenfondsen moeten ervoor zorgen dat
het beloningsbeleid niet aanmoedigt tot het nemen van onaanvaardbare
risico’s.
Daarnaast stelt de Code Pensioenfondsen dat pensioenfondsen een
beheerst, duurzaam en passend beloningsbeleid moeten voeren.
Het is dus aan sociale partners om toe te zien dat verantwoorde keuzes
worden gemaakt in het beloningsbeleid en in het systeem zitten
verschillende checks en balances om dit te borgen.
Vraag:
Kan de minister aangeven in hoeverre er samenhang bestaat tussen de in
de afgelopen periode ontslagen flexmedewerkers en de NOW/steunpakketten,
en in hoeverre is de minister bereid om zich in te zetten dat íedereen
binnen bedrijven kan blijven werken?
Antwoord:
De NOW heeft afgelopen periode fors bijgedragen aan het behoud van
werkgelegenheid. Tijdens het eerste noodpakket heeft het kabinet ruim 3
miljoen werkenden beschermd, waarvan de NOW 2,6 miljoen werkenden heeft
beschermd. Dat is meer dan één op de drie werkenden in Nederland. En
daar zitten ook veel flexwerkers bij. Met de NOW 1 werden bijvoorbeeld
de loonkosten van bijna 400.000 werknemers in de uitzendsector
gesubsidieerd.
Tegelijkertijd heeft de minister meermaals aangegeven dat niet alle
werkgelegenheid kan worden behouden en dit geldt natuurlijk ook voor
flexwerkers. Daarom wordt 1,4 miljard euro geïnvesteerd voor aanvullend
sociaal beleid om werknemers zo goed mogelijk te kunnen begeleiden naar
nieuw werk in het geval van verlies van hun baan.
Vragen van het lid Dijk, J.J. van (SP)
Vraag:
Vindt de staatssecretaris het beschamend dat er kinderen en werkenden in
armoede leven?
Antwoord:
Het is schrijnend dat er in Nederland mensen in armoede leven. Dit geldt
voor werkenden, maar zeker ook voor kinderen. Het kabinet zet zich
ervoor in om deze problematiek aan te pakken, onder meer via de ambities
op het gebied van kinderarmoede en door het nemen van maatregelen om
werk meer te laten lonen. De SER doet thans op verzoek van het kabinet
een verkenning naar het vraagstuk van werkende armen.
Het kabinet heeft in zijn derde steun- herstelpakket – als vervolg op de
voorgaande twee noodpakketten – bijzondere aandacht voor kwetsbare
groepen. Er zijn onder meer extra middelen vrij gemaakt voor het
tegengaan van armoede en problematische schulden (circa 150 miljoen
euro). Met deze middelen zijn onder andere extra acties op het terrein
van kinderarmoede aangekondigd, bovenop de € 100 miljoen die sinds 2017
al structureel beschikbaar is voor de aanpak van kinderarmoede. Meer
scholen en daarnaast ook gemeenten en de jeugdgezondheidszorg zullen
worden ondersteund in het signaleren van- en ondersteunen bij- armoede
onder kinderen. Dat betekent een uitbreiding van de bestaande aanpak van
kinderarmoede op scholen.
Met de aanpak wordt ingezet op het verstevigen van het netwerk van
scholen, gemeenten, de jeugdgezondheid en andere maatschappelijke
organisaties voor een beter gefundeerde integrale aanpak van
armoede.
Daarnaast maakt het kabinet per 2021 €150 miljoen structureel vrij voor
de verhoging van het kindgebonden budget vanaf het derde kind.
Vraag:
Deelt de regering de mening van de SP dat het onacceptabel is dat zowel
de rijkdom als de armoede is gestegen?
Antwoord:
CBS-cijfers laten zien dat de ongelijkheid van besteedbare inkomens de
laatste jaren redelijk stabiel en internationaal bezien relatief laag
is. Dit in tegenstelling tot veel andere landen, waar de
inkomensongelijkheid over het algemeen hoger is en stijgt. In 2018
leefde ongeveer 7,9% van de huishoudens onder de armoedegrens. Dat zijn
de laatst bekende cijfers over de armoede.
2020 is een bijzonder jaar. Het is nog onduidelijk wat de gevolgen van
de crisis voor de ongelijkheid en armoede zijn. Dat neemt niet weg dat
een evenwichtige inkomensverdeling en lage armoede belangrijke doelen
voor dit kabinet zijn. De economische noodpakketten zijn daarom gericht
op zoveel mogelijk inkomens- en werkgelegenheidsbehoud. Naast dit
noodpakket hebben we natuurlijk ook ons reguliere sociale
zekerheidsstelsel. Beide hebben als doel om inkomensterugval te
voorkomen en dragen daarmee bij aan een evenwichtige inkomensverdeling.
Tevens zijn extra middelen vrijgemaakt en extra maatregelen genomen voor
het tegengaan van armoede en problematische schulden.
Vraag:
Kunt u, naast de brief die u hierover al heeft gestuurd, ingaan op het
recente Nibud-onderzoek ‘Analyse 5 jaar armoedebeleid in 80 gemeenten’?
Mensen in de bijstand, op WML en met ouderen kinderen komen niet rond,
wat doet het kabinet daaraan? SP heeft concreet voorstel: verhoog het
WML, kan de minister reageren op het initiatiefwetsvoorstel van de SP
hierover.
Antwoord:
In het rapport trekt het Nibud conclusies uit minima-effectrapportages
die het voor gemeenten heeft uitgevoerd sinds 2015. Hierin wordt het
huishoudboekje van verschillende soorten huishoudens nagelopen door het
inkomen en de uitgaven naast elkaar te zetten.
Hieruit haalt het Nibud vier groepen die lastig rond kunnen komen:
jongeren met bijstand of het jeugdminimumloon, bijstandsgezinnen met
meerdere oudere kinderen, personen met een laag inkomen en hoge
zorgkosten en personen met wisselende inkomsten. Het Nibud pleit voor
een hoger jeugdminimumloon en bijstandshoogte voor gezinnen.
Het kabinet neemt dit signaal serieus. Samen met gemeenten heeft het
kabinet hier beleid op gevoerd. Bijvoorbeeld via fiscaal beleid,
maatregelen op het tegengaan van armoede en schulden (mede naar
aanleiding van de coronacrisis), inspanningen om de stapeling van
zorgkosten tegen te gaan en de verhoging van het bedrag aan kindgebonden
budget dat ouders volgend jaar vanaf het derde kind krijgen.
De bijstand en het minimumloon zijn onderdeel van een bredere discussie
over de vormgeving van het stelsel, waarin huishoudens
inkomensondersteuning krijgen via de sociale zekerheid, fiscaliteit, het
minimumloon en de toeslagen. Het kabinet vindt dat deze discussie alleen
goed gevoerd kan worden als al deze elementen meelopen.
Om deze discussie verder te helpen laat het kabinet diverse onderzoeken
uitvoeren. Zo worden de gevolgen van de verhoging van het
jeugdminimumloon in juli 2019 onderzocht, bekijkt het CPB de brede
economische gevolgen van een hoger minimumloon en werkt het kabinet
alternatieven voor het toeslagenstelsel uit. De uitkomsten van deze
onderzoeken zorgen ervoor dat dat het volgende kabinet de brede
discussie over de vormgeving van het stelsel goed geïnformeerd kan
voeren.
De minister kan op dit moment nog niet reageren op het
initiatiefwetvoorstel van de heer J. van Dijk. Op het moment dat het
voorstel klaar is voor de plenaire behandeling volgt, zoals gebruikelijk
is, een kabinetsstandpunt. Omdat dit voorstel zich nog niet in deze fase
bevindt, kan de minister hier niet op vooruitlopen.
Vraag:
Kan de staatssecretaris de infrastructuur rondom sociale werkplaatsen
behouden?
Antwoord:
De weg naar een inclusieve arbeidsmarkt waar iedereen kansen krijgt om
mee te doen bevindt zich nog in een transitiefase. Daarbij kunnen
sociale ontwikkelbedrijven een rol spelen. De sociale werkvoorziening
heeft de infrastructuur, de kennis en kunde om mensen met een
arbeidsbeperking aan werk te helpen.
Het is aan gemeenten, die in de regel de eigenaren zijn van de sociale
ontwikkelbedrijven, om te bepalen welke rol deze bedrijven in de
toekomst kunnen gaan spelen. Gemeenten kunnen de bestaande
infrastructuur van de sociale ontwikkelbedrijven goed gebruiken om onder
andere nieuwe beschutte werkplekken te organiseren, of om mensen toe te
leiden naar een plek bij een reguliere werkgever.
Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op het voorstel om de vier weken
zoektermijn en de jongerenuitkering in de Participatiewet te
schrappen?
Antwoord:
Met de invulling van de motie Smeulders wordt gemeenten tot 1 juli 2021
de ruimte geboden om bij de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27
jaar maatwerk toe te passen. Daarnaast wordt de vier weken zoekperiode
voor kwetsbare jongeren door het kabinet tot 1 juli 2021 categoriaal
buiten werking gesteld. Dit is opgenomen in een nota van wijziging bij
de Tijdelijke Wet Covid-19 SZW en JenV die vorige week door de Tweede
Kamer is aangenomen. In het wetsvoorstel breed offensief, dat ter
behandeling ligt in uw Kamer, wordt voorts voorgesteld de zoekperiode
voor een specifieke groep jongeren met een beperking af te schaffen,
omdat de vier weken zoektermijn voor hen niet goed uitpakt. Dit bleek
uit het IBO jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt.
De zoektermijn beoogt jongeren te stimuleren naar werk of scholing te
zoeken. Ondanks de moeilijke omstandigheden op de arbeidsmarkt op dit
moment, zijn er ook sectoren waar wel goede kansen zijn om werk te
vinden. Het volledig buiten beschouwing laten van de zoektermijn voor
jongeren tot 27 jaar overweegt het kabinet dan ook niet.
Voor personen van 18 tot en met 20 jaar geldt een lagere bijstandsnorm.
Het is van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering
voorzien in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de
arbeidsmarkt door het volgen van scholing of het opdoen van
werkervaring. Ook hebben ouders wettelijke onderhoudsplicht jegens hun
kinderen tot 21 jaar.
De staatssecretaris erkent dat de bijstandsnorm voor jongeren tot en met
20 jaar die zelfstandig wonen niet afdoende is voor het levensonderhoud
wanneer zij genoodzaakt zijn een beroep te doen op de bijstand én
tegelijkertijd hun ouders niet in staat zijn hen bij te staan. Het
college dient dan op grond van de Participatiewet gebruik te maken van
de maatwerkmogelijkheid om de jongerennorm aan te vullen door middel van
bijzondere bijstand.
Met de handreiking Maatwerk Participatiewet van Divosa zijn de
mogelijkheden voor gemeenten en knelpunten geïnventariseerd bij het
toepassen van maatwerk binnen de Participatiewet bij de jongerennorm, de
vier weken zoektermijn en de kostendelersnorm. In de kabinetsreactie op
het onderzoek van Significant APE en de handreiking van Divosa, waarin
de staatssecretaris ook aan de motie van het lid Jasper van Dijk heeft
gerefereerd, is door de staatsecretaris aangekondigd samen met de VNG en
Divosa handvatten voor gemeenten te ontwikkelen, zodat het toepassen van
maatwerk voor de jongerennorm eenvoudiger wordt.
Vraag:
Kan het ouderschapsverlof in plaats van 50% voor 100% vergoed
worden?
Antwoord:
Het ouderschapsverlof is op dit moment wettelijk nog onbetaald. Door te
regelen dat ouders straks gedurende negen weken ouderschapsverlof kunnen
opnemen tegen 50% van het dagloon tot maximaal 50% van het maximum
dagloon wordt het opnemen van het ouderschapsverlof vergemakkelijkt.
Hiermee, en met het inregelen hiervan in de uitvoeringssystemen van het
UWV, wordt een structuur neergezet voor betaling van ouderschapsverlof,
waarmee dit kabinet een belangrijke stap zet.
Daarnaast is het kabinet van mening dat een eigen financiële bijdrage
van de werknemer verwacht mag worden om een bewuste keuze te maken om
het ouderschapsverlof op te nemen.
Vragen van het lid Weyenberg, S.P.R.A. van (D66)
Vraag:
Hoe wordt de €1,4 miljard in het flankerend pakket uitgegeven? Graag
specifiek ingaan op van werk naar werk, O&O-fondsen en leven lang
leren.
Antwoord:
Op 23 september hebben de minister en de staatsecretaris de Kamer
geïnformeerd over de nadere uitwerking van het aanvullend sociaal
pakket. Met het flankerend beleid wil het kabinet mensen die nu in
onzekerheid verkeren de zekerheid bieden dat ze aanspraak kunnen maken
op begeleiding bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. De inzet
hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct van werk naar nieuw werk
gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden. Om
werkzoekenden goed te kunnen ondersteunen investeert het kabinet in
totaal € 1,4 miljard in vier bouwstenen van het aanvullend sociaal
pakket: 1. intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk, 2.
scholing en ontwikkeling voor behoud van werk, 3. bestrijding van
jeugdwerkloosheid en 4. aanpak van armoede en schulden. Binnen de
bouwstenen worden verschillende maatregelen en regelingen ingezet.
Maatregelen op het gebied van werk naar werk en omscholing richten zich
op de sectoren en de arbeidsmarktregio’s.
Het kabinet ondersteunt werknemers via ‘NL leert door’, waarmee
kosteloos scholing beschikbaar is, 50.000 ontwikkeladviezen, via
werkgevers met een omscholingsregeling en €72 miljoen voor
cofinanciering van maatwerktrajecten die door sectoren worden geboden.
Ook O&O-fondsen dragen volop bij aan het behoud van werk.
De werklozen en werkenden die met werkloosheid bedreigd worden die meer
ondersteuning nodig hebben, worden geholpen naar een nieuwe baan door de
regionale mobiliteitsteams.
Voor een overzicht van de inzet in het derde steun- en herstelpakket op
leren en ontwikkelen en intensieve ondersteuning en begeleiding naar
nieuw werk wordt verwezen naar de bijlage van de Kamerbrief Routekaart
Leren en Ontwikkelen die 13 november met uw Kamer is gedeeld.
Vraag:
Is het kabinet van mening dat kinderopvang niet alleen een
arbeidsmarktinstrument is, maar ook een ontwikkelingsinstrument?
Antwoord:
Ja. Kinderopvang vervult een belangrijke publieke functie, omdat het
ouders in staat stelt arbeid en zorg goed te kunnen combineren en omdat
het kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen (zowel in den brede
als in het voorkomen en bestrijden van achterstanden).
Kinderopvang dient al deze doelen en het huidige kabinet heeft hier ook
op ingezet met het verhogen van de kinderopvangtoeslag, het verbeteren
van de kwaliteit van kinderopvang en het investeren in voorschoolse
educatie.
Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op het rapport van Roemer als
het gaat om uitzendbureaus, specifiek gericht op de draaideur van
contracten? Wat vindt de minister hiervan en wat heeft hij hier over
afgesproken? Heeft de minister ingezet op het duurzaam verkorten van het
aantal tijdelijke contracten?
Antwoord:
In het onderzoek “De positie van uitzendwerkers” van SEO Economisch
Onderzoek, dat eerder dit jaar aan uw Kamer is aangeboden, is onderzocht
in hoeverre uitzendbureaus strategisch gedrag vertonen om te voorkomen
dat uitzendkrachten rechten opbouwen. Uit dat onderzoek kwam naar voren
dat zulk gedrag beperkt voorkomt. Maar dat betekent niet dat er geen
problemen zijn met de rechtenopbouw van uitzendkrachten. De commissie
Borstlap heeft aanbevolen het uitzendregime in duur te verkorten en ook
het hiervoor genoemde onderzoek laat zien dat veel uitzendkrachten lang
in onzekerheid verkeren. Daarin ligt ook een oorzaak van de problemen
die het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, onder leiding van de
heer Roemer, heeft beschreven: zonder goede rechtspositie is het voor
arbeidsmigranten lastig om voor zichzelf op te komen. Het kabinet buigt
zich op dit moment over de aanbevelingen van het Aanjaagteam en verwacht
medio december een reactie naar uw Kamer te sturen. Het is aan een
volgend kabinet om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de
commissie-Borstlap; het huidige kabinet bereidt deze besluitvorming voor
en heeft ook al technische uitwerkingen aan uw Kamer aangeboden.
Vraag:
Wat kan het kabinet doen om C-support te helpen om meer Corona-patiënten
te ondersteunen?
Antwoord:
C-support is een stichting die met een opdracht van VWS ex-corona
patiënten ondersteunt. Ze adviseren ex-corona patiënten en proberen
hen door te geleiden naar de reguliere organisaties die ondersteuning
bieden. Daarnaast kunnen ook medische en niet medische professionals een
beroep op C-support doen. C-support werkt volgens de academische trias
en combineert patiëntenzorg met scholing en onderzoek. Naast
kennisvermeerdering biedt C-support professionals ook praktische
ondersteuning, bijvoorbeeld met de organisatie van een MDO en
ondersteuning of advies over (integrale) nazorg.
De primaire verantwoordelijkheid ligt bij VWS. Vanuit het beleidsdomein
van SZW worden de mogelijkheden bezien hoe de Stichting geholpen kan
worden bij het ondersteunen van Corona-patiënten bij de combinatie met
werk of werkbehoud. Zo wordt er vanuit SZW subsidie verstrekt aan de
Stichting Centrum Werk Gezondheid voor een project gericht op COVID-19
en werk. De expertise die met dit project zal worden opgedaan kan worden
gedeeld met C-support. De Stichting Centrum Werk Gezondheid heeft veel
expertise en een breed netwerk op het gebied van chronisch zieken en
werk. De staatssecretaris is bereid beide organisaties aan elkaar te
koppelen opdat onderling expertise kan worden gedeeld.
Vragen van het lid Beukering-Huijbregts, M.J.T.G. van
(D66)
Vraag:
Kan de staatssecretaris met energieleveranciers in gesprek om coulant om
te gaan met betalingstermijnen en het opleggen van boetes als de
rekeningen niet direct betaald kunnen worden?
Antwoord:
Extra overleg met energieleveranciers is niet nodig. Om onze gezondheid
te beschermen gelden al strenge wettelijke voorwaarden voor het
afsluiten van energie. Iedereen kan contact opnemen met zijn
energieleverancier voor een betalingsregeling. Advies van
energieleveranciers is om dit meteen te doen en niet na de derde
aanmaning.
De energieleveranciers hebben aan het begin van de coronacrisis aan de
minister van EZK toegezegd nog ruimere mogelijkheden te geven voor
betalingsregelingen. Dit geldt nog steeds. Zij zullen bij
betalingsproblemen met begrip voor de situatie in gesprek gaan om
individuele afspraken te maken. Hierbij kijken energieleveranciers
altijd of het mogelijk is om bijvoorbeeld tijdelijk de incassodatum of
het maandbedrag aan te passen, of een betalingsregeling op te zetten met
desbetreffende afnemer.
Om betalingsachterstanden snel op te lossen doen energiebedrijven mee
met vroegsignalering van schulden. Op 10 november jongstleden sloten zij
met woningcorporaties, zorgverzekeraars, drinkwaterbedrijven en
gemeenten het Landelijk Convenant Vroegsignalering. Het convenant geeft
een impuls aan vroegsignalering en ondersteunt de uitvoering van de
wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Vraag:
Kunt u aangeven op welke manier u opvolging geeft aan de aanbevelingen
van het rapport van het SCP ten aanzien van de thema's lees- en
rekenvaardigheden?
Antwoord:
Het rapport Kansrijk armoedebeleid geeft aanbevelingen om de armoede te
verminderen door maatregelen te nemen op verschillende beleidsterreinen.
De thema’s lees- en rekenvaardigheid betreffen het terrein van het
onderwijs. In de brief van 13 oktober gaan beide bewindspersonen van OCW
in op de stand van zaken van het Leesoffensief en het
leesonderwijs.
Via het programma Tel mee met Taal biedt het kabinet extra ondersteuning
voor laagtaalvaardige of taalarme gezinnen. Zo zijn er subsidies voor
taaltrajecten voor ouders met een taalniveau lager dan 2F en voor
activiteiten die bijdragen aan het doorbreken van de cyclus van
laaggeletterdheid in gezinnen.
Projecten gericht op het verbeteren van de rekenvaardigheden van mensen
komen ook in aanmerking voor subsidie. Het rapport wijst op de link
tussen rekenvaardigheden en de financiële vaardigheden. Wijzer in
Geldzaken zet zich in om de financiële vaardigheden van mensen te
verbeteren, ook via scholen.
Vraag:
Wat is de stand van zaken rond de motie Jetten die oproept om de toegang
tot de WSNP te versoepelen en de duur te verkorten?
Antwoord:
De minister voor Rechtsbescherming werkt aan uitvoering van de motie
Jetten om de toegang tot de Wsnp te versoepelen. Zijn voornemen is nog
dit jaar een wetsvoorstel in consultatie te geven. De motie vraagt ook
de duur van schuldhulptrajecten te verkorten.
Meest bepalende factor voor het voortduren van een problematische
schuldsituatie is op dit moment nog het late moment waarop een burger
zich tot de schuldhulpverlening richt.
Gemiddeld verstrijken er vijf jaren voordat er bij de
schuldhulpverlening wordt aangeklopt. Met de wijziging van de Wet
gemeentelijke schuldhulpverlening, waarbij wordt ingezet op
vroegsignalering, in combinatie met de huidige publiekscampagne 'Kom jij
eruit' is de inzet om juist die termijn terug te brengen.
Dan komen mensen met schulden eerder in beeld, zodat uiteindelijk bij
problematische schuldsituaties sneller aan een oplossing wordt
gewerkt.
Vraag:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe het komt dat niet alle gemeenten
het geld bedoeld voor armoede- en schuldenbeleid hier aan besteden?
Heeft de staatssecretaris een goed beeld of alle kinderen worden bereikt
met dit beleid, en weet de staatssecretaris of gemeenten goed op de
hoogte zijn van alle beschikbare middelen?
Antwoord:
Uit de recent naar de kamer verzonden rapportage met de uitkomsten van
de extra tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede (Tweede
Kamer, 2018-2019, 24 515, nr. 479) blijkt dat in 2019 87% van de
gemeenten de extra middelen in ieder geval deels inzet voor
kinderarmoedebeleid. In 2017 was dit nog 74%. Gemeenten die de extra
middelen niet (volledig) hebben ingezet voor armoedebestrijding onder
kinderen hebben het extra budget relatief vaak aan het generieke
armoebeleid toegevoegd, of benut voor (aanpalende) beleidsterreinen,
zoals onderwijs en sport of cultuur. Ook ten aanzien van het bereik van
kinderen is er een positieve ontwikkeling te zien. De evaluatie laat
zien dat het (netto) aandeel bereikte kinderen gemiddeld is gestegen met
24-procentpunt van 43% in 2017 naar 67% in 2019. Begin 2021 volgt er een
eindevaluatie van de bestuurlijke afspraken. Deze rapportage zal opnieuw
inzicht verschaffen in de stand van zaken rond inzet van middelen en
bereik.
De staatssecretaris is tevens met de VNG en Divosa in gesprek over de
uitkomsten van deze extra tussenevaluatie, de lessen die we hieruit
kunnen trekken en de wijze waarop gemeenten nog verder ondersteund
kunnen worden in het vergroten van het bereik en het betrekken van
kinderen bij het kinderarmoedebeleid. Ook werkt de staatssecretaris met
het CBS in afstemming met gemeenten aan de totstandkoming van een
dashboard kinderarmoede. Het dashboard moet gemeenten helpen meer zicht
op de doelgroep te krijgen die zij nog niet kennen vanuit de bijstand.
Het dashboard wordt begin van het nieuwe jaar verwacht.
Vraag:
Er zijn pilots waar schuldhulp wordt gekoppeld aan scholing. Kan de
staatssecretaris aangeven welke pilots succesvol zijn en wanneer ze
worden opgeschaald?
Antwoord:
De intensivering van de armoede- en schuldenaanpak zet fors in op het
tijdig bereiken van bestaande en nieuwe groepen, die vanwege de
coronacrisis in de financiële problemen raken, en op het bieden van
passende ondersteuning. Onderdeel van schuldhulpverlening is het weer
financieel redzaam worden, onder meer door scholing.
Pilots met een jongerenperspectieffonds, zoals in de gemeente Den Haag,
laten goede resultaten zien daar waar het gaat om jongeren weer naar
school te laten gaan. Dit is een van de aanpakken die door SchuldenlabNL
landelijk worden opgeschaald.
Dat geldt ook voor de Nederlandse Schuldhulproute. Deze aanpak geeft
mensen op een laagdrempelige manier passende, lokale hulp. De hulp kan
bestaan uit educatieve voorzieningen van het Nibud of uit begeleiding
door een vrijwilliger bij de financiële administratie. Als de
problematiek ernstiger is, leidt de Nederlandse Schuldhulproute door
naar ondersteuning van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Vraag:
Divosa adviseert om de zoektermijn permanent te laten vallen voor
jongeren. Kunt u hierop reageren?
Antwoord:
Met de invulling van de motie Smeulders wordt gemeenten tot 1 juli 2021
de ruimte geboden om bij de vier weken zoekperiode voor jongeren tot 27
jaar maatwerk toe te passen. Daarnaast wordt (onder voorbehoud van
behandeling in de Eerste Kamer) de vier weken zoekperiode voor kwetsbare
jongeren door het kabinet tot 1 juli 2021 categoriaal buiten werking
gesteld. Dit is opgenomen in een nota van wijziging bij de Tijdelijke
Wet COVID-19 SZW en JenV die vorige week door de Tweede Kamer is
aangenomen.
De zoektermijn beoogt jongeren te stimuleren naar werk of scholing te
zoeken. Ondanks de moeilijke omstandigheden op de arbeidsmarkt op dit
moment zijn er ook sectoren waar wel goede kansen zijn om werk te
vinden. Het volledig buiten beschouwing laten van de zoektermijn voor
jongeren tot 27 jaar overweegt het kabinet dan ook niet. Wel wordt in
het wetsvoorstel breed offensief voorgesteld de zoekperiode voor een
specifieke groep jongeren met een beperking af te schaffen, omdat de
vier weken zoektermijn voor hen niet goed uitpakt. Dit bleek uit het IBO
jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt.
Vraag:
Kan de staatssecretaris gemeenten de ruimte geven om te experimenteren
met maatwerk omtrent de kostendelersnorm?
Antwoord:
In de kabinetsrectie op het onderzoek van Significant naar belemmeringen
van bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen heeft de
staatssecretaris aangegeven dat de uitkomsten van dat onderzoek
aanleiding zijn om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm
anders vorm te geven. Dit met inachtneming van de huidige financiële
kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van
meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er
schaalvoordelen zijn omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. De
staatssecretaris heeft daarbij ook aangegeven dat hij daarbij denkt aan
een situatie, waarbij voor de hoofdbewoner betaling van de vaste
woonkosten gewaarborgd is. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van zowel
Divosa en de G4.
De uitkomsten van eventuele experimenten dragen gezien de looptijd en
benodigde wetswijziging niet bij aan deze verkenning naar een mogelijke
andere invulling van de kostendelersnorm. Wel wil de staatssecretaris
gemeenten die plannen hebben om een pilot met een andere invulling van
de kostendelersnorm te doen, benaderen en hen betrekken bij de
uitwerking van de aangekondigde verkenning. Deze laat de
staatssecretaris zo snel mogelijk uitvoeren. Het streven is om uw Kamer
begin 2021 over de uitkomsten te informeren.
Vraag:
Wat is er mogelijk in de timing van de invoer van verhoging van tarieven
van deurwaarders?
Antwoord:
De staatssecretaris zal dit verzoek overbrengen aan de minister voor
Rechtsbescherming,
De minister voor Rechtsbescherming heeft het voorstel eerder dit jaar
aangekondigd. Daarover heeft een schriftelijk debat met uw Kamer
plaatsgevonden.
Het voorstel is in consultatie geweest en zal in verdere procedure
worden gebracht.
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris naar het verruimen van de mogelijkheden
van het bijverdienen tot het minimumloon in de bijstand?
Antwoord:
Een verruiming van de mogelijkheden van het bijverdienen tot het
minimumloon in de bijstand is in strijd met een belangrijk uitgangspunt
van de bijstand.
De bijstand is namelijk altijd complementair op de eigen middelen
(inkomen en vermogen) en vormt het vangnet van de Nederlandse sociale
zekerheid. Er zijn in tijd en omvang beperkte mogelijkheden voor het
vrijlaten van inkomsten uit arbeid, maar die zijn in de Participatiewet
bewust gereguleerd. Immers de stimulans om (meer) te gaan werken moet
blijven bestaan.
Voorkomen moet worden dat men langer dan nodig op (aanvullende) bijstand
blijft aangewezen, en dat er een armoedeval bij uitstroom uit de
bijstand optreedt. Zowel de huidige tijdelijke algemene vrijlating als
de tijdelijke vrijlating van alleenstaande ouders (met jonge kinderen)
sluiten naadloos bij dit uitgangspunt aan.
Vraag:
Kunt u reageren op het verzoek om na te gaan hoe er binnen de
Participatiewet bereikt kan worden dat duurzaam arbeidsbeperkten méér
financiele zelfstandigheid krijgen?
Antwoord:
De Participatiewet heeft als doel om meer mensen te laten deelnemen aan
het arbeidsproces en zo hun uitkeringsafhankelijkheid te
verminderen.
Gemeenten hebben een breed instrumentarium tot hun beschikking om dit
doel te bereiken, ook instrumenten specifiek voor mensen met een
arbeidsbeperking, zoals loonkostensubsidie en een vrijlating voor mensen
met een medische urenbeperking. De banenafspraak ondersteunt verder de
deelname aan het arbeidsproces van mensen met een
arbeidsbeperking.
In dit verband wijst de staatssecretaris op het wetsvoorstel Breed
Offensief dat in behandeling is bij de Tweede Kamer waarin maatregelen
worden voorgesteld om mensen die een arbeidsbeperking hebben en daarom
niet volledig aan het arbeidsproces kunnen deelnemen een extra
vrijlating van inkomsten te verstrekken.
De regelgeving van de Participatiewet hoeft geen belemmering te vormen
voor mensen met een beperking om een zelfstandig bestaan te kunnen
leiden.
Vraag:
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van het aanvullend
sociaal pakket en met het oprichten van de regionale
mobiliteitsteams?
Antwoord:
Op 23 september hebben de minister en de staatsecretaris de Kamer
geïnformeerd over de nadere uitwerking van het aanvullend sociaal
pakket. Met het flankerend beleid wil het kabinet mensen die nu in
onzekerheid verkeren de zekerheid bieden dat ze aanspraak kunnen maken
op begeleiding bij het zoeken naar nieuw werk en inkomen. De inzet
hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct van werk naar nieuw werk
gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden. Om
werkzoekenden goed te kunnen ondersteunen investeert het kabinet in
totaal € 1,4 miljard in vier bouwstenen van het aanvullend sociaal
pakket: 1. intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk, 2.
scholing en ontwikkeling voor behoud van werk, 3. bestrijding van
jeugdwerkloosheid en 4. aanpak van armoede en schulden. Binnen de
bouwstenen worden verschillende maatregelen en regelingen ingezet.
Het kabinet is met vakbonden, werkgevers, UWV, gemeenten en het
onderwijs hard aan de slag om de uitvoering van de regionale
mobiliteitsteams, de inzet van het ontschot budget voor aanvullende
maatwerk dienstverlening en bij- en omscholing via praktijkleren mbo
voor te bereiden. Er wordt een regeling opgesteld voor de nieuwe
werkwijze en de financiering. Er is grote bereidheid en gevoel van
urgentie in de arbeidsmarktregio’s om ermee aan de slag te gaan.
Inmiddels is er in 3 arbeidsmarktregio’s gestart met het vormgeven van
de dienstverlening naar ander werk via de regionale mobiliteitsteams.
Binnenkort zullen ook andere regio’s starten. Over de vormgeving en
voortgang van de regionale mobiliteitsteams zal de minister uw Kamer
begin december informeren.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om met zijn collega minister Dekker te
kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso
en eventuele verbeteringen in kaart te brengen?
Antwoord:
Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso is een van de
drie actielijnen van de brede schuldenaanpak. Het kabinet wil daarmee
voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de
problemen raken als zij te maken krijgen met invordering door publieke
en private schuldeisers.
De afgelopen jaren is een groot aantal maatregelen genomen op dit
terrein, ook door het ministerie van Justitie en Veiligheid. Tevens
wordt nog hard gewerkt aan diverse maatregelen, zoals de
noodstopprocedure en het wetsvoorstel kwaliteit
incassodienstverlening.
Hiermee is een stevig fundament gelegd van waaruit het mogelijk is om
gezamenlijk te kijken naar wat verder nodig is om het stelsel te
verbeteren. De staatssecretaris heeft, net als de minister voor
Rechtsbescherming, extra aandacht voor samenwerking en betrekt daarbij
ook de verschillende partijen uit het veld.
Vraag:
Er moet een betere samenwerking komen tussen deurwaarders en
schuldhulpverleners. Kan de staatssecretaris stimuleren dat meer
deurwaarders het convenant met NVVK ondertekenen?
Antwoord:
De convenanten die de NVVK namens de leden (gemeenten, gemeentelijke
kredietbanken en instellingen voor schuldhulpverlening) sluit met
schuldeisers maken schuldhulpverlening sneller, eenvoudiger en
succesvoller voor zowel burgers, hulpverleners als schuldeisers.
Recent is het eerste convenant met gerechtsdeurwaarders gesloten. Hoewel
aansluiten bij de convenanten altijd vrijwillig blijft, verwacht de
staatssecretaris dat de voordelen die het convenant biedt genoeg reden
zijn voor andere gerechtsdeurwaarders (en hun opdrachtgevers) om mee te
gaan doen. Om gerechtsdeurwaarders en andere schuldeisers te stimuleren
afspraken te maken met de gemeentelijke schuldhulpverlening over het
oplossen van schulden, ondersteunt de staatssecretaris op verschillende
manieren collectief schuldregelen.
Vragen van het lid Dijk, G.J. van (PvdA)
Vraag:
Hoeveel geld is er naast het steunpakket beschikbaar voor crisisbanen en
hoeveel banen worden daarmee gerealiseerd?
Antwoord:
Het valt nu nog niet exact te zeggen hoeveel coronabanen in de cruciale
sectoren gecreëerd kunnen worden.
Zoals toegelicht in de brief van 16 november, is het kabinet nu druk
bezig de tijdelijke coronabanen langs twee routes nader uit te werken.
In dit kader brengen we ook de eventuele vraag naar coronabanen per
sector nader in kaart. Omdat elke sector anders is, zal telkens maatwerk
nodig zijn. Bij de uitwerking wordt ook aandacht besteed aan de
budgettaire effecten.
Uw Kamer zal uiteraard zo snel mogelijk over de nadere uitwerking
geïnformeerd worden.
Vraag:
Ziet het kabinet de schrijnende gevallen van zzp'ers met een partner die
geen TOZO krijgen, en is hier geen ruimte te vinden?
Antwoord:
Het toepassen van de partnerinkomenstoets is een stap naar normalisering
van de bijstandsverlening, en ook consistent met de behandeling van
andere mensen die als gevolg van de coronacrisis een beroep moeten doen
op de reguliere Participatiewet. Het kabinet wil daaraan vasthouden. Dat
de TOZO-uitkering voor levensonderhoud niet in alle gevallen soelaas
biedt, bijvoorbeeld als sprake is van hoge woonlasten, is duidelijk.
Gemeenten hebben mogelijkheden in het kader van bijzondere bijstand om
met behulp van maatwerk schrijnende gevallen te helpen door een
woonkostentoeslag.
Vraag:
Sociaal ontwikkelbedrijven belangrijk voor opstap naar regulier werk en
als veilige haven. Kan de staatssecretaris garanderen dat er tot de
verkiezingen geen sociale ontwikkelbedrijven omvallen?
Antwoord:
Het Rijk stelt jaarlijks middelen beschikbaar voor de financiering van
de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Deze middelen vormen onderdeel van
de Integratie Uitkering Participatie van het gemeentefonds. Het budget
dat gemeenten krijgen voor de Wsw neemt in de loop der tijd af door
uitstroom uit de Wsw, terwijl er geen nieuwe werknemers meer de Wsw
instromen. Dit betekent echter niet dat de sw-bedrijven zijn gesloten,
het overgrote deel van deze bedrijven wordt ook ingezet om de brede
doelgroep van de Participatiewet naar werk te begeleiden. De keuze voor
een dergelijke transformatie en de manier waarop de doelgroep van de
Participatiewet naar werk wordt begeleid hoort tot de beleidsvrijheid
van gemeenten.
Vraag:
Kan de staatssecretaris een reactie geven op het rapport van Cedris over
het aantal garantiebanen?
Antwoord:
De vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de
staatssecretaris van SZW met het oog op de verdere behandeling van het
wetsvoorstel Uitvoeren Breed Offensief gevraagd om een reactie te geven
op het onderzoek. Met de brief van 16 november jl. heeft de
staatssecretaris van SZW uitgebreid gevolg gegeven aan dit verzoek. In
deze brief heeft hij aangegeven dat hij zich niet herkent in de cijfers
uit het onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van Cedris. De metingen
van de banenafspraak gaan uit van het aantal extra banen bij reguliere
werkgevers in de marktsector en overheidssector. Het onderzoek dat in
opdracht van Cedris is uitgevoerd gaat uit van een ander startpunt,
namelijk de totale werkgelegenheid voor mensen met een beperking bij
zowel reguliere werkgevers als in de sociale werkvoorziening. Het
startpunt van het onderzoek komt daarmee niet overeen met het doel van
de banenafspraak om mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren
aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Voor een nadere
toelichting wordt verwezen naar eerdergenoemde brief.
Vraag:
Kan de staatssecretaris ingaan op de voorstellen (veertien punten) die
de PvdA vanochtend heeft gedaan rondom armoede en schulden?
Antwoord:
Tijdens het debat heeft het lid Bruins (CU) het veertienpuntenplan
overhandigd, waarvoor dank. De minister en staatssecretaris zullen het
met interesse lezen. Voor het algemeen overleg Armoede- en
schuldenbeleid op 10 december aanstaande zal de staatssecretaris
schriftelijk op het plan reageren.
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om de woekerrentes van bezorgbedrijven die
profiteren van de coronacrisis aan te pakken?
Antwoord:
In het kader van de coronacrisis heeft de minister van Financiën de
maximale rente tijdelijk verlaagd van veertien naar tien procent.
Daarmee is gezocht naar een balans tussen betere consumentenbescherming
en beperking van de kans op het intreden van onwenselijke neveneffecten.
Deze verlaging is per 10 augustus jl. inwerking getreden en geldt voor
alle vormen van consumptief krediet, dus ook voor kredietverlening door
verzendhuizen.
De verlaging is vooralsnog tijdelijk en zal in ieder geval tot 1 maart
2021 gelden. Momenteel onderzoekt een extern bureau of de maximale
kredietvergoeding ook structureel verlaagd kan worden. Begin volgend
jaar zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek worden
geïnformeerd. Het streven is om voor 1 maart 2021 een beslissing te
nemen over een structurele verlaging van de maximale kredietvergoeding.
Daarbij zal de minister van Financiën ook breder kijken naar de
problematiek die bij dit type kredieten speelt.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (ChristenUnie)
Vraag:
Wat kan dit kabinet nog doen aan maatregelen voortkomend uit de
kabinetsreactie op het WRR-rapport? Welke voorstellen staan straks klaar
voor het volgende kabinet?
Antwoord:
Het kabinet heeft op 11 november de kabinetsreactie op de Commissie
Regulering van Werk en het WRR-rapport ‘het Betere Werk’ naar uw Kamer
gezonden. In die kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet de
noodzaak van arbeidsmarkthervormingen onderschrijft, maar geen kans ziet
om die handschoen zelf op te pakken gezien de fase van de regeerperiode
waarin we ons bevinden en de inzet die vanuit het departement vereist
wordt door de Coronacrisis en de daardoor noodzakelijke noodpakketten.
Het kabinet laat wel voorbereidingen treffen zodat tijdens de formatie
een stap voorwaarts kan worden gezet.
Binnen het departement worden brede voorbereidingen getroffen om het
volgende kabinet in de gelegenheid te stellen om knopen door te hakken
op deze belangrijke dossiers. Voorbeelden van deze voorbereiding zijn de
technische uitwerking van het advies van de Commissie Borstlap (dat
onlangs naar uw Kamer is gezonden), de rapporten in het kader van de
Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (die uw Kamer enige tijd terug
ontvangen heeft) en het verkennen van de mogelijkheid om een
rechtsvermoeden voor platformwerkers op te nemen in het Burgerlijk
Wetboek.
Vraag:
Is de minister het met de ChristenUnie eens dat er een grotere stap
nodig is naar een duurzaam arbeidscontract?
Antwoord:
Het kabinet heeft met de Wet arbeidsmarkt in balans een verdere stap
gezet in het verkleinen van de verschillen tussen flexibele en vaste
contracten. Er is echter inderdaad meer nodig voor een goed
functionerende arbeidsmarkt. Het advies van de commissie Regulering van
werk is daarbij erg behulpzaam, en biedt een goede basis voor een
volgend kabinet om verdere stappen te zetten.
Vraag:
Deelt u de opvatting dat we meer moeten durven sturen op de instroom in
het onderwijs, zodat we sturen op het opleiden van de vakmensen van de
toekomst?
Antwoord:
Voortouw op dit dossier ligt bij de minister van OCW. Het is zeker van
belang dat studenten bij hun studiekeuze goed worden voorgelicht over
toekomstige arbeidsmarktmogelijkheden, zodat zij gefundeerde keuzes
maken en we investeren in hun talenten èn de vakmensen van de toekomst.
Toch is niet altijd precies te zeggen waaraan de arbeidsmarkt behoefte
heeft na pakweg vijf jaar. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt kunnen
razendsnel gaan, zoals de huidige situatie op de arbeidsmarkt laat zien.
Tegelijkertijd is keuzevrijheid voor studenten een hoog goed en is
motivatie van groot belang voor het succesvol kunnen afronden van een
opleiding.
Vraag:
Hoe kunnen we de validatie van onderwijs, nu alleen voor theoretisch
onderwijs, ook doortrekken naar praktijkonderwijs?
Antwoord:
Het valideren van onderwijs is het terrein van mijn collega de minister
van OCW.
Vraag:
Hoe snel kan het kabinet stappen zetten voor arbeidsmigranten naar
aanleiding van de adviezen van Roemer?
Antwoord:
Op dit moment buigt het kabinet zich over het rapport van de heer Roemer
en de bijbehorende aanbevelingen. Het kabinet zal medio december een
reactie op de aanbevelingen naar uw Kamer sturen.
Vraag:
Deelt u de mening dat bij het werven van arbeidsmigranten de huisvesting
voorwaardelijk zou moeten zijn en dat er wat dat betreft grenzen aan de
arbeidsmigratie zijn?
Antwoord:
In het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, onder
leiding van Emile Roemer, wordt onder andere opgemerkt dat er op dit
moment onvoldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten beschikbaar
is. In dit rapport zijn er verschillende aanbevelingen gedaan om de
kwaliteit en kwantiteit van huisvesting voor arbeidsmigranten te
verbeteren. Het kabinet deelt de opvatting dat de huisvesting van
arbeidsmigranten goed moet worden geregeld en dat hier de komende tijd
werk van moet worden gemaakt. Op dit moment buigt het kabinet zich over
het rapport van de heer Roemer en de bijbehorende aanbevelingen. Het
kabinet zal medio december een reactie op de aanbevelingen naar uw Kamer
sturen.
Vraag:
Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt komen te vaak niet aan het
werk. Zie ook de evaluatie van Participatiewet. Hoe zit het met de
financiering van de sw-bedrijven de komende jaren?
Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn
schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in
de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook
vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de
participatiegelden.
Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2019-2020,
34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de
financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest
waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren
afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage
meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de
coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet
besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te
verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31
december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van
SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben
voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu
een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en
de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te
monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een
motie van de CU Wsw (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale
ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook
voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de
Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen
op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de
participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op
de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de
Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut
werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet
optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een
nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit
te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te
informeren.
Vraag:
Kunt u reageren op het 14-puntenplan van de ChristenUnie met voorstellen
om armoede en schulden te voorkomen?
Antwoord:
Tijdens het debat heeft het lid Bruins (CU) het 14-puntenplan
overhandigd, waarvoor dank. De staatssecretaris zal het met interesse
lezen. De staatssecretaris zal vóór het algemeen overleg Armoede- en
schuldenbeleid op 10 december aanstaande schriftelijk op het plan
reageren.
Vraag:
Wanneer heeft de staatssecretaris meer zicht op het vervolg voor de
voedselbanken?
Antwoord:
Zoals aangekondigd in de brief van 16 november jl. over de ondersteuning
voedselbanken gaat de staatssecretaris samen met de minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de komende periode in gesprek
met Voedselbanken Nederland en andere relevante partijen om de aard en
omvang van de problematiek nader in kaart brengen en passende en
haalbare oplossingen op korte- en lange termijn te verkennen. De
staatssecretaris zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021 informeren
over de uitkomsten van de gesprekken en stappen die gezet (gaan)
worden.
Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)
Vraag:
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat mensen de weg naar de
schuldsanering beter weten te vinden en financieel gezien zichzelf weer
kunnen redden?
Antwoord:
In de brief van 28 september jl.over de intensivering van de aanpak van
armoede en schulden heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de
maatregelen die het gezamenlijk met de VNG en Divosa neemt om de aanpak
van armoede en schulden te versnellen. Er wordt fors ingezet op het
tijdig bereiken van bestaande en nieuwe groepen die vanwege de
coronacrisis in de financiële problemen raken. Financiële problemen
worden daardoor eerder gesignaleerd en meteen aangepakt. Dit voorkomt
dat geldzorgen tot armoede of problematische schulden leiden, en dat
mensen hun financiële redzaamheid verliezen.
Maatregelen zijn bijvoorbeeld de opschaling van de Nederlandse
Schuldhulproute waar mensen op een laagdrempelige manier passende,
lokale hulp vinden waaraan ook een landelijk telefoonnummer is
gekoppeld. Deze hulp kan bestaan uit begeleiding door een vrijwilliger,
of als de problematiek ernstiger is, ondersteuning door de gemeentelijke
schuldhulpverlening. Daarnaast bieden de campagnes 'Sam& voor alle
kinderen' (voorzieningen voor kinderen in armoede) en 'Kom jij eruit?'
(ondersteuning voor mensen met financiële problemen) een ingang voor
mensen die hulp en/of voorzieningen zoeken omdat ze geldzorgen hebben.
De campagne 'Kom jij eruit?' is aangepast in verband met de
coronacrisis. De focus van de campagne ligt dit najaar expliciet op het
bereiken van nieuwe groepen zoals jongeren en zzp’ers. Het kabinet
investeert dit jaar nog extra om mensen met financiële problemen ook via
andere, niet voor de hand liggende plekken en kanalen te bereiken,
bijvoorbeeld via huisartsen.
Vraag:
Gaat de staatssecretaris zijn collega’s in het kabinet aan hun jasje
trekken over de achterblijvende resultaten bij de Rijksoverheid voor de
banenafspraak?
Antwoord:
Bij de Rijksoverheid werkten in 2019 ruim 2000 mensen uit de doelgroep
banenafspraak. Dit loopt inderdaad helaas achter op de
doelstelling.
Gelukkig blijkt uit de cijfers van het UWV dat overheidswerkgevers nog
steeds mensen aannemen ondanks de coronacrisis. De eerste signalen zijn
zelfs dat het aantal banen bij de overheid is toegenomen sinds de
coronacrisis.
Alle overheidssectoren maken sinds het bestuursakkoord ieder jaar
werkplannen over hoe de sector de banenafspraak wil behalen. De minister
van BZK - de verantwoordelijke minister voor de overheidssector - stuurt
uw Kamer naar verwachting nog dit jaar een brief over de uitvoering van
deze werkagenda’s in alle sectoren in 2019.
De staatssecretaris van SZW zal de minister van BZK vragen naar de
plannen die er zijn om de banenafspraak verder te brengen binnen de
Rijksoverheid en haar vragen uw Kamer daarover te informeren.
De minister van BZK rapporteert voor de Rijksoverheid jaarlijks in mei
de ‘Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk’ aan de Tweede Kamer over de
realisatie van de banenafspraak. De staatssecretaris van SZW zal haar
vragen dit onderwerp daarin op te nemen.
Vraag:
Kan de regeling worden voortgezet voor grenswerkers die structureel gaan
thuiswerken en minder dan 40% in het woonland werken, om een ongewenste
fiscale switch te voorkomen?
Antwoord:
Het gaat hier om de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004
betreffende de coördinatie van sociale zekerheid binnen de Europese
Unie. Als iemand meer dan een substantieel deel in zijn woonland werkt,
dan is hij in zijn woonland sociaal verzekerd. Wanneer minder dan 25% in
het woonland wordt gewerkt, geldt dit als een indicatie dat een
substantieel gedeelte niet in de betrokken lidstaat wordt
verricht.
De pandemie was een onvoorziene noodsituatie. Mensen konden de grens
niet over en moesten thuiswerken. Dit betekende een plotselinge
wijziging in het werkpatroon. Tijdens de coronacrisis is in de
verschillende EU-lidstaten geregeld dat deze plotselinge wijziging in
het werkpatroon door de Coronamaatregelen niet zal leiden tot een
onverwachte switch in de sociale zekerheid.
Deze periode van de coronacrisis is echter een bijzondere periode. En
ook een tijdelijke situatie. Hoeveel er momenteel thuis wordt gewerkt,
is vermoedelijk niet representatief voor het werkpatroon nadat de
noodmaatregelen in verband met de coronacrisis niet langer van
toepassing zijn. Het is daarom op dit moment te vroeg om te spreken van
een wijziging in het werkpatroon. Hiervoor zal eerst een aantal vragen
beantwoord moeten worden, zoals de vraag hoeveel men thuiswerkt na de
coronacrisis en of hier inderdaad behoefte aan is onder werknemers en
werkgever. De minister neemt de suggestie mee en wil dit vraagstuk nader
bekijken als het beeld rondom thuiswerken zich na de coronacrisis
stabiliseert.
Vraag:
Hoe gaat het kabinet mantelzorg en onbetaalde of deels betaalde arbeid
meer stimuleren?
Antwoord:
Vorige week heeft de minister van VWS een brief naar uw Kamer verzonden
over de landelijke afspraken ‘Samen sterk voor mantelzorg’. Onderdeel
hiervan is onder meer het ondersteuningsteam voor respijtzorg en
landelijke overzichtspagina met alle Wmo-loketten en steunpunten
mantelzorg per gemeente inclusief contactgegevens.
Daarnaast ondersteunen SZW en VWS werkende mantelzorgers en het gesprek
op de werkvloer via het programma Werk en Mantelzorg. Naast aandacht
voor verlofregelingen, wordt aandacht besteed aan bewustwording, best
practices, instrumenten en kennisdeling voor werkgevers, leidinggevenden
en collega’s om werk en mantelzorg bespreekbaar te maken op het werk en
tot maatwerkoplossingen te komen.
Vraag:
Graag een reactie op het arrest van de Hoge Raad, die oordeelde dat het
feitelijke werk van een zzp-er belangrijker is voor zijn rechten dan wat
er op papier staat.
Antwoord:
Het is juist dat de Hoge Raad op 6 november een arrest heeft gewezen
over onder meer de rol van de bedoeling van partijen bij de kwalificatie
van een overeenkomst. De precieze gevolgen van dit arrest en de criteria
die daarbij worden gehanteerd worden op dit moment nog bestudeerd. Uw
Kamer zal nog voor het nog in te plannen plenaire debat over het rapport
van de commissie Regulering van werk, een brief ontvangen waarin de
minister nader ingaat op de gevolgen van dit arrest voor de
praktijk.
Vraag:
Hoe kan het dat er verschil van inzicht is tussen de analyses van UWV en
het ministerie bij de vaststelling van de premie? Is het niet beter één
systematiek te hanteren en voortaan bij vaststelling van de
Ziektewetpremie de begrotingsgrondslagen van het ministerie als leidend
te gebruiken?
Antwoord:
De premienota en de begroting worden op verschillende momenten
gepubliceerd. De MEV-raming van CPB komt te laat om deze mee te nemen in
de berekeningen voor de premienota van het UWV, maar wordt wel
meegenomen in de ramingen voor de SZW-begroting. Deze nota dient op de
eerste werkdag van september gepubliceerd te worden, zodat werkgevers
voldoende tijd hebben om een keuze voor het eigenrisicodragerschap te
maken. Het is daarom niet wenselijk dezelfde uitgangspunten te
hanteren.
Vraag:
Neemt u in de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering ook de
uitzondering mee, bijvoorbeeld voor de agrarische sector, en is de
minister bereid om nogmaals te kijken naar verantwoorde mogelijkheden
voor opt-outs?
Antwoord:
Het advies van de Stichting van de Arbeid bevat meerdere uitzonderingen
op de verplichte verzekering. Zo zijn er uitzonderingen op de
verzekeringsplicht voor zelfstandigen met personeel en
gemoedsbezwaarden. Tevens gaat het Stichtingsadvies in op een
uitzondering voor de agrarische sector. Ook bevat het Stichtingsadvies
een mogelijkheid tot een opt-out onder voorwaarden. Het kabinet werkt
het advies van de Stichting uit. Voor het einde van het jaar stuur ik uw
Kamer een brief over de stand van zaken van de uitwerking van de
verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Vraag:
Is het mogelijk om in de Nationale Enquete Arbeidsomstandigheden enkele
vragen op te nemen over verzuim door rouw? Wat vindt de minister van het
instellen van een expertisecentrum rouw? Wil de minister de
mogelijkheden voor rouwverlof verkennen voor de kabinetsformatie?
Antwoord:
De minister gaat na of het mogelijk is om door TNO enkele vragen te
laten toevoegen aan de Nationale Enquête arbeidsomstandigheden. Los
daarvan zal de minister een onderzoek laten uitvoeren om de kennis over
rouwverwerking en verzuim door rouw te actualiseren. Het lijkt daarom nu
te voorbarig om een expertisecentrum rouw in te stellen of te
ondersteunen. Overigens is onlangs de digitale handreiking Rouw en werk
door TNO afgerond en beschikbaar gesteld op het Arboportaal. Bij de
samenstelling van de handreiking zijn diverse deskundigen en sociale
partners geraadpleegd. De handreiking draagt bij aan een beter
wederzijds begrip tussen werkgever en werknemer. De minister hoopt
daarmee de inzetbaarheid van de werknemer zowel thuis als op het werk te
ondersteunen op een wijze die zo goed mogelijk aansluit bij de
persoonlijke omstandigheden van de werknemer en de mogelijkheden die de
werkgever, mede met het oog op zijn bedrijfsvoering, ter beschikking
staan. De handreiking sluit goed aan bij hetgeen uit onderzoeken op dit
onderwerp naar voren komt, namelijk de waarde van begrip voor het feit
dat de werknemer tijdelijk minder optimaal functioneert en van het
bieden van flexibiliteit op de werkvloer.
Vraag:
Is de staatssecretaris van mening dat de inzet van de staatssecretaris
omtrent het asbeststelsel voldoende werkt als oude structuren en
functievermenging in tact blijven? Neemt u de zorgen en adviezen van
Paul Frissen voldoende serieus?
Antwoord:
De staatssecretaris neemt de zorgen en adviezen van de heer Frissen zeer
serieus. De heer Frissen onderstreept veel knelpunten die overeen komen
met de analyse van de problematiek die ten grondslag ligt aan de
beleidsreactie Asbest uit 2018. Het is geen toeval dat uit beide
trajecten dezelfde knelpunten naar voren komen. Er is namelijk echt werk
te doen. Fundamentele verbeteringen zijn noodzakelijk. Met de uitvoering
van de beleidsreactie Asbest uit 2018 wordt een aantal fundamentele
wijzigingen doorgevoerd, worden deze knelpunten aangepakt en wordt er
onder meer voor gezorgd dat er een duidelijke scheiding tussen publieke
en private belangen komt. Zodat er geen vermenging van belangen aan de
orde kan zijn en er transparantie in rollen en processen ontstaat. Het
ministerie van SZW neemt, met de transitie die nu gaande is, meer in
eigen hand. Bijvoorbeeld:
Het nieuwe instrument SMART- nieuwe stijl zal eigendom zijn van SZW.
De SZW regelgeving is de basis, gestoeld op wetenschappelijke feiten.
Het beoordelen van werkwijzen voor landelijke validatie is in handen gekomen van het onafhankelijke Validatie- en Innovatiepunt Asbest (VIP). Op basis van het VIP oordeel zal SZW besluiten nemen.
Belangrijkste normen zullen in de Arboregelgeving worden opgenomen in plaats van in de certificatieschema’s, zodat Inspectie SZW daar direct op kan handhaven.
Vraag:
Wat is de status van het onderzoek naar de beweegreden van de terugkeer
van uitzendbureau Randstad naar de publieke Ziektewet-verzekering?
Antwoord:
UWV deelt de resultaten van de analyse nog dit jaar met het ministerie.
De Tweede Kamer zal in het eerste kwartaal van 2021 geïnformeerd worden
over de resultaten en eventuele vervolgacties.
Vraag:
Het lijkt erop dat er nu sprake is van een overstapprikkel, doordat de
premiehoogte lager is dan de werkelijke schadelast. Wil de minister in
gesprek gaan met UWV en de private uitvoerders om te voorkomen dat
perverse prikkels leiden tot een terugkeer naar UWV of de private
markt?
Antwoord:
Wanneer uit de analyse van UWV blijkt dat (uitzend)bedrijven onder de
huidige premiesystematiek te lage premies betalen, dan zal daar actie op
ondernomen worden. Vanzelfsprekend zullen UWV en private uitvoerders
daarbij geconsulteerd worden.
Vraag:
Er blijkt een aparte overheidspoule te zijn voor mensen met een
beperking, maar toch blijven de resultaten (voor de banenafspraak bij de
Rijksoverheid) achter. Kan deze poule niet actiever en breder worden
ingezet?
Antwoord:
De Rijksoverheid heeft inderdaad een team dat zich bezighoudt met het
plaatsen van mensen uit de Banenafspraak: team inclusief en diversiteit.
Andere overheden werken veel samen met re-integratie bedrijven en
bemiddelingsbureaus.
Daarnaast werken binnen de Rijksoverheid ook via Binnenwerk. Via
Binnenwerk werken mensen uit de doelgroep banenafspraak bij
verschillende ministeries en andere onderdelen van de Rijksoverheid,
bijvoorbeeld Staatsbosbeheer. Alle onderdelen van de Rijksoverheid
kunnen aan Binnenwerk deelnemen en worden dan volledig ontzorgd.
Het aantal mensen dat via Binnenwerk aan de slag gaat, neemt nog steeds
toe. Dat is positief.
Uw oproep om een dergelijke poule breder en actiever in te zetten klinkt
sympathiek in de oren. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de
banenafspraak bij overheidswerkgevers. De staatssecretaris van SZW zal
uw vraag daarom aan haar voorleggen en haar vragen daar bij u op terug
te komen.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag:
Is de regering bereid om de gelden voor kinderarmoede te
oormerken?
Antwoord:
De staatssecretaris is niet van plan om de middelen voor kinderarmoede
te oormerken. Het kabinet hecht eraan om gemeenten beleids- en
bestedingsvrijheid te geven bij de inzet van deze middelen. Dat stelt
gemeenten in staat om maatwerk te bieden en om in te kunnen spelen op de
lokale situatie.
De recent naar de Kamer verzonden rapportage met de uitkomsten van de
extra tussenevaluatie Bestuurlijke Afspraken Kinderarmoede (Tweede
Kamer, 2019-2020, 24 515, nr. 479) laat bovendien positieve
ontwikkelingen zien ten aanzien van de inzet van gemeenten. Zo blijkt
dat in 2019 87% van de gemeenten de extra middelen in ieder geval deels
heeft ingezet voor kinderarmoedebeleid. In 2017 was dit nog 74%.
Gemeenten die de extra middelen niet (volledig) hebben ingezet voor
armoedebestrijding onder kinderen hebben het extra budget relatief vaak
aan het generieke armoedebeleid toegevoegd, of benut voor (aanpalende)
beleidsterreinen, zoals onderwijs en sport of cultuur.
Ook ten aanzien van het bereik van kinderen is er een positieve
ontwikkeling te zien. De evaluatie laat zien dat het (netto) aandeel
bereikte kinderen gemiddeld is gestegen met 24-procentpunt van 43% in
2017 naar 67% in 2019. Begin 2021 volgt er een eindevaluatie van de
bestuurlijke afspraken. De rapportage zal opnieuw inzicht verschaffen in
de stand van zaken rond inzet van middelen en bereik. Tevens gaat de
staatssecretaris met de VNG en Divosa in gesprek over de uitkomsten van
deze extra tussenevaluatie, de lessen die we hieruit kunnen trekken en
de wijze waarop gemeenten nog verder ondersteund kunnen worden in het
vergroten van het bereik en het betrekken van kinderen bij het
kinderarmoedebeleid.
Vraag:
Heeft de minister al zicht op de eerste effecten van verruiming van de
ketenbepaling en van ontslagvergoeding? Zijn deze maatregelen in
crisistijd nog wel houdbaar?
Antwoord:
Het effect van de verruiming van de ketenbepaling is nu nog niet
duidelijk. Naar aanleiding van de motie Kuzu (Tweede Kamer, 2018-2019,
35 074, nr. 48) zal de uitwerking van de ketenbepaling na twee jaar
worden geïnventariseerd. De verwachting van het kabinet is dat
werkgevers werknemers niet onnodig op een tijdelijk contract zullen
houden, dat wordt immers duurder voor hen. De verruiming van de
ketenbepaling kan er juist in deze crisis voor zorgen dat werkgevers
langer een tijdelijk contract aan kunnen bieden als het aanbieden van
een vast contract nu niet mogelijk is en dat werknemers langer een baan
hebben
Ook voor een uitspraak over de effecten van de aanpassing van het
ontslagrecht (de cumulatiegrond) is het nog te vroeg. Hiervoor zal meer
jurisprudentie over een langere periode afgewacht moeten worden. Op
basis van de tot nu toe gepubliceerde jurisprudentie is wel voorzichtig
iets te zeggen over hoe deze ontslaggrond in de praktijk wordt
toegepast. De afgelopen maanden zijn er meer zaken gepubliceerd waarin
een beroep op deze ontslaggrond is toe- of afgewezen: zes toewijzingen
en 26 afwijzingen. Hierdoor krijgen de voorwaarden waarop een beroep kan
worden gedaan op deze ontslaggrond steeds meer vorm in de praktijk. In
de afgewezen zaken onderbouwde de werkgever vaak niet waarom de
verschillende omstandigheden tot ontslag zouden moeten leiden. Of er was
door de werkgever nog onvoldoende gedaan om ontslag te rechtvaardigen.
In de toegewezen zaken die zijn gepubliceerd werden de omstandigheden
uit de verschillende gronden wél voldoende gevonden en werd de
arbeidsovereenkomst ontbonden.
Vraag:
Is de regering bereid meer te doen aan
arbeidsmarktdiscriminatiebestrijding en hier meer geld voor vrij te
maken?
Antwoord:
Het kabinet is het ermee eens dat structureel moet worden ingezet op het
tegengaan van het hardnekkige probleem van arbeidsmarktdiscriminatie,
juist ook in deze onzekere tijd vanwege de coronacrisis. Dat geldt voor
het huidige kabinet maar ook voor het volgende kabinet.
Om duurzaam en stevig invulling te geven aan de nieuwe rol van de
Inspectie SZW op het gebied van werving en selectie, heeft het kabinet
de afgelopen periode extra middelen gereserveerd voor de handhaving van
arbeidsmarktdiscriminatie. Het kabinet vindt het daarbij van belang om
ook in de toekomst te blijven inzetten op structurele capaciteit en
middelen bij de aanpak en handhaving van
arbeidsmarktdiscriminatie.
In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018-2021 wordt
Arbeidsmarktdiscriminatie aangepakt volgens drie lijnen: toezicht en
handhaving, onderzoek en instrumenten en kennis en bewustwording.
In het kader van toezicht en handhaving werkt het kabinet aan het
wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. De
Inspectie SZW zal daarbij bevoegd worden om toe te zien op de
aanwezigheid en implementatie van een werkwijze voor werving en selectie
bij werkgevers en intermediairs. Hierin moeten voldoende waarborgen
worden opgenomen om discriminatie tegen te gaan. Onlangs is het advies
van de Raad van State over het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij
werving en selectie, ontvangen. Het advies wordt nu verwerkt en het
wetsvoorstel zal zo snel mogelijk- het streven is voor het einde van het
jaar- aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Naast het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie
worden er diverse andere maatregelen genomen om
arbeidsmarktdiscriminatie tegen te gaan. Voor de zomer is de Kamer
hierover geïnformeerd in de Voortgangsrapportage
Arbeidsmarktdiscriminatie.
Er is een breed onderzoeksprogramma ingericht waar onder andere wordt
onderzocht wat de meest effectieve instrumenten zijn in het tegengaan
van discriminatie bij werving en selectie.
Tevens is in het voorjaar van 2019 een brede bewustwordingscampagne
gestart over arbeidsmarktdiscriminatie en de kracht van diversiteit op
de werkvloer. Hierin werd samengewerkt met BNR Nieuwsradio. De
bewustwordingscampagne zal ook in 2021 een vervolg krijgen.
Vraag:
Hoe gaat de regering er voor zorgen dat er in het onderwijs meer
aandacht komt voor het voorkomen van schulden ?
Antwoord:
De landelijk vastgelegde onderwijsinhoud voor het basisonderwijs en de
onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt momenteel
geactualiseerd.
De afgelopen jaren hebben docenten, schoolleiders en experts een
voorstel uitgewerkt voor bouwstenen voor een nieuw curriculum. Hierin
komen financiële vaardigheden in 3 leergebieden voor: Mens en
Maatschappij, Digitale geletterdheid en Rekenen en Wiskunde. Een
wetenschappelijke curriculumcommissie brengt voor het einde van het jaar
een advies uit aan de minister van OCW over de herziening van het
curriculum. Deze bouwstenen zijn daarbij het uitgangspunt. Vanaf 2022
proberen pilotscholen in twee schooljaren het nieuwe curriculum uit. Op
basis van de evaluatie hiervan wordt het nieuwe curriculum vervolgens
landelijk geïmplementeerd.
Wijzer in Geldzaken organiseert ieder jaar de nationale Week van het
Geld. De week is ingesteld sinds 2011 met als doel om leerlingen in het
basisonderwijs, het middelbaar onderwijs en het MBO financieel bewust te
maken. Een groot aantal scholen doet hieraan mee.
Vraag:
Hoe gaan we de groep dakloze jongeren helpen?
Antwoord:
Met het Actieprogramma Dak- en Thuisloze jongeren wordt samen met VWS
gewerkt aan een forse vermindering van het aantal jongeren dat dakloos
raakt. Hiervoor zijn extra middelen beschikbaar gesteld: een impuls van
€ 200 miljoen voor de brede aanpak dakloosheid. Ook worden 10.000 extra
woonplekken met begeleiding gerealiseerd. De komende vijf jaar gaan
corporaties daarnaast 150.000 sociale huurwoningen met een huurprijs
onder de eerste aftoppingsgrens bouwen, dankzij de vermindering
verhuurderheffing nieuwbouw (RVV Nieuwbouw 2020).
Onderdeel van het actieprogramma is dat met veertien pilotgemeenten
wordt gewerkt aan het voorkomen van dakloosheid, het verkorten van de
duur van de opvang en met ‘bureaucratievrij geld’ vinden doorbraken
plaats in ingewikkelde en vastgelopen casuïstiek. Financiële
bestaanszekerheid blijkt een essentieel onderdeel in het voorkomen van
escalatie van problematiek. Daarbij gaven gemeenten aan terughoudend te
zijn met het bieden van maatwerk binnen de Participatiewet.
Om gemeenten meer comfort te bieden in het toepassen van maatwerk, heeft
de staatssecretaris van SZW in zijn kabinetsreactie op het onderzoek van
Significant naar belemmeringen om woonruimte te delen, aangegeven wat
hij vanuit zijn verantwoordelijkheid kan doen. Hij zal samen met de
handreiking van Divosa en de VNG een vervolg geven aan het goed laten
landen van de maatwerkmogelijkheden binnen de Participatiewet in de
gemeentelijke uitvoering.
Vraag:
Kunt u aangeven wat u gaat doen om kwetsbare ouderen met en zonder
migratieachtergrond te ondersteunen die vanwege taalproblemen niet
altijd hun weg kunnen vinden?
Antwoord:
Taalachterstanden worden teruggedrongen door maatregelen op
verschillende beleidsterreinen en door verschillende betrokken
instanties. Bij het maken van beleid en de uitvoering hiervan dient
rekening gehouden te worden met eventuele beperkingen in de
taalvaardigheid van de doelgroep. Indien nodig kan communicatie in
andere talen behulpzaam zijn, zoals over Covid-19. Gemeenten hebben een
belangrijke rol om kwetsbare ouderen in hun gemeenten te
ondersteunen.
Vragen van het lid Brenk, C.M. van (50PLUS)
Vraag:
Kan de minister het grote verschil in koopkrachtstijging tussen
werkenden en gepensioneerden uitleggen?
Antwoord:
In de brief die afgelopen Prinsjesdag aan de Tweede Kamer is gestuurd
wordt onder andere teruggekeken op de koopkrachtontwikkeling tijdens de
kabinetsperiode. In figuur 3 wordt de totale koopkrachtontwikkeling over
de periode 2018-2021 weergegeven. Hieruit blijkt dat de koopkracht van
de groep werkenden in deze periode 5,2% is toegenomen en die van
gepensioneerden met 2,5%. Voor gepensioneerden is deze stijging
grotendeels het gevolg van kabinetsbeleid (2,4%), bij werkenden is er
naast kabinetsbeleid (3,6%) ook sprake van een forse bijdrage van de
loonontwikkeling. Gepensioneerden hebben ook baat bij een positieve
loonontwikkeling, omdat dit via het minimumloon tot een hogere
AOW-uitkering leidt. Door lage dekkingsgraden zijn de meeste
pensioenfondsen niet in staat geweest de pensioenuitkeringen en -rechten
te indexeren. Dit heeft gevolgen voor de koopkracht van gepensioneerden
en werkenden. Gepensioneerden merken dit meteen in hun portemonnee, voor
werkenden is dit niet meteen zichtbaar in het koopkrachtbeeld, maar wel
van belang voor de bestedingsmogelijkheden in de toekomst. Het kabinet
heeft hier echter slechts beperkt invloed op, omdat aanvullende
pensioenen een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers
zijn.
Vraag:
Wat gaat de staatssecretaris doen om bijstandsgerechtigden meer
koopkracht te geven?
Antwoord:
De geraamde koopkrachtontwikkeling van bijstandsgerechtigden voor 2021
is positief. Alleenstaanden in de bijstand gaan er volgend jaar naar
verwachting 0,4% op vooruit. Huishoudens met een laag inkomen hebben
profijt van de verlaging van het tarief in de eerste schijf en de
verhoging van de algemene heffingskorting uit het regeerakkoord en de
augustusbesluitvorming.
Uitkeringsgerechtigden hebben ook profijt bij de verhogingen van de
algemene heffingskorting, omdat dit zich (via de netto-nettosystematiek)
vertaalt in een hogere uitkering. Daarnaast lopen de
socialezekerheidsuitkeringen in Nederland mee met de ontwikkeling van de
lonen.
Voor grote gezinnen met een laag inkomen is relevant dat in het
kindgebonden budget het bedrag per kind vanaf het derde kind in 2021 met
ruim 600 euro toeneemt. Hiermee wordt het risico op armoede voor grote
gezinnen gereduceerd.
Vraag:
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de aangenomen motie over
"open hiring" en hoe gaat u anoniem solliciteren bevorderen?
Antwoord:
Anoniem solliciteren kan een instrument zijn bij het tegengaan van
arbeidsmarktdiscriminatie.
In het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is aangekondigd dat een
wetenschappelijk experiment met anoniem solliciteren wordt
opgezet.
Hier wordt aan gewerkt. In verband met de coronacrisis heeft de
uitvoering van dit onderzoek echter vertraging opgelopen, vanwege de
plotseling gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt. Het bedrijf dat de
pilot wilde faciliteren, gaf aan daardoor geen ruimte meer te hebben om
het onderzoek uit te laten voeren. Het is van belang dat dit onderzoek
in de praktijk en met een substantieel aantal echte vacatures uitgevoerd
kan worden. Inmiddels heeft het bedrijf de intentie uitgesproken om er
spoedig mee aan de slag te gaan. Zoals het er nu uitziet zal begin 2021
het onderzoek worden uitgevoerd. Streven is het onderzoek eind 2021 af
te ronden.
Wat betreft Open Hiring, heeft de staatssecretaris recent het
evaluatierapport over de pilot Open Hiring van de startfoundation in
ontvangst heeft genomen. De bevindingen zal hij binnenkort onder de
aandacht brengen van werkgeversorganisaties en vakbonden.
Vraag:
Hoe zorgt de staatssecretaris dat SW-bedrijven niet omvallen en wanneer
komt er een besluit over de toekomstige financiering van
SW-bedrijven?
Antwoord:
Het CDA vraagt aan de staatssecretaris om nader in te gaan op zijn
schriftelijke uitleg over het verdwijnen van de financiële tekorten in
de SW, of hij er alles aan wil doen om de SW-bedrijven te behouden. Ook
vraagt het CDA naar de coronamiddelen voor de SW en de verdeling van de
participatiegelden.
Op basis van de meest recente thermometer Wsw (Tweede Kamer, 2019-2020,
34 352, nr. 195) die in opdracht van SZW is uitgevoerd naar de
financiële positie van de sw-sector is de verwachting dat in het meest
waarschijnlijke scenario de gemeentelijke bijdrage de komende jaren
afneemt en rond 2026/2027 landelijk gezien geen gemeentelijke bijdrage
meer nodig is. De thermometer is gebaseerd op de situatie van voor de
coronacrisis. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis heeft het kabinet
besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te
verhogen met totaal € 140 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 31
december 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten van
SW-bedrijven. De coronamaatregelen zullen mogelijk ook gevolgen hebben
voor de omzet van SW-bedrijven in 2021, maar het is te vroeg om daar nu
een inschatting van te kunnen maken. SZW blijft in overleg met Cedris en
de VNG om de effecten van corona op de SW-bedrijven zo goed mogelijk te
monitoren. Dat is de Tweede Kamer ook toegezegd naar aanleiding van een
motie van de CU (Tweede Kamer, 2020-2021, 35 420, nr. 124).
De staatssecretaris onderschrijft het belang van sociale
ontwikkelbedrijven. Veel gemeenten benutten de beschikbare expertise ook
voor het aan het werk helpen van de brede doelgroep van de
Participatiewet. Zij bieden ook plekken voor mensen die zijn aangewezen
op een beschutte werkomgeving. De huidige verdeling van de
participatiegelden zoals opgenomen in het gemeentefonds is gebaseerd op
de instroom in de jaren 2012-2014 in de Wajong werkregeling en de
Wsw-wachtlijst. De verdeling van de participatiemiddelen voor beschut
werk zijn ook op deze wijze verdeeld. Deze verdeling is mogelijk niet
optimaal. Momenteel doet de staatssecretaris daarom onderzoek naar een
nieuwe verdeling. Het streven is om in het voorjaar van 2021 een besluit
te nemen over een nieuwe verdeling en uw Kamer daarover te
informeren.
Vraag:
Kan de terugkeergarantie bij ontslag om bedrijfseconomische redenen uit
worden gebreid van 26 weken naar 2 jaar?
Antwoord:
Bij ontslag wegens bedrijfseconomische redenen geldt de
wederindienstredingsvoorwaarde. Deze voorwaarde houdt in dat de
werkgever verplicht is om dezelfde of vergelijkbare werkzaamheden aan de
ontslagen werknemer aan te bieden als deze opnieuw beschikbaar
komen. Deze wettelijke verplichting geldt gedurende een periode van 26
weken na de datum waarop de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de
werkgever. Het is niet wenselijk deze periode te verlengen tot 2 jaar.
Het ligt niet voor de hand dat eenmaal vervallen werkzaamheden in die
gelijke vorm na een dergelijk lange periode opnieuw beschikbaar komen.
Daarnaast is het de vraag of de werkgever nog in staat is om met de
betreffende werknemer in contact te komen. Bovendien is de kans groot
dat een werknemer na een dergelijk lange periode reeds ander werk
gevonden heeft.
Vraag:
Kunt u (alvast) een reactie geven op het initiatiefwetsvoorstel voor
gelijke beloning?
Antwoord:
Het kabinet zal een standpunt innemen over het initiatiefwetsvoorstel
gelijke beloning voor mannen en vrouwen tijdens de plenaire behandeling
van het wetsvoorstel.
Vraag:
Kunt u reageren op de concrete suggesties van de Landelijke Cliëntenraad
om armoede onder senioren op te pakken (in haar brief van 5 november
jongstleden)?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat ouderen niet in armoede vervallen.
Uit de beleidsdoorlichting AOW die in december 2019 is uitgevoerd door
het ministerie van SZW blijkt dat het risico op armoede lager is bij de
AOW gerechtige groep dan bij andere leeftijdsgroepen. Dit omdat zowel
een volledige AOW-uitkering als een onvolledige AOW-uitkering met een
AIO aanvulling boven de lage-inkomensgrens liggen.
Voor personen boven de AOW-leeftijd met een onvolledige AOW-opbouw geldt
dat zij, onder voorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld het inkomen
en vermogen in het huishouden, tot het sociaal minimum kunnen worden
aangevuld via een AIO-aanvulling.
Op dit moment onderzoeken de SVB en UWV de mogelijkheid om met de inzet
van gegevensuitwisseling ouderen die aanspraak op AIO zouden kunnen
maken gericht te gaan benaderen. Zo kan de AIO bekend worden gemaakt
onder de ouderen die daar recht op hebben. De AIO zal ook meegenomen
worden in de verkenning van mogelijkheden van het anders inrichten van
de kostendelersnorm voor de algemene bijstand.
Ten behoeve van de koopkracht van AOW-gerechtigden geldt dat, naast de
reguliere indexatie die tweemaal per jaar wordt doorgevoerd, de
verhoging van de algemene heffingskorting die het kabinet in 2021
doorvoert direct doorwerkt in de hoogte van de AOW-uitkering.
Vanzelfsprekend zal het kabinet de brief van de LCR schriftelijk
beantwoorden en daarbij nader op de verschillende suggesties ingaan.