[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a de geannoteerde agenda EU ministeriële videoconferentie over onderzoek en innovatie op 27 november 2020

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2020D47416, datum: 2020-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D47416).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z21806:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2020D47416 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 27 november 2020, het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 505), het antwoord op vragen van de commissie over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 502) en het BNC-fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2967).

De voorzitter van de commissie,
Renkema

De adjunct-griffier van de commissie,
Van Tilburg

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II Antwoord / Reactie van de Minister en Staatssecretaris 6

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad van Concurrentievermogen en hebben hierover nog enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister vasthoudt aan de doelstelling om 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) uit te geven aan onderzoek en innovatie. Deze leden vragen hoe groot het percentage van het bbp is dat in 2020 naar schatting wordt uitgegeven aan onderzoek en innovatie. In hoeverre heeft COVID-19 hier invloed op gehad?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie aanmoedigt om 5% van de nationale financiering van onderzoek en innovatie in te zetten voor Europese partnerschappen en dat Nederland hier geen voorstander van is. Hoe is het draagvlak voor het voorstel van de Europese Commissie bij andere lidstaten? Deze leden lezen dat de Minister graag ziet dat de Europese Commissie aanbevelingen doet voor beleid met impact waarmee de onderzoek en innovatie doelstellingen gerealiseerd kunnen worden, waarbij breder wordt gekeken dan extra publieke middelen. Kan de Minister toelichten wat zij eraan gaat doen om dit voor elkaar te krijgen? Wat zijn de verwachtingen omtrent de haalbaarheid van deze wens?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Europese Commissie uiterlijk in 2022 richtsnoeren die ervoor zullen zorgen dat innovatie wordt beloond zal actualiseren en ontwikkelen. Tevens zal er een praktijkcode worden opgesteld voor slim gebruik van intellectuele eigendom en om de toegang hiertoe te waarborgen. Wat voor vorm zou een dergelijke beloning aan kunnen nemen? Deze leden lezen dat het inkomend Portugees voorzitterschap haar werkprogramma zal presenteren. Is er al zicht op wat hierin staat? Kan de Staatssecretaris een appreciatie van dit werkprogramma voor de volgende Raad voor Concurrentievermogen aan de Kamer doen toekomen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad de Europese Commissie en lidstaten oproept om in 2021 gezamenlijk een beleidsagenda en een governance model voor de Europese Onderzoeksruimte (ERA) te ontwikkelen. Welke rol zal Nederland aannemen in de ontwikkeling hiervan? Welke ideeën en focuspunten heeft Nederland bij een dergelijke beleidsagenda? Deze leden lezen over het rapport van het Rathenau Instituut en vragen hoe Nederland staat in de discussie over de mate waarin Europa moet streven naar betere geografische spreiding van onderzoekscapaciteit. Deze leden lezen in de beantwoording op vragen van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020 dat het Nederlandse percentage voor Horizon Europe op 7,6% ligt. Kan de Staatssecretaris aangeven welk retourpercentage andere lidstaten hebben zodat een vergelijking kan worden gemaakt en een oordeel kan worden gegeven over de hoogte van dit retourpercentage?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen dat de Nederlandse doelstelling is om 2,5% van het bbp aan onderzoek en innovatie uit te geven, terwijl de Europese Unie (EU) een percentage van 3% aanhoudt, de Lissabon-norm. Hoeveel procent van het bbp geeft Nederland op dit moment uit aan onderzoek en innovatie? In het BNC-fiche: Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie staat dat Nederland 2,5% hanteert vanwege de samenstelling van onze economie. Kan dit worden toegelicht? In hoeverre heeft de coronacrisis hier invloed op? Hoezeer is het Nederlandse Nationaal Hervormingsprogramma 2011 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 531), waarin destijds de 2,5% is vastgelegd, nog actueel gegeven alle corona-ontwikkelingen? Is 2,5% anno 2020 voldoende om als Nederland concurrerend te blijven en een economische koppositie behouden? Is de Minister bekend met het feit dat de Nederlandse ambitie om 2,5% van het bbp uit te geven aan research en development al jarenlang niet wordt gehaald, omdat met name private investeringen in research en development achterblijven ten opzichte van referentielanden? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de doelstelling voor 2,5% onderwijs en innovatie-uitgaven wél wordt gehaald? Hoe zoekt de Minister hierbij de dialoog met zowel kennisinstellingen als het bedrijfsleven? Kan de Minister een routekaart schetsen met maatregelen om, privaat en publiek, vanuit zowel het wetenschaps- als innovatiebeleid, naar de 2,5% toe te werken? Welke onderzoeks- en innovatiedoelstelling kiezen andere, omringende landen?

De leden van de CDA-fractie zijn positief over de aandacht die de Minister heeft gevraagd voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) als katalysator voor transities en de versterkte mogelijkheden voor deelname van het mkb aan Horizon Europe. Deze leden zijn benieuwd naar de opvolging van het verzoek aan de Europese Commissie om de opties te bekijken voor financiële compensatie voor jonge onderzoekers van wie het onderzoek door COVID-19 vertraging heeft opgelopen. Gaat de Europese Commissie hiernaar kijken?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven én onderstrepen in het kader van internationale samenwerking vanuit Horizon Europe het standpunt, door meerdere lidstaten ingebracht, dat de strategische- en veiligheidsbelangen van de Europese Unie en de technologische soevereiniteit goed bewaakt worden en we daarin niet naïef moeten zijn. De Minister schrijft dat het Duitse voorzitterschap aangaf dat de artikelen met betrekking tot internationale samenwerking voldoende voorzien in een balans tussen openheid en de noodzaak van het beschermen van Europese strategische belangen. Is dat ook de indruk van de Minister? Kan zij duidelijk maken welke artikelen van Horizon Europe precies zorgen voor bescherming van Europese strategische belangen? Voorts steunen deze leden de Nederlandse nadruk op het vroeg betrekken van lidstaten in het onderhandelingsproces met derde landen.

De leden van de CDA-fractie lezen de antwoorden op vragen van de commissie over de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 29 september 2020. Deze leden willen de Staatssecretaris bedanken voor de duidelijke en concrete beantwoording van hun vraag over de criteria voor derde landen om te associëren in Horizon Europe, te weten: een sterke onderzoeks- en innovatiecapaciteit, commitment voor een open markteconomie, democratische instellingen en actieve promotie van beleid ter bevordering van het economisch en sociaal welzijn van burgers. Wie of wat zal derde landen hierop toetsen?

De leden van de CDA-fractie lezen in het BNC-fiche «Mededeling vernieuwde Europese Onderzoeksruimte (ERA) voor onderzoek en innovatie» dat de Minister graag ziet dat de Europese Commissie aanbevelingen doet voor beleid met impact waarmee de onderzoeks- en innovatiedoelstellingen gerealiseerd kunnen worden, waarbij breder wordt gekeken dan extra publieke middelen. Welke ideeën heeft de Minister hier zelf over? Deze leden hechten eraan dat de Minister zich ervoor blijft inzetten dat in de mededeling onderbelichte onderwerpen, zoals economische- en kennisveiligheid, het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie en een gelijk speelveld en wederkerigheid voor Nederlandse onderzoekers en organisaties op de internationale markt, een plek krijgen in de Raadsconclusies.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen over onderzoek en innovatie op 27 november 2020. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie lezen dat op moment van het schrijven van de geannoteerde agenda de exacte vraagstelling van het voorzitterschap voor het beleidsdebat nog niet bekend was. Deze leden vragen de Minister of inmiddels meer bekend is over de vraagstelling. Zij lezen dat de Minister aangeeft dat bij het formuleren van nationale doelstellingen voor onderzoek en innovatie rekening gehouden moet worden met het ontwikkelingsniveau en de sectorstructuur van de lidstaat. Deze leden vragen de Minister het Nederlands ontwikkelingsniveau, sectorstructuur en onderzoek en innovatie doelstelling met het Europees gemiddelde, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Denemarken te vergelijken. Tevens vragen zij of de aannames die ten grondslag liggen aan de 2,5%-doelstelling van Nederland geformuleerd in het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 531) nog altijd actueel zijn.

De leden van de D66-fractie lezen met enige verbazing dat Nederland het door de Europese Commissie voorgestelde streefcijfer van 1,25% van het bbp voor publieke onderzoeks- en innovatiemiddelen in 2030 onuitvoerbaar acht. Deze leden vragen de Minister om dit nader toe te lichten. Welke streefcijfer hanteert de Minister ten aanzien van de publieke middelen voor onderzoek en innovatie? Hoe verhoudt het afwijzen van het voorgestelde streefcijfer van 1,25% tot de strategie om de 2,5% onderzoeks- en innovatiedoelstelling? Wat was het aandeel van publieke onderzoeks- en innovatiemiddelen (inclusief en exclusief fiscale maatregelen om innovatie te stimuleren) ten opzichte van het bbp en in absolute termen? Kan de Minister een indicatie geven hoeveel, in- en exclusief de middelen voor het Nationaal Groeifonds, aanvullend zou moeten worden geïnvesteerd om aan de 1,25%-doelstelling te voldoen?

De leden van de D66-fractie merken op dat één van de strategische doelen van de ERA, het vertalen van onderzoek en innovatie-resultaten naar de economie is. Deze leden onderkennen het belang van deze doelstelling maar vragen of het niet te smal geformuleerd is. Onderzoek en innovatie moet bijdragen aan brede welvaart. Naast economische impact dient ook maatschappelijke impact en bijvoorbeeld de impact op patiëntenzorg of het onderwijs een belangrijk doel te zijn. De transitie naar open wetenschap en naar open innovatie dient de impact van wetenschap en innovatie te vergroten. Deze leden vragen de Minister of zij deze opvattingen deelt. Zo ja, is zij bereid om dit in de onderhandelingen rond de vernieuwing van de ERA in te brengen en het BNC-fiche op dit punt aan te vullen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Europese Commissie geen aankondiging tot wetgevingsvoorstellen doet terwijl open wetenschap beter in de Europese richtlijnen betreffende het auteursrecht verankerd zou kunnen worden. Zo hebben meerdere lidstaten naar Duits voorbeeld een clausule in de wet opgenomen met specifieke bepalingen rondom het auteursrecht van artikelen voortkomend uit publiek gefinancierd onderzoek. De verschillende lidstaten hanteren echter verschillende formuleringen en termijnen en niet elke lidstaat biedt de auteur dezelfde mogelijkheden. Een Europees kader rond de regels over het auteursrecht van werken voortkomend uit publiek gefinancierd onderzoek zou onderzoekers binnen de Europese Unie meer zekerheid kunnen geven. Hoe beoordeelt de Minister deze stelling?

De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan de verwevenheid van onderwijs en onderzoek, maar constateren dat de BNC-fiches ten aanzien van de Europese Onderzoeksruimte en de Europese Onderwijsruimte geen vermelding maken van synergie, uitwisseling of een integrale benadering tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte. Deze leden vragen hoe de Minister deze omissie beoordeelt, hoe dit onder de lidstaten leeft en of zij mogelijkheden ziet om – gezien haar beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs en onderzoek – verbinding tussen de ruimtes te creëren.

De leden van de D66-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen op 29 september 2020 dat het Duits voorzitterschap meent dat de artikelen met betrekking tot internationale samenwerking voldoen aan het vinden van een balans tussen openheid van Horizon Europe voor samenwerking met derde landen en de noodzaak van het beschermen van Europese strategische belangen. Deze leden vragen de Minister toe te lichten wat de voorgestelde artikelen behelzen en welke waarborgen deze artikelen bevatten. Zij vragen de Minister om toe te lichten wat de laatste zaken in de onderhandelingen rond Horizon Europe zijn ten aanzien van de budgetverdeling tussen de pijlers. Deze leden vragen de Minister tevens toe te lichten of de Europese Commissie een strategie, actieplan of routekaart heeft dat de basis voor het Europees open science beleid vormt.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Deze leden hebben naar aanleiding van de geannoteerde agenda enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat Nederland positief staat tegenover het in stand houden van de 3%-norm voor investeringen in onderzoek en innovatie als percentage van het bbp in de totale Europese Unie. Deze leden roepen ook de toespraak van de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij de opening van het academisch jaar 2020–2021 in herinnering, waarin deze Minister de volgende ambitie uitsprak: «3 procent van ons nationaal inkomen moet bestemd zijn voor onderzoek en onderwijs. Want als we het belang van onderzoek en onderwijs serieus nemen, dan moeten we ook serieus geld op tafel leggen.» Deze leden lezen met teleurstelling dat Nederland voornemens is maar 2.5% van het bbp aan onderzoek en innovatie uit te geven. Kan de Minister toelichten waarom kabinetsleden enerzijds de Lissabon-norm onderschrijven, terwijl anderzijds gesteld wordt om de norm, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, niet te halen? Deelt de Minister de mening dat investeringen in onderzoek en innovatie juist nu essentieel zijn, gelet op de onmiskenbare rol van onderzoek, innovatie en wetenschappers in het bestrijden van de coronapandemie, zoals bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van tests en vaccins. Zo ja, kan de Minister uiteenzetten waarom gesteld wordt om de norm, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd, niet te halen? Op welke termijn verwacht de Minister de 3%-norm wel te halen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het door de Europese Commissie voorgestelde streefcijfer van 1.25% van het bbp voor publieke onderzoeks- en innovatiemiddelen volgens Nederland onrealistisch is, gezien de zeer omvangrijke investeringen van publieke middelen voor onderzoek en innovatie die hierbij zouden komen kijken. Kan de Minister uiteenzetten hoe groot deze omvangrijke investeringen zouden moeten zijn om de 1.25% wel te halen? Kan de Minister nader uiteenzetten waarom omvangrijke investeringen in onderzoek en innovatie onrealistisch zijn? Deze leden constateren dat de Minister de investeringen in onderzoek en innovatie voornamelijk als kostenpost ziet. Erkent de Minister dat investeringen in wetenschap, onderzoek en innovatie ook baten opleveren? Zou de Minister een kosten-batenanalyse kunnen maken van investeringen in wetenschap, onderzoek en innovatie?

De leden van de GroenLinks-fractie delen de constatering van de Minister dat het verkleinen van de innovatiekloof ook om nationale hervormingen vraagt. Deze leden vragen de Minister welke hervormingen zij voor ogen heeft om de publieke investering te stimuleren. Op welke termijn zijn nationale hervormingen te verwachten, teneinde het verkleinen van de innovatiekloof?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat als Nederland onder de 3%-norm gaat zitten, andere landen daarboven moeten gaan zitten om de 3% in de gehele EU te kunnen halen. Hoe oordeelt de Minister over de wenselijkheid hiervan? Kan de Minister toelichten waarom Nederland haar verantwoordelijkheid niet neemt door de 3%-norm te halen?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de Mededeling vernieuwde ERA voor onderzoek en innovatie. Deze leden delen de mening van de Minister dat economische- en kennisveiligheid en het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie meer aandacht behoeft. Zij vragen welke stappen de Minister voornemens is te nemen om de economische- en kennisveiligheid van Nederland te waarborgen en ongewenste overdracht van kennis en technologie in Nederland tegen te gaan. Hoe kan Nederland op dit terrein samenwerken met andere EU-landen? Deze leden erkennen dat er een spanning kan ontstaan tussen het internationaliseren van Nederlandse universiteiten en bedrijven, door het aantrekken van buitenlandse studenten, wetenschappers en professionals en economische- en kennisveiligheid. Hoe gaat de Minister met deze spanning om?

II Antwoord / Reactie van de Minister en Staatssecretaris