Antwoord op vragen van het lid Jasper van Dijk over “vermeende bijstandsfraude”
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2020D50367, datum: 2020-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-1004).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z20247:
- Gericht aan: B. van 't Wout, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
1004
Vragen van Jasper vanDijk (SP) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over vermeende bijstandsfraude (ingezonden 2 november 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van ‘t Wout (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 4 december 2020).
Vraag 1
Wat is uw oordeel over de uitzending van de Monitor «Dakloos na conflict met sociale dienst» van 26 oktober 2020?
Antwoord 1
Het uitgangspunt is helder: mensen die recht hebben op een uitkering krijgen die ook. Daarbij biedt de wet- en regelgeving bovendien ruimte om, waar nodig, maatwerk te leveren zodat een integrale aanpak in de bredere context van het Sociaal Domein kan worden nagestreefd. Tegelijkertijd moeten alle inwoners erop kunnen vertrouwen dat er geen misbruik van de sociale zekerheid wordt gemaakt. Om draagvlak te behouden is handhaving een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van belang dat die handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt en dat daarbij het best passende instrument wordt benut. Per geval dient altijd te worden beoordeeld of de inzet van handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Besluitvorming moet altijd tot stand komen met oog voor de menselijke maat.
De uitzending «Dakloos na conflict met de sociale dienst» en de casus van Robin benadrukken voor mij dat het belangrijk is om te blijven reflecteren op het stelsel van handhaving. Ik wil hier graag met de Kamer over in gesprek. Op 12 november 2020 heb ik de brief «Fraude in de sociale zekerheid» naar uw Kamer gestuurd, waarin ik een aantal voorstellen doe om het huidige stelsel van handhaving te verbeteren.1 In de beantwoording op vragen 6, 7 en 10 ga ik nader in op deze voorstellen.
Vraag 2
Hoe vaak worden mensen abusievelijk gekort op de bijstand? Hoeveel procent van de bijstandsfraude betreft dit?
Antwoord 2
Bij het overtreden van de inlichtingenplicht (bijstandsfraude) is er geen sprake van het verlagen van, dan wel korten op, de maandelijkse bijstandsuitkering. In de Participatiewet is vastgelegd dat bij overtreding van de inlichtingenplicht (1) de onterecht of tot een te hoog verstrekte uitkering wordt teruggevorderd en dat daarnaast (2) een passende bestuurlijke boete opgelegd wordt. Van de boete kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen zijn. Er kan dan bijvoorbeeld een schriftelijke waarschuwing worden gegeven. Indien de bijstand na overtreding van de inlichtingenplicht doorloopt, kan maandelijks op de ontstane vorderingen worden afgelost door, met inachtneming van de beslagvrije voet, een bedrag in te houden op de uitkering.
Ik beschik niet over cijfers met betrekking tot hoe vaak een overtreding van de inlichtingenplicht – na bezwaar of beroep – wordt teruggedraaid. In het Kamerdebat van 3 september jl. over het wetsvoorstel «Wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets en het beperken van het verbod tot medewerking aan een schuldregeling bij een fraudevordering tot gevallen van opzet of grove schuld» heb ik toegezegd uit te zoeken of er cijfers beschikbaar zijn over het aantal bezwaarprocedures over schending van de inlichtingenplicht. Ik verwacht u hierover in de Stand van de Uitvoering van juni 2021 meer te kunnen vertellen.
Vraag 3 en 5
Welke stappen ondernemen gemeentes om zorgvuldig uit te zoeken of daadwerkelijk sprake is van fraude?
Waarom wordt er niet samen met de persoon in kwestie gekeken of de verdenking überhaupt juist is?
Antwoord 3 en 5
Een vergissing of fout is snel gemaakt, en niet iedereen die een fout maakt zou gezien moeten worden als een fraudeur. Daadwerkelijke handhaving moet binnen redelijke proporties blijven. Het is aan het college om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is belangrijk dat handhaving zorgvuldig en binnen het kader van wet- en regelgeving plaatsvindt en dat het college daarbij voldoende oog heeft voor- en gewicht toekent aan de belangen van de betrokken burger.
Op het moment dat er een vermoeden van een onregelmatigheid bestaat wordt er eerst een feitenonderzoek gedaan. Het feitenonderzoek wordt veelal door een handhaver uitgevoerd, waarna het dossier met een advies van de handhaver naar een ander gaat om te beoordelen of sprake is van een overtreding, en zo ja, wat een passende sanctie daarbij is. Zo wordt het dossier meerdere malen beoordeeld om tot een passend besluit te komen. Op het nemen van dit besluit zijn tevens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Het is wettelijk vastgelegd dat er bij de besluitvorming over regelovertreding hoor en wederhoor plaatsvindt, en dat de belanghebbende zijn of haar zienswijze naar voren kan brengen.2
Het is primair aan de gemeenteraad om daarbij een controlerende rol te vervullen. Om naast een strenge aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat bovendien rechtsbescherming open.
Vraag 4 en 8
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat Robin dakloos is geraakt als gevolg van de gebeurtenissen zoals te zien in de uitzending?
Wilt u onderzoeken op welke wijze de mails van Robin zijn zoekgeraakt?
Antwoord 4 en 8
Allereerst betreur ik de situatie waarin Robin is terecht gekomen. Ik hoop dan ook dat hij gebruik wil maken van het aanbod van de Sociale Dienst Drechtsteden om in gesprek te komen tot een oplossing van deze situatie.
Het is echter niet aan mij om een oordeel over deze casus te geven. In de gedecentraliseerde context van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan en staat op individueel niveau een rechtsgang open. Desgevraagd verklaart de Sociale Dienst Drechtsteden dat zij zorgvuldig heeft gehandeld in deze zaak en dat dit is bevestigd door de rechter.
Uiteraard houd ik signalen en casussen uit de praktijk wel in gedachten bij mijn onderzoek naar het stelsel van handhaving, als aangekondigd in de brief «Fraude in de sociale zekerheid».3
Vraag 9
Welke gemeentes opereren niet in lijn met de Archiefwet als het gaat om de opslag van gegevens? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Antwoord 9
Binnen gemeenten is de gemeentearchivaris op grond van de Archiefwet belast met het toezicht op het beheer van archiefbescheiden. Het toezicht op gemeenten als onderdeel van het generiek toezicht is bij de provincies belegd. Het Rijk beschikt niet over gegevens over welke gemeenten al dan niet aan de Archiefwet voldoen.
Vraag 6, 7 en 10
Deelt u de mening dat veel gevallen van bijstandsfraude vaak niet met opzet zijn gepleegd en dat het korten op de bijstand (met als gevolg dat mensen dakloos raken) onevenredig is?
Bent u bereid naar alternatieven te kijken die minder ingrijpend zijn?
Wat onderneemt u om te voorkomen dat mensen onterecht als fraudeur worden aangemerkt?
Antwoord 6, 7 en 10
Een foutje is snel gemaakt, en wat mij betreft hoort niet iedereen die een fout maakt direct als fraudeur aangemerkt te worden. Aan de andere kant sta ik voor een gepaste reactie als burgers willens en wetens de wet overtreden. Ik vind het van belang dat we mild zijn waar het kan en streng zijn waar nodig. De menselijke maat moet centraal staan.
Het stelsel van handhaving kent ruimte voor verbetering4, ondanks de wijzigingen die in 2017 zijn gedaan bij de herziening van het wettelijk kader. Daarom ben ik voornemens om te onderzoeken of er een definitie van fraude geïntroduceerd kan worden. Het doel van zo’n definitie is expliciet te erkennen dat er verschil bestaat tussen vergissingen of fouten en bewuste regelovertreding. Dat dat verschil bestaat zien we ook terug in de uitvoering: de mate van verwijtbaarheid bij het overtreden van de inlichtingenplicht voor het merendeel vastgesteld op normale of verminderde verwijtbaarheid.5 Die mate van verwijtbaarheid speelt, naast persoonlijke omstandigheden, ook een rol in sanctionering en boeteoplegging. De onrechtmatige of te hoge uitkering die is ontvangen moet natuurlijk wel worden terugbetaald. Ik vind dat niet onevenredig.
Naast het mogelijk definiëren van het fraudebegrip wil ik ook een impuls geven aan preventie door een Aanjaagteam Preventie op te richten. Dit team heeft als doel om een bijdrage te leveren aan het voorkomen van fouten in de aanvraag van uitkeringen. Tot slot ga ik met de uitvoeringspraktijk in gesprek over het beschikbare handhavingsinstrumentarium. Daarbij gaan we ook in op de vraag in hoeverre sancties in verhouding staan tot verwijtbaarheid.
Kamerstuk 17 050, nr. 596.↩︎
Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht.↩︎
Kamerstuk 17 050, nr. 596.↩︎
Kamerstuk 17 050, nr. 596.↩︎
Zie voor cijfermatige onderbouwing de brief «Fraude in de sociale zekerheid». https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2020Z21375&did=2020D45627↩︎